Historisch Archief 1877-1940
"V,
DE A M S T E R D A M M E R W E E K B L A D VOOR NEDERLAND.
No.- 1480
Daarom mocht niet tot het zooken van een
excuus voor het-ministerie geschreven wor
den: Kon de nieuwe regeering, vlak na
haar optreden, den post schrappen be
ginnen met een onvriendelijke daad tegen
over de Koningin, uit wier handen zij pas
haar benoeming aanvaardde." Dergelijk
gepraat is beneden de waardigheid van elk
ministerie.
De verantwoordelijk!-eid voor het optre
den is, zonder eenige reserve, ten laste van
het ministerie waarvan, de samenstelling
in verband met den uitslag der verkiezin
gen, is geregeld in overeenstemming met
het resultaat der bovenbedoelde
gedachtenwisseling. D. STIGTER.
Oarlogsbezuiniging.
Geen Generaals?
(Ingezonden.)
[X. houdt in het nummer van 29 October j.l.
van dit weekblad een betoog, oaa. door ver
mindering van het aantal opper-offlcieren in
ons leger tot aanzienlijke bezuinigingen te ge
raken. Hij sehgnt daarbij geïnspireerd te
zijn door Je zinsnede uit mijn rapport over
de Zwitsersche cavalerie, waarin ik
vermeldde, dat da naam van generaal niet voor
komt in de Zwitsersche militaire terminologie.
Dit uitgangspunt ia niet gelukkig gekozen.
AVel komt de naam niet voor in nat Zwit
sersche leger, doch het organisatorisch ele
ment is aldaar evengoed zelfs sterker
vertegenwoordigd in verschillende Junctiön
dan bij 0115 Het verschil is dat daar het
woord generaal" wordt vervangen door
kolonel" met toevoeging van de functie.
Zoo telt het Zwitseriche leger o.a. 4 kolo
nels korpscommandanten (commandeerende
de 4 legerkorpsen) en 9 kolonels-divisie com
mandanten (commandeerende de 8 divisum
en de Gutlhard-sttlling). Bovendien staat aau
het hoofd van Hit wapen (infanterie, artillerie,
tavalerie eu g-.-iiie) een kolonel- Waffenchef"
en een kolonel-uberiustruktor" *).
Afgescheiden van het bij ons ontbrekende
korpsverband bekleeden deze titularissen de
betrekkingen van onze
divisiecommaudauten, stellingcommandanten en inspecteurs der
.wapens.
Weet men nu nog dat het Zwitsersche
leger ook het brigadeverband heeft voor de
infanterie en cavalerie inut de daarvoor
noo.dige kolonel* brigadecommandanten, die bui
ten do regi men ts ver banden staan, dan maakt
de vtrzuchting vanX.: Gelukkig volk, geen
generaals l" als conclusie op mijn
mededeeling een vreemd effect. Er valt zeer zeker
van het Zwitsersche leger veel Je leeren; voor
het Nederlandsuhe volk niet minder dan voor
het Nederlaridsche leger, doch het schijnt
mij een billijke eisen, dat de onderwijzers
'de stof beheerschen, in plaats van te scher
men met frases en woorden.
Waar daar, zonder vredesomslag en
-schrijvery, de genoemde organen noodig worden
geacht, uitsluitend dus ter wille van de
oorlogsnoodzaak, mag men hier geen betoog
over hun overtolligheid inleiden met een
argument, dat, als vele der zeer geliefde en
meer en meer gebruikelijke Zwitsersche'
argumenteA, voor den de r zake kundige geen
argument is of erger nog, een argument
blijtt voor het tegendeel.
J. M. BENTEYX,
? Rit in. 2e regt. huzaren.
Roermond, 31 October '15.
*) L>e functiën van Waffenchef"en
berinsiruktor" worden by de ontworpen reor
ganisatie vereenigd.
Eet burgerlijk recht op handels
scholen.
Een der vakken, welke op handelsscholen
worden onderwezen,is het handelsrecht. Bijna
zonder uitzondering wordt echter op die
scholen als leiddraad by deze studie beschouwd
het wetboek van koophandel en de wet op
het faillissement, terwijl ook de meeste
betrekkel\jke handleidingen, welke op gemelde
scholen georuikt worden, weinig verder gaan
dan «enoemd wetboek en wet. Het boek van
mr. J. G. Schürmann (Rotterdam, G. Dei wei
& Co.), maakt, hoewel nog niet voldoende,
eene gunstige uitzondering.
