De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 17 december pagina 7

17 december 1905 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1486 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Les Deux, . Le L>aui«uv Crd.nca.ii : Ditei-vrtoi. t/[(\Jf^tt , 'ia.v/ei-vuoi ouie trouwe La ba »i sa-h. cutenxa.rui : «J aCCaib wous te ctem.a-n.dcx , recht gut von Statten gegangen, wenn auch viele Noten unter die Pulte gefallen seien. Men ziet dat de voorbereiding van een dergelijk werk destijds niet gepaard ging met de zorgvuldigheid, welke men er heden ten dage aan ten koste legt. Het succes van den don Juan was buiten gewoon groot en nadat de componist, onder stijgenden bijval, drie uitvoeringen gediri geerd had, kon hij de toekomst van zijn opera gerust aan andere handen overlaten. Een paar maanden later kwam het werk ook te Weenen ten tooneele en hoewel keizer Joseph II de opera goddelijk vond, meende hij toch sie sei keine Speise für die Zahne der Wiener", waarop Mozart ar twoordde: Lassen wir ihnen Zeit zu kauen." Mozart bleek goed gezien te hebben. Had het werk aanvankelijk niet zooveel succes als te Praag, later kregen de Weeners zoo veel smaak in den don Juan, dat er tamelijk snel achtereen vijftien opvoeringen van werden gegeven. In 1790 volgde Berlijn. Niet onbelangrijk is het eens na te gaan wat de Chronic von Berlin" een aanzienlijk blad uit dien tijd, aangaande Mozart's compositie schreef: Nicht Kunst in Ueberladung der Instru menten, sondern das Herz, Empfindung und Leidenschaften muss der Tonkünstler sprechen lassen dann schreibt er gross, dann kommt sein Name auf die Nachwelt und ein immer grünender Lorbeer blüht ihm im Tempel der Unsterblickkeit. Grétry, Monsigny und Philidor werden davon die Beweise sein. Mozart wollte bei seinem don Juan etwas ausserordentliches, unnachahmlich Gro^ses schreiben; so viel ist gewiss, das Ausserordentliche ist da. aber nicht das unnachahmlich Grosse! Grille, Laune, Stolz, aber nicht das Herz waren Don Juan's Schöpfer". Zoo oordeelde men een goede eeuw ge leden over Mozart's meesterwerk. Wat beteekenen thans Grétry, Monsigny en Philidor tegenover Mozart? Doch vallen wij den kritikus van 1790 niet te hard. L'histoire se répète". Wat destijds geschiedde, gebeurt ook thans nog regelmatig bij ieder werk, welks beteekenis niet dadelijk begrepen wordt. Wagner, Bruckner, Straues en andere modernen konden en kunnen het getuigen. De muziek van Mozart verheft het libretto tot een hoogte, die het anders bij lange na niet zou bereiken. Men wordt inderdaad buitengewoon getroffen door de onovertref bare karakteriseeringskunst van den beminnelijken componist. Hoe heeft hij bijv. de hoofdfiguur door zijn behandeling geïdeali seerd. Men leeft mede met don Juan en gevoelt bijna sympathie voor den man, die anders als wellusteling slechts verachting verdiende. Het ridderlijke in den don Juan wordt door Mozart's muziek zoozeer op den voorgrond geplaatst, dat men voor zijn on edele hartstochten vergevingsgezind wordt. Maar ook donna Anna zou zonder de kunst van Mozart, slechts als een type van "wraakzucht beschouwd worden; als een vrouw die alle vrouwelijke eigenschappen verloren heeft Met donna Elvira zou het zelfs nog erger zijn gesteld. Zij zou eenvoudig belachelijk zijn. Don Ottavio alleen moet bepaald door den vertolker gered worden. Mozart's muziek alleen kan dezen ridder niet verlossen uit de treurige rol, die hem de tekstdichter doet spelen. Maar Leporello en Zerline! Wat een koste lijke typen van humor heeft de eenige kun stenaar daarvan gemaakt! Zij zijn inderdaad de mooiste figuren uit de geheele opera litteratuur van de achttiende eeuw. Figaro staat misschien als drama hooger dan Don Juan. Daar zit meer gang in de handeling. Daar is minder geofferd aan bij komstige omstandigheden. Don Juan echter biedt door zijn heerlijke ensembles meer muzikaal genot. In geen werk heeft Mozart zijn meesterschap in den opbouw van klank en kleurrijke vocaalsatzen zóó aan den dag gelegd als in Don Juan. De beide Finales zijn in dat opzicht grootsche gewrochten voor alle tijden. Of nu de Commissie voor uitstekend ver zorgde opera-voorstellingen" niet bij zichzelve gedacht zal hebben, dat de belofte die in dezen naam ligt opgesloten, in vele gevallen moeilijk is gestand te doen, wil ik onbeslist laten. Zeker is het, dat zij met onvoorziene omstandigheden te kampen heeft gehad. De grootste tegenslag zal wel geweest zijn. dat kort vóór de eerste opvoering de heer Henri Albers afzegde, zoodat zij naar een anderen vertolker van de titelrol moest omzien. Ge lukkig heeft zij die gevonden in den heer Van Gorkom, uit Karlsruhe. Deze echter bezigde nu een andere vertaling dan waarop gere kend was. Over het algemeen had men aan h et tekst boek meer zorg moeten besteden. Niet eens is de tekstdichter daarop vermeld. Ook niet van wien de vertaling afkomstig is. Er be staan verschillende Duitsche vertalingen van da Poute's Don Giovanni. De beste, maar helaas niet de meest bekende is die van Hermann Levi. Er had bij het tekstboek een voorrede moeten zijn gevoegd, waaruit men het een en ander had kunnen verne men aangaande de wijze, waarop men te werk gegaan is bij de keuze van den tekst en de inrichting van het scenario. Bij uitste kend verzorgde operavoorstellingen" had dit niet mogen ontbreken. Tegen de regie zijn in de dagbladpers bedenkingen geuit, die ik ten volle onderschrijf. Het deel nemen aan het souper van eenige dames ia absurd en strijdt ook beslist met de tradities. In mijn klavieruittreksel lees ik de volgende woor den van Don Juan; Diese Schüsse! scheint die beste, Doch wo bleiben meine Gaste? Pah! wer zaudert nagt am Beste. Indien men het tekstboek goed verzorgd had, zou deze lapsus in de regie zeker niet voorgekomen zijn. Toch maakte de opvoering als geheel een goeden indruk. Er lag een distinctie over uitgespreid, die men bij de voorstellingen der Nederl. opera maar al te zeer miste. Ik heb mij de moeite gegeven nog eens een tekstboekje van Don Juan op te zoeken van de Nederlandsche opera. Wat men daar aan platheden in de vertaling aantreft, doet iemand de haren ten berge rijzen. Zouden nu de oogen nog niet geopend zijn van hen, die zweren bij opera-voorstel lingen in de nederlandsche taal ? Zes van de acht solisten waren Nederlanders. Het bewijs is dus geleverd, dat nederlandsche zangers best in staat zijn in de duitsche taal op te treden en waar men voor een enkele rol eens een specialiteit wil hebben, kan men een gast uitnoodigen, die dan niet in een andere taal zingt als het overige personeel. Zulk een specialiteit was de heer Rudolph Moest uit Hannover. Wat deze zanger en speler als Leporello gepresteerd heeft was in n woord prachtig! Niet alle'en in zijn aria's maar ook in zijn secco-recitatieven het gebruik daarvan was een zeer toe te juichen maatregel heeft hij een schoonheid van zang en een levendigheid van voordracht aan den dag gelegd, die hem tot den held van den avond hebben gemaakt. Mejuffrouw Dina van de Vijver (donna Anna) heeft een zeer klankrijke stem van dramatischen tint, welke echter helaas niet zoo ontwikkeld is dat zij de moeilijkheden van den Mozartschen zai;g voldoende het hoofd kon bieden. Mevrouw Engelen Sewing zong met haar bekende goede eigenschappen de Elvira. Mevrouw Tijssen was een uitstekende Zerline. Allerliefst in spel en voortreffelijk in haren zang. De heer Van Gorkom toonde zich een geroutineerd zanger met aangename, hoewel niet hervorragende stemmiddelen. De heer Tijssen maakte van den Ottavio een edelman in houding en gebaar. Den eersten avond was zijn zang niet steeds zooals hij dit zelf graag zal gewild hebben. De Gouverneur werd uitstekend gezongen door den heer Fritz Rapp uit Leipzig en de heer Thomas Denys maakt van den Masetto een alleraardigst type. Het koor heeft in dit werk niet veel te doen. En van dit weinige heb ik alleen maar een paar maten kunnen opvangen op het woord tralala. Het viva la libertü" werd niet door het koor gezongen, evenmin als het Tutto a tue colpe poco." Het Utrechtsche orchest werkte mede en dat beteekent dat het instrumentale gedeelte aan de beste handen toevertrouwd was. De heer Wouter Hutschonruyter begeleidde de secco-recitatieven op het klavier met veel smaak en vaardigheid. De heer Coini had van de tooneelschikking veel werk gemaakt. Menigmaal leverde het tooneel een mooien aanblik op. Aan het Menuet vooral was veel zorg besteed. Aan het slot gekomen van inijn verslag, breng ik den heer Ant. H. Tierie een warm woord van hulde voor zijn leiding. En zijn opvatting, n zijn tempo-keuze verdienen slechts lof. Met vaste hand dirigeerde hij, en ook bij de ingewikkeldste ensembles was hij meester van de situatie. Eéne opmerking slechts: de heer Tierie hoede zich er voor met den voet de maat aan te geven. Tot mijn spijt was ik verhinderd ook de tweede opvoering bij te wonen. Gaarne had ik den heer Albers als don Juan gezien. AST. AVEBKAMI'. Tep namaaïm prenflranst. Geachte Redactie. De heer J. W. N. gaf in het laatste num mer van dit weekblad een beschouwing naar aanleiding van mijn stukje, voorkomende in het nummer van 20 Nov. j.l. Gaarne zou ik mij veroorloofd zien, aan mijn betoog nog eenige opmerkingen toe te voegen. Wanneer de heer N. had kunnen aantoonen, dat de grafische kunst-technieken niet bij machte zijn om aan het principe der vermenigvuldiging naar behooren te voldoen, dan was zijn beschouwing van eenige beteekenis geweest. Dit blijkt echter niet, wel iets anders; namelijk dat de heer N., die zoo graag de allures van voorlichter aanneemt, een niet geringe voorlichting noodig schijnt te hebben, zoodra het on schuldig vermaak van leelijk-en-mooivinden de vraag niet meer is en belangrijker quaesties ter tafel worden gebracht. Daarbij komt het dan nog iets duidelijker uit hoe ongewenscht de publicatie is van critiek-liefhebberij. In zake de fotografische namaak van prentkunst, leert zijn antwoord ons in de eerste plaats, dat de opzet wel degelijk ook het werk van levende kunstenaars geldt, en hij schijnt dit gewoon te vinden. Verder spreekt hij over een soort bond genootschap" tusschen kunstenaar en foto graaf, waarmede hij een niet-onduidelijke aanwijzing geeft voor zijn kennis der kunst geschiedenis, waarin geheele perioden van bloei en ongekende hoogte der prentkunst zijn aan te wijzen, lang voordat de fotografie bekend was. Ook wijst hij op de voordeelen die de fotografie biedt, als behalve het beperkt aantal afdrukken, dat de plaat geeft, de fotografie de vermenigvuldiging tot in het oneindige kan voortzetten", en?,. Dit alles bij-elkander genomen wil eigenlijk zooveel zeggen, dat de heer N. viin deze zaak maar weinig begrip toont te hebben en er zich niet een praatje afmaakt. Wenscht hij haar te zien, als van uitslui tend iinantiëel belang, zeer goed. Ook dit is een voornaam punt, al was het niet het voornaamste deel van mijn betoog. De bepaling dan van het aantal en van den prijs der afdrukken hangt af van de inzichten van den maker. In spijt van welke schoone leuze ook, de wijze van uitgave blijft zijn onaantastbaar recht, evengoel als dit bij den schrijver het geval is. Een tekort in de prentkunst-technieken, dat de introductie van een doeltreffender middel eenigszins zou recht vaardigen, kan niet worden aangewezen. Ik bedoe hiermede dat het aantal goede afdrukken onbegrensd is wel te verstaan wanneer dit door den kunstenaar zou worden verlangd. Zelfs bestaat er geen noodzakelijkheid om het door hem bewerkte materiaal te doen afdrukken, het kan evengoed bij een nig stuk blijven. In zekeren zin zou dit jammer zijn omdat deze technieken, zich zoo uit nemend leenende tot verspreiding in ruimer kring, verdwijnen zouden als reproduceerde kunsten; eu wat ervoor in de plaats wordt gegeven is waarlijk niet fraai. Ondanks de fotografie en haar tallooze toepassingen, staan prent en boek-illustratie in bijna alle op zichten achter bij die van eeuwen geleden. Maar de prentkunstenaar zou zijn werk kunnen doen uitgeven in landen waar het op deugdelijker wijze beschermd is tegen exploitatie. En hierbij kan ik onmogelijk de groote voordeelen zien. De uitgave van grafische kunstwerken wordt, in het algemeen, door den kunstenaar in overleg met zijn uitgever geregeld. Ieder doet dit zooals hem goed voorkomt en daarin ligt niets vreemds; vaste aanwijzingen kunnen er niet voor worden gegeven omdat som migen een vlugge en gemakkelijke, anderen een langzame en minder-gemakkelijke werk wijze verkiezen. Natuurlijk is een zoo groot mogelijke oplage gewenscht, omdat daardoor aan het schoone beginsel de vermenigvuldiging eerst ten volle kan worden beantwoord. Daarnaast echter mogen eenige bezwaren niet worden voorbij gezien. Stellig is het meerendeel dezer bezwaren niet onoplosbaar en Veth's schitterende reeks lithografische portretten, indertijd in dit weekblad aangevangen, is er een bewijs van, tot welke hoogte de prent kunst kan worden opgevoerd. De fotografie heeft met dit alles hoege naamd niets te rnaken, voorziet in geen enkel tekort. In bepaalde gevallen, wanneer van het door den kunstenaar geleverde materiaal een buitengewoon groot aantal afdrukken noodig is, bij geldswaardig papier bedoel ik, is de vriendelijke tusschenkomst van den fotograaf om aan de vermenigvuldiging een handje mede te helpen, niet alleen over bodig, maar strafbaar. Elke door de Bank uitgegeven gravure vertegenwoordigt een deel van haar kapitaal. Bij den prentkunstenaar is dit vrijwel hetzelfde; in elk exemplaar zijner werken ligt een deel van zijn arbeid, van zij/'t kapitaal. En in overeenstemming met zijn levensbehoeften bepaalt hij er de waarde van. Wanneer een industrieel de exacte namaak eener gravure, tegen veel-verminderden prijs aanbiedend, zegt: ziehier mijn werk, dan heeft hij niet geheel ongelijk, alleen vergeet hij zoo ongemerkt het voornaamste punt, (evenals de heer J. W. N. die sprak van exquise kunst, maar van de eigenlijke makers niet veel wist te zeggen). Welnu, dan vraag ik thans aan den heer J. W. N.: waarom zal uw vriend de fotograaf dat voornaamste punt niet vergeten, wanneer die gravure een bankbillet is en de uitgever een bank instelling ? (Die dan magdeelen in de winst", zooals hij minzaam bepleit.) Dat de Wetgever onmogelijk alle misstanden heeft kunnen voorzien, is voor ieder duidelijk ; vooral wanneer zij voortkomen uit die inge boren zucht om met de minst mogelijke moeite, de grootst mogelijke winst te halen uit den arbeid van een ander. Een goede regeling tegen namaak van prentkunst be staat dan ook, helaas, nog niet Met de grappige verdeeling in rijke ver zamelaars en volk hebben wij niets te maken ; degene die voor het echte twintig-of dertigmaal meer uitgeeft dan voor het surrogaat, (zoodra eenig verschil niet meer valt te ont dekken) is, of een zot of hij wordt gedreven door inzichten, buiten de eigenlijke kern der zaak liggende : uit filantropie, als liefhebber van curiositeiten of als voorzichtige die van de duurzaamheid dezer lichtdrukken niet over tuigd is. Wie nu, bij de ondoordachte toepassing der machine in de kunst, een blijde bood schap gelooft te brengen en er de verrassende gevolgen alvast van aankondigt, hij moge hierbij tevens bedenken dat deze introductie (wel zér in tegenstelling met het gebruik der machine bij anderen arbeid) noodzakelijk verzwakking met zich zal voeren. Waarschijnlijk zal dit dan ook het meestverrassende zijn. Intusschen, een vergelijking van vroegere tijden zonder machine met nieuwere tijden zoo wél van alle hulpmiddelen voor zien moest toch doen begrijpen dat vooruit gang in kunst niet bepaaldelijk voortkomt uit vlugheid, gemak en machinale overvoering. Wanneer onze boterletters eenmaal verpakt zullen worden in Mantegna's gravures en wij onze neuzen zullen mogen snuiten in Rembrandt's etsen, zou dan waarlijk de kunst tot het volk zijn gebracht? Van de Amsterdamsche straatorgels mogen wij dan, op een ander ter rein nog veel goeds verwachten. Maar, lettende op twee waarheden : lo dat kunst toch feitelijk scheppen bedoelt; 2o dat elke wezenlijke kunst-uiting een innige samenwerking verduidelijkt tusschen arbeider en werktuig, tusschen kunstenaar en tech nische d. i. menschelijke uitdrukkings-middelen, dan zou Kunst aan het Volk" toch juister gezegd, beduiden: afval o f namaak van Kunst aan het Volk. Musea en prenten-verzamelingen, zij wer den met enorme geldelijke opofferingen in gericht om inderdaad Kunst aan het geheele Volk te geven. Met geen ander doel. Uit breiding, ontwikkeling en verbetering, dus alles wat kan bijdragen tot hun bestemming ? d. i. leering werden niet uitgesloten, maar verlangd. Middel en Doel staan hier in de juiste verhouding, Wie de kostelijke Gave niet wenscht te aanvaarden, hij late het; maar deze opvatting ontslaat nog niemand van de verplichting om het zuivere beginsel te respecteeren. En ik betwijfel dan ook of de grootst mogelijke verspreiding van kunst die geen kunst is, lichtdrukken naar licht drukken in den zooveelsten graad, iets meer zal vermogen. Met de meeste hoogachting, Amst., Uw dw. 12 Dec. '05. P. P. DUPONT, Hoogleeraar aan de Rij ka-Academie van Beeldende Kunsten. 0?er ie rechten der Vlamingen. (Ingezonden.) Ik geloof niet dat men zich in werkelijk heid het lot der Vlamingen over het algemeen zóó treurig moet voorstellen, als wel uit hun vele, luide en, vooral den laatsten tijd, telkens in dit blad herhaalde klachten zoude op te maken zijn. Die klachten toch zijn slechts de uitdrukking der gevoelens van een klein e, maar sterk-bewuste minderheid, die spreekt en ook lijdt, in naam van 't gansche ras. De gewone, alledaagsche Vlaming is doorgaans een lustige, vroolijke kerel, die liever lekker eet en drinkt dan zwaar over de dingen nadenkt en treurt, en wien het weinig schelen kan of de spijskaart dan in 't Eransch ofwel in 't Vlaamsen is opgesteld. Hij leeft meestal in volle onbewustheid van zijn natuurlijke rechten als Vlaming en voelt te nauwernood dat deze soms miskend worden. Dat is, helaas I het zér groot ongeluk. Wat moet men denken (ik bedoel steeds, let wel, de massa, en niet de wil-bewuste minder heid) wat moet men denken van een volk, dat niet eischt, dat niet verovert, met ge weld desnoods, wat hem als heilig en on schendbaar recht toekomt? Ik stel me k,v. een publieke optocht voor: een van die rumoerige manifestaties in de straten, met vlaggen en opschriften, zooals de Vlamen er zoo graag en zoo dikwijls, en wel eens voor doeleinden van minderwaardige beteekenis, als b.v. 't vieren van hun zoogenaamde on afhankelijkheid, inrichten; een manifestatie, ditmaal, tot het verkrijgen van dat a, b. c der rechten van ieder ook maar eenigszins intellectueel ontwikkelt en zelfstandig volk: in casu een hoogeschool! Welnu, ik vrees sterk dat er voor die hoogst belangrijke zaak slechts een heel klein groepje van die vier rnillioen zoo gezegd zich verdrukt voelende Vlamen zou opkomen. De overgroote massa van het Vlaamsche volk, zou juist niet voelen, dst zij voor een heilig recht wordt opgeroepen. Aan wie, aan wat de schuld van zulk een verregaande, bijna ongeloofelijke onverschil ligheid te wijten ?*Het laat zich niet zoo ge makkelijk verklaren; maar wie, zonder eenigen twijfel, een deel, en zelfs een groot deel van de schuld tegenover de onwetende en onbewuste menigte dragen, dat zijn de vroegere kop stukken, zooals ze trouwens nu nog veel te talrijk zijn vertegenwoordigd in de gansche leiding der Vlaamsche Beweging en voor namelijk in die vereeniging' welke, in jaren van strijd als deze, juut zou moeten wezen de basis en de steun van heel het Vlaamsch bewustzijn: ik bedoel de Vlaamsche Academie. Van dat ellendig, thans amorphe lichaam, waarvan anders zooveel kracht zou kunnen en moeten uitgaan, en waarin zich, onbe grijpelijk! een paar inderdaad merkwaar dige mannen verdwaald hebben, die er ook niets kunnen verrichten, van die doode massa nulliteiten gaat alleen stomme apathie of peuterige schoolvosserij uit, Zij hebben geen den minsten invloed op hun volk, ze doen niets, absoluut niets van wat toch hun eer ste en heilige plicht zou moeten zijn; het IIMMHIIMMIIUmlIII iimiimilimiimiiillliiiiin Shipping in Drawings. Iftt piwhtiae liekjacht ran DE GE.:'K:TKOYEERDE \VE.sr-ixi)l.-iCIIE CüMl'.-lXIE, ZeiIt-nde foor den wind bij Lablierkoelte. dttertei. zeilende schepen in den omtrek. Met O. I. inkt gemaakte penteekening, vermoedelijk uit 1670. De reproductie van deze merkwaardige teekening is ontleend aan den Catalogus van eene verzameling antieke en moderne teekeningen, uitsluitend op het gebied der SciiEEi'VA urr. in den ruirnsten zin. Deze catalogus, voor de geschiedenis van al wat op de zee betrekking heeft, is ver deeld in de volgende rubrieken: I. Geschiedenis van het zeewezen: Oude ge schiedenis; de eerste 10 eeuwen na Chr. ; de zeventiende eeuw ; de achttiende eeuw ; de negentiende eeuw. II. Koopraardij-iïchetpsbouii': Vreemde Ha vens ; de haven van Rotterdam ; Het College Tot Nut der Zeevaart" ; De haven van Am sterdam; De Werf van Groen" ; De Scheepsboiiwwerf De Boot" A. Ui"!); Groote Wittenburgerstraat; Schepen op deze werf ge bouwd ; Schepen, die niet onder de vlag van Zeemanshoop" hebben gevaren ; Het Collogie Zeemanshoop" te Amsterdam; Gezichten in Oost en West; De Stoom vaart; Schipbreuken. III. lliviercaart-fif.Mpperij: Overstroo mingen ; Reisaken (Travelling-akes); Pont veeren ; Trekschuiten; De Vaderlandsche Trekschuiten. IV. Vifsclierij: Zeevisseherij ; Walvigchen Robbenvangst; Kabeljauwvangst; Haringvangat ; Riviervisscherij. Vermaken: Zeilen en Roeien ; IJsvermaak. Deze Teekeningen op het gebied der Zeevaart", uitmakende de afdeeling: Teeke ningen der Collecties van de Heeren H. F. Groen van Waarder, H. E. van der B., Van K., en H. Molenpage, allen te Amsterdam, zijn publiek te zien, Maandag 18 en Dinsdag l'J December van 10?8 uur in het Verkoop lokaal van H. G. Bom, Warmoesstraat bij de St. Olofgpoort te Amsterdam. Verkoopdagen van Vrijdag 20 tot 22 December. Door toevoeging van een register is de waarde van den Catalogus verhoogd.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl