De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 17 december pagina 2

17 december 1905 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. l' zou ons althans zeker weerhouden hebben, twee onderwijzers van zulk een repu tatie ambteloos en broodeloos te maken, al. hadden zij dan ook naar bijna ieders meening, ook naar onze meeniny, een disciplinaire kastijding verdiend. Nu echter schijnt ons deze straf omnenschelijk hard; daar ieder die nadenkt zeer wel kan weten, dat onder een zeer groot aantal der openbare onder wijzers .een richting bestaat-, die zeker niet de minsten der broederen onder haar voorstanders telt, en men daarenboven met voldoende zekerheid kan vaststellen, dat ditzelfde schoolpersoneel, waarvan er nu twee zijn uitgeworpen en de overigen met straffen zijn bedreigd, een uitstekend en vreedzaam personeel zou .zijn, in staat een model-school te vormen, indien men iemand van gelijke richting, een man als Gerhard b.v., aan 't hoofd had geplaatst. Hoe is 't mogelijk, vragen wij daarbij ons zelf af, dat vrijzinnigen op deze wijs ijzer met handen willen breken, en bij al het rumoer, dat zij daarbij maken, en het stof links en rechts, en rechts nog 't meest, daarbij opgejaagd, op dit moment, na Kuypers schoolwet, het open baar onderwijs, die burcht der vrijheid, ook voor het personeel, Daarop men trotech moest zijn, in discrediet bren gen? Men ga zoo door en men zal zien, hoe men haar benadeelt. jDe Ilaad heeft nu, rechts houdende, op haar manier recht gedaan; thans mag men dan toch zeker vragen, hoe hij handelen zal om de oorzaken van den geest van ontevredenheid, die onder zoo .vele onderwijzers heerscht, van kracht te berooven. Straffe dwang toch maakt geen tevreden menschen. Zal hij nu eindelijk den Wethouder, het hoofd doen buigen, en hem dat puntenstdsel doen terug nemen, dat van den beginne af, zoowel door onderwijzers als door mannen buiten het schoolambt staande, is aangewezen als een volstrekt onnoodig, vernederend en belachelijk middel van controle en informatie. Men heeft het in de laatste dagen druk over pesten" gehad, maar welk mensch, die zich ver plaatsen kan in het geval van de hon derden jonge, gevoelige, ontwikkelde mannen en vrouwen, beseft niet, dat het voor hen als een plagerij moet worden beschouwd, en dat ook zij spreken van pesten" ? Wie vond dat onding uit wie bracht het, tegen den wil van een leger ernstigfitrevende ambtenaren, in toepassing? Bij h t intrekken van dien zotten maat regel verliest niemand iets en men wint de sympathie van honderden onder wijzers en onderwijzeressen. Vervolgens het bureaucratisch be heer en de instructie . .. dat stadhuis product, waarop zoo duidelijk staat uit gedrukt, dat de onderwijzers niet voor vol worden aangezien...; dingen, die feitelijk ongeveer niets beteekenen, maar die, omdat ze toch ook wel iets betee kenen hunnen, en een krenking zijn van den onderwijzersstand, de gemoe deren irriteeren. Och, als de wethouder al den tijd, dien hij besteed heeft aan deze verbitterende grappen, eens gegeven had aan een studie van het menschenhart,.zelfs maar van het diepere en fijnere gevoel, waar onze ouder wijzers mee bedeeld kunnen zijn wie weet, hoeveel dank hij zou hebben ge oogst. En dan dat hoofden-artikel! Hoe is 't mogelijk, dat door een Kaad van Amsterdam, onder verstandige lei ding, nog niet gevraagd is een wetsherziening op dit punt! En is het nog geen tijd om een eind te maken aan het wandelend-hoofdschap, die bron vin zooveel kwaad ? Want voor hoevelen is niet ook hier de ledigheid des duivels oorkussen, en werkt d:t mee tot het verwekken van een minder goede ver houding tusschen het hoofd en het per soneel ? Waarom, zouden wij willen vragen, moeten nu de hoofden steeds voor eens en voor goed worden benoemd? In een groote stad als Amsterdam, waar scholen zijn met een personeel, bestaande uit een aantal lieden van eenigen leeftijd, voor zien van de noodige akten, zou o. i. hot hoofdschap zér goed tijdelijk kunnen zijn en wisselen b.v. bij het jaar. Stel, dat men in Letter T de heeren Traan berg, Edelman en Holtzappel tot elkander af wisselende hoofden had gehad, zou daar niet een veel betere toestand hebben geheerscht? De samenwerking van dit drietal had niet geleden onder de hoog heid der positie van den een. De ge lijke verdiensten zouden gelijke belooning vinden, en dat is billijk en noodis, want er zal toch op den duur een middel ge vonden moeten worden, om de onder wijzer even bekwaam als, of nog bekwamer dan het hoofd van nu, aan verbetering van positie te helpen. Zeker, de kosten zouden rijzen, maar bij een dergel ij k tijde lijk en wisselend hoofdschap zal, door vermindering van de stoffelijke voordeelen aan het tegenwoordig hoofdschap ver bonden en de verbetering van de sala rissen der onderwijzers, die mede tot hoofd worden gekozen, een grooteren stand worden gekweekt, welke althans het hoogste bereiken kan. En dan, als de heeren nog eens iets anders willen bedenken dan gezagshandhaving ? door iemands loopbaan voor goed te sluiten: heeft het geval van deze dagen niet geleerd, dat er nog een ander tuchtmiddel behoort te bestaan, dan schorsing en uitwerping ? Hoe zou de stemming gepasseerden Woensdag zijn afgeloopen als er een lichtere straf te kiezen ware geweest? Men behoeft de discussie maar te lezen om het gepaste van de vraag te erkennen. Daar is nog zooveel te doen, wat te lang verzuimd is om den vrede in de onderwijzers wereld te stichten, en der vrijheid den we;? te banen, opdat zij niet uitloope op bandeloosheid en verzet, tot schade van den goeden naam der open bare school. Men vergete niet, daar bestaat een tegenpartij, waar tegen men haar op alle eerlijke en redelijke wijze te ver dedigen heeft. Een Stedenbond. De Staatkundige geschiedenis der Kuropeesche landen is rijk aan voorbeel len, dat, meestal voor meer economische dan politieke doeleinden, maar meermalen ook voor beiden, er tusschen de steden van zeker gewest, de steden eener provincie, havensteden die eenzelfde achterland hebben, industrie steden met gelijke belangen tegenover de regeering, een verbond werd gesloten om de gemeenschappelijke, eigenaardige be langen eerst te bespreken, bij monde van vertegenwoordigers, en dan door daden ge meenschappelijk te behartigen. Het meest bekende voorbeeld, in zijn gevolgen ook in onze dagen nog levendig te constateeren, is het verbond der Hanse-tteden, uit de middeleeuwen; daarnevens heeft bestaan het Verbond der steden in Rijnland, en ook de latijnsche landen hebben stellig wel zulke voorbeelden aan te wijzen. Sedert is de economische verhouding van de steden fcot den Staat, geheel gewijzigd. Het staatsbestuur heeft zich oneindig ge compliceerd ontwikkeld, heeft de overheidsbemoeiïng ook gecentraliseerd, en heeft den Stadsbesturen, nis beheerders der Gemeenten, een meer passieve dan actieve, zij het dan ook een zeer uitgebreide en hoogst be langrijke, taak opgelegd. Zoowel op het terrein der administrie als dat der belas tingen en onderwijs, beweegt zich elk stadsbestuur binnen een zeer beperkte ruimte tussohen de algemeene dwingende voorschriften des Rijks, en is de afhanke lijkheid der gemeenten jogens de Rijksvertegenwoordigers, nl. de Gedeputeerde Staten, zóó buitengewoon, dat elke gemeente in honderd-en-een gevallen streng moet op letten, te blijven binnen het keurslijf van bepalingen, door het Rijk vastgesteld ... Onder deze moderne verhouding van volkomene afhankelijkheid jegens het rijk, in den toestand van wettelijke passiviteit en onderworpenheid, waarbij het Gemeente bestuur meer uitvoerder van des Rijks voorschriften, crVn onafhankelijk en zelf standig regeerend college is, bestaat er, het spreekt wel van zelf, voor de gemeen ten ook op verre na niet dezelfde aanleiding, ?en ook zeker niet dezelfde vrijheid, om zich, gelijk in de middeleeuwen, voor tijdelijke of langdurige belangen of kwestiën met elkander te verstaan, en min of meer ge meenschappelijke daden te doen. De ver plaatsing der politieke scheidingslijn van lokaal of gewestelijk naar meerder of minder democratisch of behoudend, het groote verschil van opvatting omtrent de taak der gemeente, enz., is bovendien aan dit alles ook niet bevorderlijk. * * Toch zien wij thans actief optreden een stedenbond, modern in oorsprong; zeer jong van datum ook, die zijn ontstaan dankt óók maatschappelijke, sociaal-politieke verhou dingen. Het is de Deutsche S'tii'ltetafj, een vereeniging van vertegenwoordigers van Duit sche steden, waarvan de voorloopige oprich ting reeds in 19;)8 plaats vond, en die nu dezer dagen op eene landelijke bijeenkomst definitief is geconstitueerd. Voigen.s het ontwerp voor de statuten zal het zijn een Verbond van Duitsche steden, dat zich ten taak stelt, het wel/djn vau de gemeenschap pen waarover de stadsbesturen gesteld zijn, te behartigen, voor de gemeenschappelijke belangen der steden op te komen, en de kennis over, en de inrichting van, de ver schillende takken van gemeente-dienst en gemeente-onderneming wederzijds te be vorderen." Van dit verbond kunen lid worden: ste den van meer dan 55.000 inwoners, en eaamgevoegde gemeenten, groepen, die te xamen meer dan 25.0(X) inwoners tellen. Verder wordt voorgesteld, aan een uitvoe rend comitéde leiding van dit moderne verbond op te dragen, en vat men in het oog om door het nu en dan houden van congressen (?Stii Jtetage"), door het instellen van een bureau van inlichtingen, studie en statistiek, en door het vormen eener centrale bibliotheek, het doel te bevorderen, H^t centrale bureau, voor gemeenschap pelijke rekening onderhouden, zal dan in staat worden gesteld alle inlichtingen te geven, of door middel daarvan inlichtingen in te winnen over alle takken van gemeen tedienst, over de interpretatie der gemeen tewet, over gemeente-exploitatie, gezomlhei Isdienst, enz. enz. Een som wordt aan bureau ter beschikking gesteld om daarvoor de belangrijkste studiën van Gemeenterecht aan te schaften en verder verplichten zich de Gemeentebesturen om alle verordeningen, verslagen en andere stukken, van beteekenis voor rui meren kring, kosteloos aan dat bureau toe te zenden. Aan het hoofd van dit Bureau zal een juridisch onder'egd persoon worden gesteld als directeur, die met Gemeenteadministratie en Gemeenterecht vertrouwd is. Op het eerste congres van dit moderne Steden verbond werd, behalve over de ontwerp-statuten en verdere werkzaamheden voor het constitueeren, een zee.r belangrijk en actueel punt besproken, nl. de vlceschiiood, en de houding die de Gemeente en Stads besturen daarin verder hebben aan te nemen. EPH stedenbond. Toen ik de Statuten las, en in enkele Duitsche bladen hoopvol en vertrouwensvol geschreven artikelen over het aanstaande Steden-congres, verwachtende daarvan een sterken aandrang op de regeering, om niet langer minister Pod" ongehinderd z'n gang te laten gaan met zijn ultra-agrarische politiek, die de stadsbesturen in de Grootste verlegenheil brengt... toen heb ik nage dacht over de vraag, of, onder de moderne verhoudingen in ons Staatswegen, zulk een Stedenband nit-t in elk modern land,,/ilth<iiis niet in onx lav</, een hoogst helang rijke iaak zou kunnen vervullen'; Of er niet vele redenen althans zijn, die ons nopen, daarop eens onze aandacht te vestigen, en daar over van gedachte te verwisselen? /eg nu niet aanstonds, geachte lezer, dat het weer Duitschland naapen zal zijn". Het is waar, en het is stellig niet onze natie tot eere, dat de meeste schoon toch lang niet alle maatregelen van.sociaal politieken aard schijnbaar ontleend zijn aan Duitsche voorbeelden. Ons land -is nu eenmaal op dat gebied geen pionier, en het ziet er ook niet naar uit dat het 't voorloopig worden zal. Maar al zit er daarin ook iets, wat onaangenaam aandoet, toch mogen we nimmer nalaten, nietwaar, om, wanneer we bij onze Oostelijke naburen in hun sociale en publieke leven goede voorbeelden en goede dingen zien, deze als zoodanig te erkennen en te trachten, zo ouder ónze omstandigheden na te volgen. K n waarlijk -- _er zit zooveel goeds in die idee, zooveel wat ook hier dringt'en noopt om gemeenschappelijk beraad, om gemeenschappelijke voorlichting, zelfs tot Gemeenschappelijk optreden, als het kon, dat wij, dunkt mij, die gedachte niet zander meer mogen loslaten. De beteekonis van de plaats die de ge meenten, als uitvoerders van den wil en de voorschriften des rijks, in ons sociale leven inneemt, is van jaar tot jaar toegenomen, en neemt nog gedurig toe. De Gemeente lijke exploitatie van openbare diensten breidt zich al meer en meer uit, en de Gemeentebe^sturen komen voor belangrijke en ingewikk'elde gemeen tel ijk-administratieve Gemeentelijk-sociale maatregelen te staan. Daarbij komt de belangrijke hulp, die de Gemeente gedwongen wordt aan het Rijk te verïeenen voor de doorvoering van do' verzekeringswetten, woning- en gezond heidswet, enz., waarbij eveneens belangrijke vraagstukken zich voordoen. Kn er kunnen komen vraagpunten van dringende actueele beteekenis. Ik wijs op den toestand der Gemeente-tinaiicien, die, wanneer het Rijk nog eenige jaren blijft wachten op het Rapport der (Joamiissie, stellig om oplos ing dringt! Ik stip hier slechts aan, Ik stip verder slechts aan het vraagstuk der Gemeente-belastingen binnen het raam der bew<i<lhp,<l(>ii, door het Ri.jk gesteld. KW/; congres, ir M; orgaan van eenige competentie, bespreekt dit hoogst belang rijke vraagstuk:' Ik stip aan: de nog altijd voortdurende out iuikiug der vermogenden van de gemeentelijke inkomstenbelasting, en de nog altoos voortdurende weigering van het Rijk om inzage te geven van de kohieren der vermogensbelasting. Vanwaar moet de daarvoor noodige aandrang komen, anders dan een gemeenschappelijk optreden der gemeente zélf:1 Ik stip slechts aan de wél wat al te vér gaande bevoegdheden der Gedeputeerden. En ten slotte herinner ik slechts aan het ontwerp wijziging-Ge meentewet,dat zoo intens dreigde in te grijpen in de autonomie der gemeenten. Welke competente lichamen waren er, die daar over, toen het gevaar dreigde, hun belang hebbend en deskundig oordeel konden uit spreken y 7ie, wanneer wij al deze vraagpunten in het oog nemen, die hoe langer hoe1 meer dringen om grondige bespreking, dan moet zich wel de overtuiging vestigen, dat, in dien er een lichaam genoemd kan worden als boven geschetst, het ten onzent een ruim en dankbaar arbeidsveld zou vinden... Alleen reeds de vorming en inrichting van een bureau, in den aangegeven zin, zou liet vestigen van zulk een stichting wettigen, waar onze gemeente-politiek een beeld van nog zóó weinig eenheid, nog zooveel tegenstrijJigs biedt. Moralistische Poëzie. II. (.S7o(.) Of d:t nu socialistische po.ëzie is»? Neen, want die is er niet, kan er niet zijn vóór er een maatschappij is op den grondslag van het socialisme. Wat wij kunnen hebben is poëzie-van-socialisten : aandoeningen vaneen socialisten-temperament. Xiet alleen dat wij baar kunnen hebben, wij hebben haar ook inderdaad. In ons land zelfs niet van de slechtste soort: liolaml Holst, Gorter, Scheltcma, De Vois kunnen genoemd worden. Maar: poëzie-van-socialisten. Dat wil dus zeggen: van individuen uit onze kapitalisti sche samenleving, k.weekelingen van haar kuituur, aangedaan door zoo hevig-s indruk ken van de klassete/enstellingen in die samen leving, dat zij da schoonheid zien in hare bestrijding, en daarvan kunnen maken : poëzie. Maar men voelt, nietwaar, dat dat met het socia'isme niets te maken heeft. Visie van het lijden der proletariërs, visie van de moei lijkheid, van de onyermoeidheid, van de schjonheid van hun strijden, visie van hun ideaal, van hun toekomst, visie zelfs van het gansch wereld-bewegen en de beteekenis van den arbeidersstrijd daarin. Maar dit is het socialisme niet en dat is -?wanneer het kunist is, dat wil zeggen, wanneer het staat op de hoogte van 01 ze hedendaagsche. dat is kapitalistische, dat is bourgeoiskultuur, niet eens proletarische kunst, immers voor de massa onbegrijpelijk. Laten wij ons" niets wijs maken! Als de suggestie van den naam er niet is, kau men aan een gemiddeld ontwikkelden socialistischen proletariër, alle verzen van mevrouw Holst voorlezen, zonder dat hij er n mooi vindt. Mooi vindt tenminste om het-zeggeuin-versvorm. Zóó mooi vindt, dat hij gevoelt: dat kan niet anders worden uitgedrukt, dat moet zóó, en dat hij het van buiten leert om dat steeds zóó bij zich te bobben. Individualistische poëzie, die omdat zij komt uit een socialistisch gemoed ontegen zeggelijk goede eigenschappen heeft. Het socialisme geeft, te midden der burgerlijke decadentie, vastheid en de verzekering van een ideaal, dat wil zeggen: een zekere rust, en een rustige zekerheid. Er valt wat te zeggen en er is in de beweging-zelf een zekere mate van schoonheid. Maar die toch ook omdat zij »an socia listen komt slechte eigenschappen hebben moet. En dat door de in-zich-gegeven tegen strijdigheid. Zij wil niet zijn wat zij nu eenmaal toch moet zijn : kuituur-product eener kapita listische samenleving. Zoo komen die arme verzen in de wereld, die met een goed, individualistisch-goed gezien beeld of een goede gedachte beginnen en dan opeens, met een verandering van toon, van rythmc, van geluid de toepassing geven op bet socialisme, op de arbeidersbeweging, en zoodoende den nek breken voor zij zijn uitgegroeid. En ook, schoon minder duidelijk, ligt over veel andere dit ged A'ongen-zien als een nevel: er is de rnach't eloosheid socialistische poëzie te geven zonder een socialistische]] ondergrond, en dat kan niet anders dan zich wreken aan de poëzie. Eu om nu op Schtltenia terug te komen: liet wil mij toeschijnen of zijn laatste boes en is dat zoo dan zijn er in enkele der vroegere reeds de pogingen toe te vinden deze moeielijkheid langs ten anderen en nieuwen weg tracht te ontkomen. Wat toch is de opzet en bedoeling van dit bot-k, waarvan wij de dichterlijkheid, de schoonheid, reeds hebben trachten vast te steilen eeu schoonheid ook, of liever, jui-tt in den zin der huidige, kapitalistische en dus burgerlijke kuituur V De dichter: de Vrager is bij hier, komt met ziju zondige aanvechtingen, met zijn groote individualistische zonden tot het leven verbeeld in de stad Amsterdam, en door het zien dier levende, stat! wordt hij van zijn zonden genezen en komt hij tot een gemeenschapsmorail. Hij leert zijn individualiteit be schouwen als een klein maar wnafscheidelijk verbonden deel van een groot geheel, aan welks wetten, aan welks richting, belangen en moraal het onherroepelijk onderworpen is, en van d''e ottdentorpenheid tracht hij de schoonheid te A-n. liet groeiend begrip dier onderworpenheid wordt telkens na el k'der zeven zangen door een koor gereflecteerd. Zoo eindigt de eerste zang met deze verzen : Koor: Wij kniinm sb-cbte het irrool irelieel Als ilcdcn van 't lü'litr.l Ivsetfen. Maar nooit oi;s boven haar vt-rhetl'tit Al xijn wij haar bcnu.-te de.il. AVij zijn gelijk' het golveiicl srrn*, \\ ij groeien i.aa.-t en door elkander \V ie was ei1 arooit-r dan ten ander '/. m er "een aiidcr ^-rooier \vas! IL't umli'vsrlifiil van meiwh tot mcnscli Gaat in het ulgeii.itei.e olnl r, llrt alacni, (".;(' \vnr.lt bij/onder Maar neixei-> is ecu va>!e u;!'e)is. Slotkoor: l lij z:et op zijn onrus i g leed Met ei'ii ^erii~te crliinJa h neder, KM vindt xy.i plan;-; i u 't 1. v. n we.ler }\ aarmee hij zieh verbonden v, eet. Het is Joseph Dietzgen, de A--beiter-philosoph" aan w-ien ook het motto is ontleend, die hem tot leidsman strekt, en het is de eigen aardige, uit de Hegeliaanscbe ontwikkelde, dialectiek van dezen volgeling van Marx, die weergegeven -wordt in de grootere zangen en die telkens met een bewonderenswaarde rastipheid en klaarte, zelfs zeer scherp en duidelijk in de koren wordt geformuleerd. Zoo dit: Groot i-i liet mo.nseheHjk beslaan Maar snuiter het heelal vol sterren, /ij blijven altijd e\en verre Yau ons verhelderd hoofd vandaan. Zij die haar eeuwig licht verwant, A\ eenende naar den hemel takten, Hnn hongrig hart moet leeren vasten Kn Ini.st'ren naar een klaar v. rstaud Hem wordt de kleine levenadis"!i Verlieht d-ior duizend tieltlerheden, Die, bij 't begrensde deel teu'eden, Aan hel yeheel gedachtig is. En, van een ander, de slotkwatrijn: Hij weet hoe zich zijn geeft vermeert Xieh iiieniiteiidecll met ileö-iingciliiigeii, Kn immer, uit H! "wijder kringen, Zi,"h wi'.lci' tot zich/.el-en keer1. Zoo worden: hoogvaardigheid; gierigheid, wellust, afgunst, begeerte, haat en wanhoop uit Vragers hart gebannen door het aanzienvan het-leven. De zonden die hem bestormen kon hij eerst niet afweren bij gebrek aan een moraal. Het individualisme gekweekt in onze antisociale samenleving kan geen andere moraal medebrengen dan een anarchistische, voor zoover men zich niet, aan verouderde uit vorige ontwikkelingsfazen o/ergeleverde zedeleeren wil blijven vasthouden ; zoo is onze tijd geworden a-moreel. De nieuwe moraal kan slechts opbloeien uit een nieuwe socialiseerende samenleving. Kerst dan krijgt men een moraal van algemeene geldigheid. Reeds nu, zooals er aanloopen zijn naar het socialisme, ?/.ijn er aauloopen naar de moraal. Zooals de arbeidersklasse liet socialisme vooruitziet, schept zij voor zich rt'i'dx nu de nieuwe moraal, gaat zij er ten rni'iste naar toe: ziet zij haar zuiverder dun dit aan de bezittende klasse mogelijk is. Zoo kan het zien van de levende stal" den soeialistisch-deukenden dichter verlossen van de anarchistische moraal der burgerlijke kuituur en hem zonde-overwinning verschaü'en doordat l ij zich n voelt met het levensgeheel. De moraalfilosofie van l'iiet'.gen en van Schelteuna is die van de strijdende arbeiders klasse; of bet die wezen zal van de arbei dersklasse als zij heeft overwonnen, is slechts als gissing aan te nninen. Aan het socialisme raken doet dit dus n ig niet, bet blijft bij : wijzen. De moeilijkheid voor het geven van socialistische poëzie heeft dus ook Scheltema niet overwonnen. Maar wat hij wel heeft volbracht, dat is, dat hij door van de indi vidualistische lyriek o .-er te gaan in de didac tiek, door zijn persoonlijkheid op te lossen in de gemeenschappelijkheid, door zi dizelf dialectisch te negeeren, een heele stap verder gedaan beeft in de richting waarin de kunst der burgerlijke kuituur kan worden : proleta rische kunst. Kun worden want ook Scheltema is daar nog niet. Dit blijkt en ziehier het grootste bezwaar tegen dit boek uit een zeer eigenaardig verschijnsel. De door hem overwonnen zonden zijn niet. typisch-proletarisch, maar burgerlijk: hoovaardij, gierig heid, wanhoop, begeerte, afgunst, wellust en haat zijn misschien bij individuen uit het proletariaat evenzeer te vinden, maar zijn duur de grootste zonden niet, omdat zij, zooals ten minste Scheltema ze te kijk stelt, liggen buiten het terrein van den gevoerd wordenien klassenstrijd. Afgunst, begeerte, haat bijvoorbeeld kunnen zelfs onder bepaalde omstandigheden en onder bepaalde vormen tot proletarische deugden leiden. En in dat geval worden ze dialectisch niet opgeheven langs den door Scheltema beganen weg. Niet de tevredenheid-met-het-beacheidèn-deel bijvoorbeeld is de negatie van de ondeugd begeerte", maar hare oplossing moet worden gezocht in het wegnemen van het iudividueele en het opgaan in de klasse-begeerte, in het klasse-streven naar dier aandeel in den maatschappeüjken rijkdom. De zonden zijn burgerlijk gedacht en dan ook slechts voor het burgerlijk, niet voor het proletarisch, gemoed overwonnen. -Dit boek is de weg waarlangs een kind der burgerlijke ktiltuur komt tot het begrijpen der .nieuwe moraal. Maar die nog niet in allen deele doorvoeld heeft. Want zou anders niet een andere zonde een echt proletarische omdat er de echt proletarische deugd der solidariteit" tegenover gtaut, allereerst overwonnen moeten zijn : De zelfzucht met al haar uit vloeisels? Dietzgen zegt (?Religion der Soaialdeniokratie, p. 17): Die wahre Erbsiinde an der das Menscheugeschlecht bisheran leidet, ist die Seib.s!sucht. Keiue schone Redensart, keiner Theorie und Satzung konnte sie ausmerzen, weil die Konstitütion der ganzen Ge-, sellschaft an diesern Nagel hüngt. Die burger-" liche Geselschafit fuszt auf dem selbstsüchtigen Unterschiede von mein und dein, fuszt auf dem sozialen Krieg, auf der Konkurrenz, auf der Ueberlistung und Ausbeutung des Eineii durch den Andern.... Die Moral... verlangt, und ihr ganzes Wesen beruht auf diesem Verlangen, dasz wir die Gegensiitze der Liebe und Selbstsucht rnit einander versöbnen, dasz sich die Gesellschaft auf dieser Versöhnung konstituire, dasz der Mensch dein Menschen die Hand reiche urn mit vereinter Kraft und Arbeit die Natur zur reichlichen Hergabe nnzerer Lebensmittel zu zwirgen.'" Het solidariteitsgevoel is een nieuwe, «it den klassenstrijd geboren deugd. En niet een eenvoudige, maareene waarop de nieuwe maat schappij moet worden gegrondvest. Zijn tegen deel, is de n euwe en vo ir bet strijdend prole tariaat grootste ondeugd. Zoo een wijsgeerig leerdicht proletarisch" zal wezen, dan moet bet allereerst aanwijzen hoe de verschillende ondeugden van het proletariaat worden om gezet in do deugd der solidariteit. Daarom is Scheltema's boek dit nog niet. Waar de richting waarin hij zoekt echter reeds daarom een betere is, omdat, zij de opheiling der individualiteit, de dialectische negatie wel te verstaan, die immers het zuivere uit haar niet doet verloren gaan tnaar opneemt in een hoogere orde bestreeft, daarom is dit boek een mooie belofte, is het bovendien voor de litteratuur van het proletariaat een uiterst belangrijk moment. j Ook hierom, dat waar een dergelijke aanloop naar de socialistische kunst gedaan wordt, de aanloopen naar het socialisme-zelf in de niaterieele wereld, reeds een onmiskenbare!» invloed blijken uit te oefenen. Niet het minst bewonderenswaardig en dankbaar te aan vaarden, omdat die invloed kan drijven tot het uiten in-schoonheid. Want het moge dan nog de proletarische" schoonheid niet hebben, dit boek, deze levende stad" is onder de mooiste voort brengsels onzer huidige litteratuur. Gelukkig Amsterdam, dat inderdaad zóó levend zijn kan, dat het opnieuw zijn dichters krijgt: Zong Vondel er: .,De hooghtijdt van 't Stadthuis en burgerheerschappijeu" de nieuwe dichters zullen het niet waarlijk eereu kunnen als zij er niet de hoogtijd zien komen van de klasse, dib de wereld draagt naar den nieuwen morgen." Scheltema is er reeds zoo n : als hij vraagt: Staat dan die ster niet vast, als de as oud is verdwenen Die ou,:e voeten naar d u nieuwen morden raagt ? is zijn antwoord : Het is de schoonheid die, door de oude seho< nheid In nen, \Veer in de O''ü:eu van een stillen droonier daaui't. II. E. VAN GEI.TIEH. Neo-Mliistisolie ppspüa. De Baedlivst-ieche Catechismus, door HEN'RY S. OI.COTT, President der Theosofische Vereeniging. Craft en Co, Amsterdam. In het Augustusnummer van Tke Fortïtiyhtly Reriem gaf mr. S. Lilly een interessant artikel getiteld: The Message op Buddhism to the Western World". Daarin wijst bij op de sterke propaganda van het Buddhisme die tegenwoordig in Europa wordt gedreven. In Frankrijk, Engeland, Duitschland waar niet al! vindt men tegen voordig neo Buddhistische kringen en vereenigingen die de gedachten en reden van den groolen In-lisctien Wijze zij 't ook uit de tweede of derde hatid .?opnemen en overpeinzen. Lilly ziet daarin tot op zekere hoogte een verblijdend versctiijnsel en ik doe 't met hem. 't Js eeu van de vele uitingen van een nieuw ont wakende religieuze behoefte. Het materialisme heeft uitgediend; het positivisme heeft zijn tijd gehad. Ook onder hen die vroeger on verschillig waren vour de boven/.innelijko dingen vertoont zich een drang naar wijsgeerig nadenken of godsdienstige mijmering. Honderden die zich van de oude kerk hebben afgekeerd en in haar dogmen en ceremoniën geen bevrediging vinden, zoeken langs audero wegen den onbekeiiden God'. Ken dier wege.n is het neo-Bu idhisme. Inderdaad, de iiddha heeft een boodschap te brengen aan de Westersche Wereld en 't is geen wonder dat zijn ernstige, mijmerende figuur velen onzer tijdgenooten aantrekt. Zijn sombere blik op 't leven stemt overeen met het pessimistisch realisme dat onze nieuwste literatuur kenmerkt. Zijn ernstige opwekking tot zelf beheersching en betooming van den hartstocht is 't rechte woord voor vele geschokte gemoederen, door zenuwoverspanrjing gejaagd en geplaagd. Eu zijn leer van het Karma, de wet'van oorzaak en gevolg, van wedervergelding en gerechtigheid op zedelijk gebied, sluit zich aan aan de evolutie leer die onzen tijd beheerscht. Geen dwazer en ongerijmder tegenstelling evenwel dan die tusschen Buddbisme en Christendom. Xiet Buddlia o f Jezus, maar Buddna en Jezus moet. de leus zijn van onzen tijd. In den voorhof van 't gebouw der Vrije Gemeente staan beide namen ge schreven aan den wand, omdat wij beiden. als leidslieden en meesters te eeren hebben. Bij onmiskenbaar principieel verschil stemmen toch beiden in menig opzicht overeen. Beiden zijn zaaiers uitgaande om te zaaien ; beiden leiden een leven van armoede en ontbering; beiden prediken het evangelie van zelfver loochening en dienende liefde; beiden wijzen den weg tot innerlijken zielevrede, tot het Nirwana of den hemel. Daarom is 't onwijs den een ten koste van den ander te ver

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl