Historisch Archief 1877-1940
N°. 1483
DE AMSTERDAMMER
A°. 1905.
WEE
NEDEKLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
O :n. d. e r recLa.cti© -v a. n. J". IDE IK! O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENBORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cajmciues tegenover liet Grand Café', te Parijs.
Zondag 26 November,
Advertentiën van l?5 regels / 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitsclüand, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSB te Keulen eu door alle filialen dezer Griua. De prijs per regel is 35 Pfenuig.
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ: Politieke
tinnegieterij. Waakt I door S. FEUILLE
TON :Eén artist, of twee ? Naar het Engelsch,
van Artbur Mac E wen, III, (slot).?KUNST EN
LETTEREN; Muziek in de Hoofdstad, door
Ant. Averkamp. Tentoonstellingen, Kunst
en Boekverkoopingen L. van Deyasel's
achtste bundel, door G. van Hulzen.
Kleengedichtjes, II, van Guido Gezelle, be
oordeeld door dr. J. Aleida Nijland. INGE
ZONDEN. VOOR DAMES : Internationale
kinderlitteratmir, door v. Hichtum. De hut
in het bosch, door C. Joh. Kieviet, beoor
deeld door K. W. Guitenstreken van Pim,
Piet en Puckie, door Louis Raemaekers,
béoordeeldeeld door Tr. Kruyt?Hogerzeil.
UIT DE NATUUR, door Heimans. Het
ministerie, in caricatuurteekening, door
Rotgans. Mariage d'Argent..., door H. G.
Ibels. Tegen namaak van prentkunst, door
P. Dupont. SCHAAKSPEL.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter.?Zér te betreuren, door X.
DAMRUBRIEK. ADVERTENTIËN.
immillHllimimilltlllllimHIlHIIIIIIIimtllllllltlllllllllimtllH
Politieke tinnegietery.
Zeker heeft voor onze politieke
tianegieters in langen tijd niet zulk eenschoone
gelegenheid zich aangeboden, om, nog
verder ziende dan hun neus lang is, een
buitenlandsche politiek voor Nederland
uit te denken, die het zwakke vader
land sterk zal maken.
Het denkbeeld: een tol-unie met België,
waarvoor de oud-redacteur Obreen, die
zich thans meer aan de belangen van
de Vechtstreek wijdt, indertijd geijverd
heeft mocht in den redacteur van den
Pe$& Bleu eeu|, verdediger vinden, en
zoo 'meeft déheer Bftie dezen en genen
de vraag voorgelegd, wat -hif er wel van
zeggen zou, indien z»Hr*^>n unie en
tevens een verbond tot stand wierd ge
bracht.
Dit was van den journalist een zeer
verstandige zet. Immers in geheel
Nederland denkt niemand er over, tenzij
hij regelrecht gevraagd wordt toch iets
te antwoorden. Had Baie zich beperkt
tot het schrijven van eenige artikelen,
we zouden hier waarschijnlijk nog altijd
niet weten, wat hem door het hoofd
spookt en dat zou jammer zijn, want
het gaat ons .zoo direct aan.
Het is voórloopig, meenen wij, een
geheel overbodig werk op dit denkbeeld
verder in te gaan, al zijn we er ook van
overtuigd, dat het nog
veel-inkt-verslindend kan wezen. We bepalen ons alleen
tot de opmerking, dat het op een
allerongeschikst tijdstip a^n de orde wordt
gesteld. En dit, wijl wij Nederlanders
ook Leopold gevolgd hebben op zijn
reizen, toen hij, ongeveer als
commisvoyageur, den Belgen zij a forten wou
opdringen; en omdat wij wel weten, dat
de Vorst wat voor Vorsten het hoogste
heil van een Rijk moet schijnen
zijn Belgiëzoo gaarne zou maken tot
een militairen staat. Baie had moeten
wachten tot het gevaar van militaire
grootdoenerij volkomen geweken was
en dit zal nog wel een poosje duren.
En dan, Le P dit Bleu heeft er niet
aan gedacht, dat hij met zijn Waalsche
collega's allereerst toch een grondslag
zou moeten leggen, waarop een entente
tusschen Holland en Belgiëmogelijk
zou zijn. Deze ontbreekt geheel. Belgi
is nog altijd, waar men er voor optreedt,
een Waalsch land. De "Walen hebben nu
tientallen van jaren ons Nederlandsen
getrapt zooveel zij konden. Zij tastten
en tasten nóg onze Zuiderbroeders aan
in hun edelste recht; en nu meenen deze
Walen, dat zij ons Nederlanders toch
nog wel zouden kunnen gebruiken voor
hun defensie-belangen en om zekere
stoffelijke voordeelen te behalen. Nu wat
zouden wij Hollanders voor een slag van
menschen zijn, als wij ons daartoe lieten
vinden, ook al ware het in ons voordeel,
vóór zij onze eer als natie gegeven hadden
wat haar toekomt. Nederland staat toch
te hoog om met zulk een
taal-verdrukkenden staat eenig politiek bondgenoot
schap te sluiten, waar de verdrukten onze
eigen taalgenooten zijn. Noblesse oblige.
Waarom, indien de Walen iets aan ons
te zeggen of te vragen hebben, wachten
zij niet tot zij als beschaafde en het
recht betrachtende natie zich gezuiverd
hebben van zoo smadelijken blaam? Nu
immers kan een gehoor verleenen aan hun
woorden voor Holland niet anders zijn
dan de zwijgende goedkeuring, althans
het door de vingers zien van hun on
waardig gedrag. Geef Vlaanderen zijn
recht, en kom dan met voorstellen, eer
luisteren wij Nederlanders zeker niet.
Le peut Bleu loopt alzoo een blauwtje,
maar is het niet zijn eigen schuld'? Hoe
kan iemand, die zich geroepen acht of
zich heeft laten roepen om voor twee
volken, ton aanschouwe van de geheele
beschaafde wereld, een verbond te stichten,
zoo wonderlijk oppervlakkig zijn, van
daarbij zelfs niet te denken aan de beide
volkskarakters, en een beweging te willen
uitlokken, als gold zij niets ernstigers
dan de gemeenschappelijke aankweeking
van b.v. zekere tuinvruchten of van eenig
viervoetig of gevleugeld ras ? Zeker, wij
Nederlanders zijn flegmatisch, en uiten
niet zoo spoedig wat er in ons
omgaatZoo is het ook te verklaren, dat de heer
Baie in de antwoorden van Nederlanders
uitsluitend zakelijke overwegingen, en
niets wat op gevoel gelijkt, ontdekken zal.
Hij kan er echter van overtuigd zijn,
dat in het diepst der Nederlandsche ge
moederen een ergernis is gegroeid over
het Fransche België, dat in hooge min
achting en in grove onrechtvaardigheid
al wat Nederlandsch is in Belgiëzelf
tracht te fnuiken. Welnu, zoolang in
Belgiëhet walendom niet als een.gelijk
gerechtigde medeleeft, maar de Vlamen
tyraniseerend regeert, zoeke het steun
niet bij Nederland, maar waar zijn kracht
ligt,bij Frankrijk, zijn eigenlijk Vaderland.
Maar voor onze politieke koppen ligt
niet alleen de Zuider-grens, doch bovenal
de Ooster-grens, open, om er hun fanta
sie uitstapjes te laten maken. En er
zijn die daarin een ijver betoonen, als
zekere onderaardsche wroeter, welke zijn
hoopen opwerkt, om lucht te happen
en de boeren te waarschuwen tegen regen
achtig weer, dat op komst is. Een van
dat soort trekt in den laatsten tijd zijn
zwarte gangen in De Telegraaf, en be
wijst dan door de forschheid van het werk
zijner krauwers, dat hij alles behalve nu
rnaar een molletje is. Door voortdurend
waarnemen en filosofeeren, iets wat hij ten
opzichte van 5 punten eens per maand"
meent te moeten doen, mocht hij nu
reeds tot de slotsom komen, dat noodig
zijn: 1. Een post-, telegraaf-,
relephoonverdrag; een liberaal, liefst
vrijhandelsverdrag of tolunié: verdragen over
scheepvaart en consulaatswezen. 2. Een
verdrag: over de defensie, zoolang er nog
geen Fransch-Duitsch verbond bestaat,
maar dat dan kan vervallen, terwijl de
sub. l bedoelde overeenkomsten onvoor
waardelijk zijn, onverschillig welke staat
kundige verhoudingen er tusschen
Duitschland en andere groote machten
ontstaan. 3. Een verdrag over de be
scherming en verdediging dor koloniën,
en in verband daarmee afstand van een
geschikt stukje grond, in huur of' erf
pacht, voor de vestiging van een Duitsch
maritiem steunpunt, tevens troepen- en
kolenstation. In verband daarmee ge
meenschappelijke voltooiing van de ka
bels, teneinde emancipatie van
GrootBrittanniëte verkrijgen".
Nn denken wij er al weder niet aan,
eenig debat te voeren over dit plan.
Alleen willen we vragen, of De Telegraaf
en haar hoofdartikelschrijver niet ge
voelen, dat zij met een bijzonder ge
vaarlijk werkje bezig zijn. Niet, dat zij
de Nederlanders zullen verlokken, zich
zulke onnoozele halzen te betoonen, om
den meest geïnteresseerden egoist, dio
krachtens de onverbiddelijke natuurwet
op Nederland en zijn koloniën zit te
wachten, tot helper uit te kiezen; och,
neen, een beetje verstand blijft toch nog
wel over. Maar -waarom moet, nu er een
entente tusschen Engeland en Frankrijk,
voor Europa, en een verdrag tusschen
Engeland en Japan, voor A.zië, bestaat,
in de buitenlandsche pers, die allicht zulk
geschrijf overneemt, Nederland stinkende
worden gemaakt met zijn
Duitschlandknechterij, en dat juist bij die mogend
heden, welke geenszins gevaarlijk voor
ons zijn op dit moment en in de naaste
toekomst.
We vragen dit, zonder de positie
hier genoemd nader toe te lichten; het
is voor den nadenkende duidelijk genoeg;
maar wij herhalen nog eens: Schrijf toch
in het belang van het vaderland niet
zulken vrienden en vreemden en hier
denken wij vooral aan vreemden
tartenden onzin. Of is het geen onzin,
onder de thans bestaande machtsver
houdingen voor te stellen, dat het onbe
duidende Nederland, tegenover Engeland,
Japan en weldra ook China, Duitschland
in onze Oost zal inrroducceren?
Maar hoe onzinnig pok, gelijk indertijd
do heer Kips, ? die ook maar niet
rusten kon van den ondergrondschen
arbeid oorzaak is geweest van een
bespreking in do buitenlandsche bladen
van do zoogenaamde aansluiting van
Nederland bij Duitschland zal de
Teleyraa f-schrijver misschien eindelijk ook
dit voordeel genieten, en dat noodeloos
tot groot nadeel van zijn land. Want
stel dat zij a brein zoodanig is ingericht,
dat hij zelf hetgeen wij onzin noemen,
voor een hoog politiek inzicht meent te
moeten houden, wat kan Lij er aan
hebben, nu reeds Engeland, Frankrijk
en Japan to doen weten, dat wij Hol
landers er over peinzende zijn hun een
hak te zetten en Duitschland tegen hen
uit te spelen ? Nietwaar, als de auteur
zijn wijsheid onder vier oogen openbaarde
aan Schröder van de Telegraaf, en deze
zich in alle stilte tot onze gezaghebbende
staatslui wendde, om do zaak
voortebereiden, hij zou de voldoening kunnen
smaken zich grooter nog te gevoelen
dan zijn groot idee en hij deed geen
schepsel kwaad.
* *
*
De Heer Kips van de Ut r. (Prov. en
Sted.) heeft ook weer een aanval ge
had van politieke helderziendheid, die
hem tot spreken dwong. Of de
Telei/raafhoopjes zijn jaloerschheid hebben ge
wekt ? wij weten het niet, maar we
begrijpen, dat iemand in wiens brein en
gemoed, zooveel omgaat, wat hem reeds
meermalen heeft doen profeteeren, en zich
manifesteeren, moeilijk zich kan houden,
als ware er in Nederland bij de pers op
zijn best maar n pen van hooge staats
mans-capaciteit.
In het artikel Waakt" bespreekt een
onzer medewerkers eeiijfinderdeel daar
van. Wij kunnen daarafee slechts onze
instemming betuigen. Toch moet erkend
worden dat Kips iets bedaarder is gewor
den. Er zijn dingen die ook hij niet weet;
hij gevoelt thans almede dat de quaestie
delicaat is; dat het niet voorzichtig zou
zijn veel over bondgenootschappen te
spreken. Hij wil nu alle mogelijke voor
zichtigheid, takt en beleid maar dan
komt hij, als wist hij heelcinaal niet wat
hij daar juist gezegd had, met de
constitutioneele ketterij: de verklaring, dat
ons buitenlandsch en koloniaal
Opperbestuurvciligzijnin Wilhelmina'shanden.
Hoe Kips dat zoo weet?
Hij zal zich nog wel herinneren, dat
hij, even nadat hij do Europeesche pers
in rep en roer had helpen brengen, met
zijn aanbeveling om ons land
zachtjesaan onder Duitsche curateele te plaatsen,
uit de handen van II. M. een
OranjeNassau heeft ontvangen iets wat wij,
en waarlijk wij niet alleen, Kuyper als
een fout hebben toegerekend, waaruit
rnaar al to zeer diens anti-nationale
richting scheen te blijken.
We zullen de Koningin buiten deze
beschouwing laten.
Maar de koningin is sterfelijk en zij
kan, volgens de hcerschendo bepalingen
omtrent de troonsopvolging1, opgevolgd
worden door iemnnd van wien zelfs de
zooveel wetende Kips niet zal kunnen
zeggen of ook bij hem, in zijn
handen, de buitenlandsche en koloniale
politiek ... veilig zijn.
En zou het nu niet nuttig wezen, bij
deze mogelijkheid, die onder ons
sterfelijken steeds dreigt, de allerhoogste
buitenlandsche politiek maar eenigen. tijd
vacantie te geven ... doch met allen ernst
en ijver ons toetelegsen op het ver
krijgen van een veiligheid," welke ons
allen aangaat, en die alleen door een
rationeele wijziging der grondwetsbepa
lingen betreffende de troonsopvolging- te
verwerven is?
Waakt!
Toon in Maart van dit jaar mr.
ValckenierKips,Hoofdredacteurvanhet
Utrechtsche Dagblad, het verlies onzer koloniën
als gevolg van den Japansch-Russischen
oorlog zóó nabij waande, dat hij niet
beter wist dan Duitsche hulp in te
roepen om dit gevaar te keeren, is
in de nummers 1452 en 1453 van dit
blad er op gewezen, dat als ooit niet eenig
gevaar ons koloniaal gebied had bedreigd,
het juist was tijdens dien krijg, zelfs
alle scherpe Japansche nota's ten spijt.
En de latere gebeurtenissen hebben de
juistheid van deze stelling gestaafd.
Men zou meenen, dat de heer Kips
in zijn blad met vreugde zou hebben
geconstateerd, dat hij de diplomatieke
en militaire constellatie verkeerd had
ingezien, en gejuicht dat het door hem
voorgeschreven doodend geneesmiddel
den patiënt niet was toegediend. Voorts
dat de zóó infoutieve diagnose den heer
Kips tot bedachtzaamheid zou hebben
genoopt in verder oordeelen over diplo
matieke on, militaire aangelegenheden.
Niet aldus.
Mr. Kips deed tot de artikelen in dit
blad het stilzwijgen en betoogde dezer
dagen in het Utrechtsch Dagblad ander
maal zij het ook in meer bedekte
termen dan vojrheen dat Duitsche
hulp moest worden ingeroepen om ons
het ongestoorde bezit van moederland
en koloniën te waarborgen.
Nu eerlang in de Tweede Kamer de
internationale positie van Nederland in
Europa zal worden besproken bij de
behandeling der begrooting van Buiten
landsche Zaken, en nu geen onzer bladen
- behalve het Utrechtticlie Dagblad
een artikel aan deze aangelegenheid
heeft gewijd, lijkt het mij niet
ongewenscht om naar aanleiding van de be
schouwingen van Mr. Valckenier Kips
enkele opmerkingen te maken.
Daargelaten de an nd für sich won
derlijke stelling van Mr. Kips, dat wij
ons het vrij en onafhankelijk bezit van
moederland en koloniën het best verze
keren door ons te stellen onder Duitsche
curateele, daargelaten of de aard van
ons volk niet in botsing zal komen met
de Pruisische wijze van doen, en daar
gelaten het nadeel in moreelen en
materiëelen zin, dat wij ons willens en wetens
zouden toebrengen met ons impotent te
vorklaren in een materie, waaruit feitelijk
thans nog in elk land van den uitersten
rechter- tot den uitersten
linker-parlementairen vleugel de toetssteen wordt
gemaakt voor de mate van het aan een
volk te betoonen respect, is( de onzerzijds
aan Duitschland te vragen internationale
bescherming het onfeilbaar middel om
do in vredestijd voor onze defensie te
torsen financieele en personeele offers
nutteloos te verzwaren, en het gevaar
om in oorlogstijd onze koloniën te ver
liezen te vergrooten.
Wat toch is het geval ?
Vragen wij aan Duitschland inter
nationale bescherming, dan is het dui
delijk, dat wij ons daarvoor ten bate van
den nabuur offers zullen hebben te ge
troosten op oeconomisch gebied, hier en
in onze koloniën. Niets voor niets geldt
ook in het diplomatiek vei'keer, vooral
daar eigen zwakheid zoo luid wordt
uitgekreten.
Aangezien Duitschland uit den aard der
zaak eenerzijds zal trachten om slechts
steun te moeten verleenen met een mini
mum van zijn weerkracht, anderzijds zal
wenschen, dat Nederland als zijn hulpe zoo
krachtig mogelijk is om des te steviger
Duitsche belangen te kunnen behartigen,
zal Duitschland voortdurend en met klem
aandringen op vermeerdering van onze
defensie-uitgaven, op verhooging van ons
contingent en op verlenging van den
diensttijd. En van Duitsch standpunt
terecht. Want onze offers voor de defensie
kunnen Duitschland iu niet eenig op
zicht schaden, slechts baten, zoowel
oeconomiscli als iu militairen zin. En
aan den Duitschen drang naar steeds
meer zullen wij geen weerstand kunnen
bieden, als eenmaal onzerzijds, onder
welke schijnbaar gunstige voorwaarden
ook een verbond is aangegaan.
Met een bondgenoot worden de eischen
aan onze defensie gesteld, onbegrensd.
En zóó gevoeld wordt dit bezwaar door
hen, die het bondgenootschap bepleiten,
dat die te verwachten opdrijving van
militaire lasten reeds thans bij voorbaat
wordt goedgepraat met de wonderlijke
motiveering, dat wij voor den bondgenoot
een macht van beteekenis moeten zijn.
Voor ons zelf is het blijkbaar niet noodig.
En wat waarborg bieden ons dan nog
al die offers. Wat middel is er om
Duitschland te dwingen zich in de bres
te stellen voor specifiek Nederlandsche
belangen; hoe zullen wij den wil van
Duitschland kunnen trotseeren om goed'
en bloed te geven voor de zijne, als een
maal het accoord is aangegaan ?
En zoo kom ik tot de quasi voordeelen
van vreemde hulp voor ons in oorlogs
tijd.
Dat Nederland direct in oorlog ge
raakt met eenigen staat, is weinig denk
baar. Wel bestaat de mogelijkheid, dat
wij in den krijg betrokken worden, die
tusschen twee grootmachten, Engeland
en Duitschland bijv., is uitgebroken.
Weten beide landen, dat Nederland
in hun strijd beslist neutraal zal blijven,
dat het geen vreemde macht op zijn
territoir zal dulden, dan zullen zij onze
neutraliteit eerbiedigen, als onze weer
kracht slechts van eenige beteekenis is,
zoodat land en koloniën niet zon der slag
of stoot in het feitelijk bezit van anderen
kunnen overgaan.
Duitschland zal onze neutraliteit eer
biedigen, omdat dan door ons land het
Amerikaansch transito-verkeer kan plaats
hebben, dat in de Duitsche behoeften van
allerlei aard moet voorzien, en welk
verkeer Engeland door blokkade onzer
havens niet zal kunnen stuiten, doch
noodgedrongen zal moeten dulden bij
gemis van eiken rechtsgrond tot blok
kade, en uit vreeze voor de macht van
de Amerikaansche importeurs.
Engeland zal ons ook niet tot vijand
maken om de sterkte van zijn tegen
stander niet noodeloos to vergrooten, en
aan Duitschland niet rechtens het gebruik
der Nederlandsche haveus te geven voor
zijn vlootoperatiën.
Anders echter als Engeland weet, dat
wij in den strijd met Duitschland aan
die zijde staan, of zulks bevroeden kan,
op grond van een door onze diplomatie
in vredestijd niet scherp aangegeven
standpunt.
Dan kan Engeland onze havens rechtens
blokkeeren, en Amerikaansche protesten
goedschiks ter zijde leggen, nog daar
gelaten, dat van af den aanvang van den
krijg het transitoverkeer andere, zij het
ook langere wegen zal volgen, als te
voren bekend is, dat Nederland aan
Duitsche zijde staat en dus mede oorlog
voerende partij is. En Engeland zal dan
niet slechts onze havens blokkeeren, doch
noodgedwongen ook moeten trachten ze
in bezit te nemen, wetende, dat zij steun
punten zijn voor de Duitsche vloot. En
het zal dit moeten doen, zoodra doenlijk,
vóórdat Duitschland ons ter hulp kan
komen.
Zóó krijgt Nederland in den
DuitschEngelschen oorlog, dank zij de Duitsche
bescherming, direct den eersten klap.
En het pogen van de Nederlandsche
strijdmacht om de Engelschen het bezit
onzer havens te j betwisten, den steun,
dien Duitschland ons daarbij verleent,
met het doel om Engeland afbreuk te
doen, doet den oorlog tusschen Engeland
en Duitschland ontbranden op ons grond
gebied, berokkent ons land en ons volk
al de rampen en al de ellende van den
krijg, terwijl die strijd met Engeland in
Europa wellicht nog oorzaak is, dat
Japan in Aziëtegen ons optreedt op
grond van het Engelsch-Japansch ver
bond.
En als dan blijkt, dat Engeland en
Duitschland tegen elkaar zijn opgewassen,
of elkaar niet doodelijk kunnen treffen
zooals Rusland en Japan nu onlangs
en als dan -ten slotte de eerzucht
deibeide volken moet worden bevredigd,
als schadevergoeding moet worden ver
kregen voor de offers door hen gebracht,
wat is dan eenvoudiger dan om Nederland
als mede oorlogvoerende partij het
gelag te laten betalen, om on ze koloniën
te verdeden, weerloos en uitgeput als wij
dan zijn door den ten bate van anderen
op onzen bodem gevoerden krijg!
Dat zal voor ons in oorlogstijd het
resultaat zijn van vreemde hulp in vredes
tijd duur gekocht.
En het is fn vroeger tijden nooit anders
geweest. Juist onze geschiedenis is in
deze leerrijk!
Vragen wij geen hulp ain vreemden,
vertrouwen wij op eigen kracht, spreken
wij dit nu duidelijk uit, dan behoeven
wij in vredestijd geen offers te brengen
tot eigen schade en anderer bate; dan
blijven wij in oorlogstijd vrij van den
strijd in Europa en in Azië, dan plukken
wij de vruchten van het transito-verkeer
tijdens den krijg; en is aan het einde
van den oorlog onze weerkracht intact
en ongeschokt om desnoods pal te staan
voor eigen belangen.
En om ons buiten den strijd te houden,
om het eigenbelang te kunnen behartigen,
om onze havens vrij van vreemden te
doen blijven is het niet noodig, dat in het
komende zwaardere offers voor onze
defensie wórden gebracht d.an thans, gelijk
het geval zal zijn als wij aan vreemden
hulp vragen. Met minder kan zelfs worden
volstaan, mits slechts een eind wordt
gemaakt aan het stelselloos, doelloos uit
geven van gelden voor onze defensie
zonder nut, mits slechts orde wordt ge
bracht in den chaos.
# *
*
De heer Valckenier Kips eindigt aldus:
Vatten wij nu een en ander samen,
dan zien wij dat de toekomst ernstige
mogelijkheden in haar schoot bergt. Of
die mogelijkheden werkelijkheid zullen
worden, weet niemand.
Maar dit weten wij wel, dat het in
deze zeer delicate omstandigheden on
voorzichtig zou zijn om veel over bond
genootschappen te spreken. En dat de