De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 5 november pagina 1

5 november 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H*. 1480 DE AMSTERDAMMER A°. 1905. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND O n. cL e r 3? e cL a. c ti © Dit nummer beyat een bijvoegsel. ?v a. m. CT. ID IE IC O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des C'apuciues tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 5 November, Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel , 0.40 Annonces uit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfenuig. INHOUD: VAN VEKRE EN VAN NABIJ: De oekase van den czar. De begrooting van uitgaven voor net departement van oorlog over 1906, I. Staatsrechtelijke zonde, door D. Stigter. Oorlogsbezuiniging, (Ingez.) door J. M. Benteyn. Het burgerlijk recht op handelsscholen, door Gerard G. Leaselink. Neerland's grootheid, door E. V. K. V. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Een proeve tot inleiding in de nieuwe staatshuis houdkunde,'door J. Stoffel, beoordeeld door S, FEUILLETON: Gelijk de kinderkens, door Nannie van Wehl. KUNST EN LET TEREN : Vertaalde romans, door J. ten Cate. Een stichtelijke driestar, door P. H. Hugenholtz Jr. VOOR DAMES: Portret van mej. Agatha Snellen. Gevaarlek Feminisme, II, (slot),"door Jul. Keizer. De avonturier, door Moll. ALLERLEI, door Caprice. Het huis van Rembrandt, (met afb.), door A. W. Weissman. Het vermeende woon huis van Rembrandt, door J. H. R. Indische schilderkunst, I, door S. Kalff. Muziek in de Hoofdstad, door Ant. AverJcamp. Een vraag" beantwoord door Ant. Averkamp. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Iets over Smeris en no? -wat, door F. A. Stoett. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stig ter. Filosofo-fideele beschouwingen, door prof. Hans Nar. DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN. iiimiiiimiitmtiimtmtmiuiitimittiitmmmmimmmmimmmtimi De oekase van den czar. De czar héft het hoofd gebogen. Zijn toestand was onhoudbaar gewor den. De geweldige nederlagen, door het geminachte en uit de hoogte behandelde Japan aan het leger en de vloot van het reusachtige Rusland toegebracht, hadden overtuigend bewezen, hoe weini? de sterke arm", de steun van de autocratie, vermocht tegen ernstig en weloverlegd verzet. Die les was niet voor doovemansooren gepredikt. En de stroom der open bare meening, die met onweerstaanbare kracht opkwam tegen de verouderde aan matiging eener autocratie, welker schijnalmacht zich verschool achter het grenzen loos egoïsme en de nog onduldbaarder aanmatiging van een door en door ver dorven ambtenaarswereld, steeg hooger en hooger en dreigde alles in zijn vaart mede te sleepen. De machtigste hefboom op sociaal en economisch gebied, de werk staking, werd niet door eene enkele kategorie van arbeiders toegepast, maar in alle rangen en standen van de maat schappij. Politieke vrijheid was de eiseh, die steeds duidelijker weerklonk, en waaraan kracht werd bijgezet door maat regelen, die het gansche openbare leven tot stilstand brachten. Keeds werd in Duitsche havens een eskader uitgerust, om den czar en zijn gezin te helpen ontvluchten. De omgeving van den ongelukkigen vorst scheen zelfs de gedachte aan gewapende tusschenkomst te hebben opgegeven, omdat zij klaarblijkelijk ook op het leger niet meer vertrouwde. Onder die omstandigheden, die elke gedachte aan eene spontane uiting bui tensluiten, kwam de veelbesproken oekase, die de teruggeëischte politieke vrijheden verleende, of liever beloofde. Zeven en vijftig jaren geleden ging Friedrich Wilhelm IV van Pruisen, even eens onder den drang der omstandig heden, tot dergelijke beloften over. Hij heeft ze niet gehouden, de monarch, die in een klinkende frase beweerde, dat geen beschreven blad papier geen consti tutie zich mocht stellen tusschen hem en zijn volk. Zal de czar Nicolaas zijn beloften beter houden dan de koning van Pruisen in 1848? Het is de vraag, of hij ze zal kunnen houden. Zeker, een wil, krachtiger dan die van zijn gewone, allesbehalve belanglooze raadslieden, heeft hem geïnspireerd. Ongetwijfeld is het de heer "Witte ge weest, die den czar heeft onttrokken aan den verderfelijken invloed van hen, die hun kracht zochten en vonden in het vleien van zijne zwakheid en in het handhaven, ten eigen bate, van de auto cratische fictie. Witte is een staatsman. Hij menageert" de overgangen. Hij laat den czar het genoegen, zich alleenheerscher" te Wijven noemen in een »tuk, dat eene erkenning der volksrechten heet te zijn. Whafs in a name, niet waar ? En in een soort van memorie van toelichting, aan welke de czar zijn goedkeuring heeft gehecht, wijst Witte op de onmogelijk heid om 135 millioen menschen opeens, volgens West-Europeesche begrippen, politiek te emancipeeren. Doch dit neemt niet weg, dat in de oekase van den czar zeer positieve toe zeggingen zijn gedaan, die bezwaarlijk voor tweeërlei uitlegging vatbaar kunnen worden geacht. Wij dragen onze regeering op, als volgt onzen onveranderlijken wil uit te voeren : lo. Aan de bevolking worden ver leend de omcankelbare grondslagen van de burgerlijke vrijheid, berustende op feitelijke onschendbaarheid van persoon, vrijheid van geweten, van het woord, vrijheid van de drukpers, van vereeniging en vergadering. 2p. Zonder dat de vroeger bevolen verkiezingen voor de Ilijksdoema worden opgeschort, worden opgeroepen om aan deze verkiezingen deel te nemen, voor zoover de korte termijn voor de bijeen roeping der Doema dit zal toelaten, de klassen der bevolking, die thans geheel van het kiesrecht verstoken zijn, terwijl voorts de regeling van het algemeen kiesrecht woidt overgelaten aan de nieuw ingestelde wetgevende macht. 3o. Als onveranderlijke regel wordt gesteld, dat geen enkele wet in kracht kan treden, welke niet is goedgekeurd door de Rijksdoema. Verder zal den ge kozenen van het volk de gelegenheid worden gegeven, daadwerkelijk toezicht te oefenen op de wettigheid der hande lingen van de door ons benoemde amb tenaren." Dit lezende, vragen wij ons af: Wie zullen met de invoering en de toepassing dezer beginselen belast zijn? Zal men die taak opdragen aan de regeeringsambtenaren, voor wie dergelijke westersche ketterijen steeds een gruwel zijn geweest? Zal het dan niet blijken, dat de natuur sterker is dan de leer, vooral sterker dan zoo'n splinternieuwe leer, die geheiligde en geëerbiedigde tradities omverwerpt ? Aangenomen echter, dat het gansche corps der hoogere en lagere regeeringsambtenaren, de gansche Tschin", plot seling bezield wordt met den heiligen en oprechten ijver om de voorschriften van den czar naar geest .en letter uit te voeren, dan blijft er nog een niat gering te achten moeilijkheid over. Wij wezen er reeds op, dat aan de betoogingen van de laatste weken allerlei klassen en standen hebben deelgenomen. Er zijn onder dezen, die zich door de concessiën van den czar mits zij worden uitgevoerd! bevredigd ver klaren; doch ook anderen, en niet wei nigen, die meenen dat zij in hun eischen veel verder moeten en kunnen gaan. Nu de reusachtige volksbeweging een maal een onmiskenbaar succes heeft gehad, is het niet te verwachten, dat zij spoedig geheel zal ophouden. Trou wens, dit blijkt reeds uit de telegrammen van de laatste dagen. Er zijn geest driftige lieden, die elkander' uit pure verrukking over de oekase van den czar op straat omhelzen; maar er zijn er ook en veel meer die meenen dat afwachten de boodschap is, en werksta king de beste manier, om aan de afwach tende houding den noodigen nadruk te verleenen. Zoo blijft dus ook voor ons buiten staanders, afwachten voorgeschreven, al constateeren wij gaarne en dankbaar, dat met de oekase van den czar een zeer noodzakelijke stap in de goede richting is gedaan. De begroeting van uitgaven voor het departement van oorlog over 1906. I. Zooals te verwachten was, ziet het er voor de belastingschuldigen in de eerste jaren niet rooskleurig uit. De raming der staatsuitgaven over 1906 toch overtreft de gedane of nog te doene uitgaven over 1904 met f 5,772,044,94^, ter wijl de mini ster van finantiën, bij de uiteenzetting van dit cijfer, zich gedrongen gevoelt aan te teekenen, dat het geraamde tekort geen gevolg is van een samenloop van min gunstige omstandigheden, die haren in vloed slechts voor n dienstjaar zullen doen gevoelen, doch dat inderdaad ver breking van het budgetair evenwicht ook voor de naaste toekomst moet worden aangenomen. Verschillende posten wer den uit de reeds gereed liggende staatsbegrooting gelicht, omdat de nieuwe ministers, alvorens te dezer zake voor stellen te doen, een nauwkeuriger onder zoek dan de beschikbare tijd toeliet, wenschelijk oordeelden. Maar ongetwijfeld zullen ten aanzien van de meeste der onderwerpen, waarop die posten betrekking hebben, suppletoire credieten moeten worden aangevraagd. In de eerste plaats dus dient in het oog te worden gehouden, dat de begrooting voor 1906 met ongewone zuinigheid is samengesteld en dat reeds in den loop van dat jaar en vermoedelijk in nog sterkere mate in de daarna eerstvolgende jaren, behoeften zich zullen voordoen, die hoezeer ook tegen uitzetting van uitgaven zal worden gewaakt onaf wijsbaar voorziening zullen eischen. Hierbij nu komt, dat de subsidiën voor het lager onderwijs op het budget van 1906 nog slechts f 150.000 hooger dan ten vorigen jare zijn uitgetrokken, doch voor meer dan 2ll-i millipen dat van 1907 zullen drukken, om daarna telken jare met een zeker bedrag te stijgen, hetwelk thans nog moeilijk met zekerheid valt te ramen, maar alleen wegens subsidiën aan bijzondere scholen op 2 ton is te stellen. Aanmerkelijke verdere stijging van uitgaven kan dus niet uitblijven. In dat verband komt het ons niet ongewenscht voor de ontwerp-begrooting van uitgaven voor het departement van oorlog over 1906 eens onder de oogen te zien. Voor wat de militaire uitgaven in het algemeen betreft, valt reeds sedert lang op eene onrustbarende stijging te wijzen. Beliepen deze voor marine en oorlog in 1885 resp. f 10,992,607 en f 19,931,644, in 1904 waren die bedragen reeds gestegen tot 16,745,588 en f 29,284.682. Alzoo over een tijdvak van 20 jaren eene stijging van f21,479,000. Al dadelijk blijkt, zelfs bij eene opper vlakkige beschouwing van de ontwerpbegrooting, dat de nieuwe minister van oorlog evenals zijn laatste voorgangers het vicieuse stelsel in practijk brengt om. zeer tegen de belangen van het leger en de oefeningen daarvan, het eindcijfer laag te houden en noodzakelijke uitgaven op de lange baan te schuiven. Wordt deze handelwijze al te doorzichtig en bemoeit de volksvertegenwoordiging er zich mede, dan zegt de minister een supple toire begrooting ? in het volgend jaar te behandelen ? toe,»«svel wetende, dat aan deze sport van begrootingen in den regel weinig aandacht wordt geschonken, ook omdat de behandeling in de Tweede Kamer bijna altijd plaats vindt als deze op het punt staat van uiteengaan. Ten aanzien van het eindcijfer der be grooting voor 1906 (27,312,280) dient opgemerkt: 1. In ronde cijfers is in de aange vraagde som begrepen: Voor uitgaven, voortvloeiende uit de reorganisatie van de landweer, daaronder begrepen de kosten wegens opkomst onder de wapenen van de vrijwilligers en dienstplichtigen van de landweer voor de eerste herhalingsoefening van 6 dagen ?426,000 Voor meerdere kosten wegens het oproepen van militieplichtigen voor herhalingsoefeningen 159,000 Voor vergoedingen, krachtens art. 113èisder militiewet 1901, meer geraamd dan voor 1905, 150,000 Voor pensioenen, meer benoodigd 95,000 Voor kosten van kazerneering 155,000 Zoodat alleen voor deze onver mijdelijke uitgaven meer moest worden uitgetrokken. . . . 985,000 Omtrent dit verschil teekent de mini ster aan: Dat de som, waarmede het eindcijfer voor 1905 is overschreden, nog niet het zevende gedeelte bedraagt van hetgeen reeds voor de hier opgenoemde onder werpen meer dan in dat jaar benoodigd zal zijn, moet worden toegeschreven : a. aan het feit, dat in de ontwerpbegrooting voor 1906 slechts zoodanige posten zijn opgenomen, die uit bestaande wetten en verordeningen en reeds aange gane verplichtingen voortvloeien of wel onvermijdelijk zijn tot het behoorlijk gaande houden van den dienst en b. aan de omstandigheid, dat tot dekking der uitgaven ten behoeve van de voltooi ing van het vestingstelsel voor den dienst 1906 slechts is uitgetrokken een som van f 520,100, tegen een bedrag van f965,000 voor den dienst van 1905." 2. Dat aanvullingsbegrootingen voor 1906 zijn toegezegd; ten eerste een waarop gelden worden uitgetrokken voor soldijverhooging van het administratief kader en van het personeel beneden den rang van officier bij het regiment genietroepen, tot verbetering van de inkomsten der administrateurs van de militaire hospi talen en militaire verplegingsinrichtingen, van het opzichthebbend personeel der genie en der burgerlijke opzichtvoerende en administratieve ambtenaren bij de artillerie-inrichtingen, voorde verhooging van soldijen bij het wapen der mare chaussee en vcor de invoering van eene nieuwe loonregeling voor werklieden en magazijnknechts. 1) Ten tweede een ten bedrage van f995,000 voor voltooiing van de aanschaffing van l nieuw geschut voor de bereden artil lerie. 2) Ten derde een voor zeer belangrijke bedragen voor de afwerking van de Stel ling van Amsterdam. 3) Ten vierde een voor de op- en inrichting van magazijnen ter oplegging c. a. ten behoeve van de landweer en voor het verkrijgen van de beschikking over en het doen van voorzieningen aan schietbanen ten dienste van schietoefeningen van de landweer. 4) De ontwerp-begrooting geeft ? zooals ook uit het vorenstaande blijkt bij verschillende onderdeelen het bewijs van niet anders te zijn dan een avant-projet 5) en het zou ons dan ook niet verwon deren indien de tegenwoordige Tweede Kamerleden het voorbeeld van hunne ambtgenooten volgden tijdens de minister Weitzel aan de regeering was. Het betrof indien we ons goed herinneren ? de ontwerp-oorlogsbegrooting voor 1885, waaromtrent de toen malige Tweede Kamer bij het voorloopig verslag opmerkte, dat de begrooting moest worden omgewerkt en aangevuld, indien de minister er prijs op stelde, dat de Kamer haar in openbare behandeling zou nemen. En de minister voldeed aan dat verlangen. Waarlijk er bestaat onder de gegeven omstandigheden veel meer aanleiding een zoodanigen maatregel toe te passen dan in 1884. Het is toch geheel in strijd met de verantwoordelijkheid van de volksver tegenwoordiging om oorlogsbegrootingen als de onderwerpelijke in behandeling te nemen. Er dient bovendien wel bij bedacht, dat het Nederlandsche volk recht heeft te weten waarheen het ook met de uitgaven voor het departement van oorlog gaat. Met het oog op den nog beschikbaren tijd zou de minister moeten worden uitgenoodigd een credietwet in te dienen, loopende tot l Juli 1906, waarbij de uitgaven voor 1905 als grondslag werden ^aangenomen. Vóór Mei zou een nauwkeurig opge maakte definitieve ontwerp-begrooting aan de Staten-Generaal moeten worden aangeboden. Daarin zouden mede moeten worden opgenomen al de uitgaven, waar voor door de Regeering suppletoire be groetingen in 1906 zijn toegezegd, ook die voor het afwerken van de Stelling van Amsterdam. Wijders zouden opgaven moeten worden overgelegd van de uitgaven, welke in de eerste jaren o. a. noodig zijn voor: kazernebouw; vernieuwing of verbetering van kubtgeschut; approviandeering van versterkte plaatsen; landweer; landstorm; uitbreiding van den voorraad geweren ; pensioenen ; instelling van een weduwenen weezenfonds voor de nagelaten be trekkingen door onderofficieren en min deren, enz. enz. Eindelijk zou daarbij verlangd moeten worden eene gespecificeerde opgaaf van de meerdere kosten, welke een gevolg zijn der regeling van de samenstelling der landmacht, welke onder de regeering Pierson?Eland tot stand kwam. Deze opgave is noodig, omdat aan de volks vertegenwoordigers en het Nederlandsche volk is voorgespiegeld, dat die kosten niet meer dan f 510,000 6) zouden be dragen, terwijl uit de ontwerp-begrooting voor 1906 valt op te maken, dat die meerdere kosten nu reeds meer dan drie maal zooveel beloopen. Met voormelde gegevens gewapend maar ook aNén dan zullen de volks vertegenwoordigers zich een oordeel kun nen vormen aangaande de finantieele gevolgen, welke de verdediging des lands voor wat aangaat de landmacht ? op den bestaanden voet na zich zal sleepen en of zij zich verantwoord kun nen achten daartoe mede te werken. Zij zouden tevens leeren inzien in hoeverre vertrouwen te stellen is in door het departement van oorlog verstrekt wor dende opgaven betreffende de finantieele gevolgen van aanhangig gemaakte wets ontwerpen. (Slot volgt.) 1) Bladz. 2. Memorie van toelichting bij de oorlogsbegrooting 1906. 2) Rede van den minister van finantiën bij de aanbieding van de Staatsbegrooting 1906. 3) Bladz. 1. Memorie van toelichting bij de begrooting Vestingstelsel 1906. 4) Bladz;. 4. Memorie van toelichting bij de oorlogsbegrooting 1906. 5) Dit staatsstuk is zoo vluchtig bewerkt, dat bij de toelichting van artikel 185 (gratificatiën) zelfs geen rekening met het optreden van een nieuwen minister van oorlog werd gehouden. 6) Vergelijk de mededeeling in de memorie van antwoord aan de Tweede Kamer inge zonden bij brief van den minister van oorlog van 15 September 1900. Staatsrechtelijke zonde. Koninklijke stallen. Er is een soort van orkaantje opgewaaid tegen het voorstel der regeering om tot den bouw van nieuwe stallen bij het paleis Het Loo over te gaan. Zelfs is het woord ongrondwettig" uitge sproken, wat» eenvoudig het gevolg is van minder juist lezen van de Grondwet. Wat de zaak zelve aangaat wy zullen niet beweren, dat het oogenblik gunstig gekozen is om te komen met een dergelijk voorstel, dat misschien een klein millioen zal vorderen, (raming ? 640,000), terwijl de minister van financiën ongeveer een millioen. wil halen, althans per jaar, uit zijn opcentenvoorstel. Toch mag men, dunkt ons, het KabinetDe Meester niet te hard vallen o ver dit voor stel dat door de vorige regeering op de be grooting was gebracht. Kon de nieuwe regeering, vlak na haar optreden, den post schrappen beginnen met een onvriendelijke daad tegenover de koningin, uit wier handen zij pas baar benoe ming aanvaardde? Thans staat de zaak anders. Er is een communis opinio gevormd, een vrij algemeen verzet tegen dezen begrootingspost. En we houden ons overtuigd, dat thans van de Vorstin zelve het initiatief zal uitgaan om dezen post voorloopig, tot betere tijden, achterwege te houden, tenzy H. M. er de voorkeur aan geven mocht, 'B lands begrooting met de voor deze bouwplannen noodige gel den niet te belasten. (Land en Volk.) Bovenstaand stukje begaat STAATSRECHTERLIJKE ZONDE, waartegen gewaarschuwd behoort te worden. Dat vordert het belang van de nheid des volks naast de rijke verscheidenheid. Die nheid wordt in sterke mate bedreigd als de koningin, als de per soon van de vorstin, wordt gescheiden van het ministerie in zake s'Lands regeering en bestuur. De begrooting wordt jaarlijks van wege den koning bij de Staten-Generaal ingediend. De samenstelling der begrootings-wetsontwerpen is 'n regeeringsdaad. Het overleg dat, in verband met den inhoud dier ontwerpen, tusschen de koningin on het ministerie kan gehouden zijn, mag niet gepubliceerd worden. In hoeverre de konin gin het ministerie mocnt hebben geprikkeld tot krachtiger, tot kloeker optreden of wél tot grootere behoedzaamheid mocht hebben geremd, büjft geheim. Het koninklijk gezag heeft tot orgaan het ministerie waarvan de zelfstandige medewerking noodig is en dat voor die het doen en laten van elke regeeringsdaad verantwoordelijk is. Ko ningin en ministerie, mogen bij de beoor deeling van regeeringsdaden, niet gescheiden worden. Dat's de bedoeling o.m. van art. 54 en van art. 77, spéciaal de laaiste alinea. Ze behooren, zou ik willen zeggen den kende aan de lichtstralende colleges van prof. Bolland waarvan ik met vele anderen geniet slechts ongescheiden onderschei den" te worden. Het ministerie is verantwoordelijk voor den geheelen inhoud van dj begrootingsvoorstellen. Geen enkele post daarvan magverdedigd worden door verwijzing naar het afgetreden ministerie dat de verantwoor delijkheid niet daarvoor heeft-; zelfs niet hebben kan, omdat het tot deze regeerings daad niet heeft meegewerkt, al mocht het bij de voorbereiding van de begrootingsvoorstellen, dien post bereids daarin hebben opgenomen. In dit geval zou de opvolgende regeering weinig tegenstand van den kant der vroegere regeeringspartij mogen ver wachten; misschien wol pp steun zelfs mogen hopen. Het nieuwe ministerie heeft evenwel de verantwoordelijkheid voor den post aan vaard en daarmede de verplichting op zich genomen om dien in de Staten-Generaal te verdedigen, geheel zelfstandig. De per soonlijke wenschen of ineeningen der koningin mogen niet in debat gebracht worden, direct noch indirect om bovenge noemde redenen. De bespreking of de schriftelijke gedachtenwisseling gedachten wisseling tusschen het ministerie en de koningin, pok over bovenbedoelden post, blijft geheim. Het zou zelfs kunnen zijn, dat voor dien post van de zijde der minis ters veel overredingskracht is gebruikt tegenover de gereserveerdheid van de ko ningin, omdat het kabinet van de menschelijkheid overtuigd was. Het tegendeel kan eveneens plaats gehad hebben. Allén het resultaat der overlegging wordt publiek, onder volledige verantwoordelijkheid van het kabinet. Onder deze opvatting alleen, is geheel vrije beoordeeling door de StatenGeneraal mpgelijk en deze is noodig en zelfs grondwettelijk gevorderd. Om al deze redenen mag van Staats rechtelijk standpunt niet geschreven wor den : En we houden ons overtuigd, dat thans van de Vorstin zelve het initiatief zal uitgaan om dezen post voorloopig tot beter tijden achterwege te houden." ' Ten slotte nog 'n opmerking. Ook de benoeming van de ministers is 'n regee ringsdaad van de Kroon, d. w. z. van "d pngescheiden onderscheiden" factoren : Ko ningin en ministerie. De meeningen, de gezindheid, de overreding, de prikkeling of het temperen van de zijde van de persoon der Koningin, m. a. w. de overlegginggeri tusschen de Vorstin en de aanstaande minis ters worden niet openbaar. Het optreden van het ministerie, waarvoor de zelfstandige medewerking van het ministereeele contreseign ook onmisbaar was, wijst den volke den uitslag van de onderhandelingen en tevens de verantwoordelijke ministers aan.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl