De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 5 november pagina 8

5 november 1905 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1480 de zaak zorgvuldig nagegaan en zijn niet overtuigd dat de mierenplanten aanpassingen zijn aan het mierenleven. Een aardige studie over deze kwestie is Ameisenpflanzen-Pflanzenameisen van Ernst Eeltig; Inspector am Botanitchen Gorten in Jena, 80 Pf. Eerst als er ergens Cecropia's, zonder al die merkwaardigheden gevonden worden en dat wel in streken waar geen Atta's en Azteken wonen, of als er veel atavistische vormen ontdekt worden, wanneer de Atta's ergens verdwijnen, dan zou de oude meening weer veld winnen. Nu zeggen de feiten ons nog niets anders dan: hoe het is; niet, hoe 't zoo geworden is; maar dat doet aan 't feit niets af, en aan de waarheid dat het wonder lijk mooi is, nog veel minder. E. HEIMANS. «UIIIMIIIIIIIIIIlIfflIlllllllimillimHIlHfflIfJIIIIIIIIIIIMtlUllfflIIIJIflItlllllia Iets orer SMERIS en nog wat. De oorsprong van deze b\j de Amsterdam mers, vooral bij de jeugd, zoo bekende bena ming voor een agent van politie (vertaling van het fr. agent de police) is meermalen nagevorscht, doch zonder bevredigende^, uit slag. De een dacht aan smeren in den zin van slaan, wel bekend in de uitdrukking iemand imeer geven of hem a/smeren, en hield dus een agent voor iemand, wiens voornaamste bezig heid zijn zou er op te ranselen, eene meening, die met zijne instructie en ook met de wer kelijkheid in lynrechten strijd is. Een ander meende, dat men aan «meren moest denken in den zin van wegloopen, alsof onze agenten 'm smeren, wanneer zij iets zien, dat met de verordeningen of wetten in strijd is, in plaats van er moedig op los te gaan en den over treder der wet te grijpen, eene blaam, die ons wakker politiecorps zeker niet verdient. Nog een derde zag er eene toespeling in op het scheldwoord smeerlap of smeerkanis ofhield het voor eene opzettelijke verknoeiing daarvan, eene meening, die al even beleedigend of liever nog erger dan de twee andere, alle waarschijnlijkheid mist en door niets wordt bewezen. We kunnen derhalve gerust; deze onbekookte afleidingen verwerpen en willen liever trachten den waren oorsprong te ontdekken.Waar deze moet worden gezocht, is duidelijk, n.l. in de dieventaal, in het zoogenaamde Bargoensch, een mengsel van de landstaal met Hebreeuwsch (in den mond der Duitsche joden), Zigeunersch, Fransch, Italiaansch, Latijn enz. Eene uitvoerige studie over die taal wordt geschreven door prof. F. Kluge, hoogleeraar aan de universiteit te Freiburg i. B., die het eerste deel van zy'n werk eenige jaren geleden in het licht zond onder den titel Rotwelsch, Quellen und Wortschatz der Gaunersprache und der verwandten Geheimsprachen. Deze nu vermeldt uit een bron van het jaar 1714: auf der Schmiere stehen, d. i. op wacht staan, welke uitdrukking in vele latere bronnen herhaaldelijk voorkomt en ook thans nog gebruikt wordt, gewoonlijk in den vorm Schmiere ttehen of auf der Schmiere stehen, op post, op schildwacht staan, terwijl anderen stelen of iets, dat verbodenis, uitroeren, dus op den uitkijk staan, om te waarschuwen als er onraad is. Hiernaast komt ook voor het zelfstandig naamwoord Schemire,Schmi(e)re, in den zin van schildwacht, wachtpost, zoodat, men in het Hoogduitsch ook zegt eine Schmiere aufstellen, een wachtpost uitzetten. Nog andere vormen zijn hiernaast in gebruik in volmaakt dezelfde beteekenis, als Schmiermann, Schmierstein, Sckmiermichel (te Ham burg) ep Schmierer (te Weenen). Vanwaar komt nu dat Schmiere f Van het nieuw-hebreeuwsche schëmird(h), wacht. Dit tchmiere is in het Nederlandsen dieven-idioom onder den vorm smeris(-e») bekend en dus nog voorzien van den uitgang is of es, dieh we in vele bargoensche of joden-duitsche woorden aantreffen, als in noppes (niets), naches(vreugde), kapoeres, loeres, dalks (arm), sjakes, (het is) hommeles(f), hd. schiebes machen, wegloopen, dat de Amgterdamsche straatjongen gaan schuiven of ook wel zijn schuif nemen noemt. Het-bewijs, dat wij inderdaad in ons smern hetzelfde woord mogen zien als in het hd. Schmiere(r), vindt men in de uitdrukking (op) smeris staan, op den uitkijk staan, die volko men overeenkomt met het hd. (auf der) Schmiere stehen l). Naar den oorsprong van het woord is dus ons smeris in geen enkel opzicht beleedigend, daar het juist uitdrukt, wat de agent in de eerste plaats moet wezen, een wachter. Maar de waarde der woorden wordt niet bepaald door de afkomst, doch door het gebruik, en ik kan me daarom best voorstellen, dat het Hof te Amsterdam, een vonnis vandeHaarlemsche rechtbank vernietigend, smeris voor een beleedigende uitdrukking verklaarde, tenminste in den mond van een beschaafd man. Merkwaardig is het, dat de Duitschers hun Sehmiere(r) al evenmin hebben begrepen als wij ons smeris. Zy brachten het op de eene of andere wijze in verband met Schmiere, smeer, vet, en gebruiken nu als varianten van Schmiere stehen ook f et l stehen naast Butler stehen, ja zelfs Kase stehen, waaraan zij dan weder een zelfstandig naamwoord Ka»(e) ontleenen in den zin van politie-agent, gevangenbewaarder, dat wümisschien terugvinden in ons bo'tchkees, boschwachter. Een dergelijk verschijnsel is niet vreemd op taalgebied. Wij zelf doen iets soortgelijks in het gezegde een jankerige haas" voor het meer algemeene een adellijke haas", waarin adellijk, dat verwant is met het eng. addle, vuil, bedorven, in verband gebracht wordt met adel, edele afkomst. Evenzoo spreken de Groningers van met de broek op 't hoofd thuiskomen, waar men in den regel zegt met de kous op 't hoofd thuiskomen, welk znw. kous als naam van het kleedingstuk werd opgevat, <iat er oorspronkelijk niet mede be doeld is 2). Naast smeris kent de spraakmakende jeugd nog verschillende andere beaamingen voor een politie-agent als: vechtjas, klabak, (kope ren) bout, koperen, lamp, sjien (Den Haag), atje (Rotterdam 3), poedel (Zutpnen), glimworm, glimmerik 4), glimmend gassie (eig. pet), kip of kip zonder eieren, haan (brigadier), big (zwaar lijvige agent), mannetjes ménsch (dikke briga dier), knikker op dak (brigadier), knobbel- of knopsmeris, brigadier, latkip, bereden ai?ent, knolsmeris, bereden agent, knop- of knobbelknolsmera, bereden brigadier, enz. Enkele dezer benamingen zijn duidelijk genoeg, zooals koperen bout, eigenlij k de bout op den helm; knikker op dak en de samenstellingen met knop of knobbel wijzen op den koperen knop óp den helm, die den brigadier van den agent onderscheidt, terwijl met het eerste gedeelte van latkip de sabel bedoeld wordt, evenals in het ook te Amsterdam gebruikelijke geurlat, geurmaker, eigenlijk een scheldwoord voor l den cavalerist, die met zija lat, sabel, geurt en somtijds een cent steekt tusschen sabel en scheede, om destemeer drukte te kunnen maken 5). Andere benamingen zijn evenwel minder duidelijk, als bijv. kip, dat voornamelijk door de Amsterdamsche jeugd gebruikt wordt en van welks verklaring men zich gewoonlijk afmaakt met de bewering, dat de overeen komst tusschen den koperen bout op den helm met den kam van een kip aanleiding tot dien naam zou hebben gegeven. Nu lijkt het mij al vrij zonderling toe, dat de jongens bij het zien van dien bout onmiddellijk aan een kip zouden gedacht hebben; daarvoor is de overeenkomst toch veel te gering. Ook hier zal in het Bargoensch wel weder de oorsprong te zoeken zijn. Slaan we daarom nogmaals Kluge's standaardwerk op, dan vinden we aldaar vermeld uit eene verzame ling dievenwoorden van het jaar 1791 en 1814 kipp in de beteekenis van hond. Ook in latere opgaven komt dit kipp in denzelfden zin voor, wellicht als stam van het werkwoord kippen, pakken 6), dat wij nog kennen in de uitdrukking kip, ik heb je, zoodat niet met een vroegeren gpreekwoordenboekschrijver ge dacht moet worden aan een haan die de hen in de kuif pikkende, kan geacht worden, tot de kip te zeggen : kip, ik heb je " (!). Eene dergelijke benaming vinden we in boschpik, een koddebeier, d. i. iemand die met een kodde (stok) beiert (slaatj, bosch wachter, waarin pik de stam is van pikken, 1 dat wij ook kennen in de uitdrukking iemand oppikken. Dat nu kip, dat in het Bargoensch hond beteekent, bij ons als naam voor een agent gebezigd wordt, is niet vreemd, wan neer men aan de waakzaamheid van dat dier denkt. Hetzelfde denkbeeld ligt er dus aan ten grondslag als aan smeris. Een analoog ?voorbeeld levert het Zutphensche poedel en het hd. teckel, eig. dashond, maar ook politie agent, die ,.gescheit wie ein Dackel", behoort te zijn. Wellicht zal iemand ook het o. a. in Den Haag gebruikelijke sjein, sjien, sien in verband willen brengen met het fr. chien, hond, doch ook hier zou de schijn bedriegen, daar dit ook in Duitechland bekende sjien niets anders is dan de Hebreenwsche letter schtn, d. i. sch, die als afkorting van verschil lende met sch beginnende woorden wordt gebruikt, zooals van schandaim (gendarm), schutzmann, ichlieszer, schuster (het hebr. schótêr, beamte) en dergelijke, eene eigenaardigheid, die we ook aantreffen in de benamingen van verschillende steden, die naar de eerste letter onderscheiden worden, zooals Mokum (stad) Beisz = Berlijn; Mokum Schin = Spandau of Stuttgart; Mokum Lammet Leipzig; Mokum Alf Amsterdam; Mokum Reis r: Rotterdam. Wij doen iets dergelijks, wanneer we spre ken van de p inhebben, in de p zitten, waarin met p wordt bedoeld pest en piepzak of penurie (fr. pénurie). Het komt me derhalve al zeer onwaar schijnlijk voor, dat we in kip den vogel moeten zien, al meent ook het volk dit blij kens den naam haan voor den brigadier en het znw. tuut, dat o. a. in Utrecht gebezigd wordt en niets anders is dan het gewestelijk woord voor kip, dat we ook kennen in het gezegde hij loopt als een tiet (kip). Aangaande het voornamelijk in de studen tenwereld gebruikelijke klabak valt met eenige zekerheid niets te zeggen. Dat het eigenlijk staat voor klapwaker, zooals door den Haarlemschen rechter in de zaak-smeris beweerd wordt, is eene vanzelf sprekende onmogelijk heid, ook zelfs indien klapwaker ooit heeft bestaan, wat ik echter betwijfel. Eerder nog is te denken aan het fr. colback, dat ontleend is aan het Perzische kalpdk, een soort beren muts, doch dan blijft de vraag over: hebben de agenten zulk een hoofddeksel gedragen en langs welken weg is dat fr. colback, ndl. kolbak, veranderd in klabak Men zou nu wel tot steun voor deze meening kunnen bewe ren, dat de naam koknbak (met poken), dien de Haagsche jeugd bezigt voor een agent, eene volksverbastering is van kolbak met latere toevoeging van de woorden met poken, een verschijnsel, dat wij ook aantreffen in het Haagsche een heele foelie (fr. Joule) van menschen en notenmuskaat en in het Groningsche het is maar lak met ouwels, doch zulke fanta sieën, waarbij, zooals Vondel zou zeggen: de geest vaert speulen, daer draeyboom sluyt noch beek", behooren thuis in den tijd, toen men snoeshaan afleidde van den soesoehoenan van Soerakarta, om zeep gaan in verband gebracht werd met de Kruistochten, sjamberloek (een Turksch woord) (Werd ontleend aan een Engelsch chambercloak, dat in het geheele Engelsch niet voorkomt, of eindelijk schorrimorri voor eene verbastering gehouden werd van schoonmoeder! Het zal dus voorloopig het veiligst wezen de verklaring van klabak uit te stellen, tot we over meer zekere gegevens kunnen beschikken. Nog eene laatste benaming vraagt onze aandacht, n.l. lamp. Ook dit woord is aan het Bargoensch ontleend, waarin twee woorden lampe en lampen bekend zijn. Onder lampen verstaat men ieder, .die bij eene diefstal den inbreker stoort, hetzij dat is de bestolene zelf of een der huisgenooten of een ander persoon. Zoo zegt men in het hd. er hal Lam pen bekommen, hij heeft onraad bespeurd; den Lampen abtreiben of abhalltn, iemand, die te ongelegener tijd den dief komt storen, staande houden, aan de praat houden, totdat de zaak in orde of, zooals men te Amsterdam zegt, gepiept is; auf einem Massematten rerlampt werden, bij het plegen van diefstal verjaagd worden. Dit lampen, dat ook als waarschuwing gebruikt wordt, houdt men voor het Hebreeuwsche lambdón, geleerde, vervolgens iemand, die iets te weten komt, de bestolene, die den diefstal bemerkt, den dief komt storen, en eindelijk in 't algemeen onraad. Lamp(e) wordt gebruikt in de beteekenis van politie en laat zich vergelijken met mandschien (Mondschein) en lewon (wit, glinsterend, ook maan), die beide eveneens als waarschuwing bij onraad gebezigd worden, maar vooral me: laterne en licht, die beide in den zin van politie-beambte bekend zijn. Bij lampe hebben we dus te maken met het gewone woord in den zin van licht, dat natuurlijk voor een dief in den nacht een teeken' van ontdekking is. Weten we nu, dat lamp(e) in het Bargoensch agent beteekent, dan is ons tevens duidelijk de uitdrukking tegen de lamp loopen, er tegen aanloopen, er invliegen, en dus eigenlijk ge zegd van een misdadiger, die bij zijn werk tegen een plotseling opdagenden agent aan loopt. Amsterdam. F. A. STOETT. 1) In Noord en Zuid. XXVIII, blz. 285 wordt ook in deze richting de oorsprong gezocht. 2) Zie mijn Spreekwoordenboek No. 1077. 3) Een mij onbegrijpelijk woord. 4) Woorden op erik komen in het Bar goensch zeer veel voor; vgl. o. a. erterik (steen); duemerik (nacht); bv/terik (mosterd); granderik (hemel); lichterik (dag); nosterik (boek); porterik (deur); trederik (schoen); vliegerik (vogel); zitterik (stoel); zwerterik (koffie), enz. 5) Spreekwoordenboek No. 564. 6) Ook hond beteekent hoogstwaarschijnlijk eigenlijk: pakker, grijper. De heer Louis Couperus is bezig de laatste hand te leggen-aan een'nieuwen modernen roman, die den titel zal dragen van De Hoogere Onbewustheid". Deze roman zal in den jaargang 1806 van het tijdschrift Groot-Nederland worden opge nomen. Boekerijen prof. dr. J. H. Gunning e. a. Op 13 November en volgende dagen zal bij de firma Bnrgersdijk & Niermans te Leiden eene uitgebreide verzameling boekwerken geveild worden. Allereerst de bibliotheek nagelaten door dr. J. A. Gunning, oud-hoogleeraar in de godgeleerdheid (ethiek en mo raal) aan de Leidsche universiteit, waarbij meerdere kleinere verzamelingen op theolo gisch en philosophisch gebied. Deze afdeelingen vermelden tal van gezochte werken en tijdschriften op het gebied der bybelsche godgeleerdheid, kerkgeschiedenis en kerkelijke kunst. Verder zeldzame uitgaven, oude stich telijke werkjes,rijke verzameling over mystiek, spiritisme en occultisme enz. Dit wordt Maandag tot Woensdag geveild. De volgende dagen komen aan de beurt werken over rechtswetenschap en staathuis houdkunde, geschiedenis en aardrijkskunde, geslacht- en wapenkunde, taal en letteren, Nederlandsche volksletterkunde, kunstge schiedenis, enz. af kpmstig. van verschillende rechtsgeleerden, historici en taalkundigen o. a. van de H.H. O. Andriessen, notaris te Rotterdam, J. Bos J.Azn. notaris te Vreeland en dr. B. J. Bierma,leeraar in de Nederl. taal aan de H. B. S. te Groningen. De catalogus is verkrijgbaar en de ,v,er.zameling te zien Vrij dag en Zaterdag 10 en 11 November. Begin December kondigt de firma aan eene veiling van bibliotheken uitsluitend op het gebied der genees- en natuurkundige weten schappen, bevattende p,, m. de boekerijen van wijlen dr. J, A. Giïldwbarm, 'bekend chirurg te Rotterdam en K. Bisschop van Tuinen, leeraar in de natuurlijke historie aan de H. B. S. te Zwolle. MiiimiliiiMiii iïTEUERllDEêRïliEVE 7i |f| |N^T JS&SMfJiq&l! ? UITVOCRKG PUFOQD - ai UADDBCSCHIUXRHK ? 1Z. OnTW?RP?R ? VOOR ? BO?HBAHD?n 121. DROUOT H- -i- WESSER & Co. -H +? * LANGE HOUTSTRAAT 7 & 2 * - - - UJen Haaj»- - - ? - - TELEFOON IMTEttC. >74 - GROOTSTE INRICHTING VOOR COMPLETE MEUBILEERING = IN ALLE STIJLEN = = = = ANTIQUITEITEN = =r =: EIGEN MEUBELFABRIEK AARD WERK MOEFBS IT< DE -FABRIEK ZUD-HOLAND DEPDT-KALVB^STRAAT-KI J. J. BIESING, Kunsthandel» '8-GRAVENHAGE, Molenstraat 65,65* en 6T Moderne Schilderijen, Aquarellen en Gravures. DEPHOENIX" MODERNE WONINGINRICHTINGEN GROOTE VOORRAAD. f NIEUWSTE GENRES. l SLAAPKAMERDECORATIE IN BEWERKT LINNEN. NlEUWSTEONTWERPEN-TEEKENINGENGRATIS. Prfls. . f3O. MEUBEL-BAZAR, Singel 263-283, toJJ de Faleifiustraat. Kantoor-Meubelen J. MEIJERINK MEIJER. Telefoon S9S8. nu J. W. DE GRAAFF-Hüversnffl. Ouden Engweg 18. BEEUDEfl, VASEN »*» JARDINIÈRES . TEGELSCHILDERIJEN ENZ. . MUSEUM GR1SANTI, ROKIN 95, (Stille zijde), AMSTERDAM. ? Toegang vrij. AmgTERDAm AARDEWERK ^ [KIUPPELL g EBEUUG Jt ARNHEM UTELEGRAMADRES LITHO" MT.COMM TELf TOOM970 «J l Ccn/6i/f ce^inz-icw/i w C 11 u eii 6a<n voeden- -wij clicJi-c- l'ti cit£>e O'-K-WO-MCC- ', se qeveit ee-n- juist $ec(b va-n £« iiitezlcMii, baat i>cze(ve iv\. cvissc 171, iïc&êo tc-i/i e-n s-watc -p cf (atlevi cveiqcibi'fivim ^ cowipfeet, ft. icoz- ciqc-M. ^ " qcpfaafot .fl 595 'fe-n en ^too cp aanvrage. t cfalafaon 614-0. MARMEREN SCHOORSTEENMANTELS G. & J. COOL, AMSTERDAM. ROTTERDAM. UTRECHT. BLOEMGRACHT 77 DELFT5CHESTRAAT6I BUTSTRAAT30

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl