De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 12 november pagina 7

12 november 1905 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1481 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. e s Oe vou vidi fa setoacU en. E coubet» J ta,bvemA&te. eiri L fi'oaaeup de la rcuox de, COL (j; i IHIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIllNirmiMHIIIimiUINIIlHIIIIHUIIIIUIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIHIIIIIIItlltllllllMIIIIIIHIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIlllMIMIIIIIItll goede gravure in n keer te boren. Daarom worden de meeste stempels eerst vóórgeboord, om daarna met een fijne boor nageboord te worden. De tijd noodig voor het boren der stempels hanat af van de grootte der stempels en varieert van drie tot acht, ja zelfs negen dagen, zonderophouden. Dat zulk reduceeren een uiterst zorg vuldig werk is, behoef ik wel niet te zeggen. Nadat de stempel geboord is, vertoonen zich daarop nog kleine draaikringetjes. Bij volmaakt werk zou dit niet mngen voorkomen, maar dit is bijna onbereikbaar. De geboorde stempel komt vervolgens in handen van den graveur, die er de laatste hand aan moet leggen. Daarna volgt het harden. Ook hiervoor bestaan verschillende methoden. Het voornaamste is, dat de werkman zijn staal kent. Daarom is niets gevaarlijker dan telkens van staalleverancier te veranderen. De stalen stempel wordt met de gravure naar beneden in een bak met fijne houtskool geplaatst. Anderen plaatsen hem in een moffel. Het hoofddoel is te zorgen, dat de lueht niet kan toetreden, waardoor oxidatie van het staal direct zoude volgen. Wanneer de stempel eenigen tijd. van 2 tot 8 uur, in het vuur gestaan heeft en volgens den werkman gaar" is, dan wordt hij zoo snel mogelijk uit het vuur in het water gedompeld of' onder een waterstraal gebracht, in ieder geval zoo spoedig mogelijk afgekoeld. Sommigen beweren, dat het beter is den stempel uit het vuur in lauw of in warm water te dompelen; weer anderen doen het rst in water en dan in olie. Het is dus niet te verwonderen, wanneer tallooze geheimmiddelen worden aangeboden, waar van de Trempe-diarnant" een eerste plaats inneemt. Het harden is steeds een zeer angstig oogenblik, de stempel toch kan in stukken springen. En zooals altijd, komen natuurlijk ongelukken dan voor, als men ze het minst velen kan. Is de stempel gehard en s:oed, dan wordt de inwaartsche stempel gemaakt. Hiertoe wordt van zacht staal een stempel met een punt gedraaid, welke punt hooger of lager is, al naar gelang het model hooger of lager zij. Met een druk van vier honderd atmospheren, hetgeen onge veer een rnillioen kilogram is, wordt dan de geharde opwaartsche stempel in het zachte staal gedrukt. Na zoo een druk wordt de zachte stempel in kool gezet en uitgegloeid. Daarna moet hij langzaam afkoelen, waardoor zulk eene bewerking slechts nmaal, bij kleine stempels hoogstens tweemaal per dag, plaats kan hebben. Is de zachte stempel voldoende ingedrukt, dat wil zeggen, als alle punten volkomen uitgedrukt zijn, dan wordt de stemoel afgedraaid met een opstaanden rand, waaromheen een stalen ring past. Daarna moet hij gehard worden, hetgeen geschiedt op dezelfde wijze, als waarop de opwaartsche stempel gehard werd, en eerst dan is de dienststempel gereed. Hebben we nu twee dienststempels van een en denzelfden diameter, n voor de vóór- en n voor de keerzijde der me daille, dan eerst kunnen we beginnen met het maken, het slaan der penningen. usschen de twee dienststempels wordt in den ring een metalen plaat gelegd van goud, zilver of brons. Als van brons gesproken wordt, is het gewoonlijk ge bronsd rood koper. In den laatsten tijd wordt echter veelal cht brons gebruikt. Bij het slaan der penningen is wederom geduld noodig. Bijvoorbeeld de Wierdsmamedaille is niet minder dan twintig maal tusschen de stempels geweest. Telkens na een stoot wordt de medaille uitge gloeid en geschuurd en moet dan precies op dezelfde plaats gebracht worden. Als de gravure in alle opzichten uitgeperst is, komt tot slot de laatste bewerking: het patineeren. Daartoe worden de medailles rst door indompeling in een oplossing van zwavellever geoxideerd, daarna afgeschuurd en dan met de zandblaasmachine mat-gemaakt. In Arti De belangrijkste inzendingen zijn op deze najaars-tentoonstelling niet te zoeken onder de aquarellen, al vormen deze nog de nume rieke meerderheid; wat er merkwaardigs is, wordt gevonden onder het weinige beeld houwwerk en bij het zwart-en-wit. Van het laatste is er meer dan ik me van eenige vroegere tentoonstelling herinner. In de kleine zaal zijn er een geheele groote wand en een halve zijwand mee gevuld. Het milieu wordt, ook in letterlijken zin, ge vormd door de inzending van Jan Veth, drie gelithografeerde portretten. Het komt me voor, of Veth ditmaal eens uit den deftigen plooi gekomen is; hij is losser eu ongedwongener dan gewoonlijk, ontziet het niet in jas of halskraag aan een zwierige lijn het vrije beloop te laten en geeft hier de stugge strenge contouren prijs, die toch altijd meer den indruk geven van een navolging der oude meesters, dan dat ze zouden zijn ontstaan uit eigen overtuiging. Dit over het uiterlijk aanzien dezer por tretten. Door het natuurlijke daarvan is aan de innerlijke waarde stellig niet te kort ge daan. De kloeke, mannelijke kracht, het breede en gulhartige in de persoonlijkheid van dezen buitenuian, diens energieke oog opslag konden bezwaarlijk met meer juist heid zijn uitgedrukt. Het damesportret is ook bizonder expressief. Het is of die bijna glimlachende mond gereed is vriendelijke woorden te gaan spreken; nauw merkbare trekjes om de oogen geven deze een goedige en beminnelijke uitdrukking, die bezieling schenkt aan het geheele gelaat. Dankbaarder als teekening is het derde, een mansportret en profiel; in uitvoering wel het bewonde renswaardigste van de drie. iiiiiMiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiliMtiiiiiirimiHiiMiiMtiiiiiiiiitiiiiiiiii Het werk van J. A. Seckel is van mindere bekendheid. Hij zond een lithografisch por tretje van een jongen man, waarvan de ge laatsuitdrukking mij de bekende gevoelige litho in herinnering bracht die Allebévan Multatuli maakte; want ook hier het geestelijke in het gelaat zoo sterk overwegend, die denkoogen, die meer naar binnen dan naar buiten zien. Ook zijn ruige, breede teekening Gekje" is er een die opvalt door het leven dat er van uitgaat. In het kopje van den tachtig jarige, een trouwhartig, ietwat onnoozel type-diakenhuismannetje, dat mej. Ansingh inzond, zijn heel fijne partijtjes; 't is te zien dat het met liefde gedaan is. Haar dartele dunne sliertlijnen leenen zich bijzonder voor zulk klein werk, beter dan voor grootere teekeningen, zooals het portret van mevr. Theo Mann. Hierin komen de zonden van niet altijd even correcte teekening ook te veel aan het licht. 't Is jammer dat Th. Molkenboer zijn teekeningen 7.00 grof en onbehagelijk van kleur maakt. De vlijmscherpe kop van pater v. Meurs, is, niettegenstaande dat, een zeer curieuse teekening. Er is een heel goede portretschets door Jan Sluyters, van zijn vader, een gemoedelijk vakman in zijn bedrijf. Dan een lijst met drie kinderkopjes van Spoor, kranig, frisch werk. Het eene kopje doet door zijn weelderige vormen en breede, egaal zachte lijnen sterk aan Watteau denken. Sluiten wij de rij der portretten met drie zeer conscientieuse reproducties naar schilde rijen van oude meesters door P. J. Arendzen, van welke L'homme au gant" het pittigst en fraaist van toon is, en een knappe ge kleurde houtsnee van Veldheer, een Volendarnmer visscher, wiens gelaat echter wel wat al te zwaar doorploegd is door naden en plooien. Graadt van Roggen heeft hier meerdere kleine etsjes in n lijst bijeen; mooi precieua werk, zeer picturale gevallen uit het land van Barbizon. De origineele etsjes uit Zuidlaren van Kramer, al staan ze niet op n hoogte met die van Graadt van Roggen, zijn niettemin zeer aantrekkelijk. Meer lijn- dan kleurkunst is ook nog het werk van Raemaekers, een danskelder, de meid vooral een heel goed type, maar Fransche invloed is hier onmiskenbaar. L. Gestel teekent een straat, propvol meuschen, een file van allerlei slag dat op zoo'n moment passeert. En daaron Ier zijn wel handig gevatte typen, en charmant geteekende dametjes, maar tot een mooi geheel brengt hij het niet. Tjipke Viseer is met zijn houten beeldjes hier een frissche verschijning. l)e American Artist" een etatuette in eikenhout is vol geest en humor. De onver schillige, nonchalante houding, de handen diep in de opbuilende zakken van de nauw sluitende broek, de hoekiae ellebogen der lange armen daardoor sterk naar achteren, het hoofd wat naar voren gebogen, zoo staat het heerschap met de halftoeëlodderige oogen als een origineel type voor ons. Visser is iemand die zijn vak volkomen meester is. Zonder weifeling is dit beeUje gehakt, ferm hoekig, zonder overdrijving, staan de afge stoken houtvlakjes kloek tegen elkaar en het kantige in heel dit beeldje doet al de eigen aardigheden er van te scherper uitkomen. In denzelfden geest zijn de beide andere beeldjes in donkerder houtsoort. De houding van een blinden bedelaar is weer bizonder goed; het blind aijn ia niet alleen uitgedrukt door de gesloten oogen, maar het geheele gelaat, de droeve mond vooral, heeft dat strakke aan blinden eigen ; en ook is goed gezien dat hoog rekken van het hoofd, alsof de blinde oogen steeds het licht zoeken. Toch is een gevaarlijke kant van deze kunst, dunkt mij, het trachten naar te veel typee ring, wat licht tot overdrijving leidt. En dat zou jammer zijn; ook zonder dat zal dit pittige werk toch zijn weg wel vinden. 't Is een verdienste van Visser dat hy het hout ook als zoodanig bewerkt; bij Van Wijk doet het brons te veel aan de gemak kelijk te kneden klei denken, door al de kleine beweginkjes b. v. die in het kopje van de oude vrouw behouden zijn. Maar te ontken nen valt het niet dat dit toch een heel gevoelig gemodelleerd beeldje is. Een beeld heeft geene, of nagenoeg geene accessoires, het moet zijn omgeving in de fantasie van den aanschouwer oproepen. Dat doet een beeldje vaa Smout, een arme vrouw die met een kind op den arm voortstronapelt, al heel sterk. Ook zonder den titel Guur weer" drukt de gang van die vrouw zeer juist uit dat ze tegen regen en windvlagen inloopt. Om de mooie groote lijnen en het rustige van het geheel noemen we In gedachten", een zittend boerenmeisje, door Ed. Jacobs Als we Een antiek-veiling" van Monnickendam, die echter achter staat bij zijn Gaar keuken" van verleden jaar, en een paar eenvoudige, zuivere watergezichtjes van Vreedenburgh, als het gunstigste onder de aquarellen vermelden; een erkenning uit spreken van het toch altijd rijke kleurbegrip in de pastels van Thérèse Schwartze, dan is dezen keer al heel weinig van de aquarellen en pastels te zeggen, wat niet een herhaling zou zijn van hetgeen al zoo dikwijls geopperd is. Het wemelt van middelmatigheden, die met meer of minder geluk een eenmaal aangenomen maniertje volgen of op brutale wijze leentjebuur spelen bij hen, die over meer dan zij te beschikken hadden. Het al of niet geslaagde in deze proeven der naarstige inzenders is meer een commercieel- dan een kunatbelang en kan dus verder onbesproken blijven. J. W. N. De firma Frederik Muller kondigt de tweede veiling aan in het nieuwe eigen lokaal, Doelenstraat. 14 November komen onder den hamer de collectie van dr. Guimbail van Parijs en Nica, en die van Ladislaus Bloch van Weenen, beide van oude schilde rijen. In de geïllustreerde catalogi vind ik verschillende reproducties, waard om de belangstelling op te wekken: twee Canaletto's, Giordano, Sir Peter Lely, een mansportret van een onbekenden Duitscher, een Italiaan (?), M. Molenaer, A. v. Ostade, Eubene, Balthazar van Veen, Wynants en een paar Primitieven, die van de prent af nog al wat lijken. Deze alle zijn uit den catalogus Bloch, die verder verscheidene goedklinkende namen aangeeft uit verschillende scholen. Maar ook de collectie Guimbail belooft een en ander interessants te zien te geven. Ik vind daarin De verzoeking van den H. Antonius, hier volledig als triptiek. Velen weten wellicht, dat er meerdere replieken of wel copieën van dit werk van Jeroen Bosch bestaan. Ons museum bezit het middentafereel, ongeveer gelijk aan dat in Antwerpen, maar het onze wel van beter kwaliteit. Het stuk in Brussel, met enkele wijzigingen in de kleur, en ook wel beter weer dan het onze, is als dat wat nu geveild wordt, een triptiek, en in beide geeft het middenvak een veel uitgebreider voorstelling. Een solied, gaaf werk schijnt te zijn een portret, aan Moro toegeschreven. De attributie lijkt me wel betwistbaar echter. Ook boeit onder de reproducüe's zeer een vlak landschap in vogelvlucht van S. Kuysdael, en verder laten zich opmerken, werken van Jan Matsys, Tourniêres, Carl van Loo, Jan Hals, Nattier, Teniers. Kijkdagen 11, 12 en 13 November. Bijna gelijktijdig zond de firma ons den catalogus van de collectie antiquiteiten van den heer Julius Boas Berg. Aan het boek werd bijzondere versieringszorg besteed. 't Zal wel niet noodig zijn, de attentie van liefhebbers te vestigen op deze buitengewone gelegenheid. De naam van dezen antiquair, die zoo lange jaren de bekende zaak dreef in zijn kleinen winkel, Kal verstraat hoek St. Luciensteeg, spreekt voldoende. Want belanghebbenden wisten wel wat schatten daar opgeborgen waren, en hoe de geestkrachtige oude heer, zijn naam wel verdiende in het gilde der antiquairs, als een kenner van uitnemdendheid, en een opkooper van het zeldzaamste en het kostbaarste in onze stad. Deze verzameling komt 21?24 Nov. in veiling. W. S. ofn^&zonb&n. Op biief aan flen lieer R, W. P. de Vries Jr. Haarde heer De Vries, Gij zij t zoo vriendelijk geweest, in het voor laatste nummer van dit blad, onder den titel: Hollatu/sc/te kunst in buitenlandsche tijdschriften de aandacht uwer lezers te vragen voor een door mij in een der voornaamste Duitsche vakbladen gepubliceerd artikel. Dit moest mij misschien genoegen doen. Mogelijk \vas dat ook onder meer uw be doeling, en echter hebt gij mij, door de wijze waarop gij deze taak hebt volbracht, eenigszins verdrietig gemaakt. Neen, ik bid u, wacht nog even, en glimlach nu eens niet terstond op de u typeerende sarcastische manier! Want waarlijk, gij hebt daar geen reden toe, ten di 8Ü'ust mocht voelen, uzelf tot voorwerp van uw leedvermaak te kiezen. Want verdrietig maakt het mij, niet dat een medestander (en wilt voor een) zijn pen, die nimmer scherper was, met een onverdachten zwaai steekt in mijn litteraire vleescb. Niet deze kleine wonde, maar het onnobele van het gebaar, waarmede ze werd gestoken, het min edele der motieven waarvan die wond getuigt. Waarlijk, ik had mij uw litte raire figuur van waardiger gehalte gedacht, uw journalistieken smaak van minder grove natuur. Want wat toch hebt gij gedaan ? Gij hebt geconstateerd dat: Het oordeel van een Nederlander over Nederlandsche kunst in het buitenland veelal, wat zeer begrypelyk is, als de algemeene opinie ten onzent wordt beschouwd, en waar een schrijver dan, min of meer kritisch aangelegd, zijn eigen per soonlijke (8ic)meening weergeeft, waarvan hij kan nagaan dat die in een buitenlandsch ge schrift niet lieht weersproken zal worden, (ik curs.) dit wel eens aanleiding kan geven tot minder juist begrip omtrent Hollandsche kunst in het algemeen of enkele kunstenaars in het bijzonder". Weizoo, is de algemeene opinie de juiste ? Gy' schrijft verder: Zoo kon men in het laatste nummer van de Architectonische Rundschau een artikel lezen van. den heer Hana over die neuere Hollandisch Möbelkunst". Na eenige algemeene begrippen, en enkele citaten van architekten en meubelkunstenaars ge geven te hebben, gaat de heer Hana drie groepen vaststellen, waaronder de Nederland sche meubelkunstenaars gerangschikt moeten worden. 1. De eigelijke meubelkunstenaars die zonder eenig bij oogmerk, het meubel maken om zijns zelfs wille. 2. Architekten die eerst meubelen gingen maken, toen zij bemerkten dat de bestaanden zich niet bij hunne architektuur aansloten. 3. Sierkunstenaars die het meubel hoofd zakelijk uit een decoratief oogpunt be schouwen. Daargelaten dat deze verschillende groepen niet altijd zeer goed te scheiden zijn,'" (ik curs.!) enz. Gij moet mij nu ten goede houden, maar toen ik dat alles las, dacht ik toch: Wat moet dat geschrijf nu in de Groene" ? Want heusch ik had te voren nog genoeg vertrou wen in uw gezond verstand, om van u te ver wachten dat gij, bespeurende hoe deerUjk uw collega zich volgens u vergaloppeerd had, vervuld van oprechten waarheidszin de pen zoudt grijpen en zijn fout zooveel doenhjk herstellen tegenover de de lezers van... De Amsterdammer weekblad voor Nederland? Neen, De Vries, voor zóó onpraktisch had ik u niet aangezien. Want hoe stevig hadt gij de waarheid, door mij in zoo'n scheve positie gebracht, weer in 't lood kunnen stellen door een geïllustreerd artikel in datzelfde buitenlandsche tijdschrift waar van ik kon nagaan dat ik daarin niet licht zou worden tegengesproken. Dat was mannenwerk geweest. Gij hadt dan met nen zwaai de waarheid, de eer van Hollands kunstnijveren en uw eigen flguuur gered, en ik zou u daarom gerespecteerd heb ben. Maar zooals de zaak nu staat, doen uw uitlatingen wat al te veel aan den bur germans uitroep: Ik zal je bekend maken J" denken. En gij staat daar, nu het meest nobele motief alzoo aan uw daad moet worden ontzegd, als Bidder van de Droevige figuur. Dit, De Vries, is echter nog niet alles. Want waar gij schrijft: Daargelaten dat deze verschillende groepen niet altijd zeer goed te scheiden zijn ..." en daardoor den indruk wekt, als zou ik die groepen-indeeling aan myn g >edgeloovige lezers als een evangelie ge predikt hebben, daar is het toch niet fair, vindt ge wel, er niet bij te zeggen, dat gij deze opmerking uit mijn eigen artikel hebt veraald? Immers, na de algemeene karaktertrekken van elke groep (door u onopzettelijk slecht vertaald) te hebben aangegeven, zeg ik let terlijk : Es versteht zich, dasz die Qruppen nicht scharf geschieden sikd; dennoch kommen alt Vertreler jeder Gruppe in anbetracht" enz. De Vries, waarom hebt gij dat gedaan? Is dit Ridderlijk ? En dat, terwijl gij den schijn van een Ridderlijk verdedigen uwer huis goden zoo gaarne hadt bewaard ? Dan weer na een aanhaling : De heer Hana heeft waarschijnlijk nooit een meubel van den heer Dysselhof met aandacht beschouwd, anders zou hij zich zeker over de Selbstbeherrschung" van den heer Dysselhof, die in zijn ander werk zich als een zeldzamen ornamentist met een rijke fantasie doet kennen, verwonderd hebben." Welnu, ik ben een be wonderaar van Dysselhof en van zijn Selbst beherrsung" maar ik had het over die Selbst beherrschung welche den Arbeiten der andern ihre grundsdtzliche Eigenart ver/eiht. Maar gij gaat voort en schrijft: Een uit spraak als: Orientalische, japanische und gotische Motive finden sich in Ihren arbeiten vor. Ein orientalischer Hauch unschwebt ihre Werke, welche wegen der Kostspielichkeit der verwendeten Materiale nur zu sehr honen Preisen zu haben sind", komt mij voor ook in een buitenlandsch tijdschrift niet op zijn plaats te zijn. Het voorkomen van verschillende slij\-motieven" (gij curs.) is eerstens volmaakt onjuist," enz. Ach, De Vries, hier wordt ge zoowaar, behalve onridderlijk en unfair. nog onhandig ook. Want gy' neemt hier den zwaai uwer pen te breed, en wondt juist daardoor hen, ai mij, die achter uw forsche figuur zich zoo veilig voelden. Dat gecursiveerde motieven, als een nijdige prik voor mij bedoeld, doet immers een ieder vragen : Geen vreemde siijl-motieven, dus wel vreemde stijl.... ja, wat V Dus toch zeker allerlei vreemde stijlen? En geen moderne kunst? In elk geval geen moderne Hollandsche kunst? In trouwe, De Vries, met dien laatsteii steek helpt ge mij, in plaats van mij te be strijden, maar iemand bekend maken", is dan ook een ieders werk niet. Laat mij gelooven, dat gij voor dit werkje te goed nog zijt. Uwe geschiktheid er voor wordt door deze proeve althans allerminst bewezen. Uwe opmerkingen en hatelijkheden aan het slot uwer beschouwing laat ik passeeren. Ik wensch de lezers van dit blad niet te vervelen. Maar vindt ge, nu we alles eens bedaard en onpartijdig hebben overwogen, zelf niet ook, dat uw stukje in De Groene beter ongeschreven ware gebleven ? Inmiddels niet vrieudelijken groet, uw H. HANA. P. S. Gij spreekt in uw aanval van de laatste afl. Arch. Rundschau. Dit is onjuist. Het gewraakte artikel staat in het Juainummer. H. * * # Geachte Redactie! In dank ontving ik inzage van 's heeren Hana,s Open brief" aan mij geadresseerd. Waar ik in mijn artikeltje over Hollaadsche Kunst in buitenlandsche tijdschriften" dui delijk genoeg deed uitkomen (voor ieder ver standig inensch dan ook zeker wel begrijpelijk) dat, wanneer men aan buitenlanders een overzicht wil geven van een of andere kunst uiting ten onzent, men zich hierbij meer op het standpunt van een verslaggever dan wel van criticus moet stellen, en men om der waarheidswille dan ook niet alleen het werk

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl