De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 5 november pagina 6

5 november 1905 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1480 Het huis van Bembrandt. Met genoegen zal men vernomen heb ben, dat de gemeente Amsterdam het huis, waar Rembrandt .in de Jodenbreestraat woonde, gekocht heeft. Wel By het hoekhuis was de deur in het midden, bij Rembrandts huis was de deur in de tweede travee aan de oostzijde. ledere gevel bestond uit een verdieping gelijkstraats en een verdieping daarboven. Dan kwam het hooge dak, waaruit een Rembrandts woning in de Jodenbreestraat. bezit dat huis niets meer dat aan den grooten schilder herinnert, maar het zou toch jammer wezen wanneer het op een kwaden dag gesloopt werd. Of het aanbeveling verdient, het ge bouw weer in wat men denkt dat zijn vroegere toestand was, term? te brengen, is een vraag, waarover de meeningen zeer uiteen zullen loopen. Het voorbeeld, met het huis van Dürer te Neurenberg of met de Casa Buonarotti te Florence gegeven, zal misschien navolging vinden; men zal het huis in de Jodenbreestraat zoo goed mogelijk restaureeren en er, behalve zeventiende eeuwsche meubelen, ook werken van Rembrandt bijeenbren gen. Daar is niets op tegen, maar een bezwaar blijft, dat het publiek al heel gauw zal gaan denken, dat de meubelen aan Rembrandt hebben behoord; de toe risten, die nu het huis aan den Thierfartnerthor te Neurenberg bezoeken, of e bescheiden woning te Florence bin nengaan, geven zich al te gauw aan illusiën over. De Engelschen, die in den vervolge naar de Jodenbreestraat zullen optrekken, zullen zich verbeelden, dat zij in Rembrandts omgevjng zijn. Doch daaraan is nu eenmaal niets te doen. Het is bekend, dat, meer naar de Rembrandts woning op de Eozengracht. Nieuwmarkt, in de St. Anthoniesbreestraat nog een huis staat, hetwelk, blij kens een opschrift in zijn gevel, er aan spraak op maakt, Rembrandt te hebben geherbergd. Doch het echte huis is dat in de Jodenbreestraat. Men meent meestal, dat de gevel van dit huis nog in zijn oorspronkelijken toe stand is, gelijk hij, blijkens den gevel steen, in 1606, Rembrandts geboortejaar, werd gebouwd. Doch een blik op de zeer nauwkeurige kaart, die Balthazar Florentius Berckenrode in 1625 van Am sterdam maakte en waarop het huis zeer goed te zien is, overtuigt u, dat het in dat jaar een andere gedaante had, dan thans. Het huis was toen verheeld met het hoekhuis aan den Zwanenburgwal, die nog Verwers-graft" heette. De gevel van dit hoekhuis had drie, die van Rem brandts latere woning vier traveën. trapjesgevel naar voren sprong. Die trapjesgevel is er niet meer. De gevel heeft nu een derde verdieping en wordt door een fronton gedekt, dat, naar zijn vormen te oordeelen, om streeks 1660 moet zij n aan gebracht. Waar schijnlijk heeft de nieuwe eijenaar, die het gebouw in 1658 uit Rembrandts faillieten boedel kocht, den trapjesgevel laten sloopen en er het fronton met de verdieping voor in de plaats doen stellen. Het is zeker een gewijde plek, dat stuk grond, waar de Nachtwacht geschilderd werd. Maar nog meer roem straalt eruit van de Staalmeesters en het Jodenbruidje, die echter niet in de Jodenbreestraat, maar op de Rozengracht vervaardigd werden, in het huis, nu genummerd 184. Hier heeft de gevel geen cachet, want hij is omstreeks 1850 in de plaats van den vroegeren gekomen. Op de kaart van 1625 keert het huis den beschouwer zijn achterzijde toe, die door een trapjesgevel wordt bekroond. Men onderscheidt er drie traveën, maar de perspectievische verkorting maakt het waarnemen van verdere bijzonderheden onmogelijk. Wilde men dit huis, waaraan zulke groote herinneringen verbonden zijn, weer een 17e eeuwsche gedaante geven, dan zou men zijn verbeelding te veel moeten laten werken; toch is het gewenscht, dat de gevel een uiterlijk teeken verkrijgt. De kosten, verbonden aan het plaatsen van een steen met toepasselijk opschrift kunnen niet groot zijn, en daarom deed het mij genoegen, te lezen, dat men het volgend jaar daarvoor een deel van de gelden, welke voor het feest bijeen zijn gebracht, zal besteden. Misschien ware het gewenscht, de restauratie van het huis in de Joden breestraat achterwege te laten, en er zich toe te bepalen, zorg te dragen, dat het gebouw behoorlijk wordt onderhouden en bewoond. Tevens zou het opschrift, dat nu in den gevel staat en dat niet juist is, behooren te worden verbeterd. Immers Rembrandt heeft niet van 1642?1665 dit huis bewoond, maar van Januari 1639 tot Maart 1658. In Oud-Holland" van 1884 schreef mijn betreurde vriend Mr. N. de Roe ver: Vermoedelijk zal het moeilijk zijn, om genoeg geld bijeen te brengen tot het aankoopen van het huis op de Joden breestraat. Het huis op de Rozengracht bezit zoo groote waarde niet. Dat koope de vereeniging Rembrandt", die zich het aankoopen en voor het vaderland bewaren van vaderlandsche kunstschatten ten doel stelt." Het eerste deel van dezen wensch is in vervulling gekomen. Misschien zal de vervulling van het tweede deel nog volgen. A. W. WEISSMAN. Het vermeende woonhuis van Bembrandt. Over het hierboven besproken ver meende woonhuis van Rembrandt, op de Joden Breestraat bij de Hoogstraat en den blauwen steen met het opschrift: REMBRANDT, leest men op blz. 207 van het Jaarboek der Stad Amsterdam 1830" het volgende: De naam van den onnavolgbaren Nederlandschen kunstschilder REMBRANDT herleefde op een wijze, die voor vreemde lingen en landgenooten, niet dan aange naam kan zijn. Het huis op deSt.Anthonies Breestraat, bij de Hoogstraat No. 29 (thans No.68), weleer door dien beroemden man bewoond, en waar hij zoo vele van zijne voortreffelijke werken vervaardigd heeft, vorderde eene vernieuwing van den voorgevel. De ij verige en bekwame kunst beoefenaar, de heer ALBERTUSBRONDGEEST, wilde bij die gelegenheid 's mans ge dachtenis een eenvoudig aandenken oprichten, en liet daartoe in den gevel van dat huis een blauwen arduinsteen plaatsen, waarin men met vergulde letteren leest REMBRANDT. De steen, welke in den geveltop was, waarop stond: de Rembrandts vermeende woning in de Sint Anthonies Breestraat. Botienter (Boom-enter) en waarbij Rem brandts huis nog bekend gebleven was, werd door de geheele vernieuwing on bruikbaar, en is door gemelden heer, uit het puin, voor zich tot gedachtenis aangekocht. Omtrent dit huis heeft Dr. P. Scheltema, archivarius der hoofdstad en van de provincie Noord-Holland in zijne Redevoering over het leven en de verdiensten van Rembrand van Rijn," op blz. 49 ge zegd: Uit zijne huwelijksaanteekening van 10 Junij 1634 zien wij, dat Rem?wordt er natuurlijk aan fransche acteurs de voorkeur gegeven." Dergelijk verwyt zou de schilderkunst op Java niet kunnen trefien, omdat zoowel de vaderlandsche als de buitenlandsche kunste naar er ontbreekt. De legende te Oosterbeek, dat men er eens vijfentwintig landschapRembrandts woning X op de Rozengracht in 1625. brandt zich als toen ophield op de Bree straat. Of het huis, destijds aldaar door hem bewoond, hetzelfde is, als dat op de Sint-Antonie-Breestraat, het tweede van de Hoogstraat naar den kant van de Nieuwe Markt, kan ik niet bevestigen. De heer E. Maaskamp meende dat, als het woonhuis van Rembrand, herkend te hebben aan een steen in den geveltop, waarop zich bevond een boomkweeker of landman met een spade in de hand; onder welk beeld stond de Botienter. Toen de gevel van dit huis in 1830 vernieuwd werd, kocht de heer A. Brondgeest dezen steen voor zich aan en liet op zijne kos ten eenen anderen van blauw arduin in den nieuwen gevel stellen. De juistheid van Maaskamps aanwijzing is echter door den heer C. J. Nieuwenhuys betwijfeld, ('Nieuwenhuys^ A review of the livesand works of th& most eminent painters p. 39), gelijk deze evenmin bij anderen, als de Engelsche kunstkenners John Burnet en Sir David Wilkie (Burnet Rembrandt and his Works, p. 5) geloof heeft ge vonden; ook mij zijn daarvoor geene stellige bewijzen voorgekomen." In den tweeden brief van Rembrandt aan Constantyn Huigens, welke waar schijnlijk tot den 7den October 1638 be hoort, geeft hij zelf zijne toenmalige woonplaats op, als zijnde in de suiker bakkerij op den Binnen-Amstel. Nader hand is hij bij aankoop eigenaar gewor den van\ het gebouw op den Joden-Breestraat, de woning thans door de stad Amsterdam aan te koopen of gekocht. J. H. R. ludiscUe ScöilieitDiist. i. Indiëen de schilderkunst ziedaar twee dingen, die van ouds niet al te best samen gingen. Ware .lava eene Deensche kolonie", zoo schreef prof. Veth in zijn bekend standaard werk, er zou in het theater (te Batavia) door deensche tooneelspelers en zangers deensch gesproken en deensch gezongen wor den, maar daar het aan Nederland behoort, Rembrandts woning X in de Jodenbreestraat in 1625. schilders aan dezelfde beek zag zitten, had in Indiënooit kunnen ontstaan. Inderdaad heeft geen onzer groote schilders ooit dat land bezocht, en de meeninu van een Bdgar Quinet, dat het zonnige in de landschap pen der hollandsche schilders een weerschyn zou zijn van de gloedrijke zon der tropen, is niet weinig onjuist. Voor de schoone kunsten was Indiëlan gen tijd een land der Scythen; en niet alleen Oost-Indië. Ook dat West-Indië, waar van de gouverneur Mauricius aan Willem van Haren schreef: '?Men zou de zanggodinnen, Katoen daar leeren spinnen." Het teere plantje der kunst wilde in kolonialen bodem niet aarden. En voor zoover de fraaie kun sten er nog beoefend werden, de schilder kunst was de verschovelinge, de Asschepoetster onder de zusteren. Voor muziek, voor het tooneel, voor den dans werden altaren opge richt, zelden voor de schilderkunst; en het moest tot op onze dagen duren alvorens op Java een Ned. Ind. Kunstkring kon ontstaan en in 't leven blij ven. De reden van deze ontstentenis mocht al voor een deel gezocht worden in het absenteïsme, bij eene steeds op stootgaren liggende maatschappy, meer nog in den geest dier maatschappij. Den vreemden reiziger moet het allicht verwon deren dat hij bijna nergens, ook niet by' ver mogende particulieren en hooggeplaatste ambtenaren, schilderijen vau waarde vindt ze zijn er niet. Er is geen markt voor. De eenige verzameling vari schilderyen is te vinden in de vergaderzaal der Indische regee ring op het z.g. Groote Huis te Batavia, en welk eene verzameling dit is heeft het opstel van den heer Rouffaer in Oud Holland (18Q4) genoegzaam in het licht en gansch geen voordeelig licht gesteld. Behalve de officieele reeks der land voogds portretten, met enkele gapingen in de rij Duymaer van Twist, Rames, Fendall ziet men er eenige stadhouders met hunne gema linnen, de drie koningen en de koningin van Nederland, eenige voorstellingen van zeege vechten en enkele stukken van raden Saleh. De meeste dezer portretten zijn kladsch.il. derwerk, en zij bevinden zich in et/n hunner waardig milieu. Want over de zaal waarin zij hangen, leest men by een schrijver van het jaar 1858 : Zij is smakeloos, zelfs gemeen geverfd; er staan stoelen in die een eenvoudig parti culier niet in zijn huis zou dulden, de ven sters zijn behangen met wit katoenen gor dijnen, afgezet met rood katoenen draperiën, terwijl de portretten hunner Majesteiten half verborgen zijn achter blauw katoenen gor dijnen, afgezet met valsch goud galon. 1) Uitzonderingen op al deze voorstellingen, die meerendeels uit slechte copieën bestaan, zy'n een mansportret van Karel Slabbaert, beschreven als een prachtstuk", geheel in dezelfde krachtige, sprekende en gloedryke kleuren van het schilderijtje van denzelfden meester in het Mauritshuis. Voorts het por tret van lord Minto door den engelschen schilder Chinnery. Ook dit is een stuk van waarde, waarvoor indertijd, bij de teruggave van Indiëdoor de Engelschen, eene som van ? 15,000 betaald werd. Het portret is uit den bloeitijd der engelsche schilderschool, en uit de behandeling is duidelijk te herkennen de opvatting van Reynolds met diens renabrandtieke sympathieën en hoogst eigenaar dige rosbruin-roodachtige kleuren en schit terende verf, die vooral het vleesch hooger van tint maakt. Doch deze twee zijn als 't ware de parels op den mesthoop. Trouwens, ook de portretten van gouver neurs en commissarissen generaal in het Departement van Koloniën, die ten getale van vijftig aanwezig waren op de Koloniale Tentoonstelling te Amsterdam van 1883, mun ten niet uit door kunstwaarde. Even min het portret van generaal Michiels en de aanval op Djagara^a (Bali), bestemd om het militaire feu sacréop te wekken bij de kadetten van Breda, en die zich eveneens op deze tentoonstelling bevonden. Ware van al de millioenen, die in Indiëverkwist werden, slechts n duizendste gedeelte besteed ge worden aan indische schilderkunst, men zou een zooveel toonbaarder verzameling bezitten dan thans n in Holland, a in Indiëhet geval is. Dit is destemeer te betreuren omdat de goede portretten er wel geweest zijn, omdat men herhaaldelijk in de koloniale geschiedenis leest van gouverneurs generaal en raden van Indiëdie, in Holland zijnde, zich lieten kon terfeiten door Govert Flinck, Ferdinand Bol en andere meesters. Een der eersten, Carel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl