Historisch Archief 1877-1940
DE A M .S T K R D A M M ER WEEKBLAD VOOR N E D E R L A N D.
No. 1483
tyd zeker niet geschikt is voor diploma
tieke discussies in het parlement.
De toestand eiseht uiterste voorzichtig
heid, takt en beleid.
Ook wij, na getracht te hebben de
feiten objectief in 't licht te stellen, ont
houden ons thans te dezer plaatse van
elke aanbeveling hoe te handelen.
Het opperbestuur onzer buitenlandache
betrekkingen is in handen van H. M. de
Koningin.
In Hare handen behoort het te blijven.
In Hare handen is het veilig."
'Dat naar ons constitutioneel recht
geen handelingen bestaanbaar zijn van
den vorst zonder, ministerieê'.e verant
woordelijkheid, zal mr. Kips wel niet
onbekend zijn, evenmin dat van elke
ininisterieele handteekening rekenschap
kan ~ worden gevraagd in het parle
ment. Doch is het, afgescheiden hiervan,
bovendien wel kiesch van mr. Kips om
Hare Majesteit aansprakelijk te stellen
juist voor een beleid, dat de laatste jaren
zoo dikwerf zulke gerechtvaardigde critiek
heeft doen uiten!
Is een juist en krachtig optreden van
di diplomatie wel mogelijk, als het niet
wordt gesteund door den krachtigen,
zelfbewusten wil van het volk in al zijn
geledingen? Weet mr. Kips dat niet?
En indien wel, wat is dan de
beteekenis van het slot van het artikel!
Ducht mr. Kips de afkeur van de publieke
opinie voor zijn plannen, en hoopt hij
slechts op verwezenlijking als de diplo
matie begin van uitvoering er aan kan
geven in stilte en in het geheim der
kanselarijen, en het volk zich eerst kan
uiten als het te laat is!
Men kan het denken! Maar hoe dan
ook, het is voor spreken in het parlement
op het stuk van ons buitenlandsch beleid
de hoogste tijd.
Bijaldien ons volk in vredestijd geen
nuttelooze offers brengen wil aan den
vreemdeling; bijaldien ons volk niet
wenscht beirokken te worden in een
krijg tusschen Engeland en Duitschland,
of aan het eind het gelag niet wil be
talen, dan is het niet alleen wenschelijk,
doch bepaald noodzakelijk dat op het
1 stuk van ons buitenlandsch beleid in het
parlement geen dubbelzinnig stilzwijgen
'worde bewaard, een stilzwijgen d^at elke
mogendheid naar eigen oordeel uitleggen
kan en zal, en steeds tot onze schade,
, doch dat luide en krachtig worde getuigd,
'zóó luide dat het in alle richtingen ver
-over de grenzen wordt gehoord, zóó
? kiachtig, dat het eiken twijfel buitensluit,
dat wij geen aansluiting of vreemde hul p
wenschen, dat wij Nederlander willen
zijn en Nederlander willen blijven, dat
wij ons in een krijg niet bij derden zullen
aansluiten, doch de meest strikte onzij
digheid bewaren, en onze onafhan
kelijkheid zullen handhaven, onver
schrokken, des noods met de wapenen
naar de mate onzer krachten.
Die getuigenis zal richtsnoer zijn voor
onze diplomatie, en haar optreden in
het buitetüand steunen. Die getuigenis
zal de geruchten tot zwijgen brengen om
trent de halMachtigheid onzer internatio
nale positie, die zeer tot ouze schade
em onze schande reeds te lang in het
buitenland zijn gehoord.
S.
mimffttitiimtiiumtMimiiiiiuiiitmmmtiimminiiimtimmmmm
Mnzidt in fle HooMstafl,
De belangstelling voor Fransr.be mvuiek is
in den laatsten tijd op bijzondere wijze toe
genomen hier ter stede.
Vroeger vonden de Fransche opera's reeds
meestal een gunstig onthaal, thans kan men
veilig zeggen dat de moderne Fransche con
certmuziek een even groote plaats bekleedt
in ome miuiekbeoefeuing als de Duitsche
muziek.
Toegegeven moet worden dat, in tegen
stelling niet vroeger, da bedendaagsche
Fransche componisten ook meer componeeren
voor de concertzaal en dat zij er uaar streven
een eigen, onafnankelijken stijl te creëeren
voor hunne uitdrukkingswijze.
De pogingen daartoe zijn thans nog niet ge
heel tot rijpheid en klaarheid gekomen. Dat
zal wel de oorzaak zijn, dat de meeste dier
werken nog niet de voile bevrediging schen
ken, die men van een afgerond kunstwerk
mag verwachten.
Zoo ging het ook met de compositieën,
welke door den fransehen componist-dirigent
Gabriel Pierné, Donderdag 16 Nov. -werden
uitgevoerd in het Concertgebouw,
Het omvangrijkste werk van den avond
was de derda symphouie van Alberic
Magnard, die volgens opgave van het programma,
den leeftijd van 40 jaren heeft bereikt,
Dit en het feit, dat het een derde
symphonie geldt, ontslaan ons van de noodza
kelijkheid om op den componist de ver
zachtende omstandigheden toe te passen, die
men tegenover een beginneling in acht neemt.
En dan moet ik zeggen dat een dergelijk
onbeduidend, geiachten-arm werk op de
programma's van het Concertgebouw niet
thuis behoort. Met uitzondering van een niet
onaardig gevoeld stukje stemmin-js-inuziek in
het Pastorale", is de heele symphonie een
dor gewrocht, dat alleen aU kleur eenige ver
dienste weet aan te wijzen. Maar men verlangt
geen palet waar de kleuren in bonte menge
ling zijn opgeklad ; men verlangt een schil
derij waar die kleuren dienen tot de compositie
van een beeld, van een voorstelling, vaneen
poëtische gedachte, waar zij dus tnidjel zijn
en geen doel.
- De suite Claudie" van de gebroeders P. en
L. Hillemacher lijdt niet in die mate aan
gedachten-armoede. In de ouverture komen
zelfs dingen voor, die een bebagelijken inlruk
maken; er waait een frissche geest door, al
kooit de vorm ook niet o vereen met wat wij
onder ouverture verstaan, Het tweede en
derde deel der suite vermoeien echter door
hun eentonigheid. Evenals in de symphonie
van Magnard trekt de afwisselingsvolle in
strumentatie ook in het werk van de ge
broeders Hillemacher de aandacht.
Het is mij overigens niet duidelyk, hoe
twee musici te zatnen n werk kunnen
compoueeren. In. de schilderkunst ontmoet
men dit verschijnsel dikwijls en is het ook
zeer verklaarbaar. Inde litteratuur komt het
slechts zelden voor. Maar toch ontmoet men
de namen Erkmann?Chatrian te zamen en
ook de gebroeders Edmond en Jules de
Goncourt. In de muziek zal het samenwerken
der gebroeders Hillemacher wel geheel op
zich zelf staan,
Beida componisten hebben reeds
gezamenlij.k een groot aantal opera's en andere werken
gecomponeerd; ik herinner mij, dat Felix
Mottl met groote warmte indertijd sprak vau
Le Drac", welk werk hij in 1S1JÜte
Karls7 u hèheeft opgevoerd.
Piernézelf was vertegenwoordigd op het
programma door een Suite" uit d>3 muziek
voor het tooneelstuk Izeil". Ik schat deze
compositie hooger, dan de beide zooeyen
besprokene. Er zit meer gang in en de
zucht om origineel te zijn is wel is waar zeer
sterk aanwezig, maar drijft den componist
toch niet er toe om alle melodische bekoor
lijkheid expresselijk te rersinadon. De instru
mentatie ia uiterst gracieus en doorzichtig.
Met zeer goed gevolg is door den componist
gebruik gemaakt van een nieuw instrument,
de celesta", welk instrument een
klokjesachtigen toon heeft en zich zeer goed paart
aan den klank van bet orchost. Jammer dat
het niet geheel rein gestemd was.
Daar de Oratoriunivereenigin^ op 2^ dezer
een groot werk van Piernéuitvoert ,,La
Croisade des enfants", zal ik bij de bespreking
dier uitvoering gelegenheid hubben, over het
compositietalent van de^en framchen mees
ter meer in den breede uit te wellen.
Van al de nieuwere werken, die op het
programma van 10 Nov. voorkwamen, kon mij
de Procession nocturne" van HenK Uabaud,
naar een gedicht van Nicolas Lenau
(darnachtlicheZug), het meest bekoren. Het mid
lengedeelte met zijn cauonische bewerking in het
koper, is wel wat erg lang uitgesponnen en
wordt daardoor dus monotoon. Maar in het
begin en in het einde vindt men teedere
melodieën, zoo vol kuisclie innigheid en
warmte, dat men daarvan waarlijk eeu
schoonen indruk krijgt.
Het deed mij veel genoegen met dat werk
van Kabaud kennis te mogen maken, daar
ik naar aanleiding van zijn tragédie musicale
la Fille de Roland", een min gunstige mee
ning van dien componist had gekregen.
De meester vau al deze jongere compo
nisten is en blijft C'ésir Franck; uiet alleen
omdat hij op bijna allen persoonlijk invloed
heeft uitgeoefend, maar vooral ook omdat
zijne compositiën >;ich hemelhoog verhullen,
boven die der jongeren.
Ziju Prélude, choral et fugue'', een gelief
koosd stak voor all» pianisten, is op verzoek
dar familie van de a overleden meester, door
Piernégeïnstrumenteerd.
Men moet arrangementen altijd nemen
zooals ze zijn. De fuga van Fraiick dunkt
mij nu eenmaal niet voor orc'iest geschikt;
wel het preludium en het koraal. Duur kou
men zien dat Piernémet veel tact zich van
zijn taak gekweten heeft. Vooral het koraal
had een glansrijken orchestklank.
Dit. werk en alle andere werden echter
overtroffen door 's meesters Chasseur niaudit''
waarmede den avoud besloten werd.
Zie, dat was geen bleeke, doffe kunst, zonder
ruggegraat. Dat was tinteling en loven; dat
was originaliteit, krac'it en vuur. Maar zóó
is het Poêcnösymphoniqne van Franck hier
nog niet gecpeeli gewerden. Het was inder
daad of een bende daemonen losgebroken
was, om den Kijngraaf te achtervolgen.
In alle andere werken, waar vooral in dat
van Franck kwam het uit, welk een
voortreö'elijk, temperamentvol orchestdirigent
Piernéis.
Jammer dat na het misschien overmatig
lange programma, een groot gedeelte van
het publiek zich reeds had verwijderd.
Zondag, op eeu extra-concert, werd dit vrerk
herhaald en buitendien Franck's symphonie
in d. kl. benevens co'.npositiün van Georges*
liuo, Marty, Brunenu en Fauréuitgevoerd.
Deze uitvoering kon ik echter niet bijwonen.
AST. AvEliltAMl'.
fimnitmtimiiiimf
TjSBtooiistellinp,
Kunst,
Frans Buffa & Zonen.
Een groot deel dier etsen, gravures, enz.,
die Frans Bulla <fe Zonen in de laatste 10
jaar door de voornaamste etsers en graveurs
hebben doen uiaken, en door de iinna iu
dea handel zijn gebracht, kan een iegelijk,
in deze dagen, bezichtigen in de kunstzaal
achter den winkel der genoemde iïrma.
Van U. v. d. licht vindt men er: De Schut
tersmaaltijd, gebraveerd door J. W. Kaiser ;
van Johaniies Vermeer: Het lezende meisje,
Een gezicht van een huys staande in Delft,
beide geëtst door prof. Daky, en de Brief",
ets vau Veth ; Van Itemlirandl: De dame
met den waaier. Elisabeth Bas, Elisabeth en
Maria, allen geelst door P. J. Arendden ; Jan
Six, gravure door J. W. Kaiser; De ana
tomische les, ets door prof. C. L. Dake ;
De Staalmeesters en De Nachtwacht, etsen
door prof, William Unger ; Jan Steen, Gebed
voor den eten ; Pieter de Hoo/h, Kaart
spelers ; Frans Hali, Jeugdige Cavalier;
Huysdael, Bries op het Y ; Paulus 2-'olter,
B Jerderij ; J. v. 0,-tade, Halt voor de
Herberg; enz, alle etsen door P. J. Arendzen.
A. van Dijck, Willem II (de latere Stad
houder) en zijne bruid, Henriette Maria
Stuart, ets van C. L. Dake ; Jacoh r<m
Jtuysdael, Gezicht op Haarlem, ets door J. M.
Graadt van Roggen, en de origineele
etsgravure door Prof. Kud. Stang, voorstellende
koningin Wilhelaiina en Prins Hendrik der
Nederlanden.
Voorts hangen iu Buffu's kuiistzaal etsen
en schilderij n van Jacob Mari», J. 11.
Weissenbruch, A. Mauve, J. W. Elders, II. W.
Mesdag, A. Jos. Israëls, Breitner, Bvert Pieters,
Möissonnier, Daubigny, A. Neuhuys, Sadée,
Bakker Korf, Boussean, enz. De meeste dezer
etsen zijn door Graadt van Roggen, en prof.
C. L. Dake.
Van Tos. I*rax'ls zijn er etsen door hem zelf
gemaakt en gedrukt.
De tentoonstelling bij Buffa is voor ieder
kosteloos toegankelijk.
Frederik Muller en Co.
Eene verkooping van groote kostbaarheden
houdt de firma Frederik Muller en Co. 28
Xovember en l December u.s.
Onder de voorwerpen, afkomstig uit de
nalatenschap der families Jhr. F. A. M. van
A'idringa de Keinpenaer, Leeuwarden ; Da. L.
Schouten, Utrecht; Ladislaus B'ock, Weenen,
Dr, Guimbail, Niüza, komen voor: behalve
züvenverk vaneei oud-adellijk geslacht, 17de
eeuwsehe Hollandïche kasten; fraaie staande
klokken; pendules; autieke stoelen;
gemeubelte stijl Napoleon; zeldzaam züverwerk;
zilveren kiuderspeelgoed; antieke spiegels,
ouds violen; kristallen kroes; km/'^enen tin
nen kunstvoorwerpen. Keurige waa irs, me
dailles; tabaksdoozen, klein'(iëa loozen;
Delftsch en Saxisch aardewerk; oaineesch
porseleiu (blauw); Japansch en Chineesch
veelkleurig porcelein; en, bovendien eene
p/>)i<v>^>^ sn.'iildttrijen, van d.e beste oudere en
nieuwere meesters, eu atlUeke pteuien..
Van de schilderijen van meesters uit den
laatsten tyd munten uit: een VViutergezicht
van Louis Apol, en een stal met paarden van
W. Verschuur.
Eeu zeer bijzonder schilderij, afkomstig
uit de verzameling van W. H. de Heus
vaa Nijenrode, 1873, is: Fau.st en Gretchen,
wandelende in .den tuin, verderop Martha
niet Mephislo; op den achtergrond de stad
met een mooi 17de eeuw-Holiandach huis.
Deze voorstelling wijkt sterk van de ge
wone af.
Zaterdag 25, Zondag 20 en Maandag 27
November ij deza verzameling te zien in de
nieuwe kuastzaal der firma Frederik Muller
& Co., Doalöiistraat 16 18, Amsterdam.
R. W. P. de Vries.
Voor boekenliefhebbers en antiquaren zijn
op de a.s. verkooping van R. W. P. de Vries
de zeldzaamste bjeken en de kostelijkste
handschriften, te kust en te keur, nog ge
zwegen van de vele getijdeboeken. Deze
boekschatten zijn afkomstig uit een klooster in
het Noorden van Frankrijk; van A. de
Meunynck uit Ry'ssel (L'.lle) en van Vilhelm Borgen
te Kopenhagen. Ouder de p-ialteria eii de
antiphonaria vragen oen de verluchting, velen,
vooral no. l, 2, 3, 4, 5, 8, 9, 11, 22, 32, enz.
de bijzondere aandacht. Niet minder de
zeldzame drukken van 150ó?.1599; de ge
llustreerde 17de, 18de en 19de eeuwsche
werken; boeken over zeden en gewoonten,
over schooue kunsten, over kostuum, over
natuurlijke en algomeene historie, over de
geschiedenis van Nederland, over openbare
feesten, over de topograpbie van Nederland,
o?er Amsterdam, en over reiüen door veler
lei werelddeelen, in 't bij/.onder de oude
ontdekkingsreizen der Hollanders eu
ddrzelver journalen.
Dtzu kostbare boek en, hst is een lust in den
geïilustveer-len catalogus te bladeren te turen
eu te lezen, is te zien Znterdag 25 ea Maandag
27 November in dan huize K W. P. do Vries,
Singel 1W te Amsterdam, en wordt aldaar,
in samengaan met J. Schulman, aldaar, Dins
dag 28, Woensdag 29 ea Docderdag 30 No
vember verkocht.'
C. F. Roos en Co.
Deze oude Amsterdamsche firma al
vroeger bekend dan toen zij vau zich liet
Kpreken als kunstverkoopers in het huis van
Trip houit mede in de eveneens zeer
oude 11-akke Grond", reeds in Ileaibrandts
tijd kotlitshuis en verkooplokaal een9 ver
kooping uan schilderijen,
waterverfteekeninaen, nagelaten door wijlen Mevrouw de Wed.
B. van de Kempe, de beer H. G. P. Post ma
en . Ruytiiigba, en voorts werk uit de
nalatenschap vau schilder H. A. C. Dekker.
Alptiabet ,sch genomen komen schilderijen
van deze meesters iu den catalogus voor:
Apol, Bres, Th. de Bock, Du Chattel, Gabrié'l,
Ilobbe Smith. Joseph en I-iaüc Isracls. Jong
kind, Klinkenberg, Jacob Mar is. Ant. Mauve,
Albert en Willein R >elofs, Mevrouw Ronner,
Sadee, v. d. Sande Biikbuyzcn, Thérèse
Scluvartze, v. Soest, Elchanon V er veer en
Weissenbruch.
Een andere, een kleine catalogus vermeldt
nog verschillende nummers van koper- en
aardewerk, afkomstig uit de ateliers:
Amstelhoek", en de Distel', een nieiiiv ameu
blement van nieuwen stijl, eu<5. Alles te be
zichtigen Zaterdag 25, Zondag 20 en Maandag
27 November.
L. TÜDsyssel's achtste Wel.
De achtste bundel.
Dit woord op zichzelf beteekent al wat,
beduidt zelfs heel veel.
Acht bundels opstellen over literatuur,
direkte kritiek en proeven van proza ten
voorbeeld, wie van do vele leiders bereikte dit ?
Zij, die op hem afgeven, en die zijn er
altijd nog begrijpen niet, geloof ik, de
waarde van dit feit op zichzelf. Als ze tot sim
pele toets hun eigen werk naast het zijne stel
len, zal hetkrib'bijjste oordeel zich matigen,
en wie zo;i hetn dan den voorrang durven be
twisten? Ook in dat opzicht blijven getallen
veelbeteekenend. Hoeveelheid gaat niet boven
hoedanigheid, maar als bij grooteren omvang,
de kwaliteit op hoogtepunt blijft, wordt
clümeerderheid tojh eerst recht bewezen.
Een Falklandje op zichzelf is niet bizonder,
veler onzer kunnen het schrijven, maar als het
aantal straks tot 1001 stijgt, waartoe veel
kans bestaat, dan worden de Falklandjes iets
van beteekenis, misschien wel iets aparts
in de wereldliteratuur, ten spijt van de
smalers en ueerhalers vair 't Hollandsen werk
ten voordeele van 't geliefde buitenland, dat
zij verheerlijken omdat ze in eigen taal, met
eigen hoofd en handen niets kunnen ver
richten.
Deze acht folio's van Van Deyssel, ze zijn
eerwaardig, en ze staan daar om lietn te
verdedi.en, teg^n hen die hem te na moch
ten komeu. 't Oeuvre zelf blijkt altijd nog
't beste wapen te zijn tegen schreeuwers en
ijver/uehtigen en dat is een troost voor de
ernstige werker.0, als de kijkers langs den
kant, zooals altijd, 't beter meenen te weten
dan de stuurman op z'n schuit. Deze acht
folio's zijn een belofte, en eeu vervulling
tevens. Ze stellen Yan Deyssel, zonder hier
tot verdere vergelijking te koimm, naast Haet
en Multatuli. Van beiden heeft hij de beste
eigenschappen: het weloverlegde, evenwich
tige, allijd hout-snijdende Van Huet, de vlam
mende passie, 't imperiale van Multatuli. Is 't
dus eeu vervulling? een belofte houdt z'ii werk
ook nog in. Van Deyssel is pas op de middag
hoogte van z'n leven, en misschien vau zijn
kunst, al Kullen we langzamerhand moeten
verzaken aan de eens gewekte illuzie van
hem in alles, ook in de epische kunst, het
allergrootst te zien.
Hoe is men toch eigenlijk aan deze illuzie,
aan deze verwachting gekomen? O, 't is wel
te verklaren. In 't begin vau zijn produktie
gaf hij twee romans, ea door zijn geweldige
neerranseling vau anderen, mocht men onder
stellen, dat hij ook hier 't voorbeeld zou
stellen. -Maar wie even scherper ziet, zal deze
onderstelling onmiddellijk laten varen. Van
Deyssei ia voor groot beeldend werk te veel
epikurist, te verfijnd, ook te veel zelfvergoder,
didaktikus over zichzelf. Hij overweegt meer
dan hy schept, en als hij beeldend schept
gaat zijn geest eer literair-experimenteel te
werk dan reëel kreëerend, al beschikt hij
over vizionnaire gaven, die, goed aangewend,
hem tot het allerhoogste hadden kunnen
voeren.
't Waren juist deze vizionnaire eigenschap
pen, het grandioos buiten zichzelven treden,
en zich boven anderen stellen, die de ge
dachten hebben gewekt aan zijn beeldend
vermogen. Er zyn ondar zijn fragmenten en
brokken proza genoeg gedeelten aan te wijzen,
die dit vermoedea wettigen, maar 't veran
derlijke in manier, het experimenteele toetsen
aan zichzelf en't fljnproevende van zij n woord
kunst, het angstvallig zoeken naai procédé,
waarmee hij naar willekeur wil bereiken,
dat zijn nn eenmaal niet de gezochte kwali
teiten van den grooten romanschrijver. Ze
staan zelfs in vele opzichten er tegenover.
Het precieuse en exquise, vermoordt of
vermindert althans het spontane e.n intu
tieve. Men wordt geen groot leveasbeelder
zonder zich althans een enkele keer te laten
gaan, evenmin a!s eeu krijgsman, d'e dch
niet aan verliezen durft wagen, een groot
veldheer zal worden.
Die tijd van-zieh-durven-iafen-gaan heeft
Van Deyssel laten passeeren, al of niet op
zettelijk, met of zonder zijn schuld, (men
weet dat hij zich zwaar overwerkte en jaren
ziek lag), en 'k vermoed, dat hij 't nu
zelf al te gewaagd zal vinden om met een
coup ook dit te verwinnen.
Ea waarvoor, waartoe? Van Deysse! bly'ft
ons zonder groot rouaanvermogen, als woord
kunstenaar en verfijnd analys-aerend kritikus,
even dierbaar.
OoK in zijn wijze kritiekschrij ven is het
te bespeuren, dat hij niet 't ware oog, niet
het ware zintuig heeft voor 't geen in ver
halende kunst hoofdzaak is, t. w. het ge
heel. Hij zou 't misschien wel kunnen,
omdat hij al wat hij wil ook meestal vermag,
maar zijn aanleg, zijn gaven zijn er niet
bij voorkeur op gericht. Lees hiervoor eens
over zijn kritiek op Diamantstad vau
Heijermailg niet in dezeu bundel verschenen
maar in dit weekblad opgenomen. Hierin.
heeft hij aüeeu blik. voor 't détail, het
tafereel, hij weet precies te zeggen welk
hoofdstuk superieur en welk minder is, maar
't boek als geheel, de samenhang met d." n
titel, doel en oorsprong vau 't werk, dat
Heijernian.3 helaas niet voldoende overzag of
liet slippen, dat ontging Van Deyssel, of hij
vond het althans minderwaardige fout tegen
over de hoogst verdienstelijke uitwerking
van detail en tafereel.
Uit dit schetsmatig zien van anders werk
is al de gevolgtrekking te maken, dat de
ware epische ader ontbreekt, de analytische
kritiacbe daarentegen in hooge mate ontwi
kkeld is.
Voor dit laatste leze men vooral 't opstel
van v. Deyssel in dezen bundel over Beets.
Met eeu ongemeeue scherpte van zien tn
zuivere toets weet hij hier 't kaf van 't koren
te scheiden; 't eerlijk-jjezieno naast het duife
en ongevoelde van Ilildebrand uit een te
zetten. Uier is geen enkele klinkklank met
woordlyriek, geen doordraving of
ovtrduveling maar zuiver bewijs, 't Is een hoofd
stuk om ter behandeling te geven op een
les van hooger onderwijs. AU men dat opstel
leegt is men geneigd de Camera Obscuia naast
zich te leggen, om te vergelijken. Welke
leeraar in letterkunde, wfelke profrssor, zou
hem dat nadoen, laat staan verbeteren'.'
Waarom zou men niet ertoe kunnen komen
Van Deyssel een leerstoel, een professoraat
aan te bieden? Mij dunkt, eeu geslacht, dat
het voorrecht kreeg bij hem ter school te
gaan, zon, literair wel onderwezen, een zuiver
der smaak verkrijgen dau nu maar al te
vaak 't geval blijkt te zijn.
O, ik zal uiet beweren, dat ik de ie Van
Deysseische essays de voorkeur geef boven
zijn heftige, stormende, lyrische
meeningweergave van de aan van .'jaren, in de
eerste bundels terug te vinden. O, nee, ik
voor mij, en denkelijk de meesten met mij,
hebben hem liever als hij in zijn
woordveirukkiogen te paard stijgt, schimpt en scheldt,
jubelend verheft en donderend ueersmijt dau
wanneer hij als een voorzichtig keurmeester
heel behoedzaam zijn lijne lippen aan de scho
tels zet en ons, zuiver proevend, met
precieus gebaar, uiteen legt wat goed eraan is
en wat slecht, Het direkte bij een groot kun
stenaar wint het (wat uitwerking op anderen
aangaat) altijd van het wel overlegde, omdat
spontaneïteit en emphazo eigenschappen zijn
van den Hterairen stijl, die ontroeren en
medesiepen. Ontegenzeggelijk zijn z'n lyrische
ontploilmgen van hoogere literaire waarde
dan zijn latere analytische, didaktiscbe be
wijsgronden.
Doorleest men dezen achtsten bundel eerlijk
eu oprecht dan valt niet te ontkennen een
zekere gelijkmatigheid in stijl, eeu bezadigd
heid, die in kern strijdt met het wezen \an
kunst. Zeker, er zijn prachtige opstellen.
zooals over Feesten van v. Looy. over Frans
Coenen, over Frans Krent, over de Balzac,
over Beets vooral. Maar daarnaast staan
povere bladzijden als hulde aan Israël?, over
de onschuld van v. d. Goes, hulde aan Titia
v. Looy, hulde aan Zola en zelfs aan de
(iijsbrooht,'die niet zooveel hoogere waarde hebben
men versta my vooral niet verkeerd, want
ik heb 't hier niet tegen deze huldebewijzen op
zichzelf, maar tegen de prodiikten dan als
weloverdachte opwelling van 't oogenblik,
gelegenheidsuitingen die 't monumentale van
studie en 't geniale van boogt;» druk missen.
Het ontledend, didabtisch karakter wordt bier
vermin lerd door gelegenhei Isuithalen, wer
geschikt voor een vluchtig n\vamer vaneen
krant, maar hier verkeerd Als v. Deyssel
schrijft, dat we voortaan met belangstelling
naar herhaling van Mevr. Titia van Looy's
optreden kunr.cn uitzien, dan is dit geen knust
meer op zichzelf, maar oen ontboezeming
zonder meer, al staan in dal zelfde opstel
prachtige dingen over de wijze van
verzenzeggeu, zooals Mevr, v. Looy dat blijkbaar doet,
even als er rake dingen worden verkondigd
over de Gy'sbrecht, en als, om eeu ander
voorbeeld te geven, v. Deyssel spreekt over
't laattle boek van Coenen, terwijl de auteur
nog leeft en regelmatig publiceert, dan is
zulks niet meer dan een aktueele uitdruk
king. Eeu krant, een weekblad, zelfs een
maandschrift, ook al leest men ze tien jaar
later, veronderstellen een zekere aktualiteit,
een boek daarentegen verbeeldt de eeuwig
heid, of althans een langdurigheid.
Maar in deze kleinigheden schuilt het niet
alleen. Men zal 't best begrijpen wat ik bedoel,
als men vergelijkt v. Deyssels opstellen over
Zjla in vorige bundels met het laatst ge
schreven Zola-artikel. De extaze en gloeiende
opwinding van eerst blijken nu omgezet in
een bijna betoogende verdediging. De ge
voelens en de waardeering tegenover den
werker van Médan mogen wat gekalmeerd
zijn, 't verhindert niet, dat het proza van
een essay daaronder behoeft te lijden.
Dat ik nochtans tooveel goeds opsomde
ik noem maar weer 't opstel over Beets over
v. Looy, dat ik v. Deyssel hoog vereer en
zijn acht bundels een palliatief noem, stand
houdend tegen veel aanvallen, dan heeft dit
toch een oor/aak, 't Komt voort uit 't wezen
van 't werk, uit 't wezen van v. Deyssel zelf,
die maar een enkelen keer klein, zich meestal
toch groot toont, en zoolang hij dat blijft
ook machtig is van oordeel, een ware even
knie van Huet en Multatuli, hun meerdere,
in knnstontroering en zuiverheid van zien.
O, als Van eyssel eens voorgoed kon
laten varen de gedachte aan epische produktie,
aan den grooteren roman of zoo iets, zich
geheel wijden aau de literatuur-htu lie, aan
kritiek, en als hij dan naast zijn
ragscherpe ontlediugen, zijn fijne bespeuringen
en vergelijkingen zichzelf weer zou over geven
aan die hoogere verrukkingen, die hetn heb
ben gewaarmerkt tot scheppend kunstenaar
in de kritiek, dan kunnen we nog veel moois
van hem verwachten.
Behoefte hebben we nog altijd aan
hooggestemden, die naast kritisch vernuft ook de
ontvankelijkheid bezitten om elke woorden
reeks, ook de meest zakelijke en verstande
lijke tot hooge schoonheid, tot woordkunst
op te voeren, het proza verheerlijkend, ver
guizend, of meer koel en klaar betoogend,
didaktisch, maar altijd proza gevoerd tot 't
hoogste ... tot kunst.
Van Deysse] zelf erkent, dat de kritiek
op 't oogenblik in ons land niet zoodanig
wor Jt bediend als wel ge wenscht ware. Waarom
laat lig dau zelf de teugels glippen, waarom?
Als hij zich nog dieper bewust wordt van
zijn verplichtingen tegenover de kritische
kunst, dan, ja dan, zullen we misschien de
omstandigheden zegenen, die hem het pro
fessoraat, waarop ik zinspeelde, mochten laten
voorbijgaan.
Een woordkunstenaar als hij is mij meer
waard men veraeve mij deze
oneerbiedigbeid dan tien hoogïecrarendt m<;nschen.
Doorn, 12 >sbv. l'JOö. O. VAN Lh;i,/EN.
Kkmyedlhtjet, II, van Gm>o GKZELLE.
L. J. Veen, Amsterdam.
Kort na elkander zijn de twee bundeltjes
kleengedichtjes van Gfuido CTe/e!le ver
schenen, naar de titel luidt: kleengedichtjes,
rijrnreken, nagt-1 deuntjes (versjes, zo klein,
dat men ze wel op 'n nagel zou kunnen
schrijven), spakerlingen (splinters) en
diergelijk gestrooi, legt het.1stedeeltje, slapende
botten voegt het 2de na de spakerlingen
er nog bij. Er is vers hil tussen de beide
deeltjes. Het Iste, dit voorjaar verschenen,
is de 4de herdruk van het in IHÜO door
Gezelle zelf saamgevoegde en te lloesaelaro
uitgegeven bundeltje van driemaal XXXIII
kleeDgedichtjes," daarna opgenomen bij d»
Gedichten, Gezangen en Gebeden", dviel III
van de volledige uitgave. Het 2de bevat
behalve elf tot dusver in groter kring
nietuitgejevene alle kleenge lichtjes, die - ruim
O jaar later in Kjia^noer ea Laatste Ge
dichten zijn geplaatst. De in a'zond^rlike
vorm heruitgave van die ruim 200 korte
dichter^edachten is goed, omdat ze in da
grote bundels verzinken en nu vanzelf de
aandacht vragen, die ze verdienen: 't zijn
twee levens boekjes, bronnen van schoonheid
en blijde levenslust, van vroom levens ienken
en breed levensomvatten. Maar er is verschil.
Het eerste bundeltje dagtekent in hoofd
zaak uit de tijd, de heel korte tijd, dat
Gezelle maar leiaar aan het Seminarie te
lioesselare heeft mogen zijn.; aan veel van
die gedichtjes is 'n herinnering uit die jaren
verbonden. Pastor Hugo Verriest heeft er
ons van verteld en door 'n kort uitleggend
woord enkele van die gedichtjes voor ons doen
leven. En hij kent meer nog van die her
inneringen, zo niet alU». Hartelik hopen \ve
dan ook, dat hij er nog eens toe komen kan
ze op te schrijven, om ze voor vergeten en
verloren-gaan te bewaren 't bundeltje wordt
er ons te liever om.
Slapende botten'' zou ik schier alle kleen
gedichtjes van het 2de bundeltje willen
noemen, slapende botten, uaar het Istedichtje
Ten halven afgewrocht,
ontvangen, uiet geboren ;
gevonden algeheel,
noch algeheel verloren,
zoo ligt er ineni;: rijm
onvast in mij, en bi-idt
den aangeuamen tijd
van volle uUspreekbaarheid.
Zoo slaapt de botte in't hout,
verdonkerd en verdoken ;
geen blomme en is er ooit,
geen blad eruit gebroken;
maar blad en blomme eu al,
het ligt erin en beidt
den dag, den dageraad ...
de barensveerdigheid.
Het boekje doorbladerend klinkt ons ieder
keer als uit den toon maar van die enkele
korte regels en e/en aangegeven de volle
Gezelleklank toe, zoals we die in al zijn
heerlike uitingen keunen. We horen zijn
stille, diepe vroomheid van woord on daad,
op willen vast gesteund en op gebed gerezen":
Het is mij al ontgaan,
het heeft mij al bedrogen,
't is ijdel, en het gloeit
in «lijn gepijnde borst...
niet dan een bittre traan
die lanszs mijn kaken glijdt.
En Gij' mijn Roozeukrans,
die mij gebleven zijt!
O beyeron des gebeds...
En van de zon ook weer horen we, hooge
hemelblomme", die in 'tmoreig regenwater,
in elke plas van voet- of wagenspeur" haar