Historisch Archief 1877-1940
No. 1482
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
bjj een Preanger landschap, een Indische
dageraad weer te geven voorwaar een
stout ondernemen! Hier beproefde een
schilder met sapgroen en kobalt, met
vermillioen, oker en ultramaryn iets te
veraanschouwelijken wat waarschijnlijk aan geen
Kuysdael en geen Mesdag gelukt zou zijn:
de glansen en de tinten van een morgenstond
in Java's bergen te reproduceeren. Iets waar
voor ook de dichter, in de kleurendoos zijner
verbeelding, vergeefs naar natuurgetrouwe
verven zou zoeken ; Hofdijk b. v., waar dient
overweelderige muze zich over hetzelfde
onderwerp aldus ontboezemde :
't Luchtruim lag badende in gloed als een rijke odaliske
in heur rozen.
't Was of een waaier van vuur, gigantisch van omvang,
aan 't oosten
Prachtig zijn reven ontplooide uit de kim, en ze in
stadige wiss'ling
Purper en goud en azunr omboog schoot en
uitstroomde, en laaie
Lichtende heel't firmament te veroveren scheen om
er even
Plotselijk als hij verrees in'tverbleekende blauw te
vervloeien,
Deinzende snel voor een hoogere verschijning van
heerlijker krachten:
Blozend heur gloeienden blos op 't ontwakende land
schap weerkaatsend. *)
En zoo'n blos" zou een schilder met olieverf
op geprepareerd linnen willen teruggeven!
Wel zou 't een meester in zijn vak moeten
wezen, die aan zulk een openbaring der
Indische natuur zijne krachten ging beproeven.
Toch komt aan Beynon (hij stierf in 1877
te Batavia) een eerste plaats toe onder allen,
die zich met het schilderen van Javasche
landschappen, en van tooneelen uit het kleurige
Indische volksleven bezig hielden.
Onder de latere kunstenaars deden zich
opmerken de Dordtsche schilder F. Lebret,
uit wiens rijke Indische portefeuille echter
slechts weinig tot de openbaarheid is ge
komen. Behalve dan de zes-en-twintig
gencadreerde aquarellen en teekeningen in
O. L inkt. die in 1883 te Amsterdam te zien
waren. Voorts Abraham Salin, een Amster
dammer van het jaar 1801, naar wiens schil
derijen en teekeningen eene bekende serie
van vierentwintig chromolithografische land
schappen werd uitgegeven. Hij was eerst als
koopman te Soerabaya gevestigd, later als
tabaksboer" in de afdeeling Malang. Ofschoon
hij ruim twintig jaren in Indiëdoorbracht,
het leven van een man van zaken vergunde
hem alleen den tijd om schetsen en omtrek
ken te maken. Maar in zijn langdurigen ver
loftijd in 't vaderland, en latei toen hij daar voor
altijd was teruggekeerd, verwerkte hij al
die schetsen tot schilderijen. Te Amsterdam,
in 1883, waren er niet minder dan dertig.
Men zag er hier een huwelijksoptocht, daar
een suikerfabriek, ginds een waterval, elders
een vulkaan, of een bergpas, of een dorpsfeest,
of een postloois. Men zag er het kristalhelder
water van de badplaats Wendit, waarop de
schaduwen rustten van het omringend ge
boomte; de woeste vlakte van de Zandzee,
waarboven de dampen van den Bromo dreven;
het wilde water van de Brantas-rivier, waar
die als bergstroom van de hoogten tuimelde ;
het eenzame strand der Zuidzee, waar de
ongenaakbare koningin der geesten, de Eatoe
* Loro Kidoel woonde; Java's hoogsten vulkaan,
de Semeroe, wiens rookpluim vijftienhonderd
voet hoog de lucht in schiet; het stortend water
van de Bawong-cascade, en nog zooveel andere
schoonheden der Indische natuur, den ver
trekkende tot een blijde belofte, den terug
gekeerde tot eene weemoedige herinnering.
Hij was," zegt de levensbeschrijver van
dezen Indischen kunstenaar, een e ven nederig
en bescheiden, als energiek man, wiens aan
het land bewezen diensten niet altijd naar
waarde erkend zijn."
Ook A. de Grys, on-gelijke wijze als Salrn
bekend door zijn Muiinde, was zulk een
kunstlievend en kunstbeoefenend handelsman,
n.l. agent van de Factory der Ned. Hand.
Maatsch. te Padang. Eene opkomende bui
bij het gezondbeidsetablissement Sindanglaya,
een gezicht op het bekende Gekleurde Meer
(Telaga Warna) en zooveel andere Indische
tafereelen kwamen van zijn palet.
Men zou het lijstje kunnen aanvullen met
de namen van Bik, Deeleman, v. Herwerden,
Eochussen, de Stuers, J. C. Eappard, W.
Troost, J. Groneman, de zee-offieieren v. d.
Velde en Voorduin, en verdere dii minores
van het gild.
Exclusief in richting was de schilder
Sieburgh, die op Java reisde, teekende en stierf.
Zijne schilderijen, in het Leidsche museum
aanwezig, zijn allen gewijd aan voorstellin
gen van de overblijfselen der Javaansche
oudheid. Hij was in zijne bewondering voor
hindoe-ruïnen derhalve geestverwant van
Busken Huet, waar die, in zijne JJrieven,
zich ontboezemde:
Ook diiar, op Java althans, bevinden zich
wonderschoone oudheden. De bouwvallen van
den Boroboeddhor o. a., (die) bij
Djokdjakarta en Madioen, zijn onder de Ilindoesche
monumenten eenig in hunne soort, veel
schooner dan al hetgeen Siam, Cambodja of
Britsch Indiëaanbieden."
En elders, over het volksleven:
Ook het leven der inlanders in hunne
kaïnpongs en van de Chineezen en Arabieren
in hunne wijken en straten, is somtijds zeer
pittoresk van aanblik. Jammer dat er hier
zoo weinig kunstenaars zijn om van dat pitto
reske partij te trekken."
Dit werd ongeveer vijf-en-dertig jaren ge
leden geschreven, en nog zou men dezelfde
klacht kunnen uitbrengen. Het is waar, die
Kunst geht nach Brot" dit moge de een
voudige oplossing heeten, waarom zoo weinig
Hollandsche schilders zich naar Indiëbege
ven : maar niet voor allen geldt dit motief. Van
een paar jeugdige broeders van St. Lukas'
gemeente, die te Amsterdam eens drie dagen
lang op een emmer stijfsel moesten teereu om
in 't leven te blijven (gelijk indertijd door prof.
Dake aan 't licht werd gebracht) is het zeker
niet te verwachten, dat zij hun fortuin in
Indiëzullen gaan beproeven tenzij dan
als koloniaal. Maar er leven ook nog genoeg
kunstenaars in Nederland, die wel de mid
delen voor een Indische kunstreis bezitten,
die echter liever jaar uit jaar in te midden
van een weelderig ingericht atelier aan
armoed-schilderijen zitten te pinselen en te
broddelen, liever jaar op jaar hunne ge
wrochten van de tentoonstellingscommissies
weer thuis krijgen als alleen in aanmerking
komende voor een Salon des refusés, dan een
nieuw toch zoo dankbaar arbeidsveld
in Indiëte zoeken.
In 't algemeen moge het waar zijn wat
Wilhelm Busch in zijn Maler Klecksel zegt:
Leicht kommt man an das Bilder malen,
l)och schwer an Leute die 's bezahlen
Maar de kans de kosten {.e dekken, en
zelfs meer dan dat, behoeft geenszins illusoir
te heeten. Ook uit een speculatief oogpunt
zou eene tijdelijke verplaatsing velen, som
migen althans, moeten aanlokken, nl. met
het voorbeeld voor oogen van den Deenschen
schilder Hugo Pedersen, die na zeven maan
den verblijf met een kous" van zestiendui
zend gulden naar Europa terugkeerde.
Dezelfde kunstenaar, de schrijver en ver
sierder van het prachtwerk Door den O. I.
Archipel, heeft echter een anderen grond
bijgebracht, die den Europeeschen artist er
van zou afschrikken een land als Indiëte
bezoeken. Deze n.l. dat. hetgeen hij als kun
stenaar zou winnen, hij als mensch zou ver
liezen; dat hij er minder schade aan de beurs
dan aan de ziel zou beloopen. Ondanks des
welwillende, zelfs vleiende ontvangat, die hem
in Ned. Indiëte beurt mocht vallen; ondanks
de handreiking weike men hem deed en
de aangename kennismakingen waarvan men
hem hoort gewagen, bleef zijn indruk van
de Europeesche samenleving in Indiëeen
ongunstige, en evenzoo wat de levensvoor
waarden van den kunstschilder in die con
treien betreft. Met name van de drie hoofd
plaatsen van Java hoort men hem zeggen :
Voor de kunst en de wetenschap zijn die
steden zoo goed als verloren, of ju ster gezegd,
ze werden daarvoor nooit gewonnen. De
oorzaak daarvan ligt deels in het klimaat,
deels in het levensdoel 't welk de Europeaan
zich hier stelt en dat uitsluitend beoogt
zooveel geld als mogelijk is te verdienen,
om dan met het bijeengezameld fortuin naar
het geliefd Europa terug te keeren. De weinigen,
die er de voorkeur aan geven om hunne
laatste levensjaren in het aangrijpende Indische
klimaat door te brengen, zijn óf
halfbloedEuropeanen en half-geciviliseerden, of dezul
ken die te weinig geld bijeen hebben om in
Europa een rol van eenige beteekenis te spelen,
terwijl zij zich met behulp van hun spaarpot
dan nog eerder in Indiëmet zeker vertoon
van welgesteldheid kunnen omringen."
Dit alles heeft tengevolge dat de belang
stelling voor natuurschoon en de hoogere
genietingen gaandeweg versterft, en 't als een
formeel wonder van den hemel wordt be
schouwd wanneei men eens, door toeval, van
aangezicht tot aangezicht tegenover een
mensch komt te staan, wiens hart nog warm
voor kunst en schoonheid vermag te kloppen.
Men hoort hier menig scherp woord aan het
adres van de kunstenaars in het moederland
Nederland, die zich zoo zelden, ja bijna nooit
gedrongen gevoelen om uit den overvloed
der hier aanwezige natuurschatten te putten.
Intusschen, ook afgezien van de'algetneene
geldelijke kunstenaars-misère ingeheelEuropa,
is de zaak eenvoudig genoeg. Juist de
fijnbewerktuigde Hollandsche artist, die wijding
in de kunst zoekt, gevoelt zich afgeschrikt
door den brutalen Indischen zonnegloed en
door een bevolking, die zoo geheel, zoo vol
komen opgaat in de zucht naar geld, welke
alle andere belangen absorbeert."
En dit oordeel, dat een vonnis is, wordt
slechts matig verzacht door hetgeen de schrij
ver daarop volgen laat:
Wie eenmaal de gelegenheid had om deze
schoone gewesten eens recht te leeren kennen,
die ziet een rijkdom aan artistieke studie
onderwerpen ten zijnen dienste, welke rijkelijk
opweegt tegen alle andere nadeelen."
Pas enkele jaren geleden, pas in 1902 werden
deze regelen geschreven. Maar het
hedendaagsche Indiëis, ook wat het intellectueele
peil zijner Europeesche bevolking betreft,
gelukkig niet meer het Indiëuit de dagen
van Speelman en Maetsuyker. Bij de uitspraak
van dezen buitenlander behoeven wij ons niet
onvoorvjaardelijk neer te leggen, al kan er zeker
nog veel gedaan worden om de Ned. Indische
samenleving de wijding deelachtig te doen
worden, waaraan zij 't meest behoefte heeft.
Er zijn thans stroomingen aan te wijzen in
het geestelijk leven onzer landgenooten aan
de Javazee, welke op het bestaan, ook da;ir,
van den eeredienst van het schoone duiden;
gezelschappen waar een kunstgevoel van
goeden huize heerscht, en verschijnselen,
gelijk b.v. het ontstaan van een Ned. Ind.
Kunstkring, die als 't ware de blijde bood
schap verkondigen : het daghet in den Oosten.
Moge uit een artistiek oogpunt en in de
naaste toekomst, zich ook de' tweede regel
van het oude volkslied verwezelijken:
Het licht schijnt overal!
S. KALFF.
Antiquiteiten-Collectie Boas Berg.
De firma Frederik Muller & Co. te Am
sterdam verzoekt ons te melden, dat in tegen
spraak met de uitgestrooide berichten, de
vermaarde antiquiteiten-collectie Boas Bert;
wordt verkocht voor rekening van den heer
Boas Berg zei ven en dat het bericht van
aankoop door eene combinatie of door een
enkel persoon onwaar is, dat integendeel alle
voorwerpen, die tot deze collectie behooren,
tot eiken prijs verkocht zullen worden. De
iirma Frederik Muller & Co. staat hiervoor
in, en notaris Wertheim en de makelaar
Boas, die bij deze veiling assisteeren, be
vestigen dit bericht.
Dajan? Socmbi.
De TrieDilin yan Czaar Paul.
Dirnitri de Benckendorfl, la favorite d'un
Tzar (Catherine Ivanovna Nélidow,
1758?1839). Paris, Sociëtédu Mercure
de France, 1904.
L
In de geschiedenis van het Russische kei
zerrijk is de achttiende eeuw voor een groot
gedeelte de eeuw der vrouw geweest; gedu
rende ongeveer zeventig jaren hebben
Catherina I, Anna Joanovna, Anna Leopoldovna,
Elisabeth Petrofna en Catherina II het lot
van het Czarenrijk bestuurd, bijna zonder
tusschenpooze. Tegen het einde der acht
tiende eeuw, toen de Semiramis van het
Noorden de oude oogen gesloten had, be
steeg haar zoon Paul den troon, maar ook
tijdens de regeering van dezen vorst treedt
de gestalte eener vrouw ep den voorgrond,
die den grootsten invoed op den gang van
zaken heeft geoefend; deze vrouw is in de
lijst van haren tijd zóó bijzonder, zóó alleen
staand, dat zij terecht de belangstelling heeft
gewekt van tijdgenoot en nageslacht. Nog
onlangs is door een nauwkeurig onderzoek
van de correspondentie dezer ange gardien"
van Czaar Paul meer licht over haar per
soonlijkheid verspreid en verscheen de
biographie, wier titel ik boven dit opstel
plaatste, welke tevens een interessante bij
drage is voor de historie van Rusland in die
dagen.
Het kon wel niet anders of men moest bij
de losheid van zeden, welke het hofleven der
achttiende eeuw kenmerkte, in de vriendin
van een monarch onmiddellijk eene maitresse
zien van het allooi eener Pompadour of
Dubarry, maar bij allen, die de betrekking
tusschen Paul I en Catherina Nélidow kon
den beoordeelen, staat het onomstootelijk
vast dat er in die verhouding niets
onzedelyks of stuitends te bespeuren was. De toe
wijding, die deze energieke vrouw steeds
jegens haren ongelukkigen vorst aan den dag
heeft gelegd, en de moed, waarmede zij de
aanvallen van drift bij den Czaar trachtte
tegen te houden en veel onheil wist te voor
komen, zijn boven eiken lof verheven. Terecht
slaakt een tijdgenoot de verzuchting: Oh,
si les souverains pouvaient tous avoir des
Nélidow après d'eux, surtout les souverains
entêtés et violents!"
Over Catherina's eerste levensjaren, die
voor ons van weinig belang zijn, is de schrij
ver uit den aard der zaak kort. De dochter
van den luitenant Ivan Nélidow werd i 2 Dec.
1758 geboren in een dorp van het gouverne
ment Smolensk en ofschoon hare ouders verre
van onbemiddeld waren, kon er bij de
talrijsheid van het gezin geen sprake van weelde
zijn; in eenvoudige, landelijke omgeving
groeide Catherina Nélidow op en nog later, te
midden van de pracht en weelde aan het
keizerlijk hof, herinnerde zij zich gaarne het
kleine dorp met de ruischende beek en de
boschrijke omgeving. Daar het landleven
weinig bevorderlijk was voor de opvoeding
harer dochter, meende mevrouw Nélidow te
moeten gebruik maken van de uitmuntende
gelegenheid, welke sinds- korten tijd door
keizerin Catherina II ten bate van jonge
meisjes van goeden huize was opengesteld.
Keizerin Catherina, sinds den gewelddadigen
dood van haar gemaal Peter III
alleenheerscheres geworden, wilde de Russische vrouwen
in haren geest zien opgevoed en voor dit
doel was het klooster van Smolna ingericht;
als voorwaarde werd bepaald dat de ouders
afstand deden van hunne dochters voor den
geheelen duur der opvoeding, waarvoor een
tijd van twaalf jaren berekend werd. Het
verzoek van rcevrouw Nélidow werd toege
staan en de zesjarige Catharina kwam met
een vijftigtal meisjes van gelijken leeftijd in
de haar geheel vreemde omgeving.
Aardig is de schildering, die ons gegeven
wordt van het leven in het opvoedingsgesticht
te Smolna. Het streven der keizerin was de
Russische maatschappij tot een hoogeren trap
van beschaving te brengen; de dames der
toongevende kringen behoefden geen geleerde
vrouwen te zijn, doch ze behoorden behalve
haar moedertaal ook het Fransch, Duitsch
en Italiaansch te kunnen spreken en schrij
ven, en eenige kennis te hebben van
bijbelsche historie, rekenkunde, natuurkunde,
aardrijkskunde, geschiedenis en heraldiek.
Overigens droeg de opvoeding een mondain
karakter; muziek en dans werden veel be
oefend, men moest Jeeren zich gemakke ijk
in salons te bewegen en op aangename wijze
te converseeren. Aan het hoofd der inrichting
stond mevrouw Delafond, weduwe van een
Franschen staatsraad, eene zeer intelligente
vrouw, die zich op uitnemende wijze van
haar taak kweet en aller genegenheid ruim
schoots genoot; algemeen noemde men haar:
maman". De omgang tusschen de leeraressen
en leerlingen was ongedwongen, strenge
straffen kende men niet, zoodat de dames,
die te Smolna hare opvoeding mochten ge
nieten, ook later met groot genoegen aan
die jaren bleven denken.
Nu en dan verschenen dames en heeren
uit de groote wereld in het klooster om door
hunne conversatie de jonge meisjes te ge
wennen aan den bon ton"; ook hadden er
wel danspartijen plaats, waarbij adellijke
cadetten geinviteerd werden. Bij
tooneelvoorstellingen legde de keizerin zelve veel
belangstelling aan den dag en koos zij de
stukken uit, die de jonge dames te Smolna
moesten opvoeren; Voltaire werd enkele
malen bij de keuze geraadpleegd.
De talenten van Catherina Nélidow deden
reeds vroeg de attentie op haar vestigen.
Hoewel verre van schoon, had zij toch een
aantrekkelijk uiterlijk door haar levendige
trekken en hare oogen. die vol uitdrukking
waren., Zij had een opgewekt humeur en
bij het dansen werden haar gracieuse ma
nieren algemeen bewonderd. Ook de keizerin
had er van gehoord : Fapparition a l'horizon
de Mademoiselle Nélidow est un phénomène,
que je veux venir voir tout expres, mais au
moment oüon m'attendra Ie moins, toutefois
dans un avenir tres rapproché." Toen het
jonge meisje een hoofdrol vervuld had in de
opera La servante-maitresse", maakte een
dichter in verrukking over haar talent een
lofdicht op haar. De keizerin schonk haar een
ring met brillanten en Het later het portret
van het wonderkind schilderen door den
hofschilder Levitzky; de schilderij, die zich
nog steeds in het paleis Peterhoii' in de voor
malige vertrekken van Catherina II bevindt,
stelt de jeugdige Nélidow voor, terwijl zij den
menuet danst.
Bij het verlaten van het klooster ontving
Catherina Nélidow eene gouden medaille en
zij ook was het, die namens hare medeleerlingen
eene dankrede uitsprak om al het goede dat
ze te Smolna genoten hadden. Tevens zag
zij haar toekomst verzekerd, doordat de
keizerin haar benoemde tot hofdame van
de grootvorstin Nathalia Alexeievna, gemalin
van den troonopvolger Paul.
Zoo ware de jaren van o ibezorgde jeugd
voorbij en zien we Catherina in L77(> een
tooneel betreden, waar zij een groote rol
zou spelen, maar waar haar naast veel eer
en aanzien ook bittere teleurstelling en ver
driet zouden wachten. Reeds aanstonds
maakte de achttienjarige kennis met het ge
vaarlijke terrein van intrigues, waarvoor het
hof van den grootvorst-troonopvolger zoo
ruimschoots gelegenheid bood. Paul was en
bleef in het oog zijner moeder de zoon van
den man, dien zij had gehaat, en zij sloeg
hem in al zijn doen met argwaan gade; het
was dus natuurlijk dat men aan het kleine
hof van den troonopvolger voortdurend op
min of meer gespannen voet stond met het
groote hof der keizerin.
De jeugdige hofdame werd smartelijk ge
troffen door het plotselinge sterfgeval der
grootvorstin Nathalia ; de prinses, die om hare
vriendelijkheid en goedheid zeer bemind was,
overleed, toen Catherina nog slechts korten
tijd hare betrekking bekleed had. De
grootvorst troostte zich spoedig en ging een tweede
huwelijk aan met Sophia Dorothea van
Wurtemberg, die bij haar overgang tot de
Griekeche- Orthodoxe Kerk de namen Maria
Fedorovna aannam.
Weldra begon Catherina Nélidow de wereld
met geheel andere oogen te beschouwen dan
in het klooster van Smolna, en ook haar
oordeel over de keizerin, hare weldoenster,
onderging eene wijziging. Toen zij op de
hoogte kwam van de verhouding tusschen
moeder en zoon, was al haar sympathie voor
den groot vorst, dien zij als het slachtoffer
van de onrechtvaardigheid der keizerin be
schouwde ; zij zag, hoe de troonopvolger door
zijne moeder en hare raadslieden met min
achting behandeld werd, hoe men hem stel
selmatig buiten de regeeringszaken hield en
hem allen invloed bleef ontzeggen. Daaren
tegen waren het ridderlijke karakter van den
vierentwintigjarigen prins, zijne waarheids
liefde, zijne welwillendheid en oprechte
begeerte zijn volk gelukkig te zien, eigen
schappen, die een voor indrukken zoo vatbaar
jong meisje bewondering moesten inboeze
men ; ook vormde de eenvoudige leefwijze
van Paul een merkwaardig contrast met de
weelde van het hof der keizerin.
Drie oorzaken worden ons genoemd, welke
de toenadering tusschen den grootvorst-troon
opvolger en de hofdame zijner gemalin be
werkt hebben; ten eerste het ietwat
sentimenteele karakter, dat beiden gemeen was,
dan hunne liefde voor de natuur en eindelijk
de zorgen, die zij beiden voortdurend be
steedden aan het organiseeren van kleine
feesten, waarbij Catherina schitterde door
haar talent als tooneelspeelsteij. D ? groot
vorstin Maria had niet veel op met dergelijke
vermaken, welke zij bizar vond; de horizont
dezer Duitsche prinses strekte zich niet ver
der uit dan de belangen van haar huishouden
en van haar gezin; de Eussische hofdame
werd door haar uit de hoogte behandeld en
de grootvorstin schonk haar vertrouwen uit
sluitend aan freule Schilling von Cannstadt,
eene vriendin uit hare kinderjaren, die zij
uit Wurtemberg bad doen overkomen en die
later de vrouw werd van den Eussischen
majoor von Benckendorff.
Toen het grootvorstelijk paar in 1781 en
1782 als comte et comtesse du Nord" een
groot gedeelte van Europa bereisde, behoorde
Catherina Nélidow tot het gevolg en destijds
reeds wees men de hofdame algemeen aan
als de favorite van den troonopvolger. Haar
invloed was in de laatste jaren zeer toege
nomen, want Paul, die zich door zijne moeder
van zijne beste vrienden beroofd zag, vond
meer en meer behagen in den omgang met
de geestige, levendige Nélidow; de vermetel
heid, waarmede deze rondweg over alles en
allen hare opinie uitsprak, amuseerde hem
en trok hem aan. Bij de leelijke kleine hof
dame vergeleken, was Maria Federovna eene
vrouw van indrukwekkende schoonheid, doch
zij was zóó streng-zedig, dat velen haar ver
velend vonden; Catherina Nélidow daaren
tegen was tintelend van geest en hare opge
wekte conversatie deed haar uiterlijk vergeten.
Intusschen hadden de vernederingen, welke
de troonopvolger voortdurend van den kant
zijner moeder moest verdragen, eene ongun
stige uitwerking op zijn geheele wezen; zijne
levendigheid werd prikkelbaarheid, zijne voor
zichtigheid ontaardde in achterdocht en steeds
waande hij zich door spionnen omringd. De
weinig sterke zenuwen van den grootvorst
bleken ook niet bestand tegen al die spanning,
zoodat zijne daden, als resultaten eener ver
warde verbeelding, door hunne ruwheid en
ongerijmdheid zijne naaste omgeving begonnen
te verontrusten. De invloedrijke positie van
Catherina Nélidow is velen tot zegen geweest,
want veel, wat de grootvorst in zijne aan
vallen van drift zou hebben misdaan, werd
nog bijtijds door hare tusschenkomst ver
hinderd. Paul luisterde naar de verstandige
wenken van zijne vriendin, hoewel hij geen
raadgevingen van anderen placht aan te nemen
en hen, die het oprecht met hem meenden,
op bruuske wijze terugwees. Hoogst merk
waardig is het verschijnsel, dat men ver
volgens waarneemt, hoe de grootvorstin hare
houding ten opzichte van de hofdame wijzigt
en om het een of ander van haren gemaal
gedaan te krijgen, de vriendschap van Cathe
rina Nélidow zoekt, vooral nadat zij tot de
overtuiging w:as gekomen dat de genegenheid
van deze voor Paul van zuiver platonischen
aard was.
De gemoedstoestand van den prins gaf
ruimschoots stof voor allerlei intrigues en
het mag een wonder heeten dat Catherina
haren invloed zoovele jaren behouden heeft.
Menschen van het laagste allooi, zooals de
barbier en kamerdienaar Koutai'ssow, hielden
niet op hare positie aan het hof te onder
mijnen. Ook de grootvorstin schijnt eens een
bui van jaloerschheid te hebben gehad ; zij
beklaagde zich bij de keizerin, maar vond
daar geen steun, want eene brouille tusschen
de beide echtgenooten zou der keizerin zelfs
niet onwelkom geweest zijn. Deze koesterde
den heimelijken wensch haren kleinzoon
Alexander in plaats van Paul tot opvolger
te benoemen en rekende hierbij op den steun
harer schoondochter. Doch Maria Fedorovna
dacht er niet aan kwaad met kwaad te ver
gelden en haren gemaal het lot van Peter III
te bereiden. Niettemin liet de verhouding
tusschen Paul en Maria veel te wenschen
over en dorst de grootvorst zijne vrouw van
verraderlijke plannen te betichten. In dezen
ongelukkigen toestand was het Catherina
Nélidow, die zich opoiferde; met aandrang
vroeg zij de keizerin ontslag uit hare be
trekking van hofdame en tevens verlof om
naar het rustige Smolna te mogen
terugkeeren. In September 17915 werd haar dit
verzoek ingewilligd en verliet zij het hof tot
groot leedwezen van den grootvorst.
Weldra bleek het hoe noo ilottige gevolgen
haar heengaan had en dat hare tegenwoor
digheid vereisch werd om den prins, die zoo
zeer behoefte had aan verstandige leiding,
tot kalmte te brengen, 't Was evenzeer op
uitnoodiging van de grootvorstin als van
haren gemaal, dat Catherina Nélidow van
tijd tot tijd Smolna verliet en bezoeken
bracht aan de kleine residenties Paulovsk
en Gatschina. Van toen af zijn grootvorstin
Maria en hare voormalige hofdame
bondgenooten gebleven en innige vriendschap heeft
beide vrouwen gedurende haar geheele leven
verbonden. Tezamen beijverden zij zich een
goeden invloed op de daden van Paul uit te
oefenen en stellig zouden die bemoeingen
meer succes gehad hebben, indien zij niet
voortdurend hadden moeten kampen tegen
de intrigues van Koutaïssow. Deze slaagde er
zelfs in voor een korten tijd den argwaan
van den grootvorst tegen Nélidow gaande
te maken, en den zwakken prins belang
stelling in te boezemen voor de jeugdige
schoone hofdame Nathalia Veriguine. Maar
de grootvorst, die gewend was aan de geestige
gesprekken van Catherina Nélidow, kon op
den duur weinig behagen scheppen in den
omgang met de onbeduidende Veriguine.
(Slot volgt.} DE. K; E. W. STBOOTMAN.
Een eeuw geleden.
In 1843 herdacht de heer Pothof, destijds
schoolopziener in Drente, zijn 40-jarige werk
zaamheid als zoodanig. Hij hield bij die ge
legenheid voor de Drentsche onderwijzers
een rede, waarvan het manuscript my wel
willend ter inzage is afgestaan. De inhoud
lijkt mij interessant genoeg er iets uit mede
te deelen.
Ik laat hier volgen het verhaal van 's heeren
Pothof's ervaringen, opgedaan in den Haag,
als door kiezers gekozen lid van het Wet
gevend Lichaam. Waarschijnlijk ging Pothof
naar den Haag in 1798, uit het handschrift
blijkt dit niet duidelijk. Ik laat hem nu zelf
aan het woord :
Ik moest dus, na mijne posten ter waar
neming aan mijnen zwager, toen schout van
Staphorst, te hebben opgedragen, naar den
Haag vertrekken. Aldaar in de vergadering
komende bespeurde ik alras, dat er twee
partijen tegen elkander in het harnas ston
den, de eene gematigd en de andere hoogst
revolutionair, en dat daaruit aan de een of
andere zijde eens een revolutie zou ontstaan.
Ik behoorde tot de moderate partij, toen
slijmgasten genoemd, en liet mij bij herha
ling met kracht hooren. Spoedig liep het
zoo hoog met de partijen, dat het alzoo niet
langer kon blijven staan. Op een zekeren
nacht te 2 uren door eenen bode van het
U. B. (Uitvoerend Bewind) uit den slaap
gewekt zijnde; gaf deze mij een nieuw ont
werp van gematigde constitutie over met
bijvoeging, dat er des morgens te 10 uren
in de W. V. (Wetgevende Vergadering?) over
zou worden gedelibereerd en gestemd. Ik
verliet mijn bed, las het ontwerp met ge
noegen, omdat het in mijnen geest gesteld
was. Niet de gevolgen kunnende voorzien,
bragt ik mijne papieren uit den voeten en
schreef aan mijne vrouw, dat zij, wat er ook
met mij gebeuren mogt, bedaard moest blij
ven, wijl er toch het leven niet mede ge
moeid zoude zijn.
Dan tegen 10 uren naar de vergadering
gaande, zag ik dat er geen gevaar bestond:
want op hef Binnenhof stond een half Batt.
militairen geschaard, en alle deuren en toe
gangen tot de vergaderzaal waren door mili
tairen bezet.
Maar na hevige discussien werd de Con
stitutie met eene meerderheid, zoo ik meen,
van n stem verworpen.
Dan nu werden meer ernstige maatregelen
genomen, de vergaderzalen van het W. L.
werden gesloten, en met 's Lands zegel ver
zegeld, en denzelfden avond werd bij
fakkellicht de revolutie en nieuwe Constitutie door
den Haag geproclameerd, den volgenden dag
ter stemming naar de Provinciën gezonden,
en de vergadering van het W. L. 14 dagen
geschorst. Ik begaf mij dadelijk naar huis,
waar ik met opene armen ontvangen wierd.
De Constitutie in alle provinciën aange
nomen zijnde, volgens welke de leden van
het W. L. genoegzaam op de helft zouden
worden verminderd, en ik dus met mijn col
lega, wijlen den Heer Carsten zoude hebben
moeten looten, begaf ik mij op den bepaalden
tijd wederom naa^ den Haag en gaf aan het
U. B. te kennen, dat ik niet verlangde te
looten; maar vrijwillig afstand deed, omdat
ik in den Haag om de zeedampen niet gezond
was. Het U. B. nam hierin genoegen onder
dankbetuiging voor mijnen betoonden ijver."
In 1803 werd de heer Pothof tot school
opziener in Drente aangesteld. In dat jaar
en in het volgende maakte hij een reis door
de provincie om de verschillende scholen te
bezoeken. Het verhaal zijner ervaringen leert
ons hoe allerellendigst het er een eeuw geleden
met het onderwijs in Drente gesteld stond.
De heer P. vertelt er o. a. van : Ik kwam
bijna in geene Gemeente, waar men mij niet
met een stuursch gezigt aanzag. Men verweet
mij dat men met die nieuwmodische leerwijze
en die kinderachtige en God onterende boekjes,
welke ik zocht in te voeren, de kinder voor
de hel zocht op te brengen, waaraan zij hunne
kinderen nooit zouden overgeven.
Op de eene plaats wilde men mij bongelen, 1)
op eene andere moest ik voor geweld wijken.
Op een derde wenschte men, ja, dat ik een
zalig einde mogt hebben, maar dat ik spoedig
in mijne reizen ter doordrijving van God
vergeten beginselen mogt worden gestuit,
met andere woorden, dat ik op weg den hals
mogt breken."
Van de meeste predikanten van den ouden
stempel" ondervond de nieuwe schoolopziener
geene hulp, wel tegenwerking, de gemeente
besturen, behalve te Koevorden en te
Westerbork, waren het verbeterd onderwijs"
evenmin goed gezind. En zelfs aanzienlijke
heeren" dreven er den spot mee.
Toch was verbetering van schooltoestanden
wel noodig. Van de scholen toch verhaalt P. :
In sommige kerkdorpen vond men wel een
bouwvallig schoolvertrek van steen opgezet,
voorzien van ellendige glasraamtjes, waardoor
i u het vertrek weinig licht werd aangebragt,
terwijl over het vertrek of geene zolder lag,
of zoo dezelve al aanwezig was, zoo laag lag,
dat men er soms niet overeind in kon staan,
en het was een wonder in die scholen de
noodige banken en tafels te vinden, maar
wel bakken, waarop de kinderen moesten
zitten, en van leerborden had men nooit
gedroomd.
Dan deze toch waren de voorname scholen.
Alle anderen van leem en twieg opgerigt.
De vier wanden waren voorzien van een rond
gat zonder glas, welke men des winters aan
de windzijde met stroo digtstopte. Er waren
geene tafels of banken, maar de kinderen
zaten op balken, rondsom den hangenden
schoorsteen, en de schrijvers moesten op hunne
kniën op de schrijfborden schrijven, van
waar die kisten zeker nog den naam van
schrijfborden dragen."
Met deze schrijfborden worden waarschijn
lijk bedoeld een zeker soort houten kistjes
of doozen met verschuifbaar deksel, waarin
de kinderen vroeger boeken en schrijfboeken
mee ter schole brachten. In Ufl'elte (Drente)
zijn ze bij enkele kinderen nog in gebruik,
men noemt ze daar bröd. De Groningsche
naam ervoor is schriel bred. Ook daar, althans in
de Veenkoloniën, waren ze vroeger in gebruik.
Zooals we boven zagen, konden de scholen
1) Bongel is een stevige stok, het midden
houdende tusschen een stok en een paal.
Bongelen is dus waarschijnlijk met een stok
slaan of nog waarschijnlijker er mee achterna
werpen.