Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1480
Het huis van Bembrandt.
Met genoegen zal men vernomen heb
ben, dat de gemeente Amsterdam het
huis, waar Rembrandt .in de
Jodenbreestraat woonde, gekocht heeft. Wel
By het hoekhuis was de deur in het
midden, bij Rembrandts huis was de deur
in de tweede travee aan de oostzijde.
ledere gevel bestond uit een verdieping
gelijkstraats en een verdieping daarboven.
Dan kwam het hooge dak, waaruit een
Rembrandts woning in de Jodenbreestraat.
bezit dat huis niets meer dat aan den
grooten schilder herinnert, maar het zou
toch jammer wezen wanneer het op een
kwaden dag gesloopt werd.
Of het aanbeveling verdient, het ge
bouw weer in wat men denkt dat zijn
vroegere toestand was, term? te brengen,
is een vraag, waarover de meeningen
zeer uiteen zullen loopen. Het voorbeeld,
met het huis van Dürer te Neurenberg
of met de Casa Buonarotti te Florence
gegeven, zal misschien navolging vinden;
men zal het huis in de Jodenbreestraat
zoo goed mogelijk restaureeren en er,
behalve zeventiende eeuwsche meubelen,
ook werken van Rembrandt bijeenbren
gen. Daar is niets op tegen, maar een
bezwaar blijft, dat het publiek al heel
gauw zal gaan denken, dat de meubelen
aan Rembrandt hebben behoord; de toe
risten, die nu het huis aan den
Thierfartnerthor te Neurenberg bezoeken, of
e bescheiden woning te Florence bin
nengaan, geven zich al te gauw aan
illusiën over. De Engelschen, die in den
vervolge naar de Jodenbreestraat zullen
optrekken, zullen zich verbeelden, dat
zij in Rembrandts omgevjng zijn. Doch
daaraan is nu eenmaal niets te doen.
Het is bekend, dat, meer naar de
Rembrandts woning op de Eozengracht.
Nieuwmarkt, in de St.
Anthoniesbreestraat nog een huis staat, hetwelk, blij
kens een opschrift in zijn gevel, er aan
spraak op maakt, Rembrandt te hebben
geherbergd. Doch het echte huis is dat
in de Jodenbreestraat.
Men meent meestal, dat de gevel van
dit huis nog in zijn oorspronkelijken toe
stand is, gelijk hij, blijkens den gevel
steen, in 1606, Rembrandts geboortejaar,
werd gebouwd. Doch een blik op de zeer
nauwkeurige kaart, die Balthazar
Florentius Berckenrode in 1625 van Am
sterdam maakte en waarop het huis zeer
goed te zien is, overtuigt u, dat het in
dat jaar een andere gedaante had, dan
thans.
Het huis was toen verheeld met het
hoekhuis aan den Zwanenburgwal, die
nog Verwers-graft" heette. De gevel
van dit hoekhuis had drie, die van Rem
brandts latere woning vier traveën.
trapjesgevel naar voren sprong.
Die trapjesgevel is er niet meer. De
gevel heeft nu een derde verdieping
en wordt door een fronton gedekt,
dat, naar zijn vormen te oordeelen, om
streeks 1660 moet zij n aan gebracht. Waar
schijnlijk heeft de nieuwe eijenaar, die
het gebouw in 1658 uit Rembrandts
faillieten boedel kocht, den trapjesgevel
laten sloopen en er het fronton met de
verdieping voor in de plaats doen stellen.
Het is zeker een gewijde plek, dat stuk
grond, waar de Nachtwacht geschilderd
werd. Maar nog meer roem straalt eruit
van de Staalmeesters en het Jodenbruidje,
die echter niet in de Jodenbreestraat,
maar op de Rozengracht vervaardigd
werden, in het huis, nu genummerd 184.
Hier heeft de gevel geen cachet, want
hij is omstreeks 1850 in de plaats van
den vroegeren gekomen. Op de kaart van
1625 keert het huis den beschouwer zijn
achterzijde toe, die door een trapjesgevel
wordt bekroond. Men onderscheidt er
drie traveën, maar de perspectievische
verkorting maakt het waarnemen van
verdere bijzonderheden onmogelijk.
Wilde men dit huis, waaraan zulke
groote herinneringen verbonden zijn,
weer een 17e eeuwsche gedaante geven,
dan zou men zijn verbeelding te veel
moeten laten werken; toch is het
gewenscht, dat de gevel een uiterlijk teeken
verkrijgt. De kosten, verbonden aan het
plaatsen van een steen met toepasselijk
opschrift kunnen niet groot zijn, en
daarom deed het mij genoegen, te lezen,
dat men het volgend jaar daarvoor een
deel van de gelden, welke voor het feest
bijeen zijn gebracht, zal besteden.
Misschien ware het gewenscht, de
restauratie van het huis in de Joden
breestraat achterwege te laten, en er
zich toe te bepalen, zorg te dragen, dat
het gebouw behoorlijk wordt onderhouden
en bewoond.
Tevens zou het opschrift, dat nu in
den gevel staat en dat niet juist is,
behooren te worden verbeterd. Immers
Rembrandt heeft niet van 1642?1665
dit huis bewoond, maar van Januari
1639 tot Maart 1658.
In Oud-Holland" van 1884 schreef
mijn betreurde vriend Mr. N. de Roe ver:
Vermoedelijk zal het moeilijk zijn, om
genoeg geld bijeen te brengen tot het
aankoopen van het huis op de Joden
breestraat. Het huis op de Rozengracht
bezit zoo groote waarde niet. Dat koope
de vereeniging Rembrandt", die zich
het aankoopen en voor het vaderland
bewaren van vaderlandsche kunstschatten
ten doel stelt."
Het eerste deel van dezen wensch is
in vervulling gekomen. Misschien zal
de vervulling van het tweede deel nog
volgen.
A. W. WEISSMAN.
Het vermeende woonhuis van
Bembrandt.
Over het hierboven besproken ver
meende woonhuis van Rembrandt, op de
Joden Breestraat bij de Hoogstraat en
den blauwen steen met het opschrift:
REMBRANDT, leest men op blz. 207 van
het Jaarboek der Stad Amsterdam 1830"
het volgende:
De naam van den onnavolgbaren
Nederlandschen kunstschilder REMBRANDT
herleefde op een wijze, die voor vreemde
lingen en landgenooten, niet dan aange
naam kan zijn. Het huis op deSt.Anthonies
Breestraat, bij de Hoogstraat No. 29
(thans No.68), weleer door dien beroemden
man bewoond, en waar hij zoo vele van
zijne voortreffelijke werken vervaardigd
heeft, vorderde eene vernieuwing van den
voorgevel. De ij verige en bekwame kunst
beoefenaar, de heer ALBERTUSBRONDGEEST,
wilde bij die gelegenheid 's mans ge
dachtenis een eenvoudig aandenken
oprichten, en liet daartoe in den gevel
van dat huis een blauwen arduinsteen
plaatsen, waarin men met vergulde letteren
leest REMBRANDT. De steen, welke in
den geveltop was, waarop stond: de
Rembrandts vermeende woning in de
Sint Anthonies Breestraat.
Botienter (Boom-enter) en waarbij Rem
brandts huis nog bekend gebleven was,
werd door de geheele vernieuwing on
bruikbaar, en is door gemelden heer,
uit het puin, voor zich tot gedachtenis
aangekocht.
Omtrent dit huis heeft Dr. P.
Scheltema, archivarius der hoofdstad en van
de provincie Noord-Holland in zijne
Redevoering over het leven en de verdiensten
van Rembrand van Rijn," op blz. 49 ge
zegd: Uit zijne huwelijksaanteekening
van 10 Junij 1634 zien wij, dat
Rem?wordt er natuurlijk aan fransche acteurs de
voorkeur gegeven."
Dergelijk verwyt zou de schilderkunst op
Java niet kunnen trefien, omdat zoowel de
vaderlandsche als de buitenlandsche kunste
naar er ontbreekt. De legende te Oosterbeek,
dat men er eens vijfentwintig
landschapRembrandts woning X op de Rozengracht in 1625.
brandt zich als toen ophield op de Bree
straat. Of het huis, destijds aldaar door
hem bewoond, hetzelfde is, als dat op de
Sint-Antonie-Breestraat, het tweede van
de Hoogstraat naar den kant van de
Nieuwe Markt, kan ik niet bevestigen.
De heer E. Maaskamp meende dat, als
het woonhuis van Rembrand, herkend te
hebben aan een steen in den geveltop,
waarop zich bevond een boomkweeker
of landman met een spade in de hand;
onder welk beeld stond de Botienter. Toen
de gevel van dit huis in 1830 vernieuwd
werd, kocht de heer A. Brondgeest dezen
steen voor zich aan en liet op zijne kos
ten eenen anderen van blauw arduin in
den nieuwen gevel stellen. De juistheid
van Maaskamps aanwijzing is echter door
den heer C. J. Nieuwenhuys betwijfeld,
('Nieuwenhuys^ A review of the livesand
works of th& most eminent painters p. 39),
gelijk deze evenmin bij anderen, als de
Engelsche kunstkenners John Burnet en
Sir David Wilkie (Burnet Rembrandt
and his Works, p. 5) geloof heeft ge
vonden; ook mij zijn daarvoor geene
stellige bewijzen voorgekomen."
In den tweeden brief van Rembrandt
aan Constantyn Huigens, welke waar
schijnlijk tot den 7den October 1638 be
hoort, geeft hij zelf zijne toenmalige
woonplaats op, als zijnde in de suiker
bakkerij op den Binnen-Amstel. Nader
hand is hij bij aankoop eigenaar gewor
den van\ het gebouw op den
Joden-Breestraat, de woning thans door de stad
Amsterdam aan te koopen of gekocht.
J. H. R.
ludiscUe ScöilieitDiist.
i.
Indiëen de schilderkunst ziedaar twee
dingen, die van ouds niet al te best samen
gingen.
Ware .lava eene Deensche kolonie", zoo
schreef prof. Veth in zijn bekend standaard
werk, er zou in het theater (te Batavia)
door deensche tooneelspelers en zangers
deensch gesproken en deensch gezongen wor
den, maar daar het aan Nederland behoort,
Rembrandts woning X in de Jodenbreestraat in 1625.
schilders aan dezelfde beek zag zitten, had
in Indiënooit kunnen ontstaan.
Inderdaad heeft geen onzer groote schilders
ooit dat land bezocht, en de meeninu van een
Bdgar Quinet, dat het zonnige in de landschap
pen der hollandsche schilders een weerschyn
zou zijn van de gloedrijke zon der tropen, is
niet weinig onjuist.
Voor de schoone kunsten was Indiëlan
gen tijd een land der Scythen; en niet
alleen Oost-Indië. Ook dat West-Indië, waar
van de gouverneur Mauricius aan Willem van
Haren schreef: '?Men zou de zanggodinnen,
Katoen daar leeren spinnen." Het teere
plantje der kunst wilde in kolonialen bodem
niet aarden. En voor zoover de fraaie kun
sten er nog beoefend werden, de schilder
kunst was de verschovelinge, de
Asschepoetster onder de zusteren. Voor muziek, voor het
tooneel, voor den dans werden altaren opge
richt, zelden voor de schilderkunst; en het
moest tot op onze dagen duren alvorens op
Java een Ned. Ind. Kunstkring kon ontstaan
en in 't leven blij ven. De reden van deze
ontstentenis mocht al voor een deel gezocht
worden in het absenteïsme, bij eene steeds
op stootgaren liggende maatschappy, meer
nog in den geest dier maatschappij. Den
vreemden reiziger moet het allicht verwon
deren dat hij bijna nergens, ook niet by' ver
mogende particulieren en hooggeplaatste
ambtenaren, schilderijen vau waarde vindt
ze zijn er niet. Er is geen markt voor.
De eenige verzameling vari schilderyen is te
vinden in de vergaderzaal der Indische regee
ring op het z.g. Groote Huis te Batavia, en
welk eene verzameling dit is heeft het opstel
van den heer Rouffaer in Oud Holland (18Q4)
genoegzaam in het licht en gansch geen
voordeelig licht gesteld.
Behalve de officieele reeks der land voogds
portretten, met enkele gapingen in de rij
Duymaer van Twist, Rames, Fendall ziet
men er eenige stadhouders met hunne gema
linnen, de drie koningen en de koningin van
Nederland, eenige voorstellingen van zeege
vechten en enkele stukken van raden Saleh.
De meeste dezer portretten zijn kladsch.il.
derwerk, en zij bevinden zich in et/n hunner
waardig milieu. Want over de zaal waarin
zij hangen, leest men by een schrijver van
het jaar 1858 :
Zij is smakeloos, zelfs gemeen geverfd;
er staan stoelen in die een eenvoudig parti
culier niet in zijn huis zou dulden, de ven
sters zijn behangen met wit katoenen gor
dijnen, afgezet met rood katoenen draperiën,
terwijl de portretten hunner Majesteiten half
verborgen zijn achter blauw katoenen gor
dijnen, afgezet met valsch goud galon. 1)
Uitzonderingen op al deze voorstellingen,
die meerendeels uit slechte copieën bestaan,
zy'n een mansportret van Karel Slabbaert,
beschreven als een prachtstuk", geheel in
dezelfde krachtige, sprekende en gloedryke
kleuren van het schilderijtje van denzelfden
meester in het Mauritshuis. Voorts het por
tret van lord Minto door den engelschen
schilder Chinnery. Ook dit is een stuk van
waarde, waarvoor indertijd, bij de teruggave
van Indiëdoor de Engelschen, eene som van
? 15,000 betaald werd. Het portret is uit den
bloeitijd der engelsche schilderschool, en uit
de behandeling is duidelijk te herkennen
de opvatting van Reynolds met diens
renabrandtieke sympathieën en hoogst eigenaar
dige rosbruin-roodachtige kleuren en schit
terende verf, die vooral het vleesch hooger
van tint maakt. Doch deze twee zijn als
't ware de parels op den mesthoop.
Trouwens, ook de portretten van gouver
neurs en commissarissen generaal in het
Departement van Koloniën, die ten getale
van vijftig aanwezig waren op de Koloniale
Tentoonstelling te Amsterdam van 1883, mun
ten niet uit door kunstwaarde. Even
min het portret van generaal Michiels en de
aanval op Djagara^a (Bali), bestemd om het
militaire feu sacréop te wekken bij de
kadetten van Breda, en die zich eveneens op
deze tentoonstelling bevonden. Ware van al
de millioenen, die in Indiëverkwist werden,
slechts n duizendste gedeelte besteed ge
worden aan indische schilderkunst, men zou
een zooveel toonbaarder verzameling bezitten
dan thans n in Holland, a in Indiëhet
geval is. Dit is destemeer te betreuren omdat
de goede portretten er wel geweest zijn, omdat
men herhaaldelijk in de koloniale geschiedenis
leest van gouverneurs generaal en raden van
Indiëdie, in Holland zijnde, zich lieten kon
terfeiten door Govert Flinck, Ferdinand Bol
en andere meesters. Een der eersten, Carel