De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 26 november pagina 5

26 november 1905 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1483 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. DAMEtf. Internationale kiuderlitteratniir. Toen ik nog een boerenjongen was, door PETER EOSEGGER, vertaald door J. W. GERHAKD. Bij Van Holkema en Warendorf, te Amsterdam. Natuurlijk behoef ik over de goede kwa liteiten van Koaegger's werk niet uit te wijden; die zy'n genoeg bekend, 't Blijft hier alleen de vraag of deze voor volwassenen geschreven schetsen werkelijk voor de jeugd geschikt zyn? En daarop kan ik volmondig ,ja!" antwoorden. Ze waren me allang be kend als behoorende tot de crème" der duitsche kinderlitteratuur. Ze zyn uit Roseggers werken zorgvuldig bijeenverzameld door het hoofdbestuur van de Jugendschriftenausschüsse", en worden by duizenden verkocht. Deze heeren zouden echter vreemd opkij ken, als ze bemerkten hoe hier met dit door hen in drie stevige deeltjes uitgegeven werk is omgesprongen! Smaakvol, goedkoop en solide;" aan die eischen voldoet elk boek, dat door de J. A.-" zelf wordt uitgegeven. Ook wat taal en stijl betreft, moet zulk een werkje volmaakt zyn. Nu daarvan kan men bij iemand als Rosegger dan ook wél verzekerd zijn! Deze drie deeltjes vormen dus met hun echt artiatieken inhoud, hun prettig uiterlijk en helderen druk, hun stevige, solide groene bandjes, wel het beste wat er in de Duitsche kinderliteratuur te vinden is. En goedkoop dat ze zijn! Ik "meen dat het dunste maar 50 of 60 pf. kost en de beide andere 80 of 90! Het doel van deze uitgave is dan ook, iets goeds onder ieders bereik te brengen. Daar voor hebben zich deze mannen al die moeite getroost I En nu verschynt ditzelfde werk hier in n band samengevat, 1) geïllustreerd met mid delmatige plaatjes, waarop de boerenjongens er vrijwel als aalon-Tyrolers" uitzien, tamelyk klein van druk, ingenaaid in een slap omslagje dat bij 't eerste doorbladeren al los laat en dat zeker, zoodra 't met kinderhanden in aanraking komt, onmiddellijk door ezelaooren" en scheurtjes ontsierd zal zijn, en last not least in een vertaling, dieEoseggers teekenachtig proza lang niet tot zijn recht doet komen l En aU men nu, zooals ik, jaren lang heeft .meegeleefd in het streven van de Jugendschriften-AuBSchiisse", dan weet men zoo goed, hoe al deze dingen volkomen tegen hun ideeën indruischen. En dan doet de vertaler nog wel, of hij geheel in hun geest werkt! Zie hier een paar aanhalingen uit de voorrede, waaruit men meteen zijn stijl kan leeren kennen. En laat dan ieder zich af vragen, of dit wel de man is om een kunst werk van Bosegger in vertaalden vorm tot zijn recht te doen komen l Hg vertelt dan eerst aan de kinderen (en dat is uitstekend!) dat specifieke kinderboeken" meestal kinderacMït? zijn, dat een kinderboek alleen dan goed te noemen is als het ook voor volwassenen belangrijk en degelijk genoeg is, en dat veel boeken die eigenlyk voor groote menschen bestemd zijn, toch dikwijls heel goed door kinderen kunnen begrepen en genoten worden, als ze maar hél eenvoudig geschreven zijn. En zulk een boek is immers een groote schat", zegt de heer G., want zulk een boek zult Ge altijd mooi vinden, en Gij niet alleen, ook Uw ouders, Uw onderwijzers, Uw medeleerlingen zullen er van genieten." En verder : Een aantal opvoeders, waarvan ik zooeven aprak, heeft in Duitschland ge meend, dat juist deze lektuur ook uitstekend geschikt is voor de jeugd. Daarom hebben zij uit al de boeken van den schrijver opge zocht, wat voor Uw leeftijd past, en dat in dit boek verzameld. Het is niet in het Nederlandsch geschreven, maar in het Duitsch. De schrijver is een Oostenrijker. Peter BoimiiiiliiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiimiiiMiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiMiiiinMiiiiiMmiiii UIT DE NATUUfi CXXXI. Bevruchting. Er was een tijd en dat is nog niet veel tientallen van jaren geleden dat men meende op 't goede spoor te zijn om. te kunnen vinden waar 't eerste leven op aarde ontstaan is. Massa's van organische maar niet levende stof, die in de eerste tijden van 't diepzee-onderzoek op den bodem van den Oceaan werden aangetroffen, zouden de oerstof zijn, waaruit de eenvoudigste dier vormen de enkelvoudige levende cellen, o.a. amoeben en bacteriën zijn voortgekomen. Zoo althans oordeelden sommige onder zoekers ; maar het heeft niet lang geduurd of de Bathybius, die geheimzinnige oeratof op den bodem der zee, bleek te zijn wat -de meesten al dadelijk hadden ondersteld dat ze was : niets dan resten van gestorven we zens ; geen begin dus maar 't eind van 't leven. En zij die hadden betoogd, dat uit het homo gene Bathybius-plabma geen kruipende moneren konden geboren worden, kregen voor goed gelijk, toen de cel, de levende planten- en dierencel, door de verbetering, de volmaking zouden we haast kunnen zeggen, van het microscoop, beter bekeken en bestu deerd kon worden. Er is trouwens nog niet eens een heel lang raenschenleven verloopen, sedert de ontdek king, dat het lichaam van levende wezens uit cellen bestaat(van de eenvoudigaten uitslechts n cel). Het was in 1830 dat Schleiden de ontdekking deed : het plantenlichaam bestaat uit cellen, n jaar later volgde Schwann met de ontdekking van de dierlijke cel. En van dien tijd af zocht de geleerde wereld naar de oorsprong der cel. Eerst zochten ze met hun hersenen en be dachten, hoe 't wel kon zijn. Als men nu leest wat ze in dien tyd al zoo dachten en onderstel den, dan lykt ons dat heel zonderling en soms wel kinderachtig. Dat schijnt altijd zoo te gaan. Van de week hoorde ik dat nog eens op een leuke manier vertellen door prof. Straub op een avond-college. Hij had het over de kennis der oogkundigen, een vijftig jaar geleden en hun opinies over verziend heid, een verschijnsel, dat zij wel opmerkten maar niet begrijpen konden, zoolang Donders het niet had uitgelegd. Prof. zei : 't is curieus ; als men eens gaat nalezen wat die waarlijk knappe lui toch wel van de zaak wisten, kry'g je allerlei beschouwingen onder de oogen, waarin de toenmalige oogartsen vertellen hoe ze over de zaak dachten. En dat is zoo verward en vaak zoo zonderling, dat hun boeken gewoonweg onleesbaar zijn en wij zelfs niet meer begrijpen kunnen, wat segger zooals zijn naam luidt werd den 31 Juli 1843 in een klein bergdorpje Apl van Stiermarken geboren. Zijn ouders waren vlijtige, doch arme boeren. De kleine Peter gevoelde zich heelemaal niet aange trokken tot het boerenbedrijf hij moest koeien en schapen hoeden. In zijn dorp was geen school. Later is hij nog kleermakers gezel geweest" enz. enz. Verder wijst de heer G. er op hoe Eosegger de bewoners van zy'n geboorteland schildert zooals ze waren in zijn jeugd hoe ook daar de menschen in vele opzichten anders waren dan hun nakomelingen van thans": Gij zult velen van hen wellicht vrij dom, ja bijgeloovig vinden. En van anderen zult Ge misschien niet goed hun vroomheid begrijpen. Dan moet Gij er aan denken, dat Eosegger alleen de menschen schetst, zooals die waren in zijn jeugd. Het is juist zijn doel U te verplaatsen in die wereld van voorheen, U zyn eigen leven en dat der eenvoudige men schen zijner woonplaats te beschrijven. Hoe hij dit doet, moet Gij zelf nu maar lezen. Doet dit echter met aandacht, anders hebt Gij er niet het rechte genot van. Gij zult wel ver genoeg zijn in de aardrijkskunde om te weten waar Stiermarken precies ligt. Zoekt het ten overvloede nog eens op, om precies te weten waar alles is voorgevallen..." enz. enz. Moet ik ook uit de vertaling nog veel aanhalen om te bewijzen dat daar nogal iets aan ontbreekt? Een paar zinnetjes slechts, b.v. dit: Gij denkt Riegelberger, wijl ik geschrokken ben?" zei ik, geschrokken ben ik alleen, wijl gij een verschrikkelijke heilig schennis begaan wilt," en dan dit: Tegen den muur van de kachel zat Jozef s vrouw, had een kind aan de borst en zat met groote oogen in de flikkerende vlam van het hout te staren," of: Hij zag er thans goed gezond uit, was slank opgegroeid, en wijl hij ook de haren kamde, scheen hij bijna een aardige jonge borst te zullen worden" en : Hij lag onder het kruis en sliep, en op zijn gezicht lagen sporen van tranen. Over de donkere hooge boomtoppen lag 't avondrood" 2) enz. enz. Me dunkt dat dit voldoende is. En nu weet ik wel, dat de heer Gerhard met de beste bedoelingen is bezield geweest, maar ik moet hier even wijzen op de licht zinnigheid waarvan vele vertalers blijk geven. Ze wagen zich maar zonder gemoedsbezwaren aan elk kunstwerk, vergetend dat men den einen Diamant nur mit den andren schleifen kann". Sloot ons land zich toch maar eindelijk eens aan bij de Berner conventie dan zouden we wel andere toestanden krijgen l Dan zouden ten minste de auteurs iets te zeggen hebben over de wijze, waarop ver talers met hun werk omspringen. Ten bewijze, hoe weinig besef tegenwoordig velen nog hebben van wat men aan een auteur verplicht is, diene het volgende, dat ik knip uit de Groene" van 24 Sept. 1905, uit een recensie van Ethel Turners nieuwste boek: Moeders jongste lieveling": Het boek is waarschijnlijk bestemd voor meisjes van 15 a 16 jaar; anders begrijpen wij niet, hoe de schrijve»- (N.B. de naam Ethel staat voluit op den omslag I) er toe gekomen is er een hoofdstuk bij in te laschen, waarin eene ongelukkige juffer, van over de dertig, die haar bestemming gemist heeft, geleerd wordt, hoe zij haar ledigen tijd nuttig zal kunnen gebruiken en zich misschien weder gelukkig zal kunnen gevoelen." Tot zoover de criticus. Volgens mijne stellige overtuiging echter is dit boek noch voor kinderen, noch voor meisjes van 15 a 16 jaar, maar wél voor volwassenen bestemd, evenals Broer", en De geschiedenis van een Kind" van dezelfde schrijfster, al is het dan ook zóó eenvoudig geschreven dat jonge menschen er gerust van kunnen ge nieten, 't Is jammer" zoo heet het verder, (en daarop vooral wilde ik hier wijzen!) dat de vertaalster, die overigens uitstekend werk heeft geleverd, dit gedeelte niet heeft weggelaten. Zy had dan het slot daarvoor wel ten weinig kunnen uitwerken": (de curaiveering is van mij. N. v. H.) vooral voor jeugdige lezers breekt het verhaal wat plotseling af", w.g. K. Westerling te Hilversum. Heel goed herinner ik me den tijd, toen ook ik nog niet gevoelde welk een grie vende onrechtvaardigheid er ligt in zoo'n voorstel om in een boek, waarin een ernstig auteur zijn ziel heeft gelegd, naar willekeur allerlei dingen te laten veranderen (of ver knoeien ?) door buitenlandsche vertalers. Het wordt eindelijk tijd, dat men zich daarvan duidelijker rekenschap geve! En zoolang de Berner Conventie bij ons nog niet van kracht is, kan de publieke opinie reeds veel doen! Ten slotte wil ik hier nog bijvoegen, dat dit Eosegger-boek, al had 't vél en vél beter tot zijn recht kunnen komen, toch nog altijd behoort tot het beste wat we onzen kinderen kunnen geven. Zijn ze echter al ver genoeg in hét Duitsch, dan zullen ze nog meer genieten van de drie oorspronkelijke deeltjes: Als ich noch der Waldbauernbub war", (bij L. Staackmann, te Leipzig). S c h. v. HICHTUM. 1) Zooeven kreeg ik een catalogus van de uitgaven der firma v. H. en W. in handen waaruit ik merk dat het werkje ook in drie ja zelfs in acht deeltjes te krijgen is. Dat valt dus nog wat mee' 2) De cursiveering is van mij. N. i'. H. ze dan eigenlijk dachten. Maar n was er bij, die niet dacht, maar alleen opschreef wat hij waarnam, en die eene is nog zoo frisch en leesbaar als men maar wenschen kan. Zoo ging 't met die cel-geschiedenis in 't eerst ook. Eén gedachte er over is lang de heerschende gebleven en wel deze : dat de cel ontstaan zou uit een gelijksoortige stof, De hut in het bosch, door C. JOH. KIEVIET, Amsterd., Van Holkema en Warendorf. De hut in het bosch!" Voor jongens een pracht van een titel! Hij roept voor den geest ontspanningen nog heerlijker dan baltrappen : kuilen graven en vestingen bouwen, kampeeren in tenten of in verblijven van takken en graszoden opgetrokken, op een afgelegen plaats in het bosch, alleen bij den ingewijde bekend! Welk een genot, gedurende de zomervacantie eenige dagen en nachten met een paar vrienden in volkomen vrijheid en afzon dering te kunnen doorbrengen en te mogen leven op de wijze der oude Germanen! De hut uit het boek van den heer Kievit zou voor zulk een verblijf uitstekend geschikt geweest zijn. De schrijver laat haar echter alleen dienst doen als schuilplaats voor de roovers bij de spelen der kinderen. Rinaldo Einaldini en zijn metgezel maken het geheele bosch onveilig, voeren des konings zuster weg, weten zich meester te maken van den koning-zelf, maar ondanks alle nasporingen is hun onderaardsche spelonk niet te vinden. De heer Kieviet heeft dit spel der kin deren, waarmede een groot deel derPaascbvacantie aangenaam doorgebracht wordt, op levendige, natuurlijke en voor jeugdige lezers bijzonder onderhoudende wijze be schreven. De jongelui uit het boek zijn neefjes en nichtjes, met hunne ouders gelogeerd bij hun grootvader. Wel twfeftig zijn er, groot en klein bij elkander. Dat.;i.n het huis van den ouden man alles op,«fétten gezet wordt, is te denken. Tot in by zonderheden heeft de schrijver medegedeeldVlxoe jHmo,erig, hoe lastig en hoe ondeugend/d*^kinderen zijn: waarschijnlijk heeft hij nter do'werkelijkheid geschetst. "?'', *: Met kinderen uit logeeren te gaan is voor ouders niets dan verdriet, maar men moet grootvader zijn om niet te bedanken voor familiebezoek als in dit boek wordt beschreven. De Hut in het Bosch is yen boek vol afwisseling. De uitgever heeft het uitmuntend verzorgd. De heer A. Beerends, heeft het versierd met vele aardige teekeningen. 't Is jammer, dat de schrijver zich geen tijd heeft gegund om zijn werk over te lezen en meer op taal en stijl te letten. Herhaal miiiimiiiim Hoe hij daartoe kwam is ook voor ons leeken niet moelijk te begrijpen, d. w. z. nu voor ons, après coup, na den strijd. In 't eerst leek de cel een blaasje of belletje, dat wel allerlei vormen kon hebben of aanne men, maar toch niets anders scheen te be vatten dan een weinigje ongeorganiseerde stof in min of meer vloeibaren toestand, protoSchema van een celdeeling. Een cel met kern en n centrosoom. De kerndraden als een kluwen ineengeward. 2. De kerndraden verdikken zich en worden duidelijker. Twee straallichaampjes of centrosomen zijn te zien. 3. Vier kerndraden schijnen vrij in 't protoplasma te zweven; de kern wand is onzichtbaar. 4. De 4 kerndraden plaatsen zich in den evenaar van 't spoelflguur. de oerstof, zooals een kristal ontstaat uit de moederloog. Ook Schleiden en Schwaun, de ontdekkers zelf waren van deze meening, en eerst de groote Virchow (die verleden jaar is gestorven) heeft gezegevierd met de leuze: elke cel ontstaat uit een cel (omnis cellula e cellula). Dat wil dus zeggen : zoover 't de organische, de levende wereld van planten en dieren betreft, is elk levend wezen uit een ander dergelijk levend wezen afkomstig. plasma geheeten. Later bleek 't, dat de cel zoo eenvoudig niet was, maar dat er althans tweeërlei stoffen aanwezig waren; waarvan de n, als een celletje in de cel, een kern vormde in de overigens gelijksoortige massa. Dus ook hier bij 't eenvoudigste wezen of deel van een wezen, al organisatie. Ook bleek dit protoplasma van de cel, nog afgezien van de kern, bij sterke vergroóting lang niet homogeen te zijn; er zweven kordelijk maakt hij een onnoodig gebruik van vreemde woorden, terwijl ook de aandachtige lezer meer dan eens stuit op zonderlinge uitdrukkingen en woordverbindingen, die niet gebezigd mogen worden. Het moest verboden zijn, om kinderen ander dan zuiver Hollandsch voor te leggen! Hilversum. K. WESTERLING. Zeven jongens en 'n ouwe schuit, door A. C. C. DE VLETTER. Utrecht, A'. W. Bruna & Zoon. Schrijver en uitgever hebben niet verstan dig gedaan met het kiezen van dezen titel voor hun boek. Een oude schuit met zeven jongens! Menig ouder zal het raadzaam achten zijn kinderen niet met deze combi natie in kennis te brengen! Beter ware het geweest op het titelblad te plaatsen: Een kapitein, zeven jongens en een oude schuit. Dit zou ook meer in overeenstemming met den inhoud geweest zijn, trainers, de kapi tein is de ontwerper van het plan om met eene schuit eene reis te doen den Rijn op tot in Duitschland; hij heeft zich tot gerust stelling der ouders met de leiding belast en neemt ten overvloede nog het grootste deel der kosten voor zijn rekening. De tocht vangt aan, nadat alle jeugdige gezellen zijn overgegaan naar de derde klasse der Hoogere Burgerschool; de belangwek kendste bijzonderheden er van worden verder in het boek beschreven. Nu en dan zal de lezer misschien ongeloovig het hoofd schudden, hij bedenke echter dat zelfs het meest onwaarschijnlijke nog niet onmogelijk is. Bij zulk eene avontuur lijke onderneming passen ook zonderlinge lotgevallen! Zeven jongens en 'n oude se uit is een zeer goed jongensboek. Er is kans, dat de lezing den lust doet ontwaken tot navolging, maar dat kan geen kwaad. Indien maar een even opgewekt clubje jongens zich er voor gereed maakt, en een zoo verstandige en prettige geleider zich beschikbaar stelt als de kapitein en een gewillige motorboot te verkrijgen is als de Zwerver", is de zaak in orde. De schrijver heeft het noodig geacht om de namen der plaatsen, wt-lke gepasseerd worden te veranderen. IJy spreekt van Diepte, Wijldam, Poeldrecht, Kaisersdorfl', Wettersheim, en laat den lezer in het onzekere, of hij daarmede misschien Delft, Rotterdam, Dordrecht, Künigswinter, Eüdesheim bedoelt. Het boek zou er door gewonnen hebben, als de reisroute op de kaart gevolgd had kunnen worden. De phantasie wordt er niet door geschaad als zij aan de werkelijkheid de hand reikt. K. W. Guitenstrelxn van Pim, Piet en Puckie. Verteld en geteekend door Louis EAE^rAEKERS. Uitgave: Hollandia-drukkerij, Baarn. Aan de ontbijttafel zitten in hun witte pakken met groote, blauwe knoopen Pim, Piet en Puckie. Moeder dreigt een gebod met den vinger, vader is het akelig beslist eens met moeder: de jongens moeten naar school. Maar de jongens hebben daar nu juist niet eens lust in en aan de vreedzaam uitziende ontbijttafel rijpt het boozeplan van wegblijven. De eerste plaat zet ons dadelijk volkomen in het boek. Je ziet het hem aan, den oud sten, die zoo gedwee naar moeder schijnt te luisteren, onder zijn wit bolletje broeit iets. Hij weet al precies wat hij wil, dien dag gaat hij niet naar school. De tweede vindt de school ook wel vervelend, maar hij is nog niet zoo knap als de oudste broer om zelf een plan te kunnen maken. Kleine Puckie lepelt zijn pap, onbewust van wat hem boven 't hoofd hangt; hij volgt maar waar de broers gaan. En van deze drie jongens, Pim, Piet en Puckie, vertelt de heer L. Eaemaekers een paar guitenstreken. Er is prettige, gezonde vroolijkheid in dit boek; iets heerlijk opens; de jongens leven hun guitenstreken zoo royaal reltjes in, kleurstoffen en voedingstoffen, oliebolletjes en afvalproducten. En de slij merige inhoud van de cel vertoont buitendien een bepaalde structuur, een deel van de stof vormt een netwerk en de rest ligt tusschen de mazen van dit net, of wel de stof is in een menigte blaasjes gescheiden, die als schuim de celruimte vullen. Dit protoplasma nu, dat eerst als de levende stof werd beschouwd, heeft zijn hooge beteekenis moeten overdragen aan het nietig dingetje dat er in besloten ligt: de celkern. Deze vertegenwoordigt voor ons nu weer het begrip leven". Ook deze uiterst kleine kern is doorzocht en bestudeerd met het haast volmaakte microscoop onzer dagen, een werktuig dat de kracht en waarde van het menschelijk oog heeft vertienvoudigd en ontzaglijk veel heeft bijgedragen tot onze ontwikkeling en onze beschaving en, door de kennis van ons lichaam sterk te vermeerderen, tot de verbetering van onze gezondheid. Dat de celkern, de nucleus, in werkelijkheid het leven, het voortbestaan mogelijk maakt en dat een cel zonder zoo'n kern niet lang blijft leven en zich ook niet vermenigvuldigen kan, dat hebben opzettelijke proefnemingen voldoende aangetoond. Van hun kern beroofde cellen, van algen b. v. bleven nog wel een poosje leven, maar kwijnden langzaam weg; anderen die er twee kregen, bleven leven ; gaf nien de beroofde cel een kern, al was 't een andere, terug, dan leefde ze weer op en kon zich vermenigvuldigen; infusiediertjes die men kunstmatig halveerde, bleven leven en planten zich voort, indien elke helft maar een deel van de kern had mogen behouden; zonder kernstuk gingen ze ten gronde. Door een vernuftig bedachte methode is het gelukt wat er in de cel en in de celkern te zien is, ja, zelfs wat daar gebeurt, zoo duidelijk te maken voor den microscopiat, dat twijfel aan juist waarnemen of gezichts bedrog tegenwoordig vrijwel uitgesloten is. Vóór het onderzoek wordt de kern gekleurd en wel met zulk een stof dat verschillende onderdeelen een kleur aannemen, andere niet. Het deel dat kleur aanneemt in de kern heet de chromatische stof of chromatine, en deze stof is omgeven door de niet gekleurde, achromatische stof of achromatine. De chromatine kan in de rustende cel (d. w. z. zoolang daarin geen splitsing, rijping of bevruchtirg op til is) als fijne korreltjes zwe ven in de achromatine; ze kan een netwerk schijnen, of als een of meer klompen, kluitjes, balletjes optreden, strengen of draden vor men, kortom op allerlei wijze in de met achromatine gevulde celruimte verdeeld zijn. De chromatine heeft bij verschillende schrijvers verschillende namen; Simroth en vrij uit, geen greintje kwaad zit er in. Ze gaan niet naar school, maar stappen uitdagend voorbij het huis van den school meester. Die staat vreeslijk kwaad op zijn stoep, maar je voelt wel, dat drietal, dat daar zoo koninklijk wegstapt, kan hy niet aan. Ze gaan appels plukken en worden door den boer betrapt, die over het hek met een geweldigen stap aan komt zetten. Dit is een mooie plaat, vol beweging. Als het lawaai van jonge spreeuwen zooveel rumoerigheid is er in dat angstig naar beneden vallen of het blijven hangen aan de takken. Wat een opschudding! natuurlijk haalt de boer, die zoo kwaad als een stier is, er een veldwach ter bij. In optocht gaat het naar huis. Ach, wat blijft er over van de drie jonge helden, als ze daar tusschen die twee vreeslijkheden voortstappen. Moeder verschiet van kleur en dreigt in zwijm te vallen. En het einde van de pret? Ach, het einde, dat de jeugd maar al te goed kent: naar bed! Daar liggen ze elk in een bedje, na door vader nog eens uitdrukkelijk met den vinger te zijn gedreigd, overgelaten aan hun wroeging en berouw. Maar Piet, Pim en Puckie zijn taai, die krijg je er niet zoo gauw onder. En zoo heeft de heer Eaemaekers nieuwe guitenstreken van ze te vertellen. Maar het zou te ver voeren alle afzonderlijk te bespreken. In alle ia dezelfde blijde toon. En de humor er in is prachtig. Zie b.v. eens die drie jongens rookende langs den weg gaan. Eaemaekers geeft geen entourage, hij stelt zijn figuren in de ruimte, maar zoo echt en levendig is de handeling, en bewijst dit niet alles voor het teekentalent van den heer Raemaekers, dat we de omgeving direct gevoelen. We voelen die jongens gaan op de straat, in hen is al het gewicht van het op straat met een sigaar loepen. En wat kostelijk is dat oude vrouwtje: Mensch, mensch, wat je al niet beleven moet, zulke kwajongens." En ia kleine Puckie niet goed, die zoo'n sigaar eigenlijk erg vies vindt, maar hij moet nu eenmaal met de broers mee. Een deftig heer is verontwaardigd over de jeugd en een preutsch meisje vindt het eng. Een heele straat in opstand door drie deugnieten. Het zou een genot zijn, als het niet te veel plaatsruimte vroeg, iedere plaat uit voerig te bespreken. Want iedere plaat is een verhaal op zichzelf. Die plaat waar de jongens muziek maken en het gelukkig ouder paar opgetogen luistert, wat kunnen kinderen daar lang en veel van genieten. Het is het leven zelf, door een geestig man gezien. Prachtig is op de laatste plaat het goede, eenvoudige vrouwtje, dat de jongens bij zich nam, toen ze, door zware hoofdpijn gekweld (gevolg van de sigaren) hun hoofden onder de pomp koelden. Ze droogde de arme bolletjes en warmde hen met heete koffie. Nu moeten ze haar plechtig beloven nooit meer te rooken. Is daar niet een kostelijke humor in de vrouw; ze is er zoo heelemaal in, ze vindt dat rooken zoo vreeselij k, kinders, wat een gewichtig oogenblik, die afzwering l Het geheele boek door straalt het genot en de blijheid waarmede de teekenaar het maakte. En is dat niet de allerbeste aan beveling voor een kinderboek? De kleuren, die meest alle vlak gehouden zijn, zijn helder en fijn, dat het boek luchtig maakt. Maar ... het boek is erg duur en zal daar door onder het bereik van weinigen kunnen komen. De geheele uitgaaf kost ? 3.90, is echter in seriën gesplitst elk van / 1.90. Misschien is er, Evenals van Hansje in 't Bessenland" een kleine, complete uit gaaf van te maken, die dan minder duur zou komen. Tr. KRUYT-HOCERZEII.. Voor net onfle vrouwtje. Nog in dank ontvangen van: J. v. S. te E. ? 0.50, L. K. v. d. W. te K. ? 1. Ha vel te, 22 Nov. 05. B. BYMHOLT. noemt ze Idioplasma of Erbmasse in zijn mooie boekjes: Abrisz der Biologie der Tiere I en II. Waarom hij van erfmassa spreekt, zal later blijken. Wat is er nu in de cel te zien, als er een eind komt aan de rustperiode (die misschien juist een werkperiode is) b.v. bij 't deelen van een cel in twee nieuwe? In de buurt van de kern treedt een uiterst lijn stipje of blaasje op. De kern zelf die een eigen vliesje bezat en door sterker breking duideiijk zichtbaar was, wordt doezelig, verliest zijn eigen afsluitend en begrenzend hulsel en dit gaat langzamer hand verdwijnen, of liever, 't schijnt dat te deen. De (gekleurde) inhoud van de kern ondergaat tegelijkertijd een geheele ver andering. Er gebeurt iets heel bijzonders mee. De chromatine wordt duidelijker zichtbaar, ze trekt zich samen uit een verward kluwen van zeer dunne draden tot eenige dikke streepjes. Zoo duidelijk worden die staafjes dat ze te tellen zijn. Wat ook heel opmerkelijk is, voor alle cellen van een bepaalde plantof diersoort is het aantal dezer kleurlichaampjes of chromosomen ateeds hetzelfde en ook altijd even; er kunnen 2 of 4 van zulke kerndraden (zooals Prof. Hugo de Vries ze noemt) zichtbaar worden, zooals bij een soort van wormen; 24 zooals b.v. bij zalm, lelie, muis, pioenroos en kikvorsch; lüis het kenmerkende getal voor den mensch, de ui, de koe, de rat en de spar; er zijn ook wezens waar er al 168 geteld zijn, en even constant als bij 10 of 16. Terwijl deze chromosomen duidelijk worden in de cel, is dat zooeven genoemde heldere stipje zich in tweeën gaan splitsen. Elk deel plaatst zich aan een zijde van de celkern die nu zijn huid al haast kwijt schijnt; en tegelijkertijd gebeurt er weer iets heel bui tengewoon merkwaardigs en schoons tevens. Elk van die twee stippen wordt een ster retje, waarvan stralen uitgaan. De stralen van 't eene sterretje sluiten aan bij die van 't andere en nu lijken 't wel krachtlijnen ; zooala bij een magneet, die onder ijzervijlsel wordt gehouden. In de richting van die krachtlijnen worden de dikke kerndraden of chromosomen getrokken, als naar twee po len tegelyk. Tusschen deze twee polen, centrosomen of spheren van attractie genoemd, vormt zich nu een soort spoel en juist in 't midden, of, om zoo te zeggen, in den aequator van deze spoelvormige figuur, plaatsen zich, of het een ballet was, de 4, 8, 10 of 16 of meer chromosomen in n rij. Zoo ontstaat er een verrassend mooi figuur in de kerncel : het zoogenaamde mitotfeche figuur. Het tweede bedrijf in 't volgend nummer. E. HEIMANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl