Historisch Archief 1877-1940
No. 1486
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Les Deux,
.
Le L>aui«uv Crd.nca.ii : Ditei-vrtoi. t/[(\Jf^tt , 'ia.v/ei-vuoi ouie trouwe
La ba »i sa-h. cutenxa.rui : «J aCCaib wous te ctem.a-n.dcx ,
recht gut von Statten gegangen, wenn auch
viele Noten unter die Pulte gefallen seien.
Men ziet dat de voorbereiding van een
dergelijk werk destijds niet gepaard ging
met de zorgvuldigheid, welke men er heden
ten dage aan ten koste legt.
Het succes van den don Juan was buiten
gewoon groot en nadat de componist, onder
stijgenden bijval, drie uitvoeringen gediri
geerd had, kon hij de toekomst van zijn opera
gerust aan andere handen overlaten.
Een paar maanden later kwam het werk
ook te Weenen ten tooneele en hoewel
keizer Joseph II de opera goddelijk vond,
meende hij toch sie sei keine Speise für
die Zahne der Wiener", waarop Mozart ar
twoordde: Lassen wir ihnen Zeit zu kauen."
Mozart bleek goed gezien te hebben. Had
het werk aanvankelijk niet zooveel succes
als te Praag, later kregen de Weeners zoo
veel smaak in den don Juan, dat er tamelijk
snel achtereen vijftien opvoeringen van werden
gegeven.
In 1790 volgde Berlijn. Niet onbelangrijk
is het eens na te gaan wat de Chronic von
Berlin" een aanzienlijk blad uit dien tijd,
aangaande Mozart's compositie schreef:
Nicht Kunst in Ueberladung der Instru
menten, sondern das Herz, Empfindung und
Leidenschaften muss der Tonkünstler sprechen
lassen dann schreibt er gross, dann kommt
sein Name auf die Nachwelt und ein immer
grünender Lorbeer blüht ihm im Tempel
der Unsterblickkeit. Grétry, Monsigny und
Philidor werden davon die Beweise sein.
Mozart wollte bei seinem don Juan etwas
ausserordentliches, unnachahmlich Gro^ses
schreiben; so viel ist gewiss, das
Ausserordentliche ist da. aber nicht das
unnachahmlich Grosse! Grille, Laune, Stolz, aber nicht
das Herz waren Don Juan's Schöpfer".
Zoo oordeelde men een goede eeuw ge
leden over Mozart's meesterwerk. Wat
beteekenen thans Grétry, Monsigny en Philidor
tegenover Mozart? Doch vallen wij den
kritikus van 1790 niet te hard. L'histoire
se répète". Wat destijds geschiedde, gebeurt
ook thans nog regelmatig bij ieder werk,
welks beteekenis niet dadelijk begrepen
wordt. Wagner, Bruckner, Straues en andere
modernen konden en kunnen het getuigen.
De muziek van Mozart verheft het libretto
tot een hoogte, die het anders bij lange na
niet zou bereiken. Men wordt inderdaad
buitengewoon getroffen door de onovertref
bare karakteriseeringskunst van den
beminnelijken componist. Hoe heeft hij bijv. de
hoofdfiguur door zijn behandeling geïdeali
seerd. Men leeft mede met don Juan en
gevoelt bijna sympathie voor den man, die
anders als wellusteling slechts verachting
verdiende. Het ridderlijke in den don Juan
wordt door Mozart's muziek zoozeer op den
voorgrond geplaatst, dat men voor zijn on
edele hartstochten vergevingsgezind wordt.
Maar ook donna Anna zou zonder de
kunst van Mozart, slechts als een type van
"wraakzucht beschouwd worden; als een
vrouw die alle vrouwelijke eigenschappen
verloren heeft
Met donna Elvira zou het zelfs nog erger
zijn gesteld. Zij zou eenvoudig belachelijk zijn.
Don Ottavio alleen moet bepaald door den
vertolker gered worden. Mozart's muziek
alleen kan dezen ridder niet verlossen uit
de treurige rol, die hem de tekstdichter
doet spelen.
Maar Leporello en Zerline! Wat een koste
lijke typen van humor heeft de eenige kun
stenaar daarvan gemaakt! Zij zijn inderdaad
de mooiste figuren uit de geheele opera
litteratuur van de achttiende eeuw.
Figaro staat misschien als drama hooger
dan Don Juan. Daar zit meer gang in de
handeling. Daar is minder geofferd aan bij
komstige omstandigheden. Don Juan echter
biedt door zijn heerlijke ensembles meer
muzikaal genot. In geen werk heeft Mozart
zijn meesterschap in den opbouw van klank
en kleurrijke vocaalsatzen zóó aan den dag
gelegd als in Don Juan. De beide Finales
zijn in dat opzicht grootsche gewrochten
voor alle tijden.
Of nu de Commissie voor uitstekend ver
zorgde opera-voorstellingen" niet bij zichzelve
gedacht zal hebben, dat de belofte die in
dezen naam ligt opgesloten, in vele gevallen
moeilijk is gestand te doen, wil ik onbeslist
laten. Zeker is het, dat zij met onvoorziene
omstandigheden te kampen heeft gehad. De
grootste tegenslag zal wel geweest zijn. dat
kort vóór de eerste opvoering de heer Henri
Albers afzegde, zoodat zij naar een anderen
vertolker van de titelrol moest omzien. Ge
lukkig heeft zij die gevonden in den heer Van
Gorkom, uit Karlsruhe. Deze echter bezigde
nu een andere vertaling dan waarop gere
kend was.
Over het algemeen had men aan h et tekst
boek meer zorg moeten besteden. Niet eens
is de tekstdichter daarop vermeld. Ook niet
van wien de vertaling afkomstig is. Er be
staan verschillende Duitsche vertalingen van
da Poute's Don Giovanni. De beste, maar
helaas niet de meest bekende is die van
Hermann Levi. Er had bij het tekstboek
een voorrede moeten zijn gevoegd, waaruit
men het een en ander had kunnen verne
men aangaande de wijze, waarop men te werk
gegaan is bij de keuze van den tekst en de
inrichting van het scenario. Bij uitste
kend verzorgde operavoorstellingen" had dit
niet mogen ontbreken. Tegen de regie zijn
in de dagbladpers bedenkingen geuit, die ik
ten volle onderschrijf. Het deel nemen aan
het souper van eenige dames ia absurd en
strijdt ook beslist met de tradities. In mijn
klavieruittreksel lees ik de volgende woor
den van Don Juan;
Diese Schüsse! scheint die beste,
Doch wo bleiben meine Gaste?
Pah! wer zaudert nagt am Beste.
Indien men het tekstboek goed verzorgd
had, zou deze lapsus in de regie zeker niet
voorgekomen zijn.
Toch maakte de opvoering als geheel een
goeden indruk. Er lag een distinctie over
uitgespreid, die men bij de voorstellingen
der Nederl. opera maar al te zeer miste. Ik
heb mij de moeite gegeven nog eens een
tekstboekje van Don Juan op te zoeken van
de Nederlandsche opera. Wat men daar aan
platheden in de vertaling aantreft, doet
iemand de haren ten berge rijzen.
Zouden nu de oogen nog niet geopend
zijn van hen, die zweren bij opera-voorstel
lingen in de nederlandsche taal ? Zes van
de acht solisten waren Nederlanders. Het
bewijs is dus geleverd, dat nederlandsche
zangers best in staat zijn in de duitsche taal
op te treden en waar men voor een enkele
rol eens een specialiteit wil hebben, kan
men een gast uitnoodigen, die dan niet in een
andere taal zingt als het overige personeel.
Zulk een specialiteit was de heer Rudolph
Moest uit Hannover. Wat deze zanger en
speler als Leporello gepresteerd heeft was in
n woord prachtig! Niet alle'en in zijn aria's
maar ook in zijn secco-recitatieven het
gebruik daarvan was een zeer toe te juichen
maatregel heeft hij een schoonheid van
zang en een levendigheid van voordracht
aan den dag gelegd, die hem tot den
held van den avond hebben gemaakt.
Mejuffrouw Dina van de Vijver (donna
Anna) heeft een zeer klankrijke stem van
dramatischen tint, welke echter helaas niet
zoo ontwikkeld is dat zij de moeilijkheden
van den Mozartschen zai;g voldoende het
hoofd kon bieden.
Mevrouw Engelen Sewing zong met haar
bekende goede eigenschappen de Elvira.
Mevrouw Tijssen was een uitstekende Zerline.
Allerliefst in spel en voortreffelijk in haren
zang.
De heer Van Gorkom toonde zich een
geroutineerd zanger met aangename, hoewel
niet hervorragende stemmiddelen.
De heer Tijssen maakte van den Ottavio
een edelman in houding en gebaar. Den
eersten avond was zijn zang niet steeds zooals
hij dit zelf graag zal gewild hebben.
De Gouverneur werd uitstekend gezongen
door den heer Fritz Rapp uit Leipzig en
de heer Thomas Denys maakt van den
Masetto een alleraardigst type. Het koor heeft
in dit werk niet veel te doen. En van dit
weinige heb ik alleen maar een paar maten
kunnen opvangen op het woord tralala. Het
viva la libertü" werd niet door het koor
gezongen, evenmin als het Tutto a tue colpe
poco."
Het Utrechtsche orchest werkte mede en
dat beteekent dat het instrumentale gedeelte
aan de beste handen toevertrouwd was. De
heer Wouter Hutschonruyter begeleidde de
secco-recitatieven op het klavier met veel
smaak en vaardigheid.
De heer Coini had van de tooneelschikking
veel werk gemaakt. Menigmaal leverde het
tooneel een mooien aanblik op. Aan het
Menuet vooral was veel zorg besteed.
Aan het slot gekomen van inijn verslag,
breng ik den heer Ant. H. Tierie een warm
woord van hulde voor zijn leiding. En zijn
opvatting, n zijn tempo-keuze verdienen
slechts lof. Met vaste hand dirigeerde hij,
en ook bij de ingewikkeldste ensembles was
hij meester van de situatie. Eéne opmerking
slechts: de heer Tierie hoede zich er voor
met den voet de maat aan te geven.
Tot mijn spijt was ik verhinderd ook de
tweede opvoering bij te wonen. Gaarne had
ik den heer Albers als don Juan gezien.
AST. AVEBKAMI'.
Tep namaaïm prenflranst.
Geachte Redactie.
De heer J. W. N. gaf in het laatste num
mer van dit weekblad een beschouwing naar
aanleiding van mijn stukje, voorkomende in
het nummer van 20 Nov. j.l. Gaarne zou
ik mij veroorloofd zien, aan mijn betoog
nog eenige opmerkingen toe te voegen.
Wanneer de heer N. had kunnen
aantoonen, dat de grafische kunst-technieken
niet bij machte zijn om aan het principe
der vermenigvuldiging naar behooren te
voldoen, dan was zijn beschouwing van
eenige beteekenis geweest. Dit blijkt echter
niet, wel iets anders; namelijk dat de heer
N., die zoo graag de allures van voorlichter
aanneemt, een niet geringe voorlichting
noodig schijnt te hebben, zoodra het on
schuldig vermaak van leelijk-en-mooivinden
de vraag niet meer is en belangrijker
quaesties ter tafel worden gebracht. Daarbij komt
het dan nog iets duidelijker uit hoe
ongewenscht de publicatie is van
critiek-liefhebberij.
In zake de fotografische namaak van
prentkunst, leert zijn antwoord ons in de eerste
plaats, dat de opzet wel degelijk ook het
werk van levende kunstenaars geldt, en hij
schijnt dit gewoon te vinden.
Verder spreekt hij over een soort bond
genootschap" tusschen kunstenaar en foto
graaf, waarmede hij een niet-onduidelijke
aanwijzing geeft voor zijn kennis der kunst
geschiedenis, waarin geheele perioden van
bloei en ongekende hoogte der prentkunst
zijn aan te wijzen, lang voordat de fotografie
bekend was.
Ook wijst hij op de voordeelen die de
fotografie biedt, als behalve het beperkt
aantal afdrukken, dat de plaat geeft, de
fotografie de vermenigvuldiging tot in het
oneindige kan voortzetten", en?,.
Dit alles bij-elkander genomen wil eigenlijk
zooveel zeggen, dat de heer N. viin deze
zaak maar weinig begrip toont te hebben en
er zich niet een praatje afmaakt.
Wenscht hij haar te zien, als van uitslui
tend iinantiëel belang, zeer goed. Ook dit is
een voornaam punt, al was het niet het
voornaamste deel van mijn betoog.
De bepaling dan van het aantal en van
den prijs der afdrukken hangt af van de
inzichten van den maker. In spijt van welke
schoone leuze ook, de wijze van uitgave
blijft zijn onaantastbaar recht, evengoel als
dit bij den schrijver het geval is.
Een tekort in de prentkunst-technieken,
dat de introductie van een doeltreffender
middel eenigszins zou recht vaardigen, kan
niet worden aangewezen. Ik bedoe hiermede
dat het aantal goede afdrukken onbegrensd
is wel te verstaan wanneer dit door den
kunstenaar zou worden verlangd.
Zelfs bestaat er geen noodzakelijkheid om
het door hem bewerkte materiaal te doen
afdrukken, het kan evengoed bij een nig
stuk blijven. In zekeren zin zou dit jammer
zijn omdat deze technieken, zich zoo uit
nemend leenende tot verspreiding in ruimer
kring, verdwijnen zouden als reproduceerde
kunsten; eu wat ervoor in de plaats wordt
gegeven is waarlijk niet fraai. Ondanks de
fotografie en haar tallooze toepassingen, staan
prent en boek-illustratie in bijna alle op
zichten achter bij die van eeuwen geleden.
Maar de prentkunstenaar zou zijn werk
kunnen doen uitgeven in landen waar het
op deugdelijker wijze beschermd is tegen
exploitatie. En hierbij kan ik onmogelijk de
groote voordeelen zien.
De uitgave van grafische kunstwerken
wordt, in het algemeen, door den kunstenaar
in overleg met zijn uitgever geregeld. Ieder
doet dit zooals hem goed voorkomt en daarin
ligt niets vreemds; vaste aanwijzingen kunnen
er niet voor worden gegeven omdat som
migen een vlugge en gemakkelijke, anderen
een langzame en minder-gemakkelijke werk
wijze verkiezen.
Natuurlijk is een zoo groot mogelijke oplage
gewenscht, omdat daardoor aan het schoone
beginsel de vermenigvuldiging eerst
ten volle kan worden beantwoord. Daarnaast
echter mogen eenige bezwaren niet worden
voorbij gezien. Stellig is het meerendeel
dezer bezwaren niet onoplosbaar en Veth's
schitterende reeks lithografische portretten,
indertijd in dit weekblad aangevangen, is er
een bewijs van, tot welke hoogte de prent
kunst kan worden opgevoerd.
De fotografie heeft met dit alles hoege
naamd niets te rnaken, voorziet in geen
enkel tekort.
In bepaalde gevallen, wanneer van het
door den kunstenaar geleverde materiaal
een buitengewoon groot aantal afdrukken
noodig is, bij geldswaardig papier bedoel ik,
is de vriendelijke tusschenkomst van den
fotograaf om aan de vermenigvuldiging een
handje mede te helpen, niet alleen over
bodig, maar strafbaar. Elke door de Bank
uitgegeven gravure vertegenwoordigt een deel
van haar kapitaal. Bij den prentkunstenaar
is dit vrijwel hetzelfde; in elk exemplaar
zijner werken ligt een deel van zijn arbeid,
van zij/'t kapitaal. En in overeenstemming
met zijn levensbehoeften bepaalt hij er de
waarde van.
Wanneer een industrieel de exacte namaak
eener gravure, tegen veel-verminderden prijs
aanbiedend, zegt: ziehier mijn werk, dan
heeft hij niet geheel ongelijk, alleen vergeet
hij zoo ongemerkt het voornaamste punt,
(evenals de heer J. W. N. die sprak van
exquise kunst, maar van de eigenlijke makers
niet veel wist te zeggen). Welnu, dan vraag
ik thans aan den heer J. W. N.: waarom
zal uw vriend de fotograaf dat voornaamste
punt niet vergeten, wanneer die gravure een
bankbillet is en de uitgever een bank
instelling ? (Die dan magdeelen in de winst",
zooals hij minzaam bepleit.)
Dat de Wetgever onmogelijk alle misstanden
heeft kunnen voorzien, is voor ieder duidelijk ;
vooral wanneer zij voortkomen uit die inge
boren zucht om met de minst mogelijke
moeite, de grootst mogelijke winst te halen
uit den arbeid van een ander. Een goede
regeling tegen namaak van prentkunst be
staat dan ook, helaas, nog niet
Met de grappige verdeeling in rijke ver
zamelaars en volk hebben wij niets te maken ;
degene die voor het echte twintig-of
dertigmaal meer uitgeeft dan voor het surrogaat,
(zoodra eenig verschil niet meer valt te ont
dekken) is, of een zot of hij wordt gedreven
door inzichten, buiten de eigenlijke kern der
zaak liggende : uit filantropie, als liefhebber
van curiositeiten of als voorzichtige die van
de duurzaamheid dezer lichtdrukken niet over
tuigd is.
Wie nu, bij de ondoordachte toepassing
der machine in de kunst, een blijde bood
schap gelooft te brengen en er de verrassende
gevolgen alvast van aankondigt, hij moge
hierbij tevens bedenken dat deze introductie
(wel zér in tegenstelling met het gebruik
der machine bij anderen arbeid) noodzakelijk
verzwakking met zich zal voeren.
Waarschijnlijk zal dit dan ook het
meestverrassende zijn.
Intusschen, een vergelijking van vroegere
tijden zonder machine met nieuwere
tijden zoo wél van alle hulpmiddelen voor
zien moest toch doen begrijpen dat vooruit
gang in kunst niet bepaaldelijk voortkomt uit
vlugheid, gemak en machinale overvoering.
Wanneer onze boterletters eenmaal verpakt
zullen worden in Mantegna's gravures en wij
onze neuzen zullen mogen snuiten in
Rembrandt's etsen, zou dan waarlijk de kunst tot het
volk zijn gebracht? Van de Amsterdamsche
straatorgels mogen wij dan, op een ander ter
rein nog veel goeds verwachten.
Maar, lettende op twee waarheden : lo dat
kunst toch feitelijk scheppen bedoelt; 2o
dat elke wezenlijke kunst-uiting een innige
samenwerking verduidelijkt tusschen arbeider
en werktuig, tusschen kunstenaar en tech
nische d. i. menschelijke
uitdrukkings-middelen, dan zou Kunst aan het Volk" toch
juister gezegd, beduiden: afval o f namaak van
Kunst aan het Volk.
Musea en prenten-verzamelingen, zij wer
den met enorme geldelijke opofferingen in
gericht om inderdaad Kunst aan het geheele
Volk te geven. Met geen ander doel. Uit
breiding, ontwikkeling en verbetering, dus
alles wat kan bijdragen tot hun bestemming
? d. i. leering werden niet uitgesloten,
maar verlangd. Middel en Doel staan hier
in de juiste verhouding, Wie de kostelijke
Gave niet wenscht te aanvaarden, hij late het;
maar deze opvatting ontslaat nog niemand
van de verplichting om het zuivere beginsel
te respecteeren. En ik betwijfel dan ook of
de grootst mogelijke verspreiding van kunst
die geen kunst is, lichtdrukken naar licht
drukken in den zooveelsten graad, iets meer
zal vermogen.
Met de meeste hoogachting,
Amst., Uw dw.
12 Dec. '05. P. P. DUPONT,
Hoogleeraar aan de Rij ka-Academie
van Beeldende Kunsten.
0?er ie rechten der Vlamingen.
(Ingezonden.)
Ik geloof niet dat men zich in werkelijk
heid het lot der Vlamingen over het algemeen
zóó treurig moet voorstellen, als wel uit hun
vele, luide en, vooral den laatsten tijd, telkens
in dit blad herhaalde klachten zoude op te
maken zijn. Die klachten toch zijn slechts
de uitdrukking der gevoelens van een klein e,
maar sterk-bewuste minderheid, die spreekt
en ook lijdt, in naam van 't gansche ras.
De gewone, alledaagsche Vlaming is doorgaans
een lustige, vroolijke kerel, die liever lekker
eet en drinkt dan zwaar over de dingen
nadenkt en treurt, en wien het weinig schelen
kan of de spijskaart dan in 't Eransch ofwel
in 't Vlaamsen is opgesteld. Hij leeft meestal
in volle onbewustheid van zijn natuurlijke
rechten als Vlaming en voelt te
nauwernood dat deze soms miskend worden. Dat
is, helaas I het zér groot ongeluk. Wat
moet men denken (ik bedoel steeds, let wel,
de massa, en niet de wil-bewuste minder
heid) wat moet men denken van een volk,
dat niet eischt, dat niet verovert, met ge
weld desnoods, wat hem als heilig en on
schendbaar recht toekomt? Ik stel me
k,v. een publieke optocht voor: een van die
rumoerige manifestaties in de straten, met
vlaggen en opschriften, zooals de Vlamen er
zoo graag en zoo dikwijls, en wel eens voor
doeleinden van minderwaardige beteekenis,
als b.v. 't vieren van hun zoogenaamde on
afhankelijkheid, inrichten; een manifestatie,
ditmaal, tot het verkrijgen van dat a, b. c
der rechten van ieder ook maar eenigszins
intellectueel ontwikkelt en zelfstandig volk:
in casu een hoogeschool! Welnu, ik vrees
sterk dat er voor die hoogst belangrijke zaak
slechts een heel klein groepje van die vier
rnillioen zoo gezegd zich verdrukt voelende
Vlamen zou opkomen. De overgroote massa
van het Vlaamsche volk, zou juist niet voelen,
dst zij voor een heilig recht wordt opgeroepen.
Aan wie, aan wat de schuld van zulk een
verregaande, bijna ongeloofelijke onverschil
ligheid te wijten ?*Het laat zich niet zoo ge
makkelijk verklaren; maar wie, zonder eenigen
twijfel, een deel, en zelfs een groot deel van de
schuld tegenover de onwetende en onbewuste
menigte dragen, dat zijn de vroegere kop
stukken, zooals ze trouwens nu nog veel te
talrijk zijn vertegenwoordigd in de gansche
leiding der Vlaamsche Beweging en voor
namelijk in die vereeniging' welke, in jaren
van strijd als deze, juut zou moeten wezen
de basis en de steun van heel het Vlaamsch
bewustzijn: ik bedoel de Vlaamsche Academie.
Van dat ellendig, thans amorphe lichaam,
waarvan anders zooveel kracht zou kunnen
en moeten uitgaan, en waarin zich, onbe
grijpelijk! een paar inderdaad merkwaar
dige mannen verdwaald hebben, die er ook
niets kunnen verrichten, van die doode massa
nulliteiten gaat alleen stomme apathie of
peuterige schoolvosserij uit, Zij hebben geen
den minsten invloed op hun volk, ze doen
niets, absoluut niets van wat toch hun eer
ste en heilige plicht zou moeten zijn; het
IIMMHIIMMIIUmlIII
iimiimilimiimiiillliiiiin
Shipping in Drawings.
Iftt piwhtiae liekjacht ran DE
GE.:'K:TKOYEERDE \VE.sr-ixi)l.-iCIIE CüMl'.-lXIE,
ZeiIt-nde foor den wind bij Lablierkoelte.
dttertei. zeilende schepen in den omtrek.
Met O. I. inkt gemaakte penteekening,
vermoedelijk uit 1670.
De reproductie van deze merkwaardige
teekening is ontleend aan den Catalogus van
eene verzameling antieke en moderne
teekeningen, uitsluitend op het gebied der
SciiEEi'VA urr. in den ruirnsten zin.
Deze catalogus, voor de geschiedenis van
al wat op de zee betrekking heeft, is ver
deeld in de volgende rubrieken:
I. Geschiedenis van het zeewezen: Oude ge
schiedenis; de eerste 10 eeuwen na Chr. ;
de zeventiende eeuw ; de achttiende eeuw ;
de negentiende eeuw.
II. Koopraardij-iïchetpsbouii': Vreemde Ha
vens ; de haven van Rotterdam ; Het College
Tot Nut der Zeevaart" ; De haven van Am
sterdam; De Werf van Groen" ; De
Scheepsboiiwwerf De Boot" A. Ui"!); Groote
Wittenburgerstraat; Schepen op deze werf ge
bouwd ; Schepen, die niet onder de vlag van
Zeemanshoop" hebben gevaren ; Het Collogie
Zeemanshoop" te Amsterdam; Gezichten in
Oost en West; De Stoom vaart; Schipbreuken.
III. lliviercaart-fif.Mpperij: Overstroo
mingen ; Reisaken (Travelling-akes); Pont
veeren ; Trekschuiten; De Vaderlandsche
Trekschuiten.
IV. Vifsclierij: Zeevisseherij ;
Walvigchen Robbenvangst; Kabeljauwvangst;
Haringvangat ; Riviervisscherij.
Vermaken: Zeilen en Roeien ; IJsvermaak.
Deze Teekeningen op het gebied der
Zeevaart", uitmakende de afdeeling: Teeke
ningen der Collecties van de Heeren H. F.
Groen van Waarder, H. E. van der B., Van K.,
en H. Molenpage, allen te Amsterdam, zijn
publiek te zien, Maandag 18 en Dinsdag
l'J December van 10?8 uur in het Verkoop
lokaal van H. G. Bom, Warmoesstraat bij
de St. Olofgpoort te Amsterdam.
Verkoopdagen van Vrijdag 20 tot 22 December.
Door toevoeging van een register is de
waarde van den Catalogus verhoogd.