Historisch Archief 1877-1940
. 1486
DE AMSTERDAMMER
A°. 1905.
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
O3D.ci.er redactie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
J". IDE IKI O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WABENDOBF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden .... . * . . . f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar mail 10.
A&onderüjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar ,, 0.121/»
Dit blad U verkrijgbaar Kioik 10 Boulevard des Caauciues tegenover het Grand Café, te Parijs.
Zondag 17 December.
Advertentiën van l?5 regels f 1.10, elke regel meer f 0.20
Reclames per regel » 0.40
Annonces uit Duitscnland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitaluitend aangenomen door de firma
KUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfeunig.
INHOUD:
VAN VERfiE EN VAN NABIJ: Een
Waalsch verwet. Soldatenvoeding, door
Corn. de Goede Hz. - Wat kan gedaan worden
om het Wachtschip" beter bewoonbaar te
'maken? door J. C. Brandt Corstius. Het
ontslag der beide onderwijzers. Een
stedenbond, door S. FEUILLETON: Verhuizen,
door N. van Webl. KUNST EN LET
TEREN : Moralistische Poëzie, II, (slot), door
H., E. van Gelder.?Neo-Buddhistische pro
paganda, door'P. H. Hugenholz Jr. VOOR
DAMES: I)e werkende vrouw, door M. K.
Het kerkhof,' door E. B. ALLERLEI,
door Caprice. UIT DE NATUUR, door
E. Heimans. Het tuindorp Bournville,
door M. E. Edwards?Noest, (met af b.).
Muziek in de hoofdstad, door Ant.
Averkamp. Les Denx Paysans, door H. G.
Ibels. Tegen namaak van prentkunst,
door P. P. Dupoat. Over de rechten der
Vlamingen, door Cyriel Buysse. Biblio
theek-ambtenaren" in
deUniversiteits-bibliotheek, door H. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter.
Filosofo-fideel e beschouwingen, IV, van prof.
Hans Nar. INGEZONDEN. D
AMRUBRIEK. SCHAAKSPEL ADVER
TENTIËN.
Een Waalsch verwijt.
La Meuse, het blad van Luik, de
hoofdstad van het Walenland, bevat een
artikel van J. Lhonneux, onder den titel
L'ARROGAXCE HOLLANDAISE.
Van dien, onvriendelijken titel wordt
volgenderwijs rede gegeven:
Les iHollandais se sont attrjbu
immédiatement Ie droit de se meier de nos
affaires, de nous r^genter et de nous
faire la le§on."
Hiervan krijgen we dan drie voorbeel
den te lezen.
lo. dat de heer Kiewiet.de Jonge in
het interview gesproken heeft over do
schending der taalwetten en de begun
stiging van de Fransche taal in het
Vlaamsche land.
2o. dat de Nieuwe Courant gewezen
heeft op den taalstrijd in België, welke
geëindigd zou moeten zijn vóór men tot
een alliantie zou kunnen komen.
3o. ons artikel van 26 Nov., waaruit
dan deze zinnen vrij worden vertaald:
En dit, wijl wij Nederlandefs ook
Leopold gevolgd hebben op zijn reizen,
toen hij, ongeveer als commis-voyageur,
den Belgen zijn forten wou opdringen;
en omdat wij wel weten, dat de Vorst
wat voor Vorsten het hoogste heil
van eea Rijk moeten schijnen zijn
Belgiëzoo gaarne zou maken tot een
militairen staat. Baie had moeten wach
ten tot het gevaar van militaire
grootdoenerij volkomen geweken was en
dit zal nog wel een poosje duren."
Belgiëis nog altijd, waar men er
voor optreedt, een Waalsch land. De
Walen hebben nu tientallen van jaren
ons Nederlandsen getrapt zooveel zij
konden. Zij tastten en tasten nóg: onze
Zuiderbroeders aan in hun edelste recht;
en nu meenen deze Walen, dat zij ons
Nederlanders toch nog wel zouden kun
nen gebruiken voor hun defensie-belangen
en om zekere stoffelijke voordeelen te
behalen. Nu, wat zouden wij Hollanders
voor een slag van menschen zijn, als
wij ons daartoe lieten vinden, ook al
ware het in ons voordeel, vóór zij onze
eer als natie gegeven hadden wat haar
toekomt. Nederland staat toch te hoog
om met zulk een taal-verdrukkenden
staat eenig politiek bondgenootschap te
sluiten, waar de verdrukten onze eigen
taalgenooten zijn"
Geef Vlaanderen zijn recht, en kom
dan met voorstellen, eer luisteren wij
Nederlanders zeker niet."
Welnu, wij allen hadden volgens den
heer Lhonneux dit punt niet mogen
aanroeren, wijl wij Hollanders zijn, il
s'agit de la Belgique et Ie vénérable M.
K. de J. est Hollandais." Niemand,
schrijft Lhonneux, zal ontkennen, dat de
taalkwestie in Belgiëmoeielijk is, maar:
En ce qui nous concerne, vidons en
familie, entre Wallons et Flamands, nos
querelles de ménage, tachons de nous
mettre d'accord Ie mieux possible et
faisons sentir aux trangers que leur
interventioh dans ces affaires
particulières n'est pas désirce."
De heer Lhonneux, die ons, Neder
landers, verdenkt van in zijn land den
baas te willen spelen, vergeet bij dit
alles n zaak. De Nederlanders zijn
niet met raadgevingen en lessen op eigen
initiatief gekomen, maar zij werden door
de Walen om een antwoord GEVRAAGD.
En op de gestelde vraag past voor een
volk, dat nog eenig besef van recht
en eenig medegevoel met zijn taalge
nooten heeft toch moeilijk een ander
bescheid.
De zaak is deze: Een man, die zijn
vrouw voortdurend verongelijkt en tergt,
noodigt haar broer, zijn zwager dus, uit,
zich nauwer bij hem aan te sluiten.
En als nu dat familielid zegt, daarvan
kan geen sprake zijn, zoo lang ge mijn
zuster zoo schandelijk behandelt, dan
heeft het toch waarlijk geen zin, wan
neer de ander hem toesnauwt: bemoei
je met je eigen zaken. Mij hebt gij
geen wetten te stellen; ik en mijn vrouw
wij vechten, zonder dat je dit iets aan
gaat, onze querelles de ménage" uit;
hoe ik met je zuster leef, dat is een
voudig une affaire particuliere... waarin
je tusschenkomst niet wordt gewenscht.
Wij - hebben de wijze van optreden
van den heer Baie wonderlijk opper
vlakkig genoemd, 't Zou ons niet ver
wonderen of de heer I Jaonneux is ten
opzichte van deze materie iets meer na
denkend. Dat hij de zaak eens een
oogenblik deugdelijk overwege, en hij zal,
dunkt QJIS, terugkeeren van zijn óók al te
oppervlakkig beweren: een Nederlander,
die nog iets voor zijn misdeelde taal
genooten in Belgiëgevoelt, is een be
moeial, wanneer hij ons Walen het
taairecht voor de Vlamen tot de voorwaarde
van een nauwere aaneensluiting met
Belgiëstelt.
Hoe zou de heer Lhonneux, gelijk
wij gaarne aannemen, zelf man van
karakter, spreken en handelen, indien hij
verkeerde in ons geval?
*
* *
Men heeft hier, zoo schrijft Lhonneux,
er voor gezorgd, dat de Belgen niet te
weten kwamen, dat de Hollanders deze
quaestie hebben opgeworpen. Maar,
welbeschouwd is ons dit verklaarbaarder
dan haar wel aan te roeren, en haar
dan zoo kinderachtig te behandelen, als
de schrijver in La Metise zich veroor
looft. He't schijnt echter dat het bij de
Walen 'weieens meer voorkomt, dat zij
wat heel vluchtig zijn in hun overwegen
van zaken, waarover zij zich verstouten
te schrijven. Lhonneux, die zelf de hou
ding aanneemt, alsof hij een degelijk
vorscher is, geeft bijv. met het oog op
Baie's optreden, heel plechtig te verstaan:
Mais quiconque veut se mettre a Ia
tête d'un tel mouvement no doifc ignorer
ni rhistoire de la question, ni la
complication du problème des langucs en
Belgique, ni Ie caractère du peuple
hollandais, ni les complexités infinies du
problème" en biedt dan zelf in zijn
artikeltje het doorslaand bewijs aan, dat
hij noch van de geschiedenis, noch van
de taalquaestie, noch van het
Hollandsch volkskarakter veel begrijpt. Iets
wat al weder ons niet al te zeer mag
verwonderen, nadat we in de N. liott. C t.
bij eene vermelding van Lhonneux' ar
tikel in de Itevite Belgit/iie, het volgende
konden lezen.
De heer Lhonneux is minder
zwaartillend, (dan wijlen Beaujon).
Alle bezwaren moeten wijken voor den
nood, meent hij.
Wat is die nood? De keizer van
Duitschland zou, ingeval de troon van Nederland
vacant kwam, weieens een voorwendsel kun
nen vinden, om op te komen voor de
Duitsche pretendenten op de Nederlandsche kroon.
Dat zou tot een Europeesehen oorlog kunnen
leiden en DuitschlanJ zou dan allicht, uit
zelfbehoud of uit baat- en staatszucht aan
Belgiëen Nederland de wet gaan stellen.
Deze ineening van den heer Lhonneux vinden
wij een enkele maal weieens meer verkon
digd in buitenlandsche bladen, maar het
verbaast ons toch een beetje, dit te lezen in
een geschrift ran een Belg, van iemand, die als
Belg direct belc<nyhebbtn>'i', is l(j de zaak ran
liet verbond en die toch behoorlijk van de feiten
op.. de hoogte moest wezen. *) Wij kunnen
ons best begrijpen, dat er lieden zijn, die
veel voor een bondgenootschap tusschen
Nederland en Belgiëvoelen, maar er zijn
toch wel betere argumenten voor te vinden
dan deze sombere voorspellingen. Mocht
de Nederlandsche troon vacant komen, dan
is dat voor Nederland een zware ramp. Maar
van een twist over de troonopvolging kan
geen sprake zijn, want die is in de Grondwet
zoo duidelijk geregeld, dat er tusschen kenners
van het Nederlandach staatsrecht geen verschil
van meening over mogelijk is. En de Duitsche
keizer behoeft zich waarlijk niet voor Duitsche
prinsen warm te maken, want dat een Duitsche
prins de troonopvolger is, en welke Duitsche
prins, staat zoo vast als een huis." (Zoolang
de grondwet niet een betere regeling heef c
gegeven dan de thans geldende.)
En zoo schrijft een Waal, die vooral
op een ernstige behandeling van zaken
aandringt, er maar op toe!
'::') Wij cursi veeren.
Intusschen de quaestie is, na de bespre
kingvan het onderwerp in de Tweede
Kamer, zoo goed als geheel van de baan.
Door liberalen en socialisten, ook door het
kabinet werd het plan beslist afgewezen,
alleen de heer Asch van Wijk uitte
een woordje van sympathie er voor, en
men zou misschien nog kunnen denken,
dat erin het hoekje van de
anti-revolutionnairen enkele voorstanders schuilden,
nu the Levant Herald verzekert', dat, vol
gens Kuyper, de toenadering" gewenscht
wordt en hij een der aanstichters van
de verbroedering is! Men dient hier
omtrent nadere berichten af te wachten
al worden zij om vele redenen geens
zins met spanning tegemoet gezien.
Tot ons leedwezen werd in n opzicht
den heer Baie onrecht gedaan. De heer Tak
heeft volkomen terecht den Minister De
Meester verweten, dat hij zich niet waar
dig gedragen had, door een buitenlander,
journalist, die hem over de hoogste
landsbelangen kwam ondervragen, zij 't
dan ook op voorzichtige wijs, daarover te
woord te staan. Maar ook geheel en al in
strijd met de waardigheid van het Minister
schap heeft de Minister van
Buitenlandsche Zaken gehandeld, toen hij den heer
Baie een onbescheiden gebruik van de
onbeteekenende opmerkingen of
mededeelingen verweet en aldus beproefde
zijn collega voor financiën schoon te
wasschen. De Minister heeft dan ook
dat beschuldigend woord uit het verslag
van de Handelingen geschrapt. Hierdoor
is de heer Baie tot op zekere hoogte in
zijn eer hersteld. Het is echter te hopen
dat. hij niet verder zich zal hebben te
beklagen over Nederlandsche aanvallen
op zijn karakter, dat, bij den ijver dien hij
voor een denkbeeld aan den dag legt boven
verdenking behoort geacht te worden.
Soldatenvoeding.
Een artikel, in de Giil* van December,
door den heer (K Polvliet, over het kazerne
leger, noopt mij de aandacht te vestigen
op iets, wat naar mijne meening ook voor
het leger te wenschen overlaat. Ik heb het
oog op de voeding en speciaal het aan
den soldaat verstrekte vleesoh, en deze
maand, waarin door do Tweede Kamer
weder ettelijke millioenen voor leger en
vloot zullen worden toegestaan, dient er
op gewezen, dat de deugdelijkheid van het
verstrekte vleesch te wenschen over moet
laten. Bekend toch is het, dat de aannemings
som voor het vleesch, te leveren aan de
gevangenissen, altijd hooger is dan die voor
hot vleesch te leveren aan leger en marine;
of dit nu een gevolg is van betere controle
bij de burgerlijke maatschappij dan door
de militaire, wil ik niet beoordeelen, alleen
het feit vermelden.
Zoo berichtten dezer dagen de couranten,
dat te Amsterdam de levering van het
vleesch voor de soldaten in de eerste helft
van 1900, was gegund aan Benjamin Noot
voor 54 et. per K.O. Nu weet ieder dat
een prijs van 54 et. per K.G. is beneden
de marktprijs van de minste kwaliteit vleesch
en ook dat Benjamin Noot, niet is een
arnegie, die uit liefde tot den
soldatenstand, hun iet beste vleeseh voorden minsten
prijs zal willen leveren, maar dat hij, en
dit is zijn recht, met de aanneming zal
trachten voordeel te behaion. Dat dit bij
deugdelijke controle onmogelijk is, zal door
ieder die eenigszins met vleeseh en met de
marktprijzen daarvan op de hoogte is,
moeten worden toegegeven.
Als voorzitter der vereeniging tot onder
linge verzekering van slachtvee aan de
markt te J'urmcrend aangevoerd, is het mij
bekend, waar de bij die vereenigiiig jaar
lijks pi.m. 15000 verzekerde beesten, gecon
sumeerd worden. Van dat slachtvee gaat
jaarlijks ook een gedeelte en waarlijk niet
het beste, naar den Helder en wordt daar
mede de marine bediend. De schadever
goeding, die door onze verecniging dan ook
aan den aannemer van het vleesch voorde
marine betaald moet worden, omdat zijne
beesten bij slachting tuberculeus blijken te
zijn, bedraagt jaarlijks eene aanzienlijke
som. Dit wijst er dus m. i. ook wel op dat
de aannemingsom van het vleesch voor de
marine ook zoodanig zal zijn, dat de aan
nemer verplicht is mindere in plaats van
goede kwaliteit^slachtvee aan to schaffen.
Het aantal millioenen jaarlijks voor oorlog
en marine toegestaan, is enorm hoog en
het is ergerlijk, te moeten toestemmen, dat
er met die hooge uitgaven nog niet wordt
verkregen, goede kwaliteit vleesch voor de
voeding van den milicien.
Of er nu een van Karnebeek of een
Troelstra, een anti-revolutionair of een
katholiek verbetering in den toestand tracht
te krijgen, laat mij volkomen koud, mits
die maar verkregen worde. De tegenwoor
dig gevolgde wijze van aanbesteding en
gunning voor te lage prijzen, maakt dat
vleesch van niet voldoende kwaliteit aan
den milicien tot voedsel verstrekt moet
worden en het is hoog tijiïdaar verandering
in te brengen.
J'u mierend, 13 Dee. 1005.
COK>'. UK (ÏOI:IIE Hz.
Wat kan gedaan worden om het
Wachtschip" beter bewoonbaar
te maken ? ^
Met belangstelling zal een ieder, wien
marinezaken ter harte gaan en wien de
Groene" van 10 December j .1. in handen is
gekomen, hebben kennis genomen van 't
artikel Wachtschip of Kazerne?" Te meer
zal zulks 't geval zijn, waar zich als schrij
ver van 't stuk heeft bekend gemaakt een
(sedert 6 jaar) oud-luitenant ter zee, iemand
dus met ondervinding op 't behandelde
punt en... met toewijding nog voor't per
soneel der marine en daarmede ook voor
de marine in haar geheel.
't Zij o. g. vergund naar aanleiding van
Z.'s artikel een en ander in het midden te
brengen.
In den aanvang (lle regel) lezen we in
het opstel:
Daar evenwel in een half dozijn jaren
bij de marine niet veel verandert, (behalve
eenige keeren het systeem van aanbouw)
zal het leven op de wachtschepen thans
nog wel niet veel afwijken van toen ik daar
in het genot van vrije woning was."
't Is jammer met 't oog op de waarde
van 't stuk van den heer Z., dat hij alvo
rens zijn artikel te schrijven, vergeten heeft
op informatie uit te gaan, want inderdaad!
op 't gebied der wachtschepen, zooals Z. ze
gekenu heeft, is een beduidende verandering
gekomen.
Hellevoetsluis kent geen wachtschip meer;
Amsterdam heeft de oude Maurits" be
dankt en in die directie is de Admiraal
van Wassenaer" gedeeltelijk vertimmerd
en althans geriefelijker dan te voren inge
richt, als wachtschip aangfewezen.
Willemsoord heeft nog steeds de Adolf".
Waarom ik dit alles releveer en op den
voorgrond stel '
Eenvoudig, omdat ik, alles voelende voor
den drang naar kazernebouw, te goed be
grijp, dat, waar allerwege het wachtwoord
is Bezuiniging"!, de eerste jaren niets zal
komen van de oprichting van kazernes voor
de marine en ik desniettegenstaande een
middel wil aan de hand doen, waardoor de
voornaamste grief tegen het bewonen van
een wachlschip kan komen te vervallen.
En die voornaamste grief is, we lezen 't
duidelijk ook in Z.'s artikel: de benauwde
slaapgelegenheid" ruimte, die ook moet
dienen tot eetzaal, ontspanniiigszaal etc. etc.
Mijn ontwerp is: Bouwt een flinke, van
waschgelegenheid voorziene slaapzaal in de
buurt van het wachtschip."
De kosten, vergeleken bij die voor een
kazerne zijn natuurlijk gering, bovendien
zou men de plaats en de inrichting van de
slaapzaal (ingericht natuurlijk voor hang
matten) zoo kunnen kiezen, dat eventueel
een kazerne kon worden aangebouwd.
Is nu die slaapzaal aanwezig, dan wordt
de toestand aan boord van het wachtschip
voel beter, t. w. geen slaapstank in 't schip;
ruimte voor laat-opblijvers. kooien kunnen
luchten iederen dag, en men kan zich was
schen binnen 4 muren."
Aangezien de slaapzaal om zoo te zeggen
niet betimmerd zal zijn, zoo kan, wanneer
dat wenschelijk mocht blijken bij den aan
bouw der kazerne, die zaal zonder bezwa
ren tot een ander doel ingericht worden.
\Yacht<iuaestie blijft natuurlijk steeds
bestaan, toezicht moot er zijn. Op dat punt
is tegenwoordig evenwel 't betrachten van
de billijkheid zeer groot; eens per 3 of 4
dagen wacht.
M. i. moest met een bouwen van een
slaapzaal te Willomsoord begonnen worden;
aan boord van de Wassenaer" is de slaap
gelegenheid ('t geval van overbevolking
natuurlijk daargelaten; 't zelfde geldt voor
een kazerne!) goed te noemen. De groote,
zeer hoogo 'en goed te ventüeeren
gymnastiekzaal in dat schip is een
prachtscheeps-slaapzaal.
Óók daar aan boord is ruimte voor
opblijvers aanwezig.
Ik heb, evenals trouwens mijn collega '/,.
de slaap-quaestie als verreweg de belang
rijkste aangemerkt: eet-ruimte (zoodra er
geen stank meer is) is er voldoende in een
schip, en, wanneer men aandacht schenkt
aan 't punt recreatie" dan vergete men
niet, dat cantine en militaire tehuizen 't
hunne kunnen bijdragen tot verpoozing van
de schepelingen die voor 't grootste deel
trouwens hun weg wel vinden aan den wal!
De strijd loopt over wachtschip" of ka
zerne, doch het mag als zeer juist aange
merkt worden, dat /. mede ter sprake heeft
gebracht een rubriek schepen verwant aan
de wachtschepen als Marnix", Zeehond",
Dolfijn".
Zeer zeker moeten de opvarenden dier
schepen (wat betreft de Marnix" zijn 't
natuurlijk de torpedoboot-varenden) bij
verblijf iu de haven mede in de gelegenheid
gesteld worden gebruik te maken van de
door mij gewenschte slaapzaal. Ik zou zeg
gen: Zij nog eerder dan de
wachtschipbewoners," als er, wat ik niet zou hopen,
sprake mocht zijn van wie 't eerst aan
de beurt?"
Het tijdelijk bewonen van een
ongebruikten monitor stipt Z. ook nog even aan; de
uitspraak dienaangaande van Z. kan ik ge
heel onderschrijven en is 't dan ook te hopen,
dat in de toekomst nimmer meer een zoo
danig vaartuig worde gekozen als tijdelijke
woning voor een scheepsbemanning. Mocht,
onverhoopt, niet tot den bouw van kazernes
worden overgegaan, moge dan in den geest
van 't vorenstaande verbetering worden
aangebracht. J. C. BUASDT COKSTIUS,
oui.l-luitmii.mi ter zee der '~e k!.
Het ontslag der beide
onderwijzers.
Welk een chaos van beschuldiging en
verdediging! Welk een agitatie en welk
een spectakel, altemaal omringende de
hooge handeling van de gemeente-autori
teit om recht te doen" en de openbare
school te zuiveren van
gezag"-verafschuwende elementen.
Niets bleek duidelijker bij de discussie,
dan dat de Raad zelf uit dezen rommel
niet recht wijs kon worden, en hij ten
slotte meer in den geloove van met de
muts Vel degelijk raak gegooid te hebben,
dan in de zekerheid van een rechtvaardig
vonnis op grond van onweerlegbare ge
tuigenissen en welgestaafde feiten te vel
len, dien twee onderwijzers voor goed hun
positie heeft benomen om met den
heer Zeehandelaar te spreken, als patroons
die te beoordeelen hebben of zij hun
bedienden geschikt zijn voor hun taak.
Onder deze omstandigheden heeft de
schoolopziener Sauvage Nolting den Raad
en het publiek een waren dienst bewezen
door eens precies te zeggen, waardoor
deze onderwijzers z.i. bewezen hebben,
voor goed en oneervol, uit de school te
kunnen" worden verwijderd.
Wal betreft de qaaestie op zich zelf, de con
siderans van het besluit dient gewijzigd. Spreker
zal thans de motieven mededeelen op welke gron
den hij vóór de voordracht zal stemmen, nu hij
de stokken in hun geheel gelezen heeft
Spreker gaat de quaestie na. HU wijst er op
dat de onderwijzers wilden dat het kamertje van
het hoofd der school, het kamertje voor alle onder
wijzers zou zijn en zij zouden beoordeelen de
schoolwandelingen. Dat was dus art. 23 der wet
op het L. O. op zyn kop zetten. Te recht zijn
deze beslniteu der eerste schi-.olveigadering niet
uitgevoerd En in de tweede vergadering
wenschten B. en \V'. niet toe te staan publiceering der
correspondentie tusschen hen en het hoofd: ging
het nu op, dat op die gronden de toestand aan
de school T bleef zooals hij was? Zeer sterk kwam
de onwettige bonding der twee onderwijzers uit iu
de schoolvergadering van 6 Sept., toen zij eenvou
dig de bepalingen van. B. eu W, aangaande de
schoolvergaderingen Ier zijde zetten Dat was mis
kennen van het gezag der wettige overheid, van
B. en W. Wetten mogen niet goed zijn, doch zoo
lang fij daar zijn, dient meu ze te eerbiedigen.
Maar deze feiten hadden B. en W. in den consi
derans tot hun besluit moeten opnemen. Al zal
spreker niet ia lk opzicht den heer Holtzappe!
verdedigen, toch deed deze, niet anders dan zijn
plicht als hij do besluite» handhaafde. Hooge)ijk:
is af te keuren dat de heer Traanberg een kiud
strafte, omdat het hem voorby ging en dadelijk
tot het hoofd ging, dat is toch wel degelijk het
gezag ondermijnen."
Aangenomen dat de heer De Koning de laatste
jaren niet voor zijn taak was opgewassen, di:ch
men neme nota van de verklaring van den inspec
teur, die dit hoofd grooten lof bracht voor zijn
arbeid. En toen kwam de heer Holtzappel, dio
algemeen in de schoolwereld bekend stond als een
uitnemend hoofd en had men zulk een man niet
meer tegemoetkoming kannen toonen? Misschien
had de heer Holtzappel vtrst ndiger gedaan als
hij dadelijk met de schoolvergadering was be
gonnen, doch nu hij dat niet deed, was hem toch
daarover geen verwijt te maken. Het was wel
degelijk een bedreiging geweest dat gezegd is dat
men De Koning had gespaard'', daarachter was
dus verder gaan bedoeld. Ook het aanwijzen van
het papiertje met den voet; het liggen met den
hoed op in de klasse wordt.door spr. afgekeurd,
vooral omdat men tegenover de kinderende beleefd
heid niet uit het oog mag verliezen. Allereerst
eischt spr. van een onderwijzer dat hij een be
schaafd man zij on een beschaafd man ligt niet
met den hoed op in de klasse.
Tot zoover de onderwijzer Traanberg.
Wat betreft den heer Edelman, hij is de man
van het ,,goeie morgen, mijn-heer!"; de man, die
sprak do woorden: acht personen zijn sterker
dan n'', waarin ook weer een bedreiging ligt
opgesloten. Dat niet eerder is ingegrepen mag
niet alleen verweten worden aan den wethouder,
doch ook zeker aan het Kijksschool-toezicht. De
beide heeren mogen goede onderwyzers zijn ge
weest, opvoeders is wat anders; zij hebben de
bevelen van B. en W. niet opgevolgd ; zij hebben
nergens verklaard dat zij verkeerd gehandeld
hebben en zich voortaan zouden houden aan de
wet en verordening. Hoewel hij den considerans
van de voordracht niet goedkeait, meende spr.
voor zich te kunnen stemmen voor het ontslag."
Deze schoolopziener bracht het dus
niet tot een moeten maar tot een
kunnen stemmen voor het ontslag.
Jammer genoeg heeft de heer Sauvage
Nolting toen hij zijn kunnen had aange
toond, daarop niet aanstonds laten volgen,
de reeks van verzachtende omstandighe
den, welke dat kunnen tot een niet-kunnen
bij anderen maakt. Wij bedoelen aller
eerst het verleden,' dat deze onderwijzers
achter den rug hadden op de school
onder den van zooveel te-kort-komingen be
schuldigden heer De Koning; vervolgens
hun vroegere verhouding als Bondsleden
tot den heer Holtzappel, die nu zich
anders vertoonde dan als de
oude-geestverwant; de oppositie van al de leden
van het personeel, dat het hoofd als
renegaat niet mocht lijden; de goede
getuigenissen nog in Januari 1905 aan
gaande hen afgelegd, zoodat zij de
salarisverhooging verkregen; den naam van
uitstekende onderwijzers, hun door nie
mand betwist en door de ouders der
leerlingen nog eens bevestigd; de be
kende slapheid en ongelijkheid van des
Wethouders optreden en van dat van het
verder toezicht, hetwelk zoo laat .had
gewaarschuwd en ingegrepen; ??dit
l