De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 26 november pagina 2

26 november 1905 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE A M .S T K R D A M M ER WEEKBLAD VOOR N E D E R L A N D. No. 1483 tyd zeker niet geschikt is voor diploma tieke discussies in het parlement. De toestand eiseht uiterste voorzichtig heid, takt en beleid. Ook wij, na getracht te hebben de feiten objectief in 't licht te stellen, ont houden ons thans te dezer plaatse van elke aanbeveling hoe te handelen. Het opperbestuur onzer buitenlandache betrekkingen is in handen van H. M. de Koningin. In Hare handen behoort het te blijven. In Hare handen is het veilig." 'Dat naar ons constitutioneel recht geen handelingen bestaanbaar zijn van den vorst zonder, ministerieê'.e verant woordelijkheid, zal mr. Kips wel niet onbekend zijn, evenmin dat van elke ininisterieele handteekening rekenschap kan ~ worden gevraagd in het parle ment. Doch is het, afgescheiden hiervan, bovendien wel kiesch van mr. Kips om Hare Majesteit aansprakelijk te stellen juist voor een beleid, dat de laatste jaren zoo dikwerf zulke gerechtvaardigde critiek heeft doen uiten! Is een juist en krachtig optreden van di diplomatie wel mogelijk, als het niet wordt gesteund door den krachtigen, zelfbewusten wil van het volk in al zijn geledingen? Weet mr. Kips dat niet? En indien wel, wat is dan de beteekenis van het slot van het artikel! Ducht mr. Kips de afkeur van de publieke opinie voor zijn plannen, en hoopt hij slechts op verwezenlijking als de diplo matie begin van uitvoering er aan kan geven in stilte en in het geheim der kanselarijen, en het volk zich eerst kan uiten als het te laat is! Men kan het denken! Maar hoe dan ook, het is voor spreken in het parlement op het stuk van ons buitenlandsch beleid de hoogste tijd. Bijaldien ons volk in vredestijd geen nuttelooze offers brengen wil aan den vreemdeling; bijaldien ons volk niet wenscht beirokken te worden in een krijg tusschen Engeland en Duitschland, of aan het eind het gelag niet wil be talen, dan is het niet alleen wenschelijk, doch bepaald noodzakelijk dat op het 1 stuk van ons buitenlandsch beleid in het parlement geen dubbelzinnig stilzwijgen 'worde bewaard, een stilzwijgen d^at elke mogendheid naar eigen oordeel uitleggen kan en zal, en steeds tot onze schade, , doch dat luide en krachtig worde getuigd, 'zóó luide dat het in alle richtingen ver -over de grenzen wordt gehoord, zóó ? kiachtig, dat het eiken twijfel buitensluit, dat wij geen aansluiting of vreemde hul p wenschen, dat wij Nederlander willen zijn en Nederlander willen blijven, dat wij ons in een krijg niet bij derden zullen aansluiten, doch de meest strikte onzij digheid bewaren, en onze onafhan kelijkheid zullen handhaven, onver schrokken, des noods met de wapenen naar de mate onzer krachten. Die getuigenis zal richtsnoer zijn voor onze diplomatie, en haar optreden in het buitetüand steunen. Die getuigenis zal de geruchten tot zwijgen brengen om trent de halMachtigheid onzer internatio nale positie, die zeer tot ouze schade em onze schande reeds te lang in het buitenland zijn gehoord. S. mimffttitiimtiiumtMimiiiiiuiiitmmmtiimminiiimtimmmmm Mnzidt in fle HooMstafl, De belangstelling voor Fransr.be mvuiek is in den laatsten tijd op bijzondere wijze toe genomen hier ter stede. Vroeger vonden de Fransche opera's reeds meestal een gunstig onthaal, thans kan men veilig zeggen dat de moderne Fransche con certmuziek een even groote plaats bekleedt in ome miuiekbeoefeuing als de Duitsche muziek. Toegegeven moet worden dat, in tegen stelling niet vroeger, da bedendaagsche Fransche componisten ook meer componeeren voor de concertzaal en dat zij er uaar streven een eigen, onafnankelijken stijl te creëeren voor hunne uitdrukkingswijze. De pogingen daartoe zijn thans nog niet ge heel tot rijpheid en klaarheid gekomen. Dat zal wel de oorzaak zijn, dat de meeste dier werken nog niet de voile bevrediging schen ken, die men van een afgerond kunstwerk mag verwachten. Zoo ging het ook met de compositieën, welke door den fransehen componist-dirigent Gabriel Pierné, Donderdag 16 Nov. -werden uitgevoerd in het Concertgebouw, Het omvangrijkste werk van den avond was de derda symphouie van Alberic Magnard, die volgens opgave van het programma, den leeftijd van 40 jaren heeft bereikt, Dit en het feit, dat het een derde symphonie geldt, ontslaan ons van de noodza kelijkheid om op den componist de ver zachtende omstandigheden toe te passen, die men tegenover een beginneling in acht neemt. En dan moet ik zeggen dat een dergelijk onbeduidend, geiachten-arm werk op de programma's van het Concertgebouw niet thuis behoort. Met uitzondering van een niet onaardig gevoeld stukje stemmin-js-inuziek in het Pastorale", is de heele symphonie een dor gewrocht, dat alleen aU kleur eenige ver dienste weet aan te wijzen. Maar men verlangt geen palet waar de kleuren in bonte menge ling zijn opgeklad ; men verlangt een schil derij waar die kleuren dienen tot de compositie van een beeld, van een voorstelling, vaneen poëtische gedachte, waar zij dus tnidjel zijn en geen doel. - De suite Claudie" van de gebroeders P. en L. Hillemacher lijdt niet in die mate aan gedachten-armoede. In de ouverture komen zelfs dingen voor, die een bebagelijken inlruk maken; er waait een frissche geest door, al kooit de vorm ook niet o vereen met wat wij onder ouverture verstaan, Het tweede en derde deel der suite vermoeien echter door hun eentonigheid. Evenals in de symphonie van Magnard trekt de afwisselingsvolle in strumentatie ook in het werk van de ge broeders Hillemacher de aandacht. Het is mij overigens niet duidelyk, hoe twee musici te zatnen n werk kunnen compoueeren. In. de schilderkunst ontmoet men dit verschijnsel dikwijls en is het ook zeer verklaarbaar. Inde litteratuur komt het slechts zelden voor. Maar toch ontmoet men de namen Erkmann?Chatrian te zamen en ook de gebroeders Edmond en Jules de Goncourt. In de muziek zal het samenwerken der gebroeders Hillemacher wel geheel op zich zelf staan, Beida componisten hebben reeds gezamenlij.k een groot aantal opera's en andere werken gecomponeerd; ik herinner mij, dat Felix Mottl met groote warmte indertijd sprak vau Le Drac", welk werk hij in 1S1JÜte Karls7 u hèheeft opgevoerd. Piernézelf was vertegenwoordigd op het programma door een Suite" uit d>3 muziek voor het tooneelstuk Izeil". Ik schat deze compositie hooger, dan de beide zooeyen besprokene. Er zit meer gang in en de zucht om origineel te zijn is wel is waar zeer sterk aanwezig, maar drijft den componist toch niet er toe om alle melodische bekoor lijkheid expresselijk te rersinadon. De instru mentatie ia uiterst gracieus en doorzichtig. Met zeer goed gevolg is door den componist gebruik gemaakt van een nieuw instrument, de celesta", welk instrument een klokjesachtigen toon heeft en zich zeer goed paart aan den klank van bet orchost. Jammer dat het niet geheel rein gestemd was. Daar de Oratoriunivereenigin^ op 2^ dezer een groot werk van Piernéuitvoert ,,La Croisade des enfants", zal ik bij de bespreking dier uitvoering gelegenheid hubben, over het compositietalent van de^en framchen mees ter meer in den breede uit te wellen. Van al de nieuwere werken, die op het programma van 10 Nov. voorkwamen, kon mij de Procession nocturne" van HenK Uabaud, naar een gedicht van Nicolas Lenau (darnachtlicheZug), het meest bekoren. Het mid lengedeelte met zijn cauonische bewerking in het koper, is wel wat erg lang uitgesponnen en wordt daardoor dus monotoon. Maar in het begin en in het einde vindt men teedere melodieën, zoo vol kuisclie innigheid en warmte, dat men daarvan waarlijk eeu schoonen indruk krijgt. Het deed mij veel genoegen met dat werk van Kabaud kennis te mogen maken, daar ik naar aanleiding van zijn tragédie musicale la Fille de Roland", een min gunstige mee ning van dien componist had gekregen. De meester vau al deze jongere compo nisten is en blijft C'ésir Franck; uiet alleen omdat hij op bijna allen persoonlijk invloed heeft uitgeoefend, maar vooral ook omdat zijne compositiën >;ich hemelhoog verhullen, boven die der jongeren. Ziju Prélude, choral et fugue'', een gelief koosd stak voor all» pianisten, is op verzoek dar familie van de a overleden meester, door Piernégeïnstrumenteerd. Men moet arrangementen altijd nemen zooals ze zijn. De fuga van Fraiick dunkt mij nu eenmaal niet voor orc'iest geschikt; wel het preludium en het koraal. Duur kou men zien dat Piernémet veel tact zich van zijn taak gekweten heeft. Vooral het koraal had een glansrijken orchestklank. Dit. werk en alle andere werden echter overtroffen door 's meesters Chasseur niaudit'' waarmede den avoud besloten werd. Zie, dat was geen bleeke, doffe kunst, zonder ruggegraat. Dat was tinteling en loven; dat was originaliteit, krac'it en vuur. Maar zóó is het Poêcnösymphoniqne van Franck hier nog niet gecpeeli gewerden. Het was inder daad of een bende daemonen losgebroken was, om den Kijngraaf te achtervolgen. In alle andere werken, waar vooral in dat van Franck kwam het uit, welk een voortreö'elijk, temperamentvol orchestdirigent Piernéis. Jammer dat na het misschien overmatig lange programma, een groot gedeelte van het publiek zich reeds had verwijderd. Zondag, op eeu extra-concert, werd dit vrerk herhaald en buitendien Franck's symphonie in d. kl. benevens co'.npositiün van Georges* liuo, Marty, Brunenu en Fauréuitgevoerd. Deze uitvoering kon ik echter niet bijwonen. AST. AvEliltAMl'. fimnitmtimiiiimf TjSBtooiistellinp, Kunst, Frans Buffa & Zonen. Een groot deel dier etsen, gravures, enz., die Frans Bulla <fe Zonen in de laatste 10 jaar door de voornaamste etsers en graveurs hebben doen uiaken, en door de iinna iu dea handel zijn gebracht, kan een iegelijk, in deze dagen, bezichtigen in de kunstzaal achter den winkel der genoemde iïrma. Van U. v. d. licht vindt men er: De Schut tersmaaltijd, gebraveerd door J. W. Kaiser ; van Johaniies Vermeer: Het lezende meisje, Een gezicht van een huys staande in Delft, beide geëtst door prof. Daky, en de Brief", ets vau Veth ; Van Itemlirandl: De dame met den waaier. Elisabeth Bas, Elisabeth en Maria, allen geelst door P. J. Arendden ; Jan Six, gravure door J. W. Kaiser; De ana tomische les, ets door prof. C. L. Dake ; De Staalmeesters en De Nachtwacht, etsen door prof, William Unger ; Jan Steen, Gebed voor den eten ; Pieter de Hoo/h, Kaart spelers ; Frans Hali, Jeugdige Cavalier; Huysdael, Bries op het Y ; Paulus 2-'olter, B Jerderij ; J. v. 0,-tade, Halt voor de Herberg; enz, alle etsen door P. J. Arendzen. A. van Dijck, Willem II (de latere Stad houder) en zijne bruid, Henriette Maria Stuart, ets van C. L. Dake ; Jacoh r<m Jtuysdael, Gezicht op Haarlem, ets door J. M. Graadt van Roggen, en de origineele etsgravure door Prof. Kud. Stang, voorstellende koningin Wilhelaiina en Prins Hendrik der Nederlanden. Voorts hangen iu Buffu's kuiistzaal etsen en schilderij n van Jacob Mari», J. 11. Weissenbruch, A. Mauve, J. W. Elders, II. W. Mesdag, A. Jos. Israëls, Breitner, Bvert Pieters, Möissonnier, Daubigny, A. Neuhuys, Sadée, Bakker Korf, Boussean, enz. De meeste dezer etsen zijn door Graadt van Roggen, en prof. C. L. Dake. Van Tos. I*rax'ls zijn er etsen door hem zelf gemaakt en gedrukt. De tentoonstelling bij Buffa is voor ieder kosteloos toegankelijk. Frederik Muller en Co. Eene verkooping van groote kostbaarheden houdt de firma Frederik Muller en Co. 28 Xovember en l December u.s. Onder de voorwerpen, afkomstig uit de nalatenschap der families Jhr. F. A. M. van A'idringa de Keinpenaer, Leeuwarden ; Da. L. Schouten, Utrecht; Ladislaus B'ock, Weenen, Dr, Guimbail, Niüza, komen voor: behalve züvenverk vaneei oud-adellijk geslacht, 17de eeuwsehe Hollandïche kasten; fraaie staande klokken; pendules; autieke stoelen; gemeubelte stijl Napoleon; zeldzaam züverwerk; zilveren kiuderspeelgoed; antieke spiegels, ouds violen; kristallen kroes; km/'^enen tin nen kunstvoorwerpen. Keurige waa irs, me dailles; tabaksdoozen, klein'(iëa loozen; Delftsch en Saxisch aardewerk; oaineesch porseleiu (blauw); Japansch en Chineesch veelkleurig porcelein; en, bovendien eene p/>)i<v>^>^ sn.'iildttrijen, van d.e beste oudere en nieuwere meesters, eu atlUeke pteuien.. Van de schilderijen van meesters uit den laatsten tyd munten uit: een VViutergezicht van Louis Apol, en een stal met paarden van W. Verschuur. Eeu zeer bijzonder schilderij, afkomstig uit de verzameling van W. H. de Heus vaa Nijenrode, 1873, is: Fau.st en Gretchen, wandelende in .den tuin, verderop Martha niet Mephislo; op den achtergrond de stad met een mooi 17de eeuw-Holiandach huis. Deze voorstelling wijkt sterk van de ge wone af. Zaterdag 25, Zondag 20 en Maandag 27 November ij deza verzameling te zien in de nieuwe kuastzaal der firma Frederik Muller & Co., Doalöiistraat 16 18, Amsterdam. R. W. P. de Vries. Voor boekenliefhebbers en antiquaren zijn op de a.s. verkooping van R. W. P. de Vries de zeldzaamste bjeken en de kostelijkste handschriften, te kust en te keur, nog ge zwegen van de vele getijdeboeken. Deze boekschatten zijn afkomstig uit een klooster in het Noorden van Frankrijk; van A. de Meunynck uit Ry'ssel (L'.lle) en van Vilhelm Borgen te Kopenhagen. Ouder de p-ialteria eii de antiphonaria vragen oen de verluchting, velen, vooral no. l, 2, 3, 4, 5, 8, 9, 11, 22, 32, enz. de bijzondere aandacht. Niet minder de zeldzame drukken van 150ó?.1599; de ge llustreerde 17de, 18de en 19de eeuwsche werken; boeken over zeden en gewoonten, over schooue kunsten, over kostuum, over natuurlijke en algomeene historie, over de geschiedenis van Nederland, over openbare feesten, over de topograpbie van Nederland, o?er Amsterdam, en over reiüen door veler lei werelddeelen, in 't bij/.onder de oude ontdekkingsreizen der Hollanders eu ddrzelver journalen. Dtzu kostbare boek en, hst is een lust in den geïilustveer-len catalogus te bladeren te turen eu te lezen, is te zien Znterdag 25 ea Maandag 27 November in dan huize K W. P. do Vries, Singel 1W te Amsterdam, en wordt aldaar, in samengaan met J. Schulman, aldaar, Dins dag 28, Woensdag 29 ea Docderdag 30 No vember verkocht.' C. F. Roos en Co. Deze oude Amsterdamsche firma al vroeger bekend dan toen zij vau zich liet Kpreken als kunstverkoopers in het huis van Trip houit mede in de eveneens zeer oude 11-akke Grond", reeds in Ileaibrandts tijd kotlitshuis en verkooplokaal een9 ver kooping uan schilderijen, waterverfteekeninaen, nagelaten door wijlen Mevrouw de Wed. B. van de Kempe, de beer H. G. P. Post ma en . Ruytiiigba, en voorts werk uit de nalatenschap vau schilder H. A. C. Dekker. Alptiabet ,sch genomen komen schilderijen van deze meesters iu den catalogus voor: Apol, Bres, Th. de Bock, Du Chattel, Gabrié'l, Ilobbe Smith. Joseph en I-iaüc Isracls. Jong kind, Klinkenberg, Jacob Mar is. Ant. Mauve, Albert en Willein R >elofs, Mevrouw Ronner, Sadee, v. d. Sande Biikbuyzcn, Thérèse Scluvartze, v. Soest, Elchanon V er veer en Weissenbruch. Een andere, een kleine catalogus vermeldt nog verschillende nummers van koper- en aardewerk, afkomstig uit de ateliers: Amstelhoek", en de Distel', een nieiiiv ameu blement van nieuwen stijl, eu<5. Alles te be zichtigen Zaterdag 25, Zondag 20 en Maandag 27 November. L. TÜDsyssel's achtste Wel. De achtste bundel. Dit woord op zichzelf beteekent al wat, beduidt zelfs heel veel. Acht bundels opstellen over literatuur, direkte kritiek en proeven van proza ten voorbeeld, wie van do vele leiders bereikte dit ? Zij, die op hem afgeven, en die zijn er altijd nog begrijpen niet, geloof ik, de waarde van dit feit op zichzelf. Als ze tot sim pele toets hun eigen werk naast het zijne stel len, zal hetkrib'bijjste oordeel zich matigen, en wie zo;i hetn dan den voorrang durven be twisten? Ook in dat opzicht blijven getallen veelbeteekenend. Hoeveelheid gaat niet boven hoedanigheid, maar als bij grooteren omvang, de kwaliteit op hoogtepunt blijft, wordt clümeerderheid tojh eerst recht bewezen. Een Falklandje op zichzelf is niet bizonder, veler onzer kunnen het schrijven, maar als het aantal straks tot 1001 stijgt, waartoe veel kans bestaat, dan worden de Falklandjes iets van beteekenis, misschien wel iets aparts in de wereldliteratuur, ten spijt van de smalers en ueerhalers vair 't Hollandsen werk ten voordeele van 't geliefde buitenland, dat zij verheerlijken omdat ze in eigen taal, met eigen hoofd en handen niets kunnen ver richten. Deze acht folio's van Van Deyssel, ze zijn eerwaardig, en ze staan daar om lietn te verdedi.en, teg^n hen die hem te na moch ten komeu. 't Oeuvre zelf blijkt altijd nog 't beste wapen te zijn tegen schreeuwers en ijver/uehtigen en dat is een troost voor de ernstige werker.0, als de kijkers langs den kant, zooals altijd, 't beter meenen te weten dan de stuurman op z'n schuit. Deze acht folio's zijn een belofte, en eeu vervulling tevens. Ze stellen Yan Deyssel, zonder hier tot verdere vergelijking te koimm, naast Haet en Multatuli. Van beiden heeft hij de beste eigenschappen: het weloverlegde, evenwich tige, allijd hout-snijdende Van Huet, de vlam mende passie, 't imperiale van Multatuli. Is 't dus eeu vervulling? een belofte houdt z'ii werk ook nog in. Van Deyssel is pas op de middag hoogte van z'n leven, en misschien vau zijn kunst, al Kullen we langzamerhand moeten verzaken aan de eens gewekte illuzie van hem in alles, ook in de epische kunst, het allergrootst te zien. Hoe is men toch eigenlijk aan deze illuzie, aan deze verwachting gekomen? O, 't is wel te verklaren. In 't begin vau zijn produktie gaf hij twee romans, ea door zijn geweldige neerranseling vau anderen, mocht men onder stellen, dat hij ook hier 't voorbeeld zou stellen. -Maar wie even scherper ziet, zal deze onderstelling onmiddellijk laten varen. Van Deyssei ia voor groot beeldend werk te veel epikurist, te verfijnd, ook te veel zelfvergoder, didaktikus over zichzelf. Hij overweegt meer dan hy schept, en als hij beeldend schept gaat zijn geest eer literair-experimenteel te werk dan reëel kreëerend, al beschikt hij over vizionnaire gaven, die, goed aangewend, hem tot het allerhoogste hadden kunnen voeren. 't Waren juist deze vizionnaire eigenschap pen, het grandioos buiten zichzelven treden, en zich boven anderen stellen, die de ge dachten hebben gewekt aan zijn beeldend vermogen. Er zyn ondar zijn fragmenten en brokken proza genoeg gedeelten aan te wijzen, die dit vermoedea wettigen, maar 't veran derlijke in manier, het experimenteele toetsen aan zichzelf en't fljnproevende van zij n woord kunst, het angstvallig zoeken naai procédé, waarmee hij naar willekeur wil bereiken, dat zijn nn eenmaal niet de gezochte kwali teiten van den grooten romanschrijver. Ze staan zelfs in vele opzichten er tegenover. Het precieuse en exquise, vermoordt of vermindert althans het spontane e.n intu tieve. Men wordt geen groot leveasbeelder zonder zich althans een enkele keer te laten gaan, evenmin a!s eeu krijgsman, d'e dch niet aan verliezen durft wagen, een groot veldheer zal worden. Die tijd van-zieh-durven-iafen-gaan heeft Van Deyssel laten passeeren, al of niet op zettelijk, met of zonder zijn schuld, (men weet dat hij zich zwaar overwerkte en jaren ziek lag), en 'k vermoed, dat hij 't nu zelf al te gewaagd zal vinden om met een coup ook dit te verwinnen. Ea waarvoor, waartoe? Van Deysse! bly'ft ons zonder groot rouaanvermogen, als woord kunstenaar en verfijnd analys-aerend kritikus, even dierbaar. OoK in zijn wijze kritiekschrij ven is het te bespeuren, dat hij niet 't ware oog, niet het ware zintuig heeft voor 't geen in ver halende kunst hoofdzaak is, t. w. het ge heel. Hij zou 't misschien wel kunnen, omdat hij al wat hij wil ook meestal vermag, maar zijn aanleg, zijn gaven zijn er niet bij voorkeur op gericht. Lees hiervoor eens over zijn kritiek op Diamantstad vau Heijermailg niet in dezeu bundel verschenen maar in dit weekblad opgenomen. Hierin. heeft hij aüeeu blik. voor 't détail, het tafereel, hij weet precies te zeggen welk hoofdstuk superieur en welk minder is, maar 't boek als geheel, de samenhang met d." n titel, doel en oorsprong vau 't werk, dat Heijernian.3 helaas niet voldoende overzag of liet slippen, dat ontging Van Deyssel, of hij vond het althans minderwaardige fout tegen over de hoogst verdienstelijke uitwerking van detail en tafereel. Uit dit schetsmatig zien van anders werk is al de gevolgtrekking te maken, dat de ware epische ader ontbreekt, de analytische kritiacbe daarentegen in hooge mate ontwi kkeld is. Voor dit laatste leze men vooral 't opstel van v. Deyssel in dezen bundel over Beets. Met eeu ongemeeue scherpte van zien tn zuivere toets weet hij hier 't kaf van 't koren te scheiden; 't eerlijk-jjezieno naast het duife en ongevoelde van Ilildebrand uit een te zetten. Uier is geen enkele klinkklank met woordlyriek, geen doordraving of ovtrduveling maar zuiver bewijs, 't Is een hoofd stuk om ter behandeling te geven op een les van hooger onderwijs. AU men dat opstel leegt is men geneigd de Camera Obscuia naast zich te leggen, om te vergelijken. Welke leeraar in letterkunde, wfelke profrssor, zou hem dat nadoen, laat staan verbeteren'.' Waarom zou men niet ertoe kunnen komen Van Deyssel een leerstoel, een professoraat aan te bieden? Mij dunkt, eeu geslacht, dat het voorrecht kreeg bij hem ter school te gaan, zon, literair wel onderwezen, een zuiver der smaak verkrijgen dau nu maar al te vaak 't geval blijkt te zijn. O, ik zal uiet beweren, dat ik de ie Van Deysseische essays de voorkeur geef boven zijn heftige, stormende, lyrische meeningweergave van de aan van .'jaren, in de eerste bundels terug te vinden. O, nee, ik voor mij, en denkelijk de meesten met mij, hebben hem liever als hij in zijn woordveirukkiogen te paard stijgt, schimpt en scheldt, jubelend verheft en donderend ueersmijt dau wanneer hij als een voorzichtig keurmeester heel behoedzaam zijn lijne lippen aan de scho tels zet en ons, zuiver proevend, met precieus gebaar, uiteen legt wat goed eraan is en wat slecht, Het direkte bij een groot kun stenaar wint het (wat uitwerking op anderen aangaat) altijd van het wel overlegde, omdat spontaneïteit en emphazo eigenschappen zijn van den Hterairen stijl, die ontroeren en medesiepen. Ontegenzeggelijk zijn z'n lyrische ontploilmgen van hoogere literaire waarde dan zijn latere analytische, didaktiscbe be wijsgronden. Doorleest men dezen achtsten bundel eerlijk eu oprecht dan valt niet te ontkennen een zekere gelijkmatigheid in stijl, eeu bezadigd heid, die in kern strijdt met het wezen \an kunst. Zeker, er zijn prachtige opstellen. zooals over Feesten van v. Looy. over Frans Coenen, over Frans Krent, over de Balzac, over Beets vooral. Maar daarnaast staan povere bladzijden als hulde aan Israël?, over de onschuld van v. d. Goes, hulde aan Titia v. Looy, hulde aan Zola en zelfs aan de (iijsbrooht,'die niet zooveel hoogere waarde hebben men versta my vooral niet verkeerd, want ik heb 't hier niet tegen deze huldebewijzen op zichzelf, maar tegen de prodiikten dan als weloverdachte opwelling van 't oogenblik, gelegenheidsuitingen die 't monumentale van studie en 't geniale van boogt;» druk missen. Het ontledend, didabtisch karakter wordt bier vermin lerd door gelegenhei Isuithalen, wer geschikt voor een vluchtig n\vamer vaneen krant, maar hier verkeerd Als v. Deyssel schrijft, dat we voortaan met belangstelling naar herhaling van Mevr. Titia van Looy's optreden kunr.cn uitzien, dan is dit geen knust meer op zichzelf, maar oen ontboezeming zonder meer, al staan in dal zelfde opstel prachtige dingen over de wijze van verzenzeggeu, zooals Mevr, v. Looy dat blijkbaar doet, even als er rake dingen worden verkondigd over de Gy'sbrecht, en als, om eeu ander voorbeeld te geven, v. Deyssel spreekt over 't laattle boek van Coenen, terwijl de auteur nog leeft en regelmatig publiceert, dan is zulks niet meer dan een aktueele uitdruk king. Eeu krant, een weekblad, zelfs een maandschrift, ook al leest men ze tien jaar later, veronderstellen een zekere aktualiteit, een boek daarentegen verbeeldt de eeuwig heid, of althans een langdurigheid. Maar in deze kleinigheden schuilt het niet alleen. Men zal 't best begrijpen wat ik bedoel, als men vergelijkt v. Deyssels opstellen over Zjla in vorige bundels met het laatst ge schreven Zola-artikel. De extaze en gloeiende opwinding van eerst blijken nu omgezet in een bijna betoogende verdediging. De ge voelens en de waardeering tegenover den werker van Médan mogen wat gekalmeerd zijn, 't verhindert niet, dat het proza van een essay daaronder behoeft te lijden. Dat ik nochtans tooveel goeds opsomde ik noem maar weer 't opstel over Beets over v. Looy, dat ik v. Deyssel hoog vereer en zijn acht bundels een palliatief noem, stand houdend tegen veel aanvallen, dan heeft dit toch een oor/aak, 't Komt voort uit 't wezen van 't werk, uit 't wezen van v. Deyssel zelf, die maar een enkelen keer klein, zich meestal toch groot toont, en zoolang hij dat blijft ook machtig is van oordeel, een ware even knie van Huet en Multatuli, hun meerdere, in knnstontroering en zuiverheid van zien. O, als Van eyssel eens voorgoed kon laten varen de gedachte aan epische produktie, aan den grooteren roman of zoo iets, zich geheel wijden aau de literatuur-htu lie, aan kritiek, en als hij dan naast zijn ragscherpe ontlediugen, zijn fijne bespeuringen en vergelijkingen zichzelf weer zou over geven aan die hoogere verrukkingen, die hetn heb ben gewaarmerkt tot scheppend kunstenaar in de kritiek, dan kunnen we nog veel moois van hem verwachten. Behoefte hebben we nog altijd aan hooggestemden, die naast kritisch vernuft ook de ontvankelijkheid bezitten om elke woorden reeks, ook de meest zakelijke en verstande lijke tot hooge schoonheid, tot woordkunst op te voeren, het proza verheerlijkend, ver guizend, of meer koel en klaar betoogend, didaktisch, maar altijd proza gevoerd tot 't hoogste ... tot kunst. Van Deysse] zelf erkent, dat de kritiek op 't oogenblik in ons land niet zoodanig wor Jt bediend als wel ge wenscht ware. Waarom laat lig dau zelf de teugels glippen, waarom? Als hij zich nog dieper bewust wordt van zijn verplichtingen tegenover de kritische kunst, dan, ja dan, zullen we misschien de omstandigheden zegenen, die hem het pro fessoraat, waarop ik zinspeelde, mochten laten voorbijgaan. Een woordkunstenaar als hij is mij meer waard men veraeve mij deze oneerbiedigbeid dan tien hoogïecrarendt m<;nschen. Doorn, 12 >sbv. l'JOö. O. VAN Lh;i,/EN. Kkmyedlhtjet, II, van Gm>o GKZELLE. L. J. Veen, Amsterdam. Kort na elkander zijn de twee bundeltjes kleengedichtjes van Gfuido CTe/e!le ver schenen, naar de titel luidt: kleengedichtjes, rijrnreken, nagt-1 deuntjes (versjes, zo klein, dat men ze wel op 'n nagel zou kunnen schrijven), spakerlingen (splinters) en diergelijk gestrooi, legt het.1stedeeltje, slapende botten voegt het 2de na de spakerlingen er nog bij. Er is vers hil tussen de beide deeltjes. Het Iste, dit voorjaar verschenen, is de 4de herdruk van het in IHÜO door Gezelle zelf saamgevoegde en te lloesaelaro uitgegeven bundeltje van driemaal XXXIII kleeDgedichtjes," daarna opgenomen bij d» Gedichten, Gezangen en Gebeden", dviel III van de volledige uitgave. Het 2de bevat behalve elf tot dusver in groter kring nietuitgejevene alle kleenge lichtjes, die - ruim O jaar later in Kjia^noer ea Laatste Ge dichten zijn geplaatst. De in a'zond^rlike vorm heruitgave van die ruim 200 korte dichter^edachten is goed, omdat ze in da grote bundels verzinken en nu vanzelf de aandacht vragen, die ze verdienen: 't zijn twee levens boekjes, bronnen van schoonheid en blijde levenslust, van vroom levens ienken en breed levensomvatten. Maar er is verschil. Het eerste bundeltje dagtekent in hoofd zaak uit de tijd, de heel korte tijd, dat Gezelle maar leiaar aan het Seminarie te lioesselare heeft mogen zijn.; aan veel van die gedichtjes is 'n herinnering uit die jaren verbonden. Pastor Hugo Verriest heeft er ons van verteld en door 'n kort uitleggend woord enkele van die gedichtjes voor ons doen leven. En hij kent meer nog van die her inneringen, zo niet alU». Hartelik hopen \ve dan ook, dat hij er nog eens toe komen kan ze op te schrijven, om ze voor vergeten en verloren-gaan te bewaren 't bundeltje wordt er ons te liever om. Slapende botten'' zou ik schier alle kleen gedichtjes van het 2de bundeltje willen noemen, slapende botten, uaar het Istedichtje Ten halven afgewrocht, ontvangen, uiet geboren ; gevonden algeheel, noch algeheel verloren, zoo ligt er ineni;: rijm onvast in mij, en bi-idt den aangeuamen tijd van volle uUspreekbaarheid. Zoo slaapt de botte in't hout, verdonkerd en verdoken ; geen blomme en is er ooit, geen blad eruit gebroken; maar blad en blomme eu al, het ligt erin en beidt den dag, den dageraad ... de barensveerdigheid. Het boekje doorbladerend klinkt ons ieder keer als uit den toon maar van die enkele korte regels en e/en aangegeven de volle Gezelleklank toe, zoals we die in al zijn heerlike uitingen keunen. We horen zijn stille, diepe vroomheid van woord on daad, op willen vast gesteund en op gebed gerezen": Het is mij al ontgaan, het heeft mij al bedrogen, 't is ijdel, en het gloeit in «lijn gepijnde borst... niet dan een bittre traan die lanszs mijn kaken glijdt. En Gij' mijn Roozeukrans, die mij gebleven zijt! O beyeron des gebeds... En van de zon ook weer horen we, hooge hemelblomme", die in 'tmoreig regenwater, in elke plas van voet- of wagenspeur" haar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl