Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No.
l'
zou ons althans zeker weerhouden hebben,
twee onderwijzers van zulk een repu
tatie ambteloos en broodeloos te maken,
al. hadden zij dan ook naar bijna
ieders meening, ook naar onze meeniny,
een disciplinaire kastijding verdiend.
Nu echter schijnt ons deze straf
omnenschelijk hard; daar ieder die
nadenkt zeer wel kan weten, dat onder
een zeer groot aantal der openbare onder
wijzers .een richting bestaat-, die zeker
niet de minsten der broederen onder haar
voorstanders telt, en men daarenboven
met voldoende zekerheid kan vaststellen,
dat ditzelfde schoolpersoneel, waarvan er
nu twee zijn uitgeworpen en de overigen
met straffen zijn bedreigd, een uitstekend
en vreedzaam personeel zou .zijn, in staat
een model-school te vormen, indien men
iemand van gelijke richting, een man als
Gerhard b.v., aan 't hoofd had geplaatst.
Hoe is 't mogelijk, vragen wij daarbij
ons zelf af, dat vrijzinnigen op deze wijs
ijzer met handen willen breken, en bij
al het rumoer, dat zij daarbij maken,
en het stof links en rechts, en rechts
nog 't meest, daarbij opgejaagd, op dit
moment, na Kuypers schoolwet, het open
baar onderwijs, die burcht der vrijheid,
ook voor het personeel, Daarop men
trotech moest zijn, in discrediet bren
gen? Men ga zoo door en men zal
zien, hoe men haar benadeelt.
jDe Ilaad heeft nu, rechts houdende,
op haar manier recht gedaan; thans
mag men dan toch zeker vragen, hoe
hij handelen zal om de oorzaken van den
geest van ontevredenheid, die onder
zoo .vele onderwijzers heerscht, van
kracht te berooven. Straffe dwang toch
maakt geen tevreden menschen. Zal hij
nu eindelijk den Wethouder, het hoofd
doen buigen, en hem dat puntenstdsel
doen terug nemen, dat van den beginne
af, zoowel door onderwijzers als door
mannen buiten het schoolambt staande,
is aangewezen als een volstrekt
onnoodig, vernederend en belachelijk middel
van controle en informatie. Men heeft
het in de laatste dagen druk over pesten"
gehad, maar welk mensch, die zich ver
plaatsen kan in het geval van de hon
derden jonge, gevoelige, ontwikkelde
mannen en vrouwen, beseft niet, dat het
voor hen als een plagerij moet worden
beschouwd, en dat ook zij spreken van
pesten" ?
Wie vond dat onding uit wie bracht
het, tegen den wil van een leger
ernstigfitrevende ambtenaren, in toepassing?
Bij h t intrekken van dien zotten maat
regel verliest niemand iets en men
wint de sympathie van honderden onder
wijzers en onderwijzeressen.
Vervolgens het bureaucratisch be
heer en de instructie . .. dat stadhuis
product, waarop zoo duidelijk staat uit
gedrukt, dat de onderwijzers niet voor
vol worden aangezien...; dingen, die
feitelijk ongeveer niets beteekenen, maar
die, omdat ze toch ook wel iets betee
kenen hunnen, en een krenking zijn
van den onderwijzersstand, de gemoe
deren irriteeren.
Och, als de wethouder al den tijd, dien
hij besteed heeft aan deze verbitterende
grappen, eens gegeven had aan een studie
van het menschenhart,.zelfs maar van het
diepere en fijnere gevoel, waar onze ouder
wijzers mee bedeeld kunnen zijn wie
weet, hoeveel dank hij zou hebben ge
oogst.
En dan dat hoofden-artikel!
Hoe is 't mogelijk, dat door een Kaad
van Amsterdam, onder verstandige lei
ding, nog niet gevraagd is een
wetsherziening op dit punt!
En is het nog geen tijd om een eind te
maken aan het wandelend-hoofdschap,
die bron vin zooveel kwaad ? Want voor
hoevelen is niet ook hier de ledigheid des
duivels oorkussen, en werkt d:t mee tot
het verwekken van een minder goede ver
houding tusschen het hoofd en het per
soneel ?
Waarom, zouden wij willen vragen,
moeten nu de hoofden steeds voor eens
en voor goed worden benoemd? In een
groote stad als Amsterdam, waar scholen
zijn met een personeel, bestaande uit een
aantal lieden van eenigen leeftijd, voor
zien van de noodige akten, zou o. i. hot
hoofdschap zér goed tijdelijk kunnen zijn
en wisselen b.v. bij het jaar. Stel, dat
men in Letter T de heeren Traan berg,
Edelman en Holtzappel tot elkander af
wisselende hoofden had gehad, zou daar
niet een veel betere toestand hebben
geheerscht? De samenwerking van dit
drietal had niet geleden onder de hoog
heid der positie van den een. De ge
lijke verdiensten zouden gelijke belooning
vinden, en dat is billijk en noodis, want
er zal toch op den duur een middel ge
vonden moeten worden, om de onder
wijzer even bekwaam als, of nog bekwamer
dan het hoofd van nu, aan verbetering
van positie te helpen. Zeker, de kosten
zouden rijzen, maar bij een dergel ij k tijde
lijk en wisselend hoofdschap zal, door
vermindering van de stoffelijke voordeelen
aan het tegenwoordig hoofdschap ver
bonden en de verbetering van de sala
rissen der onderwijzers, die mede tot
hoofd worden gekozen, een grooteren stand
worden gekweekt, welke althans het
hoogste bereiken kan.
En dan, als de heeren nog eens iets
anders willen bedenken dan
gezagshandhaving ? door iemands loopbaan voor
goed te sluiten: heeft het geval van deze
dagen niet geleerd, dat er nog een ander
tuchtmiddel behoort te bestaan, dan
schorsing en uitwerping ?
Hoe zou de stemming gepasseerden
Woensdag zijn afgeloopen als er een
lichtere straf te kiezen ware geweest?
Men behoeft de discussie maar te lezen
om het gepaste van de vraag te erkennen.
Daar is nog zooveel te doen, wat te
lang verzuimd is om den vrede in de
onderwijzers wereld te stichten, en der
vrijheid den we;? te banen, opdat zij niet
uitloope op bandeloosheid en verzet, tot
schade van den goeden naam der open
bare school. Men vergete niet, daar bestaat
een tegenpartij, waar tegen men haar op
alle eerlijke en redelijke wijze te ver
dedigen heeft.
Een Stedenbond.
De Staatkundige geschiedenis der
Kuropeesche landen is rijk aan voorbeel len, dat,
meestal voor meer economische dan politieke
doeleinden, maar meermalen ook voor beiden,
er tusschen de steden van zeker gewest, de
steden eener provincie, havensteden die
eenzelfde achterland hebben, industrie
steden met gelijke belangen tegenover de
regeering, een verbond werd gesloten om
de gemeenschappelijke, eigenaardige be
langen eerst te bespreken, bij monde van
vertegenwoordigers, en dan door daden ge
meenschappelijk te behartigen. Het meest
bekende voorbeeld, in zijn gevolgen ook
in onze dagen nog levendig te constateeren,
is het verbond der Hanse-tteden, uit de
middeleeuwen; daarnevens heeft bestaan het
Verbond der steden in Rijnland, en ook de
latijnsche landen hebben stellig wel zulke
voorbeelden aan te wijzen.
Sedert is de economische verhouding van
de steden fcot den Staat, geheel gewijzigd.
Het staatsbestuur heeft zich oneindig ge
compliceerd ontwikkeld, heeft de
overheidsbemoeiïng ook gecentraliseerd, en heeft den
Stadsbesturen, nis beheerders der Gemeenten,
een meer passieve dan actieve, zij het
dan ook een zeer uitgebreide en hoogst be
langrijke, taak opgelegd. Zoowel op het
terrein der administrie als dat der belas
tingen en onderwijs, beweegt zich elk
stadsbestuur binnen een zeer beperkte
ruimte tussohen de algemeene dwingende
voorschriften des Rijks, en is de afhanke
lijkheid der gemeenten jogens de
Rijksvertegenwoordigers, nl. de Gedeputeerde Staten,
zóó buitengewoon, dat elke gemeente in
honderd-en-een gevallen streng moet op
letten, te blijven binnen het keurslijf van
bepalingen, door het Rijk vastgesteld ...
Onder deze moderne verhouding van
volkomene afhankelijkheid jegens het rijk,
in den toestand van wettelijke passiviteit
en onderworpenheid, waarbij het Gemeente
bestuur meer uitvoerder van des Rijks
voorschriften, crVn onafhankelijk en zelf
standig regeerend college is, bestaat er,
het spreekt wel van zelf, voor de gemeen
ten ook op verre na niet dezelfde aanleiding,
?en ook zeker niet dezelfde vrijheid, om zich,
gelijk in de middeleeuwen, voor tijdelijke
of langdurige belangen of kwestiën met
elkander te verstaan, en min of meer ge
meenschappelijke daden te doen. De ver
plaatsing der politieke scheidingslijn van
lokaal of gewestelijk naar meerder of
minder democratisch of behoudend, het
groote verschil van opvatting omtrent de
taak der gemeente, enz., is bovendien aan
dit alles ook niet bevorderlijk.
* *
Toch zien wij thans actief optreden een
stedenbond, modern in oorsprong; zeer jong
van datum ook, die zijn ontstaan dankt óók
maatschappelijke, sociaal-politieke verhou
dingen.
Het is de Deutsche S'tii'ltetafj, een
vereeniging van vertegenwoordigers van Duit
sche steden, waarvan de voorloopige oprich
ting reeds in 19;)8 plaats vond, en die nu
dezer dagen op eene landelijke bijeenkomst
definitief is geconstitueerd. Voigen.s het
ontwerp voor de statuten zal het zijn een
Verbond van Duitsche steden, dat zich ten
taak stelt, het wel/djn vau de gemeenschap
pen waarover de stadsbesturen gesteld zijn,
te behartigen, voor de gemeenschappelijke
belangen der steden op te komen, en de
kennis over, en de inrichting van, de ver
schillende takken van gemeente-dienst en
gemeente-onderneming wederzijds te be
vorderen."
Van dit verbond kunen lid worden: ste
den van meer dan 55.000 inwoners, en
eaamgevoegde gemeenten, groepen, die te
xamen meer dan 25.0(X) inwoners tellen.
Verder wordt voorgesteld, aan een uitvoe
rend comitéde leiding van dit moderne
verbond op te dragen, en vat men in het
oog om door het nu en dan houden van
congressen (?Stii Jtetage"), door het instellen
van een bureau van inlichtingen, studie en
statistiek, en door het vormen eener centrale
bibliotheek, het doel te bevorderen,
H^t centrale bureau, voor gemeenschap
pelijke rekening onderhouden, zal dan in
staat worden gesteld alle inlichtingen te
geven, of door middel daarvan inlichtingen
in te winnen over alle takken van gemeen
tedienst, over de interpretatie der gemeen
tewet, over gemeente-exploitatie,
gezomlhei Isdienst, enz. enz. Een som wordt aan
bureau ter beschikking gesteld om daarvoor
de belangrijkste studiën van Gemeenterecht
aan te schaften en verder verplichten zich de
Gemeentebesturen om alle verordeningen,
verslagen en andere stukken, van beteekenis
voor rui meren kring, kosteloos aan dat bureau
toe te zenden. Aan het hoofd van dit Bureau
zal een juridisch onder'egd persoon worden
gesteld als directeur, die met
Gemeenteadministratie en Gemeenterecht vertrouwd is.
Op het eerste congres van dit moderne
Steden verbond werd, behalve over de
ontwerp-statuten en verdere werkzaamheden
voor het constitueeren, een zee.r belangrijk
en actueel punt besproken, nl. de vlceschiiood,
en de houding die de Gemeente en Stads
besturen daarin verder hebben aan te nemen.
EPH stedenbond.
Toen ik de Statuten las, en in enkele
Duitsche bladen hoopvol en vertrouwensvol
geschreven artikelen over het aanstaande
Steden-congres, verwachtende daarvan een
sterken aandrang op de regeering, om niet
langer minister Pod" ongehinderd z'n gang
te laten gaan met zijn ultra-agrarische
politiek, die de stadsbesturen in de Grootste
verlegenheil brengt... toen heb ik nage
dacht over de vraag, of, onder de moderne
verhoudingen in ons Staatswegen, zulk een
Stedenband nit-t in elk modern land,,/ilth<iiis
niet in onx lav</, een hoogst helang rijke iaak
zou kunnen vervullen'; Of er niet vele
redenen althans zijn, die ons nopen, daarop
eens onze aandacht te vestigen, en daar
over van gedachte te verwisselen?
/eg nu niet aanstonds, geachte lezer, dat
het weer Duitschland naapen zal zijn".
Het is waar, en het is stellig niet onze
natie tot eere, dat de meeste schoon
toch lang niet alle maatregelen van.sociaal
politieken aard schijnbaar ontleend zijn
aan Duitsche voorbeelden. Ons land -is nu
eenmaal op dat gebied geen pionier, en het
ziet er ook niet naar uit dat het 't
voorloopig worden zal. Maar al zit er daarin
ook iets, wat onaangenaam aandoet, toch
mogen we nimmer nalaten, nietwaar, om,
wanneer we bij onze Oostelijke naburen
in hun sociale en publieke leven goede
voorbeelden en goede dingen zien, deze als
zoodanig te erkennen en te trachten, zo
ouder ónze omstandigheden na te volgen.
K n waarlijk -- _er zit zooveel goeds in
die idee, zooveel wat ook hier dringt'en
noopt om gemeenschappelijk beraad, om
gemeenschappelijke voorlichting, zelfs tot
Gemeenschappelijk optreden, als het kon,
dat wij, dunkt mij, die gedachte niet zander
meer mogen loslaten.
De beteekonis van de plaats die de ge
meenten, als uitvoerders van den wil en de
voorschriften des rijks, in ons sociale leven
inneemt, is van jaar tot jaar toegenomen,
en neemt nog gedurig toe. De Gemeente
lijke exploitatie van openbare diensten
breidt zich al meer en meer uit, en de
Gemeentebe^sturen komen voor belangrijke en
ingewikk'elde gemeen tel ijk-administratieve
Gemeentelijk-sociale maatregelen te staan.
Daarbij komt de belangrijke hulp, die
de Gemeente gedwongen wordt aan het
Rijk te verïeenen voor de doorvoering van
do' verzekeringswetten, woning- en gezond
heidswet, enz., waarbij eveneens belangrijke
vraagstukken zich voordoen.
Kn er kunnen komen vraagpunten van
dringende actueele beteekenis. Ik wijs op
den toestand der Gemeente-tinaiicien, die,
wanneer het Rijk nog eenige jaren blijft
wachten op het Rapport der (Joamiissie,
stellig om oplos ing dringt!
Ik stip hier slechts aan,
Ik stip verder slechts aan het vraagstuk
der Gemeente-belastingen binnen het raam
der bew<i<lhp,<l(>ii, door het Ri.jk gesteld.
KW/; congres, ir M; orgaan van eenige
competentie, bespreekt dit hoogst belang
rijke vraagstuk:' Ik stip aan: de nog altijd
voortdurende out iuikiug der vermogenden
van de gemeentelijke inkomstenbelasting,
en de nog altoos voortdurende weigering
van het Rijk om inzage te geven van de
kohieren der vermogensbelasting. Vanwaar
moet de daarvoor noodige aandrang komen,
anders dan een gemeenschappelijk optreden
der gemeente zélf:1 Ik stip slechts aan de
wél wat al te vér gaande bevoegdheden
der Gedeputeerden. En ten slotte herinner
ik slechts aan het ontwerp wijziging-Ge
meentewet,dat zoo intens dreigde in te grijpen
in de autonomie der gemeenten. Welke
competente lichamen waren er, die daar
over, toen het gevaar dreigde, hun belang
hebbend en deskundig oordeel konden uit
spreken y
7ie, wanneer wij al deze vraagpunten
in het oog nemen, die hoe langer hoe1 meer
dringen om grondige bespreking, dan moet
zich wel de overtuiging vestigen, dat, in
dien er een lichaam genoemd kan worden
als boven geschetst, het ten onzent een
ruim en dankbaar arbeidsveld zou vinden...
Alleen reeds de vorming en inrichting
van een bureau, in den aangegeven zin,
zou liet vestigen van zulk een stichting
wettigen, waar onze gemeente-politiek een
beeld van nog zóó weinig eenheid, nog
zooveel tegenstrijJigs biedt.
Moralistische Poëzie.
II. (.S7o(.)
Of d:t nu socialistische po.ëzie is»? Neen,
want die is er niet, kan er niet zijn vóór er
een maatschappij is op den grondslag van
het socialisme. Wat wij kunnen hebben is
poëzie-van-socialisten : aandoeningen vaneen
socialisten-temperament. Xiet alleen dat wij
baar kunnen hebben, wij hebben haar ook
inderdaad. In ons land zelfs niet van de
slechtste soort: liolaml Holst, Gorter,
Scheltcma, De Vois kunnen genoemd worden.
Maar: poëzie-van-socialisten. Dat wil dus
zeggen: van individuen uit onze kapitalisti
sche samenleving, k.weekelingen van haar
kuituur, aangedaan door zoo hevig-s indruk
ken van de klassete/enstellingen in die samen
leving, dat zij da schoonheid zien in hare
bestrijding, en daarvan kunnen maken : poëzie.
Maar men voelt, nietwaar, dat dat met het
socia'isme niets te maken heeft. Visie van
het lijden der proletariërs, visie van de moei
lijkheid, van de onyermoeidheid, van de
schjonheid van hun strijden, visie van hun
ideaal, van hun toekomst, visie zelfs van het
gansch wereld-bewegen en de beteekenis van
den arbeidersstrijd daarin.
Maar dit is het socialisme niet en dat is
-?wanneer het kunist is, dat wil zeggen, wanneer
het staat op de hoogte van 01 ze
hedendaagsche. dat is kapitalistische, dat is
bourgeoiskultuur, niet eens proletarische kunst,
immers voor de massa onbegrijpelijk.
Laten wij ons" niets wijs maken! Als de
suggestie van den naam er niet is, kau men
aan een gemiddeld ontwikkelden
socialistischen proletariër, alle verzen van mevrouw
Holst voorlezen, zonder dat hij er n mooi
vindt. Mooi vindt tenminste om
het-zeggeuin-versvorm. Zóó mooi vindt, dat hij gevoelt:
dat kan niet anders worden uitgedrukt, dat
moet zóó, en dat hij het van buiten leert
om dat steeds zóó bij zich te bobben.
Individualistische poëzie, die omdat zij
komt uit een socialistisch gemoed ontegen
zeggelijk goede eigenschappen heeft. Het
socialisme geeft, te midden der burgerlijke
decadentie, vastheid en de verzekering van
een ideaal, dat wil zeggen: een zekere rust,
en een rustige zekerheid. Er valt wat te
zeggen en er is in de beweging-zelf een
zekere mate van schoonheid.
Maar die toch ook omdat zij »an socia
listen komt slechte eigenschappen hebben
moet. En dat door de in-zich-gegeven tegen
strijdigheid. Zij wil niet zijn wat zij nu eenmaal
toch moet zijn : kuituur-product eener kapita
listische samenleving.
Zoo komen die arme verzen in de wereld, die
met een goed, individualistisch-goed gezien
beeld of een goede gedachte beginnen en
dan opeens, met een verandering van toon,
van rythmc, van geluid de toepassing geven
op bet socialisme, op de arbeidersbeweging,
en zoodoende den nek breken voor zij zijn
uitgegroeid. En ook, schoon minder duidelijk,
ligt over veel andere dit ged A'ongen-zien als
een nevel: er is de rnach't eloosheid socialistische
poëzie te geven zonder een socialistische]]
ondergrond, en dat kan niet anders dan zich
wreken aan de poëzie.
Eu om nu op Schtltenia terug te komen:
liet wil mij toeschijnen of zijn laatste boes
en is dat zoo dan zijn er in enkele der
vroegere reeds de pogingen toe te vinden
deze moeielijkheid langs ten anderen en
nieuwen weg tracht te ontkomen.
Wat toch is de opzet en bedoeling van
dit bot-k, waarvan wij de dichterlijkheid, de
schoonheid, reeds hebben trachten vast te
steilen eeu schoonheid ook, of liever, jui-tt
in den zin der huidige, kapitalistische en
dus burgerlijke kuituur V
De dichter: de Vrager is bij hier, komt
met ziju zondige aanvechtingen, met zijn
groote individualistische zonden tot het leven
verbeeld in de stad Amsterdam, en door het
zien dier levende, stat! wordt hij van zijn zonden
genezen en komt hij tot een
gemeenschapsmorail. Hij leert zijn individualiteit be
schouwen als een klein maar wnafscheidelijk
verbonden deel van een groot geheel, aan
welks wetten, aan welks richting, belangen
en moraal het onherroepelijk onderworpen
is, en van d''e ottdentorpenheid tracht hij de
schoonheid te A-n.
liet groeiend begrip dier onderworpenheid
wordt telkens na el k'der zeven zangen door
een koor gereflecteerd. Zoo eindigt de eerste
zang met deze verzen :
Koor: Wij kniinm sb-cbte het irrool irelieel
Als ilcdcn van 't lü'litr.l Ivsetfen.
Maar nooit oi;s boven haar vt-rhetl'tit
Al xijn wij haar bcnu.-te de.il.
AVij zijn gelijk' het golveiicl srrn*,
\\ ij groeien i.aa.-t en door elkander
\V ie was ei1 arooit-r dan ten ander
'/. m er "een aiidcr ^-rooier \vas!
IL't umli'vsrlifiil van meiwh tot mcnscli
Gaat in het ulgeii.itei.e olnl r,
llrt alacni, (".;(' \vnr.lt bij/onder
Maar neixei-> is ecu va>!e u;!'e)is.
Slotkoor: l lij z:et op zijn onrus i g leed
Met ei'ii ^erii~te crliinJa h neder,
KM vindt xy.i plan;-; i u 't 1. v. n we.ler
}\ aarmee hij zieh verbonden v, eet.
Het is Joseph Dietzgen, de
A--beiter-philosoph" aan w-ien ook het motto is ontleend,
die hem tot leidsman strekt, en het is de eigen
aardige, uit de Hegeliaanscbe ontwikkelde,
dialectiek van dezen volgeling van Marx, die
weergegeven -wordt in de grootere zangen
en die telkens met een bewonderenswaarde
rastipheid en klaarte, zelfs zeer scherp en
duidelijk in de koren wordt geformuleerd.
Zoo dit:
Groot i-i liet mo.nseheHjk beslaan
Maar snuiter het heelal vol sterren,
/ij blijven altijd e\en verre
Yau ons verhelderd hoofd vandaan.
Zij die haar eeuwig licht verwant,
A\ eenende naar den hemel takten,
Hnn hongrig hart moet leeren vasten
Kn Ini.st'ren naar een klaar v. rstaud
Hem wordt de kleine levenadis"!i
Verlieht d-ior duizend tieltlerheden,
Die, bij 't begrensde deel teu'eden,
Aan hel yeheel gedachtig is.
En, van een ander, de slotkwatrijn:
Hij weet hoe zich zijn geeft vermeert
Xieh iiieniiteiidecll met ileö-iingciliiigeii,
Kn immer, uit H! "wijder kringen,
Zi,"h wi'.lci' tot zich/.el-en keer1.
Zoo worden: hoogvaardigheid; gierigheid,
wellust, afgunst, begeerte, haat en wanhoop
uit Vragers hart gebannen door het
aanzienvan het-leven.
De zonden die hem bestormen kon hij
eerst niet afweren bij gebrek aan een
moraal. Het individualisme gekweekt in onze
antisociale samenleving kan geen andere
moraal medebrengen dan een anarchistische,
voor zoover men zich niet, aan verouderde
uit vorige ontwikkelingsfazen o/ergeleverde
zedeleeren wil blijven vasthouden ; zoo is onze
tijd geworden a-moreel. De nieuwe moraal
kan slechts opbloeien uit een nieuwe
socialiseerende samenleving. Kerst dan krijgt men een
moraal van algemeene geldigheid. Reeds nu,
zooals er aanloopen zijn naar het socialisme,
?/.ijn er aauloopen naar de moraal. Zooals de
arbeidersklasse liet socialisme vooruitziet,
schept zij voor zich rt'i'dx nu de nieuwe moraal,
gaat zij er ten rni'iste naar toe: ziet zij haar
zuiverder dun dit aan de bezittende klasse
mogelijk is. Zoo kan het zien van de levende
stal" den soeialistisch-deukenden dichter
verlossen van de anarchistische moraal der
burgerlijke kuituur en hem
zonde-overwinning verschaü'en doordat l ij zich n voelt
met het levensgeheel.
De moraalfilosofie van l'iiet'.gen en van
Schelteuna is die van de strijdende arbeiders
klasse; of bet die wezen zal van de arbei
dersklasse als zij heeft overwonnen, is slechts
als gissing aan te nninen. Aan het socialisme
raken doet dit dus n ig niet, bet blijft bij :
wijzen. De moeilijkheid voor het geven van
socialistische poëzie heeft dus ook Scheltema
niet overwonnen. Maar wat hij wel heeft
volbracht, dat is, dat hij door van de indi
vidualistische lyriek o .-er te gaan in de didac
tiek, door zijn persoonlijkheid op te lossen
in de gemeenschappelijkheid, door zi dizelf
dialectisch te negeeren, een heele stap verder
gedaan beeft in de richting waarin de kunst
der burgerlijke kuituur kan worden : proleta
rische kunst.
Kun worden want ook Scheltema is
daar nog niet. Dit blijkt en ziehier het
grootste bezwaar tegen dit boek uit een
zeer eigenaardig verschijnsel. De door hem
overwonnen zonden zijn niet.
typisch-proletarisch, maar burgerlijk: hoovaardij, gierig
heid, wanhoop, begeerte, afgunst, wellust en
haat zijn misschien bij individuen uit het
proletariaat evenzeer te vinden, maar zijn
duur de grootste zonden niet, omdat zij, zooals
ten minste Scheltema ze te kijk stelt, liggen
buiten het terrein van den gevoerd
wordenien klassenstrijd. Afgunst, begeerte, haat
bijvoorbeeld kunnen zelfs onder bepaalde
omstandigheden en onder bepaalde vormen
tot proletarische deugden leiden. En in dat
geval worden ze dialectisch niet opgeheven
langs den door Scheltema beganen weg.
Niet de tevredenheid-met-het-beacheidèn-deel
bijvoorbeeld is de negatie van de ondeugd
begeerte", maar hare oplossing moet worden
gezocht in het wegnemen van het
iudividueele en het opgaan in de klasse-begeerte,
in het klasse-streven naar dier aandeel in
den maatschappeüjken rijkdom.
De zonden zijn burgerlijk gedacht en dan
ook slechts voor het burgerlijk, niet voor het
proletarisch, gemoed overwonnen. -Dit boek
is de weg waarlangs een kind der burgerlijke
ktiltuur komt tot het begrijpen der .nieuwe
moraal.
Maar die nog niet in allen deele doorvoeld
heeft. Want zou anders niet een andere
zonde een echt proletarische omdat er
de echt proletarische deugd der solidariteit"
tegenover gtaut, allereerst overwonnen
moeten zijn : De zelfzucht met al haar uit
vloeisels? Dietzgen zegt (?Religion der
Soaialdeniokratie, p. 17): Die wahre Erbsiinde an
der das Menscheugeschlecht bisheran leidet,
ist die Seib.s!sucht. Keiue schone Redensart,
keiner Theorie und Satzung konnte sie
ausmerzen, weil die Konstitütion der ganzen Ge-,
sellschaft an diesern Nagel hüngt. Die burger-"
liche Geselschafit fuszt auf dem selbstsüchtigen
Unterschiede von mein und dein, fuszt auf dem
sozialen Krieg, auf der Konkurrenz, auf der
Ueberlistung und Ausbeutung des Eineii
durch den Andern.... Die Moral... verlangt,
und ihr ganzes Wesen beruht auf diesem
Verlangen, dasz wir die Gegensiitze der Liebe
und Selbstsucht rnit einander versöbnen,
dasz sich die Gesellschaft auf dieser
Versöhnung konstituire, dasz der Mensch dein
Menschen die Hand reiche urn mit vereinter
Kraft und Arbeit die Natur zur reichlichen
Hergabe nnzerer Lebensmittel zu zwirgen.'"
Het solidariteitsgevoel is een nieuwe, «it
den klassenstrijd geboren deugd. En niet een
eenvoudige, maareene waarop de nieuwe maat
schappij moet worden gegrondvest. Zijn tegen
deel, is de n euwe en vo ir bet strijdend prole
tariaat grootste ondeugd. Zoo een wijsgeerig
leerdicht proletarisch" zal wezen, dan moet
bet allereerst aanwijzen hoe de verschillende
ondeugden van het proletariaat worden om
gezet in do deugd der solidariteit.
Daarom is Scheltema's boek dit nog niet.
Waar de richting waarin hij zoekt echter
reeds daarom een betere is, omdat, zij de
opheiling der individualiteit, de dialectische
negatie wel te verstaan, die immers het
zuivere uit haar niet doet verloren gaan tnaar
opneemt in een hoogere orde bestreeft, daarom
is dit boek een mooie belofte, is het bovendien
voor de litteratuur van het proletariaat een
uiterst belangrijk moment.
j Ook hierom, dat waar een dergelijke aanloop
naar de socialistische kunst gedaan wordt,
de aanloopen naar het socialisme-zelf in de
niaterieele wereld, reeds een onmiskenbare!»
invloed blijken uit te oefenen. Niet het minst
bewonderenswaardig en dankbaar te aan
vaarden, omdat die invloed kan drijven tot
het uiten in-schoonheid.
Want het moge dan nog de proletarische"
schoonheid niet hebben, dit boek, deze
levende stad" is onder de mooiste voort
brengsels onzer huidige litteratuur.
Gelukkig Amsterdam, dat inderdaad zóó
levend zijn kan, dat het opnieuw zijn dichters
krijgt: Zong Vondel er: .,De hooghtijdt van
't Stadthuis en burgerheerschappijeu" de
nieuwe dichters zullen het niet waarlijk eereu
kunnen als zij er niet de hoogtijd zien komen
van de klasse, dib de wereld draagt naar den
nieuwen morgen."
Scheltema is er reeds zoo n : als hij vraagt:
Staat dan die ster niet vast, als de as oud is verdwenen
Die ou,:e voeten naar d u nieuwen morden raagt ?
is zijn antwoord :
Het is de schoonheid die, door de oude seho< nheid In nen,
\Veer in de O''ü:eu van een stillen droonier daaui't.
II. E. VAN GEI.TIEH.
Neo-Mliistisolie ppspüa.
De Baedlivst-ieche Catechismus, door HEN'RY
S. OI.COTT, President der Theosofische
Vereeniging. Craft en Co, Amsterdam.
In het Augustusnummer van Tke Fortïtiyhtly
Reriem gaf mr. S. Lilly een interessant artikel
getiteld: The Message op Buddhism to the
Western World". Daarin wijst bij op de
sterke propaganda van het Buddhisme die
tegenwoordig in Europa wordt gedreven.
In Frankrijk, Engeland, Duitschland waar
niet al! vindt men tegen voordig neo
Buddhistische kringen en vereenigingen die de
gedachten en reden van den groolen In-lisctien
Wijze zij 't ook uit de tweede of derde
hatid .?opnemen en overpeinzen. Lilly ziet
daarin tot op zekere hoogte een verblijdend
versctiijnsel en ik doe 't met hem. 't Js eeu
van de vele uitingen van een nieuw ont
wakende religieuze behoefte. Het materialisme
heeft uitgediend; het positivisme heeft zijn
tijd gehad. Ook onder hen die vroeger on
verschillig waren vour de boven/.innelijko
dingen vertoont zich een drang naar
wijsgeerig nadenken of godsdienstige mijmering.
Honderden die zich van de oude kerk hebben
afgekeerd en in haar dogmen en ceremoniën
geen bevrediging vinden, zoeken langs audero
wegen den onbekeiiden God'. Ken dier
wege.n is het neo-Bu idhisme. Inderdaad, de
iiddha heeft een boodschap te brengen aan
de Westersche Wereld en 't is geen wonder
dat zijn ernstige, mijmerende figuur velen
onzer tijdgenooten aantrekt.
Zijn sombere blik op 't leven stemt overeen
met het pessimistisch realisme dat onze
nieuwste literatuur kenmerkt. Zijn ernstige
opwekking tot zelf beheersching en betooming
van den hartstocht is 't rechte woord voor
vele geschokte gemoederen, door
zenuwoverspanrjing gejaagd en geplaagd. Eu zijn leer
van het Karma, de wet'van oorzaak en gevolg,
van wedervergelding en gerechtigheid op
zedelijk gebied, sluit zich aan aan de evolutie
leer die onzen tijd beheerscht.
Geen dwazer en ongerijmder tegenstelling
evenwel dan die tusschen Buddbisme en
Christendom. Xiet Buddlia o f Jezus, maar
Buddna en Jezus moet. de leus zijn van
onzen tijd. In den voorhof van 't gebouw
der Vrije Gemeente staan beide namen ge
schreven aan den wand, omdat wij beiden.
als leidslieden en meesters te eeren hebben.
Bij onmiskenbaar principieel verschil stemmen
toch beiden in menig opzicht overeen. Beiden
zijn zaaiers uitgaande om te zaaien ; beiden
leiden een leven van armoede en ontbering;
beiden prediken het evangelie van zelfver
loochening en dienende liefde; beiden wijzen
den weg tot innerlijken zielevrede, tot het
Nirwana of den hemel. Daarom is 't onwijs
den een ten koste van den ander te
ver