Het hierbedoeld onderwijs kan evenwel niet
de gewensehte vruchten dragen indien de
leerling niet vertrouwd wordt gemaakt met
de beginselen van het burgerlijk recht.
- Art. l van het wetboek van koophandel
al. l zegt reeds, dat het burgerlijk wetboek
voor zoover daarvan bij het wetboek van
koophandel niet mjzonderlijk is afgeweken,
ook op zaken van koophandel toepasselijk
is. Hieruit volgt reeds, dat de studie van
het wetboek van koophandel weinig gunstige
gevolgen kan hebben, indien de studie van
het burgerlijk wetboek niet is voorafgegaan,
althans tr niet mee in verband is gebracht.
Het burgerlijk wetboek geeft in deze het
algemeene-, het wetboek van koophandel
het bijzondere recht.
Niet een van de vier boeken, waaruit het
burgerlijk wetboek bestaat, kan in zijn geheel
bij de onderhavige studie gemist worden.
Boek I bevat o.a. de voor den handelsman
niet onbelangrijke onderwerpen : woonplaats
of domicilie, minderjarigheid eu voogdij,
handlichting, curateele.
Boek II behandelt het zakenrecht (o.a. eigen
dom, bezit, erfdienstbaarheden, opstal,
erfpachtsrecht, bevoorrechte schulden, pand,
hypotheek), alle onderwerpen van belang voor
den koopman.
Boek III geeft de leer der verbintenissen
(o.a. koop en verkoop, ruiling, huur en ver
huur, maatschap, schenkingen, bewaargeving,
bruikleening. verbruikleening,lastgeving,borg
tocht, dading) waaromtrent een goed koopman
op de hoogte dient te zijn.
Boek IV omvat de bewijsteer, waaruit de
koopman leeren kan welke waarde het voor
hem kan hebben, om zoolang eene relade met
een debiteur niet is afgewikkeld, brieven
zijner cliënten en copiën zijner eigen brieven
te bewaren.
? Op het onlangs gehouden Congres voor
Hajidelsonderwijs werd de bestaande leemte
in dat onderwijs gevojld. Mr. dr. S. Zadoks,
een jong leeraar aan de openbare handelsschool
te Amsterdam en (in samenwerking met mr.
C. H. van Zeggelen) schrijver van
H<m-ielsreclt (Xo. 18 der serie IIundel»onderiol^s, Reeks
van Leerboeken, Redactie : W. Toose, uitgave
van Höveker en Wormser, Amsterdam,
Pretoria), heeft daar de vraag besproken:
Wat moet uit het burgerlijk recht genomen
worden als grondslag voor het onderwijs in het
haniielsrecht aan de handelsscholen", \Vaarbij
hij volgens de verslagen in de dagbladen als
standpunt aannam, dat by de behandeling
van het handelsrecht moet worden gebouwd
op een basis van algemeene rechtsbegrlppen,
die onmisbaar zijn, en een slevig fundament
voor de studie moeten vormen.
D,e overeenkomst met de vereischte voor
hare bestaanbaarheid, de verbintenis als ge
volg ervan, zij de basis van liet onderwijs
in het handelsrecht. Na behandeling van
deze is een bespreking van speciale overeen
komsten zeer vergemakkelijkt. Spreker be
doelt: koop en verkoop, hnnr en verhuur,
lastgeving, maatschap en borgtocht. JLen
behandele verder het bewijs en sjeve boven
dien nog een idee van den gang der proce
dure. Hiermede kan men niet volstaan. Er
zijn tal van verhoudingen in het handels
recht, waarvoor meerdere kennis van het
burgerlijk recht noodig is. Zoo zijn onmis
baar de hoofdbegrippen van het zakenrecht
Men denke slechts aan hypotheek, aan het
begrip van pandrecht voor prolongatie, aan
de bevoorrechte schulden in verband met
faillissement en zoo meer."
Miïge een volgend congres de vraag eens
onder de oogen zien welke onderworpen uit
het Staats- en administratief recht voor dt-n
fabrikant en koopman van belang zijn. Is
't niet in menige zaak verei-cute op de
hoogte te zijn met de hoofdbeginselen der
sociale wetgeving ?
GEHARD G. LEXSELIN'K,
Tfeerland's grootheid.
Nederlands Adelsboek.
Sinds eenige jaren bezit ons land eene
uitgave, die er voorzeker niet weinig toe
bijdraagt, Neerlands luister te vcrhoogen.
en waarop tot onze bevreemding in dit blad
nog nimmer de aandacht is guvestig I. Wij
bedoelen: Nederlands Adelsboek. 's G
rivenhage W. P. van Stockunt en Zoon., waarvan
in Januari 1.1. de derde j largang is ver
schenen. Het doel van deze publicatie vinlt
men in het- voorbericht tot den eersten
jaargang als volgt omschreven: Dan (nl.
als de belangstelling in het werk mocht
blijken groot te zijn) kan 't niet alleen zijn
voor vele families het boek waarin deze
hunne (lees: hare) geschiedenis van het
levende geslacht'nagaan, maar ook voor
secretarieën, notarissen en andere publieke
instellingen of personen pene offieieuse
handleiding voor het oplossing van
familiezaken of feiten.'1 De oplossing van feiten !
Men zou zoo op het eerste gezicht zeggen,
dat het oplossen van feiten niet zoo heel
veel te beduiden had; een feit is een feit,
denkt de eenvoudige lezer en daar valt niet
veeV aan op te lossen; maar met deze
adellijke familiefeiten (het is toch niet
misschien een drukfout voor veeten' ?)
schijnt het toch anders te wezen; die zijn
blijkbaar oplosbaar; dat moet bepaald een
heel lastige zaak zijn, en de offieieuse
handleiding' daartoe dan ook een zeer ge
zocht hulpmiddel. Do redactie toch voorziet
als gevolg van dez>) onschatbare diensten,
welke het werk bewijzen zal, een ruim
debiet. Immers zij vervolgt: Dan is het
mogelijk daarvan een Uiil lenboek van den
Nederlandschen Adel te maken." Tot op
herJen schijnt intusschen aan eene hand
leiding voor het oplossen van familiefeiten
niet in die mate behoefte te bestaan a!s
werd verwacht, immers de prijs van den
tweeden en derden jaargang bedroeg nog,
evenals van den eersten, ongeveer vijf
guldens, van het G ui Jen hoek" is nien dus
nog verre verwijderd. Wij betreuren het
werkelijk. Het komt ons zoo gewenscht
voor, dat eene uitgave als deze in aller
handen komt, in handen van de lagere klassen
bovenal. Immers, laat ons het erkennen,
die lagere klassen zijn niet meer wat zij
vroeger waren. Er waart een geest van
gelijkheid rond, die den eerbied voor
het hoogere verloren doet gaan. Voor
een groot deel is onze democratische staats
inrichting hieraan schuld. Deze maakt het
mogelijk, dat vaak een werkman of win
kelier naast een edelman zit in 2de Kamer
of Gemeenteraad. En daar spreekt dan
de laaggeborene den aanzienlijke maar tegen,
als hadde het oordeel eens edelmans en het
zijne dezelfde waarde. Welk een
verderfelijken invloed moet dat hebben op hen,
die het hooren of lezen! Maar het ergste
van alles is het met die ellendige ver
kiezingen; hoorde ik niet nog in de
afgoloopen Junimaand een man uit de gewone
volksklasse verkondigen, dat van de beide
candidaten voor de 2de Kamer, een baron
en een werkman, de baron de minder ge
schikte was voor het ambt! Moest men
niet liever dankbaar zijn, dat een zoo hoog
geplaatste zich voor dit ambt beschikbaar
wilde stellen? Zie, zulke toestanden zijn
ergerlijk en demoraliseeren den geest van
ons volk.
En daarom doet dit boek ons zoo wel
dadig aan, en kan het van zoo grooten
invloed ten goede zijn. Want uit dit boek
blijkt, dat er toch ook nog mannen zijn,
die eene andere, eene hoogere opvatting
hebben van wat inderdaad hoog is en ont
zagwekkend, mannen, die, wanneer zij het
woord Adellijk" neerschrijven, dit doen
met een hoofdletter vol gepaste reverentie.
Voelt gij, lezer, het schoone van deze schrijf
wijze? Dat is Adellijk" maar niet opgevat
als een bijvoeglijk naamwoord als een ander,
dat is Adellijk" opgevat als een
aanduidingvan wat groot is eu verheven, als een van
die hooge, heilige begrippen, welke met ge
wone letter neer te schrijven den sterveling
niet past. Zij is aandoenlijk van symbolieke
verhevenheid, deze hoofdletter! Van dezen
geest onze natie te doordringen, is het'niet
een streven, dat eerbied afdwingt en door
ieder weldenkende moet worden gesteund?
Maar er is meer dat deze uitgave van
onberekenbaar nut kati doen zijn. En nu
laten wij nog rusten, dat zij, behalve als
handleiding voor de oplossing van
familiezaken en feiten" ook nog als vraagbaak
voor het sluiten van familiebanden onschat
bare diensten kan bewijzen. Naast de
grootsche taak, welke dit boek kan ver
vullen, verzinken dergelijke, slechts voor
een klein, zij het ook aanzienlijk, deel der
natie, nuttige eigenschappen in het niet.
Wijzen wij liever hierop, dat dit werk er toe
zal bijdragen om van allen, die in den Adel
iets verhevens zien, ja, het hoogste dat de
mensch bereiken kan, de energie te prik
kelen en hen te leiden tot groote daden.
Want dit boek kan hen doen zien, hoevelen
er zijn, die slechts enkele jaren of tientallen
van jaren geleden burgers waren als zij, en
wier namen thans tot in lengte van daaen
zullen prijken als voorbeeld tot navolging
voor het dankbaar nageslacht. Want welke
moeten niet hunne verdiensten zijn geweest,
dat zij thans in dien kring der uitverkorenen
zijn opgenomen, in den kring van hen, die
staan geschaard," zooals een
hoogwelgeborene in zijne felicitatie aan een
hoogwelge worden vriend schreef, ter verdediging
van den trosn onzer geëerbiedigde Koningin,"
(historisch). Wij hopen en vertrouwen, dat
de troon de verdediging door deze dappere
schare nimmer zal behoeven. Het zou anders
misschien aanbeveling verdienen, om, ter
versterking van dit verdedigend element,
all-e Nederlanders in den adelstand te ver
heffen, ware het niet te vreezen, dat daarvan
een vermindering van het aanzien van den
adelstand het gevolg zou zijn. Neen, het
is beter dat de adeldom blijft een slechts voor
den buitengemeen voovtreffelijken mensch
weggelegd attribuut, dan zal ook de prikkel
tot groote daden bij de burgers blijven be
staan. En met het oog hierop had de
relactie van het Adelsboek nog meer kunnen
doen. Zij had ook bij elk adellijk geslacht
kunnen vermelden de eenvoudige plaats,
die de leden van dat geslacht innamen voor
dit tot zjjne hooge positie werd geroepen.
Immers het is niet onbekend, dat van
vele thans adellijke geslachten de stichter
een van die eerzame maar weinig aanzien
lijke beroepen uitoefende, als bikker, bakker,
huidenkooper, klerk, kuiper, kok, repelaar,
speelman enz.
Welk een schitterend voorbeeld voor de
lagere standen hadde de vermelding dier
beroepen in het Adelsboek opgeleverd. Wat
voor Nupoleon's grenadiers de maarschalks
staf in den ransel was, kon aldus voor
Neerland's burgerij de joukheers-,
baronnenof gravenkrooii zijn; hoe zou het des win
keljongens ijver prikkelen en zijn gevoel
van eigenwaarde verhoogen, te weten dat
ook de stamvader der graven X. eenmaal
achter de toonbank stond als hij, en met
zijne later adellijke handen strooppot en
suikerbrood hanteerde.
Moge de redactie deze wenken voor een
volgenden jaargang ter harte nemen, en
aldus meer nog dan nu reeds werkzaam
zijn in het algemeen belang. Der redactie
nauwkeurigheid is overigens boven allen
lof' verheven. Wanneer bijvoorbeeld de
redactie opsomt de kinderen, uit het huwelijk
van den baron van Hier tot Daar geboren,
dan zegt zij niet: lo. Jan, 2o. Piet, 3o.
Klaas, maar: lo. Jan baron van Hier tot
Daar, 2o. Piet baron v. H. t. D. 3o. enz.
enz., soms tot tien of meer toe! kan het
correcter ? Een onnadenkend lezer mocht
anders misschien eens in den waan ge
raken, dat er uit het huwelijk des barons
van Hier tot Daar gewone burgerkinderrjea
ter wereld waren gekomen. En daarom
hem er goed van doordrongen: ook dat
pasgeboren schaap in de wieg is een baron
van Hier tot Daar, en al zijne broers en
broertjes zijn baronnen van Hier tot Daar,
semper et ubique sine ulla exceptione. '
Nog een voorbeeld van de angftvallige
precisie, waarmede dit boek is bewerkt:
Van den stamvader van een der geslachten
wordt vermeld, dat hij leefde in 't begin
van 1500. Een minder nauwgezette redactie
haide gezegd: in 't begin der zestiende
eeuw. En hoe merkwaardig deze man, die
uitsluitend in 't begin van 1500 heeft
geleef l, en in die korte spanne tijds de stam
vader is kannen worden van een tot op
onzen tijd bloeiend nageslacht.
Maar wanneer wij aan die vervlogen
eeuwen denken, welk een poëzie komt er
dan tot ons uit dit heerlijke boek; en hoe
bladeren wij dan, peinzend over ons groot
verleden, den bundel door, om voor onzen
eerbiedig ges'einden geest de rij te laten
passeeren die namen van al wat groot en
verheven eu edel is in ons vaderland.
O, zeggen wij dan, moge dit boekske
komen in veler, in aller handen, opdat geen
Nederlander deze heerlijke aandoeningen
behoeve te ontberen. Moge het spoedig eea
Guldenboek, een Dubbeltjesboe1' worden,
opdat allen zich kunnen laven aan deze
bron van onze grootheid!
Dan za1 ook der redactie het loon voor
haar nobel streven niet ontgaan. Want,
zoo verklaart zij zelve, dat Nederland's
Adelsboek verspreiding in broeden kring
moge vinden, zal zijn de schoonste kroon
op den arbeid der redacteuren". Moge deze
schoonste kroon onder de vele kronen, waar
van hunne gedachten zijn vervuld, hun niet
ontgaan. Dut zij zoo.
Z. E. V. K. V.
iiiiimtmiiiiiiiimiiMiuiii
cciala
Een proeve wt inleiding in eene, niewce
Staathuishoudkunde. Opgedragen aan
de jonge mannen en vrouwen van
Nederland, door J. STOFFEL. Amster
dam, S. L. v. Looy.
Nog levendig herinner ik mij, hoe in de
jaren 1801 en 1892, samenvallende met een
wel wat onnatuurlijk sterken opbloei der
socialistische beweging in het noorden van
ons land, de propaganda voor het beginsel
dergrondnationalisatieals een sympathieke,
een wonder- een voudise, en door velen ook
uit de massa zeer wel begrepene beweging
neerstreek. De arbeidersbeweging daar vond
haar duizonde geestdriftige, hoewel mat
oppervlakkig*1, aanhangers onder de ar
beiders van het platteland, die in de
huisen grondeigenaren, in do be ittors die soms
ver weg van de pachters leefden, hun
vijanden zagen. Geen wonder, dat toon het
boek van Henry George, met zijn mooie,
idealistische fragmenten, en toch tegelijk
zijn practische beschouwingen, verscheen,
het ook diiiir verslonden werd; dat het on
geveer met de socialistische bewet'ing werd
vereenzelvigd, en mannen als Eauwerda,
Stoffel, De Clercq en enkele andere wel
sprekende woordvoerders van George en
Flurschheima denkbeelden met evenveel
graagte werden aangehoord en toegejuicht
als Luitjes, Stienstra, van Zinderen Bakker
en Nieuwenhuis.
Er werd ook een Bond voor
Landnationalisatie opgericht, die vooral in Friesland
veel aanhangers vond, en een wekelijks of
maandelijks orgaan had.
Bij de splitsingjechtor, in de socialistische
beweging waaruit eenerzijds de anarchisti
sche beweging voortkwam, en anderzijds
de S. D. A. l', zich ontwikkelde, werd door
deze beide fractien elk vanaf eigen stand
punt scherp tegenover do beweging voor
grondnationaUsatie stelling genomen. De
plattelandsarbeidersbeweging zaïren er toen
half-kapitalisme" in, lapwerk" en toon
ook ouder de boeren en boortjes zelf geen
sympathie gevonden werd, terwijl in de
steden deze eigenaardige beweging -nooit
tot eenigen invloed is gekomen, omdat de
massa der stedelingen er eenvoudig^ niets
voor gevoelt, is ... de beweging voor
grondof landnationalisatie, als het middel, het
doodgewone, eenvoudige, ook door God ge
wilde middel, om de maatschappelijke crisis
op te lossen, geheel verloopen, en wordt
ze in onze tegenwoordige sociale beweging
zelfs niet meer gekend, en zijn haar pen
en woordvoerders of naar de sociaal-demo
craten gekomen, of hebben zich bij andere
stroomingen ingelijfd.
Een hunner echter is met onverflauwden
ijver en ongeschokt geloof op de bres
blijven staan; degene die het eerst ook de
denkbeelden van George in ons land heeft
verbreid, nl. de heer Stoffel, de warm-ge
voelende, van oprechte mcnschenliefde ver
vulde, en in zich een roeping voelende
kampioe" voor de nieuwe staathuishoud
kunde" gelijk hij de denkbeelden over de
grondnationalisatie noemt.
Men mocht die beweging reeds dood wanen,
en inderdaad is ze als sociale beweging, dan
ook werkelijk dood. Mtar daarom wendt
zich de Deventer idealist, diep-overtuigd
van de redding-brengende uitwerking zijner
denkbeelden, tot de jonge mannen en
vrouwen van Nederland", om hen te winnen,
en aldus in de toekomst op de ontwikkeling
der staathuishoudkundige wetenschap in
vloed te oefenen.
Het thans bij Van Looy verschenen boekje
van 178 blz. heet een inleiding" tot de
nieuwe" staathuishoudkunde. Welnu, hot
wil mij voorkomen, dat wanneer de heer
Stoffel zich hadde bepaald tot een, moge
het zelfs hier en daar zijn bloemrijke
uiteenzetting der beginselen, gelijk ze in
Rijkdom en Armoede" veel uitvoeriger zijn
geleerd, en zich niet hadde begeven in eene
bestrijding van wat anderen willen, het
boekje misschien nog nige waarde zou
hebben gehad. Thans is de eigenlijke in
leiding" over de kern der nieuwe" staat
huishoudkunde een gering onderdeel ge
bleven, en heeft zich de door velen verlaten
kampioen laten verleiden tot aanvallen op
sociaal-democraten, vrijzinnig-democraten
en oud-liberalen, die niet alleen in een
inleiding" als de titol aangeeft niet passen
maar bovendien zóó oppervlakkig, zóó
weinig gedocumenteerd, en hier en daar
zelfs zóó onjuist zijn, dat de waarde van
het boekje daardoor nog zeer sterk ver
mindert.
Het boekje bevat: I. Een hoofdstuk,
waarin het sociale vraagstuk in al zijn diepe
beteekenis wordt geschetst. 11. Een hoofd
stuk, waarin de beginselen der oud-liberale
staathuishoudkunde, en 111 een hoofdstuk
waarin de sociaaldemocratische leeringen
worden bestreden. Die bestrijdingen" be
slaan al bijna 100 blz. Dan een 25 blz. over
het mooie, rijke leven en het plotselinge
sterven vau George, en fragmenten, schoone
fragmenten stellig, uit zijn brieven, en
eindelijk een 10-tal of 15-tal over de eigen
lijke theorie, waarachter dan weer een
lofzang op die theorie, en een polemiek
tegen wat Van der Goes in volksver
gaderingen" wel eens heeft gezegd, niet
tot slot, een l.ODfdstukje ov<r Godsdienst
en zedekunde", welk belangrijk thema, met
de nieuwe staathuishoudkunde" slechts
verwijderd verband houdende, in een 20-tal
pagina's wordt afgedaan.
Inderdaad mij lijkt dit boekje, als soiiaal
strijdschrift geschreven en als zoodanig niet
hoog staande, als inleidina" in eone nieuwe
staathuishoudkunde" zooal niet gevaarlijk,
dan toch uit positief oogpunt waardeloos.
Bestrijdingen van sociaal-democratie en
Manchester leeringen zijn er talloos veel
geleverd, die veel hooger staan.
Wanneer we b.v. in deze inleiding (blz.
156) hooren polemiseeren:
Het is, zegt van der Goes in een volks
vergadering, niet .te doen om verhooging
van loon, of verbetering van den toestand,
gijlieden moet uzelf verloochenen, desnoods
uzelf opofferen, om de heerlijke toekomst,
den socialistischen heilstaat, te bespoedigen"
en bedenken, dat deze piramydale onzin
staat in eene* inleiding" voor eene nieuwe
staathuishoudkunde", waarvan de schrijver
maar iets fantaseert wat Van der Goes
nooit gezegd heeft en nooit gezegd kan
hebben, dan is daarmee, dunkt mij, de
wetenschappelijke waarde van het werkje
voldoende geïllustreerd. Zelfs is de schrijver
reactionair, waar hij zich vijandig toont
tegenover de arbeidswetgeving, (wat ik in
't midden laat, wijl behoorende tot het
stelsel) en daarbij verkondigt:
Of de arbeider, door den wettelijk ver
korten arbeidsdag, verkort in het loon, of
werkeloos geworden, den hem geschonken
meerderen vrijen tijd in 't algemeen goed
zal besteden, is minstens genomen twij
felachtig".
Dat wantrouwen in de opvoedende wer
king van den verkorten arbeidsdag behoort
n!M tot zijn stelsel, maar getuigt van een
echt oiid-liberalistifche opvatting van de
eigenschappen der arbeidersklasse.
Over hot stelsel-zelf' heb ik hier niet te
spreken. Slechts meende ik te moeten
constateeren, dat het als een inleiding" voor
niets minder dan een nieuwe staathuis
houdkunde, die niet alleen de liberale en
vrijzinnig-democratische, maar ook de so
ciaal-democratische leeringen wil vervangen,
wat al te, al te pretentieus is.
S.
Vertelde romans.
Hoe dikwijls heb ik 't al hooren zeggen,
dat tegenwoordig de markt wordt overvoerd
met vertaalde romans, waardoor de
Nederandsche schrijvers in hun eigen lan l bijna
niet worden gelezen.
Die klacht is waarlijk niet nieuw, en al
is ze overdreven in haar algemeenheid, waar
heid schuilt er zeker in. Van Deyssel,
Queri,io ik wil maar enkele grootmeesters
noemen hoevelen zijn er niet in ons land,
die hen slechts hij name kennen. < > ! van
Deyssel bekommert zich daar weinig om,
vermoed ik. Hij staat zeer hoog t-n dus met
weinigen om zich heen; want-niet velen
hebben lust en kracht tot stijgen. En onder
aaa dea berg, laag bij den grond, daar vindt
men Van Ueyssel niet. En Quérido I Voor
heiii zal Nederland ten slotle wel moeten
knielen, in diepe ontroering voor heel, heel
groote kunst. Deze auteurs lijden dus de
schade met; alleen 't publiek. Want dit
staat wel vast: zonder al die vertaalde letter
kundige import zouden onze eigen schryvers
meer worden gelezni.
O! zeker, we zouden Selma Lagerlöff niet
gaaiue missen, en ook Frensen ni«t en G
yerstain niet. En er zijn nog wel meer, die een
ruime plaats hebben ingenomen in onze ge
negenheid en steeds kunnen aankloppen en
recht hartelijk zullen worden outvanüoii. Maar
velen, zeer velen kunnen gerust, zonder schade
voor Nederland, blijven waar ze zijn.
Zóó liggen uu voor me eenige uit het
Noorsch en Zweedich vertaalde romans. De
groote Eros, door Svend Leopold, vertaald
door mevrouw Logeman Van der Willigen,
Amsterdam, H. J. W. Bicht. Deze mevrouw
is geen vriendin van me. Ik heb respect
voor haar werkkracht, dat is waar. Vele,
vele boeken zijn reeds door haar vertaald.
Ach! waren het er weinige, want nooit Ia3
ik slechter Hollandsen.
Heere mevrouw, u kunt 't zoo wonderlyk
zeggen. Laten we b.v. op pag. l beginnen:
Zij ontwikkelde een klein, onschuldig greintje
lichtzinnigheid." Pag. z: Een windzuchtje vau
plechtige devotie was over deze
uienschenuienigte gevaren." Pag. 3 :.... Maar waarom
zou ik doorgaan met deze vervelende en
ergernis wekkende opsomming? Eu nu de
roman zelf, wanneer die 't nog goedmaakte!
Eerst dacht ik werkelijk, dat ik liier te doen
liad met een beUngryk boek, een boek van
analyse, van groote smart, van veel, veel
zielsleed. Een boek van liefde, van tragische
liefde. Adda had mijn sympathie eerst wel.
Begaafd,.., ontwikkeld, dorstend naar emotie,
want haar leventje was zoo leeg ge
weest tot nu toe, aanbiddend de kunst,
wais van burgerlijk godoe. Toen ze in Parijs
kennis maakte met Holten, een schilder, een,
kunstenaar man van Montmartre en dus
zeer gevaarlijk voor de gemoedsrust van een
meisje ars Adda, toen gebturdi- wut we wel
hadden verwacht. We zien in Adda opbloeien
een liefde, een mooie liefde voor talent voor
den kunstenaar, omdat hrj kunstenaar ia.
Maar ziet, Holten eigentlyk is geen artiest.
Zijn schilderijen, zijn copitën van «at anderen
mooi en heerlijk, nit scheppingsdrang, gaven
a n de mensuhheid. Altijd maar copiën. En
toen Adda op zijn atelier wilde komen om.
zijn scheppingen te zien, te bewonderen zijn
geest, te aanbidden zrjn ziel, toen had hij
niet anders te geven dtn copieën van anderer
geest, van anderer ziel. Ja toch, enkele oor
spronkelijke werken hingen daar. Maar wat
voor Adda verborgen bleef' den eersten tijd,
weet de lezer spoedig: déze waren geleend
van een vriend. Holten moest dit bedrog
plegen. Immers hy begreep wel, dat anders
Adda spoedig genoeg zijn onmacht zou ont
dekken, zijn onuiaclit als -kunstenaar. En
hij voelde wel, wat het gevolg van die
ontdtkking zou zijn. Eu Holten had Adda lief
gekregen en om haar liefde te behouden
pleegde hij dit bedrog. Nietwaar; dit gege
ven is wel tragisch. Daarom dacht ik
eerst, dat dit boek etn boek van beteekenis
zou zijn. Eilieve, 't verloopt in 't zand. De
schilder gaat rekenen, en komt tot de con
clusie, dat de inotder vau Adda eigentlijk
begeerlijker paitij is. Zij toch heeft nu reeds
't geld en Adda zou moeten wachten op
mama's dood. Mama gaat rekenen. Holten
is een jonge, knappe man en de Italiaan, die
haar te Parijs masseert. .. enfin. Adda gaat
rekenen en trouwt met een leeraar. En nu
krijgen we nog af en toe een opflikkering
van de oude liefdevlam met de daarbij
behooreude wanhoop en tot slot een zelfmoord.
Z^er voldaan leggen wij 't boek terzij, voldaan
omdat 't uit is. We moeten 't ons al weer
bekennen: jammer van den aan de lectuur
besteedden tijd.
* *
#
Een andere door dezelfde mevrouw Loge
man op dezelfde akelige manier vertaalde
roman is: Michaël", door Herman Bang,
Utrecht, 11. Honig, 't Spijt me wel, maar
ook van dit boek kan ik weinig goeds zeg
gen. Een beroemd schilder, Claude Zoret
is de hoofdpersoon. Om hem heen
groepeeren zich andere schilders, een kunstcri
ticus, een leerling, Michaël, een hertog, een
pricses, nog wat dames want de liefde
zal weer haar rol spelen -*- en van die
heeren en dames hooren we nu lange ge
sprekken. Ja, zeiJe hij. Zoo, zeide zij. Och,
kom, zeide hij. Op deze gezellige, losse
manier wordt een tafelgesprek van een vijftig
bladzijden «eergegeven. Karakterontleding
moet men niet zoeken in dit boek. Le?eu
ook niet. Ac:ie ouk niet. Intrige ook al
niet. De schilder sterft, na nog even voor
zijn dood een meesterstuk, 't mooiste van al
zijn werken natuurlijk, te hebben gemaakt.
Michaël, vroeger zoo gehecht aan den mees
ter, nu verliefd op de prinses, die op een
gegeven moment hard op weg is naar een
faillissement, Michaël is zonder reden
althans ik begrijp er nit t veel van heftig op
den schilder verstoord en weigert dan ook te
ttaan bij het sterfbed van den vroeger zoo
vereerden en beminden man. Verder hebben
we nog een liaison tu*schen de vrouw van
een der schilders en den hertog, duel
tusschen den echtgenoot en den hertog en
hiermee is zoo al alles ook van dit boek ge
zegd. Mevrouw Logeman uioestnu voorloopig
niet meer vertalen, dat is mijn opinie.
* *
#
En nu tot slot een militaire roman : Frits
Banner", door Walter Christmas, uit het
I)eei,ech vertaald door G. van Dam, Amster
dam, P. N. van Kampen & Zoon.
Gwinner vertelt ons, dat Schopenhauer,
die, in Frankfort wonen ie, aldaar deelnam
aan de tafel van het Englischer Hof', iederen
middag een goudstuk vóór zich op tafel lei
en het na afloop van den maaltijd weer in
zijn zak stak. Dit goudstuk wilde hij aan
de armen geven, zoodra de aan tafel zittende
officieren ook maar n enkele maal over
iets anders zouden spreken dan over paar
den, duels en vrouwen. Men begrijpt me
wel. Als het leven van den officier naar
waarheid wordt geschetst in de zoogenaamde;
militaire romans, dan voorzeker zijn dat
droeve levens, leeg en materieel, zonder
poëzie, zonder bekoring, zonder inhoud,
zonder waarde. Ook in dezen roman
komen de traditioneele typen voor: de lui
tenant met zijn schulden, zijn wissels, die
altijd haast hebben, zijn oppasser, steeds
zonder haast. En dan ook zijn vrienden, b. v.
een baron, landeigenaar, die kans heeft ge
zien zijn landgoed ver boven de waarde te