De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 17 december pagina 1

17 december 1905 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

. 1486 DE AMSTERDAMMER A°. 1905. WEEKBLAD VOOK NEDERLAND O3D.ci.er redactie Dit nummer bevat een bijvoegsel. J". IDE IKI O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WABENDOBF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden .... . * . . . f 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar mail 10. A&onderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ,, 0.121/» Dit blad U verkrijgbaar Kioik 10 Boulevard des Caauciues tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 17 December. Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20 Reclames per regel » 0.40 Annonces uit Duitscnland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitaluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfeunig. INHOUD: VAN VERfiE EN VAN NABIJ: Een Waalsch verwet. Soldatenvoeding, door Corn. de Goede Hz. - Wat kan gedaan worden om het Wachtschip" beter bewoonbaar te 'maken? door J. C. Brandt Corstius. Het ontslag der beide onderwijzers. Een stedenbond, door S. FEUILLETON: Verhuizen, door N. van Webl. KUNST EN LET TEREN : Moralistische Poëzie, II, (slot), door H., E. van Gelder.?Neo-Buddhistische pro paganda, door'P. H. Hugenholz Jr. VOOR DAMES: I)e werkende vrouw, door M. K. Het kerkhof,' door E. B. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Het tuindorp Bournville, door M. E. Edwards?Noest, (met af b.). Muziek in de hoofdstad, door Ant. Averkamp. Les Denx Paysans, door H. G. Ibels. Tegen namaak van prentkunst, door P. P. Dupoat. Over de rechten der Vlamingen, door Cyriel Buysse. Biblio theek-ambtenaren" in deUniversiteits-bibliotheek, door H. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Filosofo-fideel e beschouwingen, IV, van prof. Hans Nar. INGEZONDEN. D AMRUBRIEK. SCHAAKSPEL ADVER TENTIËN. Een Waalsch verwijt. La Meuse, het blad van Luik, de hoofdstad van het Walenland, bevat een artikel van J. Lhonneux, onder den titel L'ARROGAXCE HOLLANDAISE. Van dien, onvriendelijken titel wordt volgenderwijs rede gegeven: Les iHollandais se sont attrjbu immédiatement Ie droit de se meier de nos affaires, de nous r^genter et de nous faire la le§on." Hiervan krijgen we dan drie voorbeel den te lezen. lo. dat de heer Kiewiet.de Jonge in het interview gesproken heeft over do schending der taalwetten en de begun stiging van de Fransche taal in het Vlaamsche land. 2o. dat de Nieuwe Courant gewezen heeft op den taalstrijd in België, welke geëindigd zou moeten zijn vóór men tot een alliantie zou kunnen komen. 3o. ons artikel van 26 Nov., waaruit dan deze zinnen vrij worden vertaald: En dit, wijl wij Nederlandefs ook Leopold gevolgd hebben op zijn reizen, toen hij, ongeveer als commis-voyageur, den Belgen zijn forten wou opdringen; en omdat wij wel weten, dat de Vorst wat voor Vorsten het hoogste heil van eea Rijk moeten schijnen zijn Belgiëzoo gaarne zou maken tot een militairen staat. Baie had moeten wach ten tot het gevaar van militaire grootdoenerij volkomen geweken was en dit zal nog wel een poosje duren." Belgiëis nog altijd, waar men er voor optreedt, een Waalsch land. De Walen hebben nu tientallen van jaren ons Nederlandsen getrapt zooveel zij konden. Zij tastten en tasten nóg: onze Zuiderbroeders aan in hun edelste recht; en nu meenen deze Walen, dat zij ons Nederlanders toch nog wel zouden kun nen gebruiken voor hun defensie-belangen en om zekere stoffelijke voordeelen te behalen. Nu, wat zouden wij Hollanders voor een slag van menschen zijn, als wij ons daartoe lieten vinden, ook al ware het in ons voordeel, vóór zij onze eer als natie gegeven hadden wat haar toekomt. Nederland staat toch te hoog om met zulk een taal-verdrukkenden staat eenig politiek bondgenootschap te sluiten, waar de verdrukten onze eigen taalgenooten zijn" Geef Vlaanderen zijn recht, en kom dan met voorstellen, eer luisteren wij Nederlanders zeker niet." Welnu, wij allen hadden volgens den heer Lhonneux dit punt niet mogen aanroeren, wijl wij Hollanders zijn, il s'agit de la Belgique et Ie vénérable M. K. de J. est Hollandais." Niemand, schrijft Lhonneux, zal ontkennen, dat de taalkwestie in Belgiëmoeielijk is, maar: En ce qui nous concerne, vidons en familie, entre Wallons et Flamands, nos querelles de ménage, tachons de nous mettre d'accord Ie mieux possible et faisons sentir aux trangers que leur interventioh dans ces affaires particulières n'est pas désirce." De heer Lhonneux, die ons, Neder landers, verdenkt van in zijn land den baas te willen spelen, vergeet bij dit alles n zaak. De Nederlanders zijn niet met raadgevingen en lessen op eigen initiatief gekomen, maar zij werden door de Walen om een antwoord GEVRAAGD. En op de gestelde vraag past voor een volk, dat nog eenig besef van recht en eenig medegevoel met zijn taalge nooten heeft toch moeilijk een ander bescheid. De zaak is deze: Een man, die zijn vrouw voortdurend verongelijkt en tergt, noodigt haar broer, zijn zwager dus, uit, zich nauwer bij hem aan te sluiten. En als nu dat familielid zegt, daarvan kan geen sprake zijn, zoo lang ge mijn zuster zoo schandelijk behandelt, dan heeft het toch waarlijk geen zin, wan neer de ander hem toesnauwt: bemoei je met je eigen zaken. Mij hebt gij geen wetten te stellen; ik en mijn vrouw wij vechten, zonder dat je dit iets aan gaat, onze querelles de ménage" uit; hoe ik met je zuster leef, dat is een voudig une affaire particuliere... waarin je tusschenkomst niet wordt gewenscht. Wij - hebben de wijze van optreden van den heer Baie wonderlijk opper vlakkig genoemd, 't Zou ons niet ver wonderen of de heer I Jaonneux is ten opzichte van deze materie iets meer na denkend. Dat hij de zaak eens een oogenblik deugdelijk overwege, en hij zal, dunkt QJIS, terugkeeren van zijn óók al te oppervlakkig beweren: een Nederlander, die nog iets voor zijn misdeelde taal genooten in Belgiëgevoelt, is een be moeial, wanneer hij ons Walen het taairecht voor de Vlamen tot de voorwaarde van een nauwere aaneensluiting met Belgiëstelt. Hoe zou de heer Lhonneux, gelijk wij gaarne aannemen, zelf man van karakter, spreken en handelen, indien hij verkeerde in ons geval? * * * Men heeft hier, zoo schrijft Lhonneux, er voor gezorgd, dat de Belgen niet te weten kwamen, dat de Hollanders deze quaestie hebben opgeworpen. Maar, welbeschouwd is ons dit verklaarbaarder dan haar wel aan te roeren, en haar dan zoo kinderachtig te behandelen, als de schrijver in La Metise zich veroor looft. He't schijnt echter dat het bij de Walen 'weieens meer voorkomt, dat zij wat heel vluchtig zijn in hun overwegen van zaken, waarover zij zich verstouten te schrijven. Lhonneux, die zelf de hou ding aanneemt, alsof hij een degelijk vorscher is, geeft bijv. met het oog op Baie's optreden, heel plechtig te verstaan: Mais quiconque veut se mettre a Ia tête d'un tel mouvement no doifc ignorer ni rhistoire de la question, ni la complication du problème des langucs en Belgique, ni Ie caractère du peuple hollandais, ni les complexités infinies du problème" en biedt dan zelf in zijn artikeltje het doorslaand bewijs aan, dat hij noch van de geschiedenis, noch van de taalquaestie, noch van het Hollandsch volkskarakter veel begrijpt. Iets wat al weder ons niet al te zeer mag verwonderen, nadat we in de N. liott. C t. bij eene vermelding van Lhonneux' ar tikel in de Itevite Belgit/iie, het volgende konden lezen. De heer Lhonneux is minder zwaartillend, (dan wijlen Beaujon). Alle bezwaren moeten wijken voor den nood, meent hij. Wat is die nood? De keizer van Duitschland zou, ingeval de troon van Nederland vacant kwam, weieens een voorwendsel kun nen vinden, om op te komen voor de Duitsche pretendenten op de Nederlandsche kroon. Dat zou tot een Europeesehen oorlog kunnen leiden en DuitschlanJ zou dan allicht, uit zelfbehoud of uit baat- en staatszucht aan Belgiëen Nederland de wet gaan stellen. Deze ineening van den heer Lhonneux vinden wij een enkele maal weieens meer verkon digd in buitenlandsche bladen, maar het verbaast ons toch een beetje, dit te lezen in een geschrift ran een Belg, van iemand, die als Belg direct belc<nyhebbtn>'i', is l(j de zaak ran liet verbond en die toch behoorlijk van de feiten op.. de hoogte moest wezen. *) Wij kunnen ons best begrijpen, dat er lieden zijn, die veel voor een bondgenootschap tusschen Nederland en Belgiëvoelen, maar er zijn toch wel betere argumenten voor te vinden dan deze sombere voorspellingen. Mocht de Nederlandsche troon vacant komen, dan is dat voor Nederland een zware ramp. Maar van een twist over de troonopvolging kan geen sprake zijn, want die is in de Grondwet zoo duidelijk geregeld, dat er tusschen kenners van het Nederlandach staatsrecht geen verschil van meening over mogelijk is. En de Duitsche keizer behoeft zich waarlijk niet voor Duitsche prinsen warm te maken, want dat een Duitsche prins de troonopvolger is, en welke Duitsche prins, staat zoo vast als een huis." (Zoolang de grondwet niet een betere regeling heef c gegeven dan de thans geldende.) En zoo schrijft een Waal, die vooral op een ernstige behandeling van zaken aandringt, er maar op toe! '::') Wij cursi veeren. Intusschen de quaestie is, na de bespre kingvan het onderwerp in de Tweede Kamer, zoo goed als geheel van de baan. Door liberalen en socialisten, ook door het kabinet werd het plan beslist afgewezen, alleen de heer Asch van Wijk uitte een woordje van sympathie er voor, en men zou misschien nog kunnen denken, dat erin het hoekje van de anti-revolutionnairen enkele voorstanders schuilden, nu the Levant Herald verzekert', dat, vol gens Kuyper, de toenadering" gewenscht wordt en hij een der aanstichters van de verbroedering is! Men dient hier omtrent nadere berichten af te wachten al worden zij om vele redenen geens zins met spanning tegemoet gezien. Tot ons leedwezen werd in n opzicht den heer Baie onrecht gedaan. De heer Tak heeft volkomen terecht den Minister De Meester verweten, dat hij zich niet waar dig gedragen had, door een buitenlander, journalist, die hem over de hoogste landsbelangen kwam ondervragen, zij 't dan ook op voorzichtige wijs, daarover te woord te staan. Maar ook geheel en al in strijd met de waardigheid van het Minister schap heeft de Minister van Buitenlandsche Zaken gehandeld, toen hij den heer Baie een onbescheiden gebruik van de onbeteekenende opmerkingen of mededeelingen verweet en aldus beproefde zijn collega voor financiën schoon te wasschen. De Minister heeft dan ook dat beschuldigend woord uit het verslag van de Handelingen geschrapt. Hierdoor is de heer Baie tot op zekere hoogte in zijn eer hersteld. Het is echter te hopen dat. hij niet verder zich zal hebben te beklagen over Nederlandsche aanvallen op zijn karakter, dat, bij den ijver dien hij voor een denkbeeld aan den dag legt boven verdenking behoort geacht te worden. Soldatenvoeding. Een artikel, in de Giil* van December, door den heer (K Polvliet, over het kazerne leger, noopt mij de aandacht te vestigen op iets, wat naar mijne meening ook voor het leger te wenschen overlaat. Ik heb het oog op de voeding en speciaal het aan den soldaat verstrekte vleesoh, en deze maand, waarin door do Tweede Kamer weder ettelijke millioenen voor leger en vloot zullen worden toegestaan, dient er op gewezen, dat de deugdelijkheid van het verstrekte vleesch te wenschen over moet laten. Bekend toch is het, dat de aannemings som voor het vleesch, te leveren aan de gevangenissen, altijd hooger is dan die voor hot vleesch te leveren aan leger en marine; of dit nu een gevolg is van betere controle bij de burgerlijke maatschappij dan door de militaire, wil ik niet beoordeelen, alleen het feit vermelden. Zoo berichtten dezer dagen de couranten, dat te Amsterdam de levering van het vleesch voor de soldaten in de eerste helft van 1900, was gegund aan Benjamin Noot voor 54 et. per K.O. Nu weet ieder dat een prijs van 54 et. per K.G. is beneden de marktprijs van de minste kwaliteit vleesch en ook dat Benjamin Noot, niet is een arnegie, die uit liefde tot den soldatenstand, hun iet beste vleeseh voorden minsten prijs zal willen leveren, maar dat hij, en dit is zijn recht, met de aanneming zal trachten voordeel te behaion. Dat dit bij deugdelijke controle onmogelijk is, zal door ieder die eenigszins met vleeseh en met de marktprijzen daarvan op de hoogte is, moeten worden toegegeven. Als voorzitter der vereeniging tot onder linge verzekering van slachtvee aan de markt te J'urmcrend aangevoerd, is het mij bekend, waar de bij die vereenigiiig jaar lijks pi.m. 15000 verzekerde beesten, gecon sumeerd worden. Van dat slachtvee gaat jaarlijks ook een gedeelte en waarlijk niet het beste, naar den Helder en wordt daar mede de marine bediend. De schadever goeding, die door onze verecniging dan ook aan den aannemer van het vleesch voorde marine betaald moet worden, omdat zijne beesten bij slachting tuberculeus blijken te zijn, bedraagt jaarlijks eene aanzienlijke som. Dit wijst er dus m. i. ook wel op dat de aannemingsom van het vleesch voor de marine ook zoodanig zal zijn, dat de aan nemer verplicht is mindere in plaats van goede kwaliteit^slachtvee aan to schaffen. Het aantal millioenen jaarlijks voor oorlog en marine toegestaan, is enorm hoog en het is ergerlijk, te moeten toestemmen, dat er met die hooge uitgaven nog niet wordt verkregen, goede kwaliteit vleesch voor de voeding van den milicien. Of er nu een van Karnebeek of een Troelstra, een anti-revolutionair of een katholiek verbetering in den toestand tracht te krijgen, laat mij volkomen koud, mits die maar verkregen worde. De tegenwoor dig gevolgde wijze van aanbesteding en gunning voor te lage prijzen, maakt dat vleesch van niet voldoende kwaliteit aan den milicien tot voedsel verstrekt moet worden en het is hoog tijiïdaar verandering in te brengen. J'u mierend, 13 Dee. 1005. COK>'. UK (ÏOI:IIE Hz. Wat kan gedaan worden om het Wachtschip" beter bewoonbaar te maken ? ^ Met belangstelling zal een ieder, wien marinezaken ter harte gaan en wien de Groene" van 10 December j .1. in handen is gekomen, hebben kennis genomen van 't artikel Wachtschip of Kazerne?" Te meer zal zulks 't geval zijn, waar zich als schrij ver van 't stuk heeft bekend gemaakt een (sedert 6 jaar) oud-luitenant ter zee, iemand dus met ondervinding op 't behandelde punt en... met toewijding nog voor't per soneel der marine en daarmede ook voor de marine in haar geheel. 't Zij o. g. vergund naar aanleiding van Z.'s artikel een en ander in het midden te brengen. In den aanvang (lle regel) lezen we in het opstel: Daar evenwel in een half dozijn jaren bij de marine niet veel verandert, (behalve eenige keeren het systeem van aanbouw) zal het leven op de wachtschepen thans nog wel niet veel afwijken van toen ik daar in het genot van vrije woning was." 't Is jammer met 't oog op de waarde van 't stuk van den heer Z., dat hij alvo rens zijn artikel te schrijven, vergeten heeft op informatie uit te gaan, want inderdaad! op 't gebied der wachtschepen, zooals Z. ze gekenu heeft, is een beduidende verandering gekomen. Hellevoetsluis kent geen wachtschip meer; Amsterdam heeft de oude Maurits" be dankt en in die directie is de Admiraal van Wassenaer" gedeeltelijk vertimmerd en althans geriefelijker dan te voren inge richt, als wachtschip aangfewezen. Willemsoord heeft nog steeds de Adolf". Waarom ik dit alles releveer en op den voorgrond stel ' Eenvoudig, omdat ik, alles voelende voor den drang naar kazernebouw, te goed be grijp, dat, waar allerwege het wachtwoord is Bezuiniging"!, de eerste jaren niets zal komen van de oprichting van kazernes voor de marine en ik desniettegenstaande een middel wil aan de hand doen, waardoor de voornaamste grief tegen het bewonen van een wachlschip kan komen te vervallen. En die voornaamste grief is, we lezen 't duidelijk ook in Z.'s artikel: de benauwde slaapgelegenheid" ruimte, die ook moet dienen tot eetzaal, ontspanniiigszaal etc. etc. Mijn ontwerp is: Bouwt een flinke, van waschgelegenheid voorziene slaapzaal in de buurt van het wachtschip." De kosten, vergeleken bij die voor een kazerne zijn natuurlijk gering, bovendien zou men de plaats en de inrichting van de slaapzaal (ingericht natuurlijk voor hang matten) zoo kunnen kiezen, dat eventueel een kazerne kon worden aangebouwd. Is nu die slaapzaal aanwezig, dan wordt de toestand aan boord van het wachtschip voel beter, t. w. geen slaapstank in 't schip; ruimte voor laat-opblijvers. kooien kunnen luchten iederen dag, en men kan zich was schen binnen 4 muren." Aangezien de slaapzaal om zoo te zeggen niet betimmerd zal zijn, zoo kan, wanneer dat wenschelijk mocht blijken bij den aan bouw der kazerne, die zaal zonder bezwa ren tot een ander doel ingericht worden. \Yacht<iuaestie blijft natuurlijk steeds bestaan, toezicht moot er zijn. Op dat punt is tegenwoordig evenwel 't betrachten van de billijkheid zeer groot; eens per 3 of 4 dagen wacht. M. i. moest met een bouwen van een slaapzaal te Willomsoord begonnen worden; aan boord van de Wassenaer" is de slaap gelegenheid ('t geval van overbevolking natuurlijk daargelaten; 't zelfde geldt voor een kazerne!) goed te noemen. De groote, zeer hoogo 'en goed te ventüeeren gymnastiekzaal in dat schip is een prachtscheeps-slaapzaal. Óók daar aan boord is ruimte voor opblijvers aanwezig. Ik heb, evenals trouwens mijn collega '/,. de slaap-quaestie als verreweg de belang rijkste aangemerkt: eet-ruimte (zoodra er geen stank meer is) is er voldoende in een schip, en, wanneer men aandacht schenkt aan 't punt recreatie" dan vergete men niet, dat cantine en militaire tehuizen 't hunne kunnen bijdragen tot verpoozing van de schepelingen die voor 't grootste deel trouwens hun weg wel vinden aan den wal! De strijd loopt over wachtschip" of ka zerne, doch het mag als zeer juist aange merkt worden, dat /. mede ter sprake heeft gebracht een rubriek schepen verwant aan de wachtschepen als Marnix", Zeehond", Dolfijn". Zeer zeker moeten de opvarenden dier schepen (wat betreft de Marnix" zijn 't natuurlijk de torpedoboot-varenden) bij verblijf iu de haven mede in de gelegenheid gesteld worden gebruik te maken van de door mij gewenschte slaapzaal. Ik zou zeg gen: Zij nog eerder dan de wachtschipbewoners," als er, wat ik niet zou hopen, sprake mocht zijn van wie 't eerst aan de beurt?" Het tijdelijk bewonen van een ongebruikten monitor stipt Z. ook nog even aan; de uitspraak dienaangaande van Z. kan ik ge heel onderschrijven en is 't dan ook te hopen, dat in de toekomst nimmer meer een zoo danig vaartuig worde gekozen als tijdelijke woning voor een scheepsbemanning. Mocht, onverhoopt, niet tot den bouw van kazernes worden overgegaan, moge dan in den geest van 't vorenstaande verbetering worden aangebracht. J. C. BUASDT COKSTIUS, oui.l-luitmii.mi ter zee der '~e k!. Het ontslag der beide onderwijzers. Welk een chaos van beschuldiging en verdediging! Welk een agitatie en welk een spectakel, altemaal omringende de hooge handeling van de gemeente-autori teit om recht te doen" en de openbare school te zuiveren van gezag"-verafschuwende elementen. Niets bleek duidelijker bij de discussie, dan dat de Raad zelf uit dezen rommel niet recht wijs kon worden, en hij ten slotte meer in den geloove van met de muts Vel degelijk raak gegooid te hebben, dan in de zekerheid van een rechtvaardig vonnis op grond van onweerlegbare ge tuigenissen en welgestaafde feiten te vel len, dien twee onderwijzers voor goed hun positie heeft benomen om met den heer Zeehandelaar te spreken, als patroons die te beoordeelen hebben of zij hun bedienden geschikt zijn voor hun taak. Onder deze omstandigheden heeft de schoolopziener Sauvage Nolting den Raad en het publiek een waren dienst bewezen door eens precies te zeggen, waardoor deze onderwijzers z.i. bewezen hebben, voor goed en oneervol, uit de school te kunnen" worden verwijderd. Wal betreft de qaaestie op zich zelf, de con siderans van het besluit dient gewijzigd. Spreker zal thans de motieven mededeelen op welke gron den hij vóór de voordracht zal stemmen, nu hij de stokken in hun geheel gelezen heeft Spreker gaat de quaestie na. HU wijst er op dat de onderwijzers wilden dat het kamertje van het hoofd der school, het kamertje voor alle onder wijzers zou zijn en zij zouden beoordeelen de schoolwandelingen. Dat was dus art. 23 der wet op het L. O. op zyn kop zetten. Te recht zijn deze beslniteu der eerste schi-.olveigadering niet uitgevoerd En in de tweede vergadering wenschten B. en \V'. niet toe te staan publiceering der correspondentie tusschen hen en het hoofd: ging het nu op, dat op die gronden de toestand aan de school T bleef zooals hij was? Zeer sterk kwam de onwettige bonding der twee onderwijzers uit iu de schoolvergadering van 6 Sept., toen zij eenvou dig de bepalingen van. B. eu W, aangaande de schoolvergaderingen Ier zijde zetten Dat was mis kennen van het gezag der wettige overheid, van B. en W. Wetten mogen niet goed zijn, doch zoo lang fij daar zijn, dient meu ze te eerbiedigen. Maar deze feiten hadden B. en W. in den consi derans tot hun besluit moeten opnemen. Al zal spreker niet ia lk opzicht den heer Holtzappe! verdedigen, toch deed deze, niet anders dan zijn plicht als hij do besluite» handhaafde. Hooge)ijk: is af te keuren dat de heer Traanberg een kiud strafte, omdat het hem voorby ging en dadelijk tot het hoofd ging, dat is toch wel degelijk het gezag ondermijnen." Aangenomen dat de heer De Koning de laatste jaren niet voor zijn taak was opgewassen, di:ch men neme nota van de verklaring van den inspec teur, die dit hoofd grooten lof bracht voor zijn arbeid. En toen kwam de heer Holtzappel, dio algemeen in de schoolwereld bekend stond als een uitnemend hoofd en had men zulk een man niet meer tegemoetkoming kannen toonen? Misschien had de heer Holtzappel vtrst ndiger gedaan als hij dadelijk met de schoolvergadering was be gonnen, doch nu hij dat niet deed, was hem toch daarover geen verwijt te maken. Het was wel degelijk een bedreiging geweest dat gezegd is dat men De Koning had gespaard'', daarachter was dus verder gaan bedoeld. Ook het aanwijzen van het papiertje met den voet; het liggen met den hoed op in de klasse wordt.door spr. afgekeurd, vooral omdat men tegenover de kinderende beleefd heid niet uit het oog mag verliezen. Allereerst eischt spr. van een onderwijzer dat hij een be schaafd man zij on een beschaafd man ligt niet met den hoed op in de klasse. Tot zoover de onderwijzer Traanberg. Wat betreft den heer Edelman, hij is de man van het ,,goeie morgen, mijn-heer!"; de man, die sprak do woorden: acht personen zijn sterker dan n'', waarin ook weer een bedreiging ligt opgesloten. Dat niet eerder is ingegrepen mag niet alleen verweten worden aan den wethouder, doch ook zeker aan het Kijksschool-toezicht. De beide heeren mogen goede onderwyzers zijn ge weest, opvoeders is wat anders; zij hebben de bevelen van B. en W. niet opgevolgd ; zij hebben nergens verklaard dat zij verkeerd gehandeld hebben en zich voortaan zouden houden aan de wet en verordening. Hoewel hij den considerans van de voordracht niet goedkeait, meende spr. voor zich te kunnen stemmen voor het ontslag." Deze schoolopziener bracht het dus niet tot een moeten maar tot een kunnen stemmen voor het ontslag. Jammer genoeg heeft de heer Sauvage Nolting toen hij zijn kunnen had aange toond, daarop niet aanstonds laten volgen, de reeks van verzachtende omstandighe den, welke dat kunnen tot een niet-kunnen bij anderen maakt. Wij bedoelen aller eerst het verleden,' dat deze onderwijzers achter den rug hadden op de school onder den van zooveel te-kort-komingen be schuldigden heer De Koning; vervolgens hun vroegere verhouding als Bondsleden tot den heer Holtzappel, die nu zich anders vertoonde dan als de oude-geestverwant; de oppositie van al de leden van het personeel, dat het hoofd als renegaat niet mocht lijden; de goede getuigenissen nog in Januari 1905 aan gaande hen afgelegd, zoodat zij de salarisverhooging verkregen; den naam van uitstekende onderwijzers, hun door nie mand betwist en door de ouders der leerlingen nog eens bevestigd; de be kende slapheid en ongelijkheid van des Wethouders optreden en van dat van het verder toezicht, hetwelk zoo laat .had gewaarschuwd en ingegrepen; ??dit l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl