De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 24 december pagina 2

24 december 1905 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

r 2' DE AM3TEKDAMMKR- W K EK B L AD VOOR NEDERLAND. No. l KoM in de Hoofdstad, Had ik verleden week te schryven over 'Mozart'g don Juan, beden heb ik de Uitvo . ling te bespreken van een werk uit dezelfde periode, ik meen Haydn 's Jahreszeiten" door onze zang vereen igi n g van Toonkunst. E?enala de Sohöpfung" heeft Van Swieten den tekst bewerkt naar aanleiding van een engelsch gediaht van J. Thomson. Het onderwerp was toen reeds niet nieuw, daar Handel in l Allegro e il Pensieroso" een soortgelijke stof behandeld heeft. Dit het tegenwoordig nog aantrekkelijkheid bezit voor toondichters, bewijst het onlangs verschenen oratorium Von den Tageszeiten" van Frierich Koeb, hetwelk de indeeling van den dag in vier fragmenten behandelt en dus min of mevr als een variant beschouwd mag worden van de Jahreszeiten. Overigens vindt Koch's werk zijn voorganger in een compo sitie van Bad)'s tydgenoot TeJemann (1681 1767 die vier Tageszehen". Telemann, hoewel een eeuw vroeger levende dan Haydn, heeft zich er ook reeds op toe gelegd uatuurschilderingen in zyn werk aan Ie brengen. HJJ gaat zelfs zoover, het rea listische ook in de voordracht te verlangen. Zoo vindt uien boven de aria Komtn holder Behlaf' het opschrift Scblaftiunkei) vor zu tragen". Als Haydn dat beginsel ook in toepassing gebracht had, zou men inderdaad een groot aantal vermakelijke opschriften gekregen hebben. Zeer terecht echter heeft de be minnelijke componist het aan de pbantasie van den dirigent t n der solisten overgelaten, de noodige schakeeringen te brengen in hunne opvattingen. Zeer duidelijk heeft hij overigens zijne intentiën aangebracht. Zoo lijdt het geen twyfel dat een boer in de aria van den Ackersmann" fluitend achter den ploeg loopt. Telemann zon misschien den boer, als tussehenspel, een deuntje hebben laten fluiten Haydn echter geeft aan het orchest een melodie, welke klaarblijkelijk zinspeelt op het fluiten van Simon. En wat wordt er gefloten? Het An dante thema uit Haydn's eigen symphonie met den pankenslag. Ook het kraaien van den haan, het slaan van den kwartel, het sjirpen van den krekel, het kwaken van den kikvorsch, het gonzen van de bijen, het springen van de lammeren, dat alles wordt door het orchest of door de zangers nage bootst of geschilderd en niet opdringerig maar uiterst idyllisch. Haydn heeft er zich meermalen over be klaagd, dat hij zich bij de compositie van de Jahreszeiten hat plagen mussen" om het een of andere effect naar zy'n zin te krygen. Hij, die vroeger alles zoo gemakkelijk maar neerschreef, en zonder de minste moeite, slechts behoefde te putten uit de nooit verdro gende bron zijner rijke melodhchephantasie! Zijn werk draagt er echter nergens de sporen van. Want zelden zal men het in een com positie van dien omvang., aantreffen, dat het geheel zoo op een doorioopend groote hoogte staat. Er komMetterlijk geen stuk in, waarvan men kan zeg»en dat de vindingskracht van den componist verflauwt. Zie b.v. eens die heerlijke koren! Van af het lentekoor, met zijn zacht wiegelende beweging, tot aan de groote slotfuga, zijn zij allen even meesterlijk en kernachtig van beweging. Wanneer wij dan ook aan enkele koren boven andere de voorkeur geven, komt zulks omdat zy ong menschep k voelen nader staan. Zoo b.v. het genoemde lentekoor, het onweerkoor, de jacht- en wy'nkoren, enz. enz. Aan de koren valt een uiterst belangryke, maar tekens dankbare taak ten deel. Haydn ?wist dat hij zeer goed voor de stemmen kon schrijven. In zijn jeugd was hij famulug van den beroemden componist en zangleeraar Nicolo Porpora. Hij moest dezen dan begeleiden op het klavier bij zijn zan'gle-iseu. Alle opmerkingen over de technische ontwikkeling en over het gebruik der stem men heeft hij goed onthouden en er later overvloedig party van getrokken. Daarom zijn alle zangstemmen, ook die van het koor, met buitengemeen veel kennis van zaken geschreven. Het koor van Toonkunst is een mooi koor. Het heeft zijn schoone taak op voortreffelijke wy'ze vervuld. Er zat in alle koren een inooien klank en meestal was er ook pit in de voordracht. Het wtjnkoor was mij in de opvatting ietwat te deftig. Het scheen of de dirigent met groote bedachtzaamheid er voor wilde waken, dat de overmoed, die in de muziek ligt opgesloten, zich niet aan de uitvoerenden zou mededeelen. In zoo'n stuk mag ik wel een klein beetje ongebondenheid. Ook zou ik den lach in Hanna's sprookje van den gefopten ridder gaarne wat realis tischer gehoord hebben. Of het nu aanbe veling verdient in het jachtkoor de hoorns zóó te versterken als de heer Mengelberg deed zou ik niet durven beweren. Voor een open-lucht-uitvoering ware het wat an ders, maar in de concertzaal dunkt me de gewone bezetting toch wel voldoende, al ware het alieen slechts om de verhouding niet te verbreken. Deze opmerkingen wijzigen echter niet den voortreffelijken totaal-indruk. Voor den Simon had men geen beteren vertolker kunnen vinden dan onzen meester zanger Messehaert. Ik geloof niet dat er onder de tegenwoordig levende bassisten ieman l gevonden wordt, die over al de stemmingen der Simonpartij in gelijke mate kan beschikken aU Messehaert. Gemoedelijk heid, humor, ernst dat alles wordt door Messehaert ongeëvenaard schoon weergegeven «n met volkomen beheersching van stem en "zonder de minste overdrijving, op plaatsen 'waar mindere kunstbroeders , zich allicht zoutien laten verleiden tot chargeeren. De lente- en herfst aria's worden meestal sneller genomen. Ten onrechte echter. De eerste aria toch kan slechts in het behagelijke tempo dat Messehaert nam, weergeven het wel gedane karakter van het fluitende boortje. En in de jachtaria moet men toch altijd later nog een climax kunnen bereiken! Eenig schoon is voorts bij Messehaert steeds de avergang van de winter-aria, op de woorden Nur Tugend bleibt" in het daaropvolgende recitatief die bleibt allein". Wat Messehaert daar voor stemming weet te verwekken is ongeloofelijk. Deze opvatting rnag men als voorbeeld stellen voor toekomstige zangersgeneraties. . . Mevrouw Alida Lütkamann is gepredesti neerd voor de Haanaparty. Al het liefelijke «n schwarmerische" dezer echt ' duituche meisjeangaur kan zy' met haar schoon talent weergeven. Wel vond ik dat do uitdrukking van haar gelaat niet altij t overeenkwam met den inhoud der tekstwoorden, maar haar zang was steeds zeer mooi. In de boven genoemde scène met den bedrogen baron was er evenwel volmaakte overeenstemming tusechen voordracht en gelaatsuitdrukking. Van den tenor Ludwig Hess kon men wel vermoeden dat hy /liet steeds zuiver zou zingen. Zijn medewerking bij de Missa soleiunia, in dit voorjaar geeft duarto : ten minste aanleiding. Dit schijnt echter geen bezwaar te zijn geweest hem de Lucas-pirtij op te dragen. De heer Hesj is een zeer muzikaal man. Ik keu liederen van hèui, die verre boven het alledaageche peil uitsteken. Zon derling, dat een zoo begaafd musicus zijn wiek en buigzaam orgaan niet tot zuiverheid weet te dwingen ! Want week en buigzaam is zijn stem inderdaad. Echter wanneer een muzikaal man onzuiver zingt, werkt dat niet minder storend dan wanneer ieder ander zanger detoneert. Hier en daar wendde de heer Hess mis schien wat te veel pathos aap. Maar op enke'e plaatsen, waar hij zy'n stem ia over eenstemming met de voorschriften van den componist wist te houden, vermocht hij wel indruk te maken. Het prchest werkte als steeds met nauw gezetheid en schoone klaakontwikkeling mede. De geheele uitvoering beeft aan alle toe hoorders, ditmaal wel zonder uitzondering, veel genot verschaft. De ouderen die mis schien niet zoo mede kunnen gaan met de moderne richting, hebben thans hnn hart kunnen ophalen, maar ook de modern-gezinden zijn ouder den indruk gekomen van Haydn's onverwelkbaar schoon meesterwerk. Zy' allen hebben den heer Mengelberg zeker gedankt voor de paar uren van onvermengd genot. Nog heb ik te schrijven over een abonne mentsconcert, waarop mlle M. Sealar, vroeger lid der fransche opera, en de heer Gerard Hékkiug, violoncellist, optraden. Mejuffrouw Scalar zong de bekende aria, van Glück uit Alceste Divinités du Styx" een aria uit Massenet's Hérodiado" en la Cloche" van Samt-Saëns. De hooge tonen van mej. Scalar zijn: mooi en dragen goed, de middentonen waren wat zwak. Maeiènet'« aria gelukte der zangeres het best. In la Cloche" was de zuiverheid niet boven bedenking. Het gacees van mtjuffr. Scalar wa? niet bijzonder groot. Zooveel te grooter echter dat van den heer Hekking, die Wiüor's cel loconcert ten gehoore bracht. Met uitzonde ring van het An iante, een smachtende ro mance, is het concert niet dankbaar en als compositie in haar geheel niet belangrijk. Het orchest speelde nog de ouverture Alceste van Gluck en de derde symphonie van SaintSaën?. Een heerlijk genot verschafte ons wederom Carl Flesch met zijn eersten vioolavond. Werken van Handel (de D dur sonate) Bach (o. a. de Ciaccona). Nardini, Geminiani, Francoeur, Somïs en Leclair en als toegift Bach's aria op de g-snaar waren de werken waarmede Flesch zijn toehoorders onder een diepen, grootschen indruk bracht. Men weet niet wat meer te bewonderen bij dien eminenten kunstenaar, zyn gevoelvolle voor dracht, of zy'n edele toon en onfeilbare techniek. Hier is der critiek het zwijgen opgelegd. Men luistert ademloos naar al het heerlyke, wat de voortreffelijke kunstenaar ons heeft mede te deelen. De heer Louis Schnitzler begeleidde hoogst artistiek ; De Musette van Leclair gaf een verruikelyk staaltje van samenspel te ge nieten. Men mag ongetwijfeld met groote ver wachtingen de volgende viool-avonden van den heer Flesch tegemoet zien. AST. AvERKAMr. Collectanea Napileonicï. Door vijf boekhandelaars, in verschillende wereldsteden, door W. W. Daniël te Londen, Godefroy Mayer te Parijs, Enaile Hirsch te Munchen, K. W. P. de Vries te Amsterdam en Spineux en Co. te Brussel, is een catalogus uitgegeven der titels van de verzameling autographen, historische documenten, karikaturen, teekeningen, muziek, portretten, platen van militaire costuums, kaarten, gevechten, enz. enz., alle betrekking hebbende op Napoleon I en zijn tijd, van l'alJ 1821. Deze ver zameling is gevormd door A. M. Broodly, die den catalogus van een voorrede heeft voorzien. De catalogus bevat eene reproductie van een tot nog toe niet bekend portret van Napoleon naar een schilderij van Detaille, in het bezit van sir G. White en onderschei dene andere reproducties, als: Napoleon op St. Helena, eene fransche earricatuur ; de zeeslag van Kopenhagen, April isoi; een mooie Napoleouskop, naar e*ne aquarel door een Chineeschen schilder ; Napoleon op St. Uelena, staande figuur; een authentiek portret van Xapoleon, naar een schets, gemaakt op St. Helena; Napoleon ia 1815, vluchtende, naar een Fransche caricat uurteek ening uit dien tijd; Napoleon op z'n doodsbed; het huis van den gouverneur te St. Uelena; een gezicht op Napoleon's tombe, naar een teekening van een Chineesehen schilder; en voorts afbeeldingen van Napoleon en zijn tijd, op aardewerk en porcelein. De catalogus, met voor en na- rede beslaande 105 blz., bevat titels. Van de 3200 bekende caricaturen op Napoleon, zijn er 1700 Engelsche. ^ ? Kute Clreeneway, door M. H. SPIKLMANX en (i. S. LAYAKD. Kate Greeneway we behoeven dien riaam maar neer te schrijven en een ieder ziet in zijne verbeelding die kleine kinderliguurtjes met hunne groote hoeden en afhangende schortjurkjes in vroolijken optocht voorbij trekken. En ze dansen die snoesige meisjes met de punten van hunne rokjes opgetipt tusschen de vingertjes, in bonte rij met de kleine galante knaapjes. Het zijn kinderen uit een land der ver beelding, luchtigjes en gracieus, aardig en bevallig, zoo als Greeneway ze schiep, maar later kwamen de moeders der heusche kin deren, en ze wilden zoo dolgraag voor hunne kleinen een Greeneway-hoed, en een Greeneway-jakje hebben, en toen gingen ?e iets lyken op die leuke prentjes van- Aunt Kate, maar hunne standen en gebaartjes, hunne bondingen en bewegingen, ze waren toch niet dit." Men heeft Greeneway wel eens beschouwd als iemand die nu ja prentenboekjes gemaakt had, en ook wel aardige, maar wat haar volstrekt geen aanspraak kon doen ma ken op den naam van kunstenares. Nu is gaandeweg «ie ineenin/, dat zy die geen schil derijen maken maar zich op decoratief of illus ratief terrein bewegen, per Bi minder waardigen zijn, wel langzamerhand zich gaan wy/.igen, maar geheel vrij ia men er nog niet van. Het pleit echter zeker voor Kate Greeneway's kuust dat ze onder hare bewonderaars niemand minder tedd dan Kuskin, d:e zelft van een harer Chmtmas-cards moet gezegd hebben dat het grootscher was dan de St. Cecilia van Raphaöl; trouwens Kuskins ge heele briefwisseling getuigt van zy'n sympathie voor haar werk. In bovenstaand boek komen een vijftigtal tot nu toe onuitgegeven brieven van Kuskin aan de kunstenaris voor, brieven nu eens droevig, dan ernstig, geestig en opgewekt, die een welkome bijdrage zy'n tot de kennis van zijn perjoonlijkheid. Niet minder belang rijk echter zy'n Kate Greeneway's correspon dentes, dikwijls met pen- of po.loodschetsen toegelicht, die we in deze uitgave afgedrukt vinden. Tal van illustraties uaar aquarellen en potloodlee eiiingdn over bloemen, land schappen, kiiiderliguurtjes en portretten; facsiuiilea van brieven en gedichten maken zoo dit nog noodig was, dit boek over Kate Greeneway tot een bepeererswaird bezit. R W. P. DE VRIES Jr. Efifl'aatstewflflraittateKfflaa1 Prof. Diipont'u eigenaardige wy'ze van debat voeren, noopt mij tot het maken van nog enkele opmerkingen over zy'n tweede betoog. Hoewel ik betuigde, dat een ieder het wel met den heer D. eens zou zij a dat de rechten van den prent kunstenaar op zy'n werk door de wet behoorden beschermd te wordeu, weidt de schrijver daar nog eens over uit en doet het voorkomen of ik een tegenstander van die bescherming zou zijn. Ook schrijft de heer D.: evenals de heer J. W. N., die sprak van exquise kunst, rnaar rnaar van de eigenlijke makers niet veel wist te zeggen." Dat is eeii ernstige beschuldiging door een man van gezag .... voor hen die niet weten dat het een korte aankondiging van een nieuw procédégold. Wie dat wel weet, begrijpt natuurlijk, dat daarbij een be schouwing over de oorspronkelijke werken zeer niteenloopende kunst uit vele eeu wen geheel te onpas ware geweest. Ook was het mij waarlijk niet onbekend dat er groote kunstperioden vóór de fotografie be stonden waar beweerde ik tiet tegendeel ? en wil ik tot vervelens toe nog wel eens herhalen .dat ik de fotografie juist niel als een scheppende kunst beschouwde, maar als een practisch middel tot vermenigvuldiging van het bestaande. De heer D. vraagt dan of de grafische technieken niet bij machte zijn daaraan te voldoen. Neen, zij voorzien niet in de repro ductie van oude prenten, waarvan geen plaat meer bestaat; daarbij moet de fotografie te hulp worden geroepen, evenals bij het leveren van reproducties in grooter of kleiner for maat van nieuwere kun->t, zooals b.v. voor de boekeu en tijdschriften, waarin reproducties naar grafisch werk van den heer Dupont eeu plaats voudec. Verder betoogt de heer D.: Intusschen, een vergelijking van vroegere tijden zonder machine met nieuwere tijden zoo wél van alle hulpmiddelen voorzien moest toch doen begrijpen, dat vooruitgang in kunst niet bepaaldeiyk voortkomt uit vluaheid, gemak en machinale overvoering." Dit nu is een waarheid als een koe, die ik niet graag zou tegenspreken. Integendeel, men kan verder gaan en constateeren, dat vooruitgang even min voortkomt uit de inrichting van musea, prentenkabinetten, uit kunstacademies, zoo min als uit alle mogelijke gepraat en geschrijf over kunst. Ondanks en onaf hankelijk van de constante aanwezigheid van dit alles, wisselen periodes van bloei en verval zich zonder naspeurlijke oorzaak af, maar nimmer was de kunst tot een hoogte te brengen, die zij in vergane eeuwen bereikte. Die algemeene verspreiding van goede kunst acht ik dan ook van weinig invloed op het scheppend vermogen, maar wél van beteekenis voor het geluk en de levensvreugde, die zij aan velen schenken kan, wanneer zij niet meer het monopolie der rijksten is. Daarbij zij opgemerkt, dat de grappige''1 verdeeling in rijke verzamelaars en het volk, waarmee de heer D. zegt niets te maken te hebben, niet van mij is. Met opzet noemde ik het woord volk" niet, omdat daarbij zooals nu weer blijkt direct gedacht wordt aan het audicorium der straatorgels. Tusschen de staties en het schellinkje is nog een talrijk publiek gezeten, waaronder vele liefnebbers" wie aan goede kunst wel besteed is. Zij achten het leeüjk-en mooi-vinden" van kunst, door den heer D. een onschuldig vermaak" genoemd, nog stee is het belang rijkste, als tenminste leelijk" en mooi" als verzamel adjectieven worden beschouwd, die de oneindige reeks van gewaarwordingen welke kunst kan geven, in tweeen splitsen. /ij zullen zich te vreden stellen met het afval", het surrogaat" van kunst, met de lichtdrukken naar lichtdrukken in den zooveelsten graad" wier eenige zonde is, dat zij te goed zijn en het origineel te veel nabij komen. Wanneer deze verafschuwde namaak bij het aanschouwen geen anJere of mindere sensaties geeft dan liet oorspron kelijke werk, nullen zij ze dankbaar aan vaarden daarbij de belangrijker quaesties" op kunstgebied gaarne overlaten aan hoogere geleerden die naar hartelust mogen pogen mooie resultaten der practijk weg te redeneeren door beginselvaste theorieën. J. W. N. Tfif Poema of ERXKST Dowsox. (John. Lano, TheBodleyHead. London ilO.MV. Wanneer men in Londen komt, in dat meest bewogen deel, the City, waar de trein van voertuigen als een ondoorbroken slingering en warring onophoudelik voortstuwt, terwijl als de enkeling iu de massa, elke klank gedempt zinkt ia bet grote rumoer waarin de dreunende dofheid van paardenhoef en wagenwiel op de houten bestrating, overheerst ; wan neer men dit gedurig en ordelik bewegen ziet, ordeliker dan wij het bij minder volte en juist daardoor wel gewend zijn in onze hollandse steden, en door deze orde een gevoel van natte eentonigheid, van her halende regelmaat, van dwingende noodzakelikheid ons beklemt wij voelen zo zeker in dit mechanies rusteloze, dat het zó was gisteren en daarvoor, dat het zo zal zijn morgen en daarna, dat het immer zo voortgaat, eender ; wanneer wij ryden in den onder grondse spoor, die in bleek elektries flitslicht zy'n rondgang raast, ononderbroken, onon derbroken onder dat kleurige leven daarbo ven, en waar in de helle wagons, in hetstijve elektrieke schijnsel, de zwijgende mensgela ten bleek-strak als van doden zijn en de graflucht hier d» indruk van dood maar meer onontkoombaar maakt ; dan be grijpen wij dat dit de levensomgeving van den staatsman, van den agitator, van den moralist, en, tij-leuk, ook van den wijsgeer kan zijn, maar niet durend van den dichter, van den schoonheids-dorstige, zinlike en zinnende. Waar het leven zo is en men niet de aanleg heeft daaraan te ontkomen, om in rustige beslotenheid de waarheid te uiten die men voelt in dit leven of in zichzelf wat dan tóch poëzie is, uiting in schoonheid van realiteit waar men bevrediging van schoonheidsverlangen zoekt in de schoonheid ener verfijnde decadentie, die gekunsteld is en onwaar, daar moet wel ten lette die onvol daanheid van een onvolkomen bevrediging komen, die dóór dit onvolkomene in het tegendeel omslaat, en een koortsige rusteloos heid wordt die ten slotte by tengere naturen tot vernietiging voert. En Dowson had het verlangen naar rust, naar bezinning; want wat anders hierin?: BK.SEDICTIO DOMIXI. *) Without, the sullen noises of the streel! The voice of London, inarticulate, Hoarse and blaspheming, surges in to meet The silent Messing of the Imrnaculate. Dark is the church.and dim the worshippers, Hushed with bowed heada as though by some [old spell, While through the incense-laden air therestirs Tne admonition of a silver bell. Dark is the church,save where thealtarstands, Dressed like a bride, illu-itrioug with light, Where one old priest exalts wita tremulous [hands The one true solace of man's fallen plight. Strange sileuca here: without, the sounding [street Heralds the world's swift passage to the ure: O Benediction, perfect and complete! W hen shall inea cease to suffer and desire? Ja, wel de angst voor het omringende en ook zo ir nerlik reëele lijden en verlangen, de vermoeidheid ervan, inaar vertrouwen als de religieuse dichter heeft Go«>the dat schoonheid is in dit lijden eu harmonie ia wisselend verlangen, ontbreekt, en dit is dodelik. Of, niet deze echoonheidsvisie ont breekt, maar het sterkende en levengevende erin, dat vertrouwen geeft in het leven, in de verwording ervan en in de ontkoombaarheid daaraan. Was hij te zwak om zijn omgeving te ont wijken en in een kalmere omtrek bevrediging te vinden in de schoonheid van de natuur, waar meer waarheid is, of was het zijn wezen zó te zijn en leefde hij zijn leven naar neiging en innerlike aanleg? De leugen van het hem omringende was hem bewust. Drie strofen uit het ge licht dat aanvangt: Oh, I woul l live in a dairv. For the town is black and weary, And l hate the London street; But the country ways are cheery, And country lanes are s weet. Good luck to you, Paris ladies! Ye are over fine and nice, I know where the country maid is, Who needs not asking twice. Ye are brave in your silks and satins, As ye mince aboat the Town; But her feet go free in pattens If she wear a russet govvn. Maar het was wel van in hem uit dat de drang kwam zó te zijn als hij was en hij is nooit ontkomen aan dien nen toon van het leren, waar hij het ontvankelikst voor was, die hem bij bleef waar hij ging, die toon van Vergankelikheid en Dood, die smartelik weemoedige klank die weergegeven is in al zijn verzen, die in hem tot een hangend verlangeu werd. tot een hunkering naar rust en dood. YENITE DUSCEXDAMVS. Let be at last; giv.e over words and gighing, Vainly were all things said: Bettei- at last to nd a place for lying, Only dead. Silence were best. with songs and sighing over; Now be the nnisic mute; Now let the dead, red leaves of autumn cover A vain lute. Silenct; is best: for ever and for ever, We wil) go d >\vn and sleep, Somewhere bevond her ken, where she need Come to weep. [never Let be at last: colder slie grows and colder; Sleep and the mght were best; Lying at last where we can not behold her, We may rest. Indien liet waar is, dat wij op het ogen blik in de kentering der tijden zijn, dat het hedendaagse leven zich eensdeels zelf ver nietigt, en er ivivler ieels een kern van innerlike gezondheid de! uit op bloeit ; wanneer de maatschappelike en daarmee in wisselwerking staande geestelike evolutie, zover doorgevoerd is dat alle bederf zichzelf verteert en alle werkelike levenskracht weer verjongend te voren werkt, en wij dus onder de kunstenaars van heden, vinden kunnen die weergeven óndergang, anderen die de opgang voelen en uitdrukken, ja er zomede drijvende kracht van zijn, dan behoort Dowson niet tot de laatsten. Heeft zijn oor misschien a'-l de blijdere geluiden opgevangen die ook doorklinken in het lugubere fabriekstads-rumoer, zijn ge moed was ontvuukelik voor het smartelike, voor het hopeloos machteloze in die smart, de smart om het eeuwig vergankelike. M. U. *) Door Verwey verfaalt in Een Tocltt door Londen. (Stille Toernooien). J. EVERTS JE., Catastrophen. Uitgave van C. A. J. van Dishoeck te Bussuiu, 1905. Band versiering Van -' Herman Teirlinck. De heer Everts is een ernstig en ijverig werker. Dat bewijst ook deze bundel schetsen. Maar in zy'n werk is ook een zoeken en tas ten, waarin blijkt dat hij nog ver van het meesterschap verwijderd is. Het is als een verzameling studies, die men opeen tentoon stelling, tussen grote kunst geplaatst, voorbij zou lopen, maar die in portefeuille de aan dacht zal trekken: hier door een aardige opzet; daar door treffende juistheid van kleur of tekening. De schrijver koos tot onderwerp het menselik leed; meestal niet het grauwe leed, dat de levens verteert, rnaar de plotselinge felle smart, die met een schok het leven breekt. Als ik zeg : koos tot onderwerp", dan bedoel ik daarmee tegelyk dat het bijeenbrengen van die negentien katastrofen"' voor mij iets gewilds heeft. Eeu vlot vertelde tra^iese gebeurtenis heeft op zich zeli niet meer waarde dan de gemengde berichten", of het verhaal van een treffende ramp in onze omgeving. De auteur moet ons de mensenziel leren kennen, die door de katastrufe getrof fen wordt; ee^t dau krijgt zijn schildering een dieper betekenis. Alleen een zeer buiten gewoon talent zou iu staat zijn dat te doen binnen de enge grenzen van deze scheisen. Vandaar het grote gevaar dat het geval" zich op de voorgrond dringt, en hoofdzaak wordt. Vandaar ook dat verscheidene van deze schetsen de vuurproef van een tweede lezing niet kunnen doorstaan. De onderwerpen zy'n ongelijksoortig : kata strofen die voortkomen uit teleurgestelde liefde, uit wanverhoudingen in het huwelik en tussen ouders en kiuderen, uit ontzenu wende weelrfe, uit zwoegers-ellende, uit mis plaatst standjgevoel, u:t toeval, uit heim wee, enz. Niet minder ongelijk is de kwaliteit. Als uitersten zou ik willen noemen het onbeduidend-oputjrvlakkige stukje Cliristine Detmers, dat beneden het talent van de schrijver is, en die diepgevoelde schets D<:s nacht», die ik van het begin tot het eind genoten heb. Meermalen is ome kennismaking met de hoofdpersonen te oppervlakkig: b.v. de maintenée in Uittocht, die haar broer als koloniaal ziet vertrekken, daardoor eeu ogenblik in opstand komt tegen haar parasieten-bestaan, rnaar weldra in zelfzuchtige berusting terugzinkt; het echtpaar m Een Af scheid, dat door mislukte spekutauetotