Historisch Archief 1877-1940
HV14R2
DE A1STERDAMMEE
A°. 190.5.
WEEKBLAD VOOE NEDERLAND
O ±1 cL er recLa.ati©
Kt nummer bevat een bijvoegsel.
a. n. J". 3D IE3 IC O O.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . . . . ;' . f 1.50, fr. p. post f 1.65
jVoor Indiëper jaar . . . . . . . . . . , mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar. . . .-."., 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 13oul«varJ des Capuuines tegenover bet Grand Café, te Parijs.
Zondag )9 November.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit DuitscUand, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pftnnig.
INHOUD:
; ,VAN VERRE EN VAN NABEFgAIgemeene
Grondwetsherziening ? Eene ontboezeming,
door E. van Gendt. Bibliotheek-ambtenaren,
door S. FEUILLETON: Eén artist, of
twee ? Naar het Engelsch, van Arthur Mac
Ewen, II. KUNST EN LETTEREN: Muziek
in Hoofdstad, door -A.nt. Averkamp. De
kleine Johannes, door Prederik van Keden,
geoordeeld door C. G. N. de Vooys. 't Bedrijf
van den kwade, door Herman Teirlinck,
beoordeeld door dr. J. Aleida Niiland.
BOEKAANKONDIGING. VOOR DAMES :
Opening van den Lycenm-club te
Berlijn.Van aangenomen klank en zuiveren toon, door
]f. J. van Uildriks. Jaymond Jacberns.
Een Robbedoea op kostschool, door mevr.
J. van der Hoeven, beoordeeld door
Cosmopolita. ALLERLEI, door Caprice. UIT
5>E NATUUR, door E. Heimans. Holland
i)Q Amerika, (met afb.), door A. E. M. S. te
Laer. Koning Svénd, door Peter Spaan.
De foto's van Van Meurs, door J. W. N.
Indische schilderkunst, II, (slot), door S.
Kalff. De vriendin van Czaar Paul, I, door
dr. K. W. . Strootman. Een eeuw geleden,
door B. Bymholt. Penteekening van H.
G. Ibels. De Gemeentelijke Banken van
Leening in hunne concurrentie met de par
ticuliere industrie, (ingez.), door X.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door Stigter. Filosofo-fideele beschouwin
gen, van prof, Hans Nar, II. INGEZON
DEN.?DAMRUBRIEK.?SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIËN.
Algemeene Grondwets
herziening?
De toespraak, waarmede Minister Hink
den Voorzitters-hamer van de Grondwets
commissie aan den heer De Beaufort
' heeft overhandigd, heeft zeer weinig de
' juistere yordingsgeschiedeBis'di
PStaatsommissie ppgehelderd.
' Hare samenstelling is door het ge
sprokene eer nog onbegrijpelijker, en, in
hare bedoeling, verdachter geworden.
De Regeering," zoo lezen wij, meent
op de uiteengezette gronden témogen
verwachten, dat uwe beraadslagingen en
Voorstellen zich in hoofdzaak zullen be
palen tot de navolgende onderwerpen:
Ie de Eerste Kamer; 2e de vereischten
voor de benoembaarheid harer leden;
3e het kiesrecht voor-de Eerste Kamer;
4e.de ontbindbaarheiöder Provinciale
Staten; 5e het al dan niet toekennen
van het recht van amendement aan de
Eerste Kamer; 6e de evenredige ver
tegenwoordiging; 7e de verdeeling van
het Rijk ia^ kiesdistricten; 8e de zittings
duur der leden van de Staten-Generaal;
9e de schadeloosstelling van de leden
der Staten-Generaal; 10e de vereeniging
van het lidmaatschap van een der beide
Kamers met andere ambten, of bedie
ningen en tot datgene wat verder met
die onderwerpen kan geacht worden in
verband te staan of uit de daaromtrent
te formuleeren voorstellen voort te
vloeien."
: Aan het onderzoek der Commissie
worden dus in de eerste plaats, in hoofd
zaak, de meest-politieke onderwerpen
opgedragen, die bij een grondwetsher
ziening ter sprake kunnen worden
gebracht.
"Verder: Waar verschil van gevoelen
over de vragen, welke onderwerpen in
de herziening moeten begrepen en in
welken geest eene oplossing moet voor
gedragen worden, geenszins uitgesloten
is, zal het voor de Regeering van onschat
bare waarde zijn omtrent een en ander
voorgelicht te worden door eene com
missie, bestaande uit mannen van hoog
wetenschappelijk gehalte en grondige ken
nis van ons Staatsrecht." (1)
Ten opzichte dezer politieke onderwer
pen heeft de Regeering nu zoo gaarne
niet de voorlichting van een com
missie, waarin de politieke partijen ver
tegenwoordigd zijn neen, van een
conservatieve commissie, waarvan- de
antirevolutionairen en socialisten uitgesloten
werden! En in plaats van overzit onge
rijmd opzet nu maar verder te zwijgen,
verwart zij zich nog meer in de strikken
harer redeneeringen, door het te doen voor
komen alsof het haar innige overtuiging
w.as, dat al deze politieke vraagstukken niet
behoorden te worden opgelost door het
gezond verstand werkzaam in dienst van
politieke richting, maar door hooge
wetenschappelijkheid en kennis van ons
Staatsrecht; terwijl juist de grond
wetsherziening tot doel moet hebben
dat Staatsrecht te wijzigen; en verder,
als wist' zij niet, dat, indien het om Itoogc
uietenschappelijkheid! en kennis van ons
Staatsrecht te doen ware, het zevental
er nog geheel anders behoorde uit te zien,
en ongetwijfeld daarin menigeen beter
figuur zoude maken dan b.v. Willinge
en de Beaufort, al zal men gaarne
beiden in een politieke commissie plaats
zien gegund.
Hoe is 't mogelijk, dat een man als
Rink, met dergelijke praatjes aankomt
en zulk een houding gepast oordeelt,
nadat hij met zijn confraters, het
blancoartikel tot uitgangspunt der grondwets
herziening heeft aanvaard, zonder zich
om iets wat op hooge ivetenschappelijkheid
en kennis van ons Staatsrecht gelijkt, te
bekommeren ?
Intusschen, de hoofdpunten voor een
electorale grondwetsherziening, welke
wij zoo dikwijls hebben genoemd, er op
aandringende, dat de Regeering, met of
zonder blanco-artikel, deze herziening
zou aan de orde stellen ter wille van
nog veel belangrijker zaken dan het
coalitie-leusje, ze zijn nu door den minis
ter uitgesproken: regeling der verkiezing
van de Eerste Kamer, zoo noodig
de ontbinding der provinciale Staten,
en evenredige vertegenwoordiging.
Hierbij kunnen wij in de beperking van
de taak der commissie, om niet in
hooge wetenschappelijkheid" over het
blanco-artikel te filosofeeren, moeilijk
iets anders zien, dan een poging der
Regeering om in schijn het partijfatsoen
te redden, daar natuurlijk bij de over
wegingen der commissie hoe eenig punt
te regelen bij het al-, en hoe bij het
niet-bestaan van een grondwettelijk
kiesrecht-voorschrift, deze telkens ge
dwongen zal zijn te handelen als kende
zij zulk een beperking niet. De schei
ding van het blanco-artikel van de tien
hier boven genoemde vraagpunten ...
ter behandeling gegeven aan de com
missie, aangaande welke de regeering
zelve weet, dat er leden onder zijn die
het blanco-artikel verwerpen ? geroepen
om in hóogé-wetenschappelijkheid en in
buitengewone kennis van ons Staatsrecht
adviezen uittebrengen, het heeft iets al
te veel van een farce.
En zal nu de grondwets-commissie een
algemeene of een beperkte herziening
mogen of moeten voorbereiden? Bij de
aankondiging van het onderzoek, in de
Troonrede, moest men aan een algemeene
denken. Bij de benoeming van de com
missie was alweder een algemeene be
doeld, en werd alleen gesproken van:
welke andere wijzigingen in de Grond
wet moeten worden gebracht."
Het is te begrijpen, dat hierover, vooral
in de met het ministerie bevriende krin
gen, welke de verkiezingen gevoerd heb
ben onder de coalitie-leus, menig woord
van ontstemming is geuit. Thans heeft
de Regeering de algemeene herziening
weer zóó ver naar achteren gedrongen,
als zij maar kon edoch, heelemaal
ging dat niet meer. Daarvoor had zij
tweemaal te duidelijk gesproken. Zij
verdedigt dan ook de algemeene herzie
ning met deze woorden:
Daartoe zou reeds dringen de
wenschelijkheid in het algemeen, om van de
omstandigheid, dat onze hoogste
Staatswet eene herziening ondergaat, gebruik
te maken, om wat blijken mocht alsnog
wijziging te behoeven, mede in die her
ziening te begrijpen."
Zoo herhaalt zij ook aan de commissie :
Overeenkomstig den inhoud der troon
rede op dit punt houdt 't aan uwe com
missie verstrekte mandaat geen andere
beperkingen in, dan dat uw onderzoek
zich niet zal uitstrekken tot de
wenschelijkheid van verandering van de bepa
lingen, welke over de kiesbevoegdheid
handelen, in dien zin, dat de gewone
wetgever daaromtrent geheele vrijheid
verkrijge.".
Andere beperking ware trouwens
moeilijk met voldoende scherpte te for
muleeren, zonder gevaar voor onvolledig
heid en onvolkomenheid van den door u
te leveren arbeid te doen ontstaan. Een
vage in algemeene bewoordingen vervatte
beperking zou daarentegenwaardemissen."(\)
De opdracht blijft dus: een algemeene
herziening; maar... zij spreekt den
wensch uit dat de Commissie eensdeels
haar onderzoek bij voorkeur (1) tot een
zekere bepaalde categorie van onderwer
pen zal beperken, anderdeels een aantal
vraagstukken onaangeroerd zal laten.
Wat den eersten begrenzingsgrond
betreft, schijnt het voor de hand te liggen,
dat uwe commissie vóór alles (\) de grond
wettelijke bepalingen ter hand zal nemen,
die met het onderwerp der ki
lbevoegdheid in rechtstreeksch of zijdelingsch
verband staan, eri zich zal afvragen,
welke andere bepalingen gewijzigd oi'
aangevuld zullen moeten worden, als
welke (}e Regeering zich voorstelt.
Daarentegen zal, naar de Ivegeenng
meent, een aantal onderwerpen als van
zelf naar den achtergrond gedrongen
worden, omdat daaromtrent bij de generale
Grondwetsherziening van 1887, onder
zoekingen hebben plaats gehad, die tot
hetzij positieve hetzij negatieve beslis
singen hebben geleid, welke tot heden
of geheel onaangevochien zijn gebleven, of
althans met slechts enkeU aficijkingen al
gemeen geoordeeld worden, gehandhaafd
te moeten blijven" 1) en nu meent zij (de
Regeering) te mogen verwachten dat
Uwe beraadslagingen en voorstellen zich
in hoofdzaak zullen bepalen tot de na
volgende onderwerpen" (de tien punten
hier boven genoemd).
Alzoo de vrijheid onaangetast, maar
bij voorkeur, vóór alles, in hoofdzaak de
verkiezings- en
vertegenwoordigings-kwesties. Zoo heeft het nu al den schijn alsof
de Regeering bang geworden of bang
gemaakt voor haar eerste plan, en
niet cordaat genoeg om openlijk dit terug
te nemen , doet wat zij kan om het
weer weg te drukken en, zooals dat in
dergelijke omstandigheden allicht het
geval is, spreekt zij woorden, waarvan
niemand den zin vat, maar waar iedereen
onwillekeurig iets achters zoekt. Wij be
doelen hier de magistrale waarschuwing
aan de hoogwetenschappelijke mannen"
om toch geen punten aan téroeren,
waaromtrent in 1887 beslissingen zijn
genomen, welke tot heden óf geheel on
aangeroerd zijn gebleven, of althans met
slechts enkele afwijkingen algemeen ge
oordeeld worden, gehandhaafd te moeten
blijven." Wat beteekent dit wantrouwen ;
een wantrouwen, zóó groot, dat het uit
gesproken moest worden? Doet het niet
denken aan de zorgzame huisvrouw, die
tot haar idiootachtige dienstmaagd zegt,
meisje, wasch toch de schoone borden
niet om.
Rink en zoo'n boodschap!
In -af wachting van' $&t nadere ver
klaring dezer installatie-woorden, waarin
misschien veel diepere wijsheid schuilt,
dan wij vermoeden kunnen willen we
thans alleen verzekeren, dat de algemeene
grondwetsherziening ons vooral nuttig
en noodig schijnt, om dat ne punt,
ten opzichte waarvan de bestaande
regeling eene hoogst gebrekkige en voor
ons vaderland allergevaarlijkste is : wij
bedoelen de troonsopvolging. Welk staats
man, die zijn land liefheeft, zou in 19Ü5
de troonsopvolging hebben vastgesteld,
gelijk dit in 1887 is geschied ? En zouden
wij nu, bij het dreigend gevaar, dat te
eeniger tijd het Huis van Oranje uit
sterft, waarvan niemand het tijdstip kan
voorzeggen, een grondwetsherziening tot
stand mogen brengen, zonder dit onder
werp alle recht te hebben doen weder
varen ? Naar onze meening en naar
wiens meening niet? zou dit verzuim
een onherstelbare schade voor de natie
kunnen zijn, en zou hét hun, die, om welke
reden dan ook, voor zoo iets zich verant
woordelijk moesten stellen, niet anders
kunnen worden toegerekend dan als een
schandelijke plichtsverzaking.
Bij deze grondwetsherziening . . . wake
het volk van Nederland. Er staan hier
hooger belangen op het spel dan die
van eenige partij!
1) Wij cursiveeren.
Eene ontboezeming.
Eindelijk heeft de regeering zich nog
te verantwoorden tegen de critiek, die
nagaat of de gedane uitgaven doel
matig, nuttig en wenschelijk geweest
zijn, dan wel beter achterwege waren
gebleven." (De comptabiliteit in het
Staatsbestuur; J. B. Kan Jr.)
Bij de begroetingen van Staatsuitgaven
worden jaarlijks voor ieder departement
van algemeen bestuur zekere bedragen toe
gestaan voor onvoorziene uitgaven. Deze
soort uitgaven staan, evenals de overige, on
der controle van de Algemeene Rekenkamer.
Boven en behalve deze bedragen wordt jaar
lijks ter beschikking van de ministers ge
steld ? 50,000, bestemd tot hot doen van
uitgaven, waaromtrent bij Koninkl. besluit
kan worden bepaald, dat de verevening
door de Algemeene Rekenkamer mag ge
schieden zonder dut bewijsstukken worden
overgelegd. De Rekenkamer is hiertoe, vol
gens hare bij de wet vastgestelde instructie,
gemachtigd.
Het zal geen betoog behoeven, dat, meer
dan ergens anders, de regeering heeft te
zorgen, dat op deze wijze enkel en alleen
uitgaven aan het Rijk in rekening worden
gebracht, welke bepaaldelijk in 's Rijks
belang moeten worden geacht en om geen
wantrouwen op te trekken het volle dag
licht mogen zien. Bij ons is omtrent een en
ander twijfel gerezen. Eén voorbeeld zal
daarvoor voldoende zijn.
Zoo werd, blijkens een van de bijlagen
der Staatsbegrooting over 1005, in 1904 de
volgende post aan bet Rijk in rekening
gebracht:
Belooning aan de commissie belast
geweest met het samenstellen en uit
brengen van een rapport, betreffende
een onderzoek naar de grondslagen,
waarop een eventueel op te richten
Rijks-pensioenfonds voor weduwen en
?weezen van militairen beneden den
rang van officier zou behooren te be
rusten f 6000."
Stuitender uitgave troffen we tot dusverre
niet aan. "Wat toch is het geval ?
In de latere jaren hebben de
legerbesturen vrijwillig dienende onderofficieren
en minderen gelokt door hun toestemming
te yerleenen tot het aangaan van een hu
welijk. Uit den aard der zaak wordt het
aantal weduwen en weezen van die categorie
militairen, welke onverzorgd achterblijven,
met den dag grooter. De treffende verha
len *) welke hieromtrent de rondte doen,
het voortdurend doen van een beroep op
de mildheid van het officiers- en onderof
ficierskorps en der burgerij, alsmede de
deswege bij de militaire autoriteiten inge
komen ernstige klachten, bracht eenige
leden der Tweede Kamer er toe bij de
regeering aan te dringen op het instellen
van een Rijks weduwen- en weezenfonds
voor onderofficieren en minderen. Na veel
tegenstand ging minister Eland er toe over
eene commissie in te stellen om over zoo
danig fonds te rapporteeren. Het desbe
treffend rapport werd in December 1904
aan den minister Bergansius aangeboden.
Deze ging naar hij aan de Volksver
tegenwoordiging mededeelde aan het
plegen van overleg met zijne ambtgenooten
voor koloniën en marine en daar bleef het
bij. In de memorie van toelichting bij de
oorlogsbegrooting voor 1906, wordt over dit
belangrijk onderwerp zelfs met geen woord
gerept.
De hierdoor bij velen ontstane teleurstel
ling sloeg tot bitterheid over toen verno
men werd, dat de Ministers van Oorlog,
Koloniën en Marine zich hadden laten ver
lokken, een Koninklijk besluit te bekrach
tigen om, door een achterdeur, aan de leden
der bedoelde commissie f 6000 (zegge zes
duizend gulden) te doen uitkeeren, voor
hunne moeite en zulks boven en behalve
vergoeding- voor reis- en verblijfkosten
voor de ? leden, die buiten de residentie
woonden.
Hoeveel in broodnoo/t verkeerende weduwen
en weezen hadden met dit bedrag niet ge
holpen kunnen worden ? De Nederlandsche
regeering schonk het intusschen liever aan
hoog gesalarieerde staatsdienaren en
gepensionneerden en dat nog wel zonder de
Wetgevende Macht en de Algemeene Re
kenkamer er in te kennen. Zij hield zich
(terecht) overtuigd, dat deze Staatslichamen
nooit of te nimmer hare medewerking aan
deze onnoodige en tot zooveel bitterheid
stemmende belooning zouden verleend
hebben.
E. VAN GrEXDT,
G ener aalmajoor b. d.
*) O. a. voorkomende in den loopenden
jaargang van het maandblad Ons Belang".
Bibliotheek-ambtenaren.
Verschenen is het verslag van de
Universiteits-bibliotheek der gemeente Amsterdam
over 1904. De bibliothecaris mr. dr. C. P.
Burger Jr. beklaagt zich daarin, dat het
onmogelijk is tegen een minimum salaris
van 800 gulden 'sjaars een bekwaam en
beschaafd man aan den dienst te verbinden.
Voor den directeur van de inrichting is
het verre van aangenaam te moeten be
sturen zonder voldoende hulp; dat werkt
belemmerend en staat zeer noodige verbe
teringen in den weg, omdat het hem ver
hindert den arbeid zoo te verdeelen als
gewenscht is. Want n man kan niet alles
doen, niet overal tegelijk zijn, noch altijd
er zijn. Zoo min een bibliothecaris als eenig
ander chef van dienst. Vaak zal zijn aan
wezigheid buiten de stad vereischt worden
om een veiling bij te wonen of een kost
bare collectie te bezichtigen; maar ook
wanneer hij ook op zijn werkkamer is, zal
hij een deel van zijn tijd behoeven om op
de hoogte te blijven, behalve van zijn weten
schap, van het bibliotheekwezen, dat tegen
woordig ook een wetenschap geworden is.
Wie dit mocht betwijfelen, omdat hij er
nooit van gehoord heeft, bedenke dat er
vele door zeer beroemde mannen geredi
geerde tijdschriften bestaan, in ongeveer
alle moderne talen, die uitsluitend het biblio
theekwezen heel wat anders dan
bibliographie, dat er slechts een onderdeel van
is behandelen; niet ongestraft kan een
ambtenaar, laat staan een directeur, de voort
durende lezing van deze periodieken veron
achtzamen. Maar deze behoeft dan ook onder
zich hulpkrachten, die in wetenschappelijk
heid zijn gelijken zijn, om zoo noodig bij
zijn afwezigheid de zaak te leiden.
Vooral bij onze oostelijke naburen is den
laatston tijd groote aandacht aan 't biblio
theekwezen gewijd. Men heeft daar korte
lings groote gebouwen gesticht om reeds
verzamelde boekenvoorraden een passend
onderkomen te bezorgen. >Vant bibliotheken
stellen den architect bijzondere eischen. Wie
wel eens de (jroninscho bezocht heeft, kan
zien, wat er aan zulk een gebouw
karakteristieks is en wie het verschil wil zien
tusschen vroeger en thans trachte verlof
te krijgen tot een wandeling door de Leidsche;
ook de inrichting van den catalogus, bijv.
het bakjessysteem van Amsterdam en den
Haag of het boekjessysteem van Leiden, dat
weer van dat te Parijs verschilt, is een
vraagstuk, waaraan meer dan men denkt
vastzit en voortdurend besproken wordt;
verder de bediening, die men door
arbeidsvérdeeling gestadig tracht te vereenvoudigen,
alles ten gerieve van het publiek.
Vroeger is het beheer van een bibliotheek
een sinecure geweest, doorgaans aan een
der professoren tegen bijna geen bezoldi
ging 't was meer de vergoeding van een
eereambt opgedragen. De catalogus was
het geheugen van een beambte, hem vroeg
men, wat men wenschte; hij wist, waar het
stond, haalde het zoonoodig uit; wist hij
't bij ongeluk niet, dan heette het niet
aanwezig.
Maar tegenwoordig zijn de beslommeringen
aan het bestuur verbonden verscheideneen
vele. De buitenwacht vermoedt dat niet;
denkt zich een bibliothecaris iemand, di
zoo af en toe eens even op z'n kamer
verschijnt om een kijkje te nemen of een
conferentie te hebben en na eenige beschik
kingen weer verdwijnt.
Er zijn zelfs wetenschappelijke mensehen
met deze voorstelling; het gewone werk,
wat ze zoo zien, doen de beambten en
die kunnen 't heel wel af. Een titel maken
is voor wie 't eenmaal gezien heeft, een
voudig kijkaf; een boek bestellen doe je
bij den boekhandelaar, een boek binden bij
den binder, beiden komen de boodschap
nog wel halen; een boek verplaatsen doet
de kruier papiertjes (recus) invullen of
teruggeven, kan een kind wel.
Wat doet men eigenlijk met wetenschap
pelijke menschen aan een bibliotheek ? l)e
dokterstitel van den directeur is niet meer
dan een weeldeartikel, tot luister van de
inrichting, overigens gansch overbodig.
Zeker behoeven de ambtenaren het zoo
ver niet gebracht te hebben.
Thans denkt men begint men er anders
over te denken.
Allereerst in Duitsehland, waar 't biblio
theekwezen voorbeeldig georganiseerd
wordt. Daar neemt men voor conservator
en hoogere betrekkingen uitsluitend gepro
moveerde. In Beieren is in April van dit
jaar de opleiding wettelijk geregeld met
bijvoeging dat niet-ge promo veerden tot
mededinging niet kunnen toegelaten worden
zonder uitzondering. Behalve een titel
wordt daar, evenals in Pruisen, een
volontariaat geeischt va> anderhalf jaar, waarna
ten overstaan van een staatscommissie een
examen gedaan moet worden. Alweer een
examen! Och! 't zou gerust een wassen
neus mogen worden. Want wie gedurende
dien tijd niet cursussen in de bij de wet
genoemde vakken gevolgd heeft, kan geen
examen doen. Men, blijkt daar voor de
bibliotheken de beste krachten te willen.
En men zal dat niet zonder reden.; 't salaris
staat in verhouding tot den eisch' en zonder
noodzaak hoog salaris geven ligt in den
aard niet van onze naburen.
Wanneer nu de heer dr. Burger in ge
noemd verslag een vergelijk trekt met de
bezoldiging van een stadhuis-commies, dan
zou hiertegen dit ingebracht kunnen wor
den, dat noch de kennis voor beide betrek
kingen te eischen gelijk is noch de voor
uitzichten. Want er zijn zeer vele com
miezen, bibliotheekbeambten in geheel het
land slechts eenige tientallen; hoe lang zal
nu niet de pas benoemde op bevordering
moeten wachten en daaraan verbonden
salarisverbetering!
Maar ook wanneer het de bedoeling is
deze op de leest te schoeien van
stadhuistractementen, al is 't met behoud van titel
(die doet er immers minder toe) dan nog
zou om den aard der betrekking de ver
gelijking beter passen met een leeraar aan
het Gymnasium of H. B. S.
Aangenomen, dat de Duitschers niet zoo
maar hun eischen hoog stellen, verdient de
aanstelling van gepromoveerden liefst in
de letteren (classieke of Nederlandsche, zoo
mogelijk twee, van iedere richting n) aan
beveling, zonder uitzondering. Maar dan moet
ook het salaris verhoogd en aan dat bij het
onderwijs gelijk gesteld Dan zal de biblio
theek beslag kunnen leggen op de beste
elementen; alleen zij die lust gevoelen in
wetenschappelijke studie zullen naar een
conservatorschap dingen, wat ze nu om het
hongerloon laten.
Toch is 't voor zulken een genot aan een
bibliotheek te zijn verbonden, 't Ta nog
altijd als in de dagen van Muretus, die hen
gelukzalig prijst, wien boekenpaleizen on
beperkt ter beschikking staan om zich aan
dat soort spijs te verzadigen".
. Feitelijk kan slechts de
bibliotheekambtenaar wat er pp 't gebied van zijn studie
nieuws verschijnt uit de eerste 'hand be
machtigen. Catalogi ontvangt hij terstond
overal vandaan, de boeken zelf vaak op
zicht, tijdschriften vóór ieder ander, zeker
eerder dan de leeraar in een provincie-stadje.
Is om 4 uur de dienst-tijd afgeloopen, dan
fluks wat hem belangrijk schijnt bijeen
gepakt, mee naar huis genomen, voor den
avond bewaarn. Dit maakt nu wel niet
iemand tot een wetenschappelijk man, maar
is voor wie lust heeft en aanleg zoo niet
onmisbaar, dan toch een beduidend hulp
middel, 't Moet al heel raar loopen, wil
van deze gelegenheid tot studie' niet de
gemeenschap, vooral in een academiestad
de studenten, ook profiteeren.
Maar de salarissen zijn te laag; allereerst
van de Directeuren zelf, die in stand met
een Professor gelijk staat maar in bezol
diging ver onder diens aanvangstractemen t.
't Is nog steeds de invloed van 't eere
baantje, dat 't vroeger was! Maar dat is het
geenszins; wel eervol en voor den.
studielus