Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1480
de zaak zorgvuldig nagegaan en zijn niet
overtuigd dat de mierenplanten aanpassingen
zijn aan het mierenleven. Een aardige studie
over deze kwestie is
Ameisenpflanzen-Pflanzenameisen van Ernst Eeltig; Inspector am
Botanitchen Gorten in Jena, 80 Pf.
Eerst als er ergens Cecropia's, zonder al
die merkwaardigheden gevonden worden en
dat wel in streken waar geen Atta's en
Azteken wonen, of als er veel atavistische
vormen ontdekt worden, wanneer de Atta's
ergens verdwijnen, dan zou de oude meening
weer veld winnen. Nu zeggen de feiten ons
nog niets anders dan: hoe het is; niet, hoe
't zoo geworden is; maar dat doet aan 't feit
niets af, en aan de waarheid dat het wonder
lijk mooi is, nog veel minder.
E. HEIMANS.
«UIIIMIIIIIIIIIIlIfflIlllllllimillimHIlHfflIfJIIIIIIIIIIIMtlUllfflIIIJIflItlllllia
Iets orer SMERIS en nog wat.
De oorsprong van deze b\j de Amsterdam
mers, vooral bij de jeugd, zoo bekende bena
ming voor een agent van politie (vertaling
van het fr. agent de police) is meermalen
nagevorscht, doch zonder bevredigende^, uit
slag. De een dacht aan smeren in den zin van
slaan, wel bekend in de uitdrukking iemand
imeer geven of hem a/smeren, en hield dus een
agent voor iemand, wiens voornaamste bezig
heid zijn zou er op te ranselen, eene meening,
die met zijne instructie en ook met de wer
kelijkheid in lynrechten strijd is. Een ander
meende, dat men aan «meren moest denken
in den zin van wegloopen, alsof onze agenten
'm smeren, wanneer zij iets zien, dat met de
verordeningen of wetten in strijd is, in plaats
van er moedig op los te gaan en den over
treder der wet te grijpen, eene blaam, die
ons wakker politiecorps zeker niet verdient.
Nog een derde zag er eene toespeling in op
het scheldwoord smeerlap of smeerkanis
ofhield het voor eene opzettelijke verknoeiing
daarvan, eene meening, die al even
beleedigend of liever nog erger dan de twee andere,
alle waarschijnlijkheid mist en door niets
wordt bewezen. We kunnen derhalve gerust;
deze onbekookte afleidingen verwerpen en
willen liever trachten den waren oorsprong
te ontdekken.Waar deze moet worden gezocht,
is duidelijk, n.l. in de dieventaal, in het
zoogenaamde Bargoensch, een mengsel van
de landstaal met Hebreeuwsch (in den mond
der Duitsche joden), Zigeunersch, Fransch,
Italiaansch, Latijn enz. Eene uitvoerige studie
over die taal wordt geschreven door prof.
F. Kluge, hoogleeraar aan de universiteit te
Freiburg i. B., die het eerste deel van zy'n
werk eenige jaren geleden in het licht zond
onder den titel Rotwelsch, Quellen und
Wortschatz der Gaunersprache und der verwandten
Geheimsprachen.
Deze nu vermeldt uit een bron van het
jaar 1714: auf der Schmiere stehen, d. i. op
wacht staan, welke uitdrukking in vele latere
bronnen herhaaldelijk voorkomt en ook thans
nog gebruikt wordt, gewoonlijk in den vorm
Schmiere ttehen of auf der Schmiere stehen, op
post, op schildwacht staan, terwijl anderen
stelen of iets, dat verbodenis, uitroeren, dus
op den uitkijk staan, om te waarschuwen
als er onraad is. Hiernaast komt ook voor
het zelfstandig naamwoord Schemire,Schmi(e)re,
in den zin van schildwacht, wachtpost, zoodat,
men in het Hoogduitsch ook zegt eine
Schmiere aufstellen, een wachtpost uitzetten.
Nog andere vormen zijn hiernaast in gebruik
in volmaakt dezelfde beteekenis, als
Schmiermann, Schmierstein, Sckmiermichel (te Ham
burg) ep Schmierer (te Weenen). Vanwaar
komt nu dat Schmiere f Van het
nieuw-hebreeuwsche schëmird(h), wacht. Dit tchmiere
is in het Nederlandsen dieven-idioom onder
den vorm smeris(-e») bekend en dus nog
voorzien van den uitgang is of es, dieh we in
vele bargoensche of joden-duitsche woorden
aantreffen, als in noppes (niets), naches(vreugde),
kapoeres, loeres, dalks (arm), sjakes, (het is)
hommeles(f), hd. schiebes machen, wegloopen,
dat de Amgterdamsche straatjongen gaan
schuiven of ook wel zijn schuif nemen noemt.
Het-bewijs, dat wij inderdaad in ons smern
hetzelfde woord mogen zien als in het hd.
Schmiere(r), vindt men in de uitdrukking (op)
smeris staan, op den uitkijk staan, die volko
men overeenkomt met het hd. (auf der)
Schmiere stehen l).
Naar den oorsprong van het woord is dus
ons smeris in geen enkel opzicht beleedigend,
daar het juist uitdrukt, wat de agent in de
eerste plaats moet wezen, een wachter. Maar
de waarde der woorden wordt niet bepaald
door de afkomst, doch door het gebruik, en
ik kan me daarom best voorstellen, dat het
Hof te Amsterdam, een vonnis
vandeHaarlemsche rechtbank vernietigend, smeris voor
een beleedigende uitdrukking verklaarde,
tenminste in den mond van een beschaafd man.
Merkwaardig is het, dat de Duitschers hun
Sehmiere(r) al evenmin hebben begrepen als wij
ons smeris. Zy brachten het op de eene of andere
wijze in verband met Schmiere, smeer, vet,
en gebruiken nu als varianten van Schmiere
stehen ook f et l stehen naast Butler stehen, ja
zelfs Kase stehen, waaraan zij dan weder een
zelfstandig naamwoord Ka»(e) ontleenen in
den zin van politie-agent, gevangenbewaarder,
dat wümisschien terugvinden in ons bo'tchkees,
boschwachter. Een dergelijk verschijnsel is
niet vreemd op taalgebied. Wij zelf doen iets
soortgelijks in het gezegde een jankerige
haas" voor het meer algemeene een adellijke
haas", waarin adellijk, dat verwant is met het
eng. addle, vuil, bedorven, in verband gebracht
wordt met adel, edele afkomst. Evenzoo
spreken de Groningers van met de broek op 't
hoofd thuiskomen, waar men in den regel zegt
met de kous op 't hoofd thuiskomen, welk znw.
kous als naam van het kleedingstuk werd
opgevat, <iat er oorspronkelijk niet mede be
doeld is 2).
Naast smeris kent de spraakmakende jeugd
nog verschillende andere beaamingen voor
een politie-agent als: vechtjas, klabak, (kope
ren) bout, koperen, lamp, sjien (Den Haag), atje
(Rotterdam 3), poedel (Zutpnen), glimworm,
glimmerik 4), glimmend gassie (eig. pet), kip of
kip zonder eieren, haan (brigadier), big (zwaar
lijvige agent), mannetjes ménsch (dikke briga
dier), knikker op dak (brigadier), knobbel- of
knopsmeris, brigadier, latkip, bereden ai?ent,
knolsmeris, bereden agent, knop- of
knobbelknolsmera, bereden brigadier, enz. Enkele dezer
benamingen zijn duidelijk genoeg, zooals
koperen bout, eigenlij k de bout op den helm;
knikker op dak en de samenstellingen met knop
of knobbel wijzen op den koperen knop óp
den helm, die den brigadier van den agent
onderscheidt, terwijl met het eerste gedeelte
van latkip de sabel bedoeld wordt, evenals in
het ook te Amsterdam gebruikelijke geurlat,
geurmaker, eigenlijk een scheldwoord voor
l
den cavalerist, die met zija lat, sabel, geurt
en somtijds een cent steekt tusschen sabel
en scheede, om destemeer drukte te kunnen
maken 5).
Andere benamingen zijn evenwel minder
duidelijk, als bijv. kip, dat voornamelijk door
de Amsterdamsche jeugd gebruikt wordt en
van welks verklaring men zich gewoonlijk
afmaakt met de bewering, dat de overeen
komst tusschen den koperen bout op den
helm met den kam van een kip aanleiding
tot dien naam zou hebben gegeven. Nu lijkt
het mij al vrij zonderling toe, dat de jongens
bij het zien van dien bout onmiddellijk aan
een kip zouden gedacht hebben; daarvoor
is de overeenkomst toch veel te gering. Ook
hier zal in het Bargoensch wel weder de
oorsprong te zoeken zijn. Slaan we daarom
nogmaals Kluge's standaardwerk op, dan
vinden we aldaar vermeld uit eene verzame
ling dievenwoorden van het jaar 1791 en 1814
kipp in de beteekenis van hond. Ook in latere
opgaven komt dit kipp in denzelfden zin
voor, wellicht als stam van het werkwoord
kippen, pakken 6), dat wij nog kennen in de
uitdrukking kip, ik heb je, zoodat niet met een
vroegeren gpreekwoordenboekschrijver ge
dacht moet worden aan een haan die de hen
in de kuif pikkende, kan geacht worden, tot
de kip te zeggen : kip, ik heb je " (!).
Eene dergelijke benaming vinden we in
boschpik, een koddebeier, d. i. iemand die
met een kodde (stok) beiert (slaatj, bosch
wachter, waarin pik de stam is van pikken,
1 dat wij ook kennen in de uitdrukking iemand
oppikken. Dat nu kip, dat in het Bargoensch
hond beteekent, bij ons als naam voor een
agent gebezigd wordt, is niet vreemd, wan
neer men aan de waakzaamheid van dat dier
denkt. Hetzelfde denkbeeld ligt er dus aan
ten grondslag als aan smeris. Een analoog
?voorbeeld levert het Zutphensche poedel en
het hd. teckel, eig. dashond, maar ook politie
agent, die ,.gescheit wie ein Dackel", behoort
te zijn. Wellicht zal iemand ook het o. a. in
Den Haag gebruikelijke sjein, sjien, sien in
verband willen brengen met het fr. chien,
hond, doch ook hier zou de schijn bedriegen,
daar dit ook in Duitechland bekende sjien
niets anders is dan de Hebreenwsche letter
schtn, d. i. sch, die als afkorting van verschil
lende met sch beginnende woorden wordt
gebruikt, zooals van schandaim (gendarm),
schutzmann, ichlieszer, schuster (het hebr. schótêr,
beamte) en dergelijke, eene eigenaardigheid,
die we ook aantreffen in de benamingen van
verschillende steden, die naar de eerste letter
onderscheiden worden, zooals Mokum (stad)
Beisz = Berlijn; Mokum Schin = Spandau
of Stuttgart; Mokum Lammet Leipzig;
Mokum Alf Amsterdam; Mokum Reis r:
Rotterdam.
Wij doen iets dergelijks, wanneer we spre
ken van de p inhebben, in de p zitten, waarin
met p wordt bedoeld pest en piepzak of
penurie (fr. pénurie).
Het komt me derhalve al zeer onwaar
schijnlijk voor, dat we in kip den vogel
moeten zien, al meent ook het volk dit blij
kens den naam haan voor den brigadier en
het znw. tuut, dat o. a. in Utrecht gebezigd
wordt en niets anders is dan het gewestelijk
woord voor kip, dat we ook kennen in het
gezegde hij loopt als een tiet (kip).
Aangaande het voornamelijk in de studen
tenwereld gebruikelijke klabak valt met eenige
zekerheid niets te zeggen. Dat het eigenlijk
staat voor klapwaker, zooals door den
Haarlemschen rechter in de zaak-smeris beweerd
wordt, is eene vanzelf sprekende onmogelijk
heid, ook zelfs indien klapwaker ooit heeft
bestaan, wat ik echter betwijfel. Eerder nog
is te denken aan het fr. colback, dat ontleend
is aan het Perzische kalpdk, een soort beren
muts, doch dan blijft de vraag over: hebben
de agenten zulk een hoofddeksel gedragen
en langs welken weg is dat fr. colback, ndl.
kolbak, veranderd in klabak Men zou nu wel
tot steun voor deze meening kunnen bewe
ren, dat de naam koknbak (met poken), dien
de Haagsche jeugd bezigt voor een agent, eene
volksverbastering is van kolbak met latere
toevoeging van de woorden met poken, een
verschijnsel, dat wij ook aantreffen in het
Haagsche een heele foelie (fr. Joule) van
menschen en notenmuskaat en in het Groningsche
het is maar lak met ouwels, doch zulke fanta
sieën, waarbij, zooals Vondel zou zeggen: de
geest vaert speulen, daer draeyboom sluyt
noch beek", behooren thuis in den tijd, toen
men snoeshaan afleidde van den soesoehoenan
van Soerakarta, om zeep gaan in verband
gebracht werd met de Kruistochten,
sjamberloek (een Turksch woord) (Werd ontleend
aan een Engelsch chambercloak, dat in het
geheele Engelsch niet voorkomt, of eindelijk
schorrimorri voor eene verbastering gehouden
werd van schoonmoeder! Het zal dus
voorloopig het veiligst wezen de verklaring van
klabak uit te stellen, tot we over meer zekere
gegevens kunnen beschikken.
Nog eene laatste benaming vraagt onze
aandacht, n.l. lamp. Ook dit woord is aan het
Bargoensch ontleend, waarin twee woorden
lampe en lampen bekend zijn. Onder lampen
verstaat men ieder, .die bij eene diefstal den
inbreker stoort, hetzij dat is de bestolene
zelf of een der huisgenooten of een ander
persoon. Zoo zegt men in het hd. er hal Lam
pen bekommen, hij heeft onraad bespeurd; den
Lampen abtreiben of abhalltn, iemand, die te
ongelegener tijd den dief komt storen, staande
houden, aan de praat houden, totdat de zaak
in orde of, zooals men te Amsterdam zegt,
gepiept is; auf einem Massematten rerlampt
werden, bij het plegen van diefstal verjaagd
worden. Dit lampen, dat ook als waarschuwing
gebruikt wordt, houdt men voor het
Hebreeuwsche lambdón, geleerde, vervolgens
iemand, die iets te weten komt, de bestolene,
die den diefstal bemerkt, den dief komt
storen, en eindelijk in 't algemeen onraad.
Lamp(e) wordt gebruikt in de beteekenis van
politie en laat zich vergelijken met mandschien
(Mondschein) en lewon (wit, glinsterend, ook
maan), die beide eveneens als waarschuwing
bij onraad gebezigd worden, maar vooral me:
laterne en licht, die beide in den zin van
politie-beambte bekend zijn. Bij lampe hebben
we dus te maken met het gewone woord in
den zin van licht, dat natuurlijk voor een dief
in den nacht een teeken' van ontdekking is.
Weten we nu, dat lamp(e) in het Bargoensch
agent beteekent, dan is ons tevens duidelijk
de uitdrukking tegen de lamp loopen, er tegen
aanloopen, er invliegen, en dus eigenlijk ge
zegd van een misdadiger, die bij zijn werk
tegen een plotseling opdagenden agent aan
loopt.
Amsterdam. F. A. STOETT.
1) In Noord en Zuid. XXVIII, blz. 285
wordt ook in deze richting de oorsprong
gezocht.
2) Zie mijn Spreekwoordenboek No. 1077.
3) Een mij onbegrijpelijk woord.
4) Woorden op erik komen in het Bar
goensch zeer veel voor; vgl. o. a. erterik (steen);
duemerik (nacht); bv/terik (mosterd); granderik
(hemel); lichterik (dag); nosterik (boek); porterik
(deur); trederik (schoen); vliegerik (vogel);
zitterik (stoel); zwerterik (koffie), enz.
5) Spreekwoordenboek No. 564.
6) Ook hond beteekent hoogstwaarschijnlijk
eigenlijk: pakker, grijper.
De heer Louis Couperus is bezig de laatste
hand te leggen-aan een'nieuwen modernen
roman, die den titel zal dragen van De
Hoogere Onbewustheid".
Deze roman zal in den jaargang 1806 van
het tijdschrift Groot-Nederland worden opge
nomen.
Boekerijen prof. dr. J. H. Gunning e. a.
Op 13 November en volgende dagen zal
bij de firma Bnrgersdijk & Niermans te Leiden
eene uitgebreide verzameling boekwerken
geveild worden. Allereerst de bibliotheek
nagelaten door dr. J. A. Gunning,
oud-hoogleeraar in de godgeleerdheid (ethiek en mo
raal) aan de Leidsche universiteit, waarbij
meerdere kleinere verzamelingen op theolo
gisch en philosophisch gebied. Deze
afdeelingen vermelden tal van gezochte werken en
tijdschriften op het gebied der bybelsche
godgeleerdheid, kerkgeschiedenis en kerkelijke
kunst. Verder zeldzame uitgaven, oude stich
telijke werkjes,rijke verzameling over mystiek,
spiritisme en occultisme enz.
Dit wordt Maandag tot Woensdag geveild.
De volgende dagen komen aan de beurt
werken over rechtswetenschap en staathuis
houdkunde, geschiedenis en aardrijkskunde,
geslacht- en wapenkunde, taal en letteren,
Nederlandsche volksletterkunde, kunstge
schiedenis, enz. af kpmstig. van verschillende
rechtsgeleerden, historici en taalkundigen
o. a. van de H.H. O. Andriessen, notaris te
Rotterdam, J. Bos J.Azn. notaris te Vreeland
en dr. B. J. Bierma,leeraar in de Nederl. taal
aan de H. B. S. te Groningen. De catalogus is
verkrijgbaar en de ,v,er.zameling te zien Vrij
dag en Zaterdag 10 en 11 November.
Begin December kondigt de firma aan eene
veiling van bibliotheken uitsluitend op het
gebied der genees- en natuurkundige weten
schappen, bevattende p,, m. de boekerijen van
wijlen dr. J, A. Giïldwbarm, 'bekend chirurg
te Rotterdam en K. Bisschop van Tuinen,
leeraar in de natuurlijke historie aan de H.
B. S. te Zwolle.
MiiimiliiiMiii
iïTEUERllDEêRïliEVE
7i |f| |N^T JS&SMfJiq&l!
? UITVOCRKG
PUFOQD - ai UADDBCSCHIUXRHK ? 1Z.
OnTW?RP?R ? VOOR
? BO?HBAHD?n
121.
DROUOT
H- -i- WESSER & Co. -H +?
* LANGE HOUTSTRAAT 7 & 2 *
- - - UJen Haaj»- - - ?
- - TELEFOON IMTEttC. >74 -
GROOTSTE INRICHTING VOOR
COMPLETE MEUBILEERING =
IN ALLE STIJLEN = = = =
ANTIQUITEITEN = =r =:
EIGEN MEUBELFABRIEK
AARD
WERK
MOEFBS
IT< DE -FABRIEK
ZUD-HOLAND
DEPDT-KALVB^STRAAT-KI
J. J. BIESING,
Kunsthandel»
'8-GRAVENHAGE,
Molenstraat 65,65* en 6T
Moderne Schilderijen,
Aquarellen en Gravures.
DEPHOENIX"
MODERNE
WONINGINRICHTINGEN
GROOTE VOORRAAD.
f NIEUWSTE
GENRES.
l
SLAAPKAMERDECORATIE
IN BEWERKT LINNEN.
NlEUWSTEONTWERPEN-TEEKENINGENGRATIS.
Prfls. . f3O.
MEUBEL-BAZAR,
Singel 263-283,
toJJ de Faleifiustraat.
Kantoor-Meubelen
J. MEIJERINK MEIJER.
Telefoon S9S8.
nu J. W. DE GRAAFF-Hüversnffl.
Ouden Engweg 18.
BEEUDEfl,
VASEN »*» JARDINIÈRES .
TEGELSCHILDERIJEN ENZ. .
MUSEUM GR1SANTI,
ROKIN 95, (Stille zijde),
AMSTERDAM. ?
Toegang vrij.
AmgTERDAm
AARDEWERK
^ [KIUPPELL
g EBEUUG
Jt ARNHEM
UTELEGRAMADRES
LITHO"
MT.COMM TELf TOOM970
«J l Ccn/6i/f ce^inz-icw/i w
C 11 u eii 6a<n voeden- -wij
clicJi-c- l'ti cit£>e O'-K-WO-MCC- ',
se qeveit ee-n- juist $ec(b va-n £«
iiitezlcMii, baat i>cze(ve iv\. cvissc
171, iïc&êo
tc-i/i e-n s-watc -p
cf (atlevi cveiqcibi'fivim ^
cowipfeet, ft. icoz- ciqc-M. ^
" qcpfaafot .fl 595
'fe-n en ^too
cp aanvrage.
t cfalafaon 614-0.
MARMEREN SCHOORSTEENMANTELS
G. & J. COOL,
AMSTERDAM. ROTTERDAM. UTRECHT.
BLOEMGRACHT 77 DELFT5CHESTRAAT6I BUTSTRAAT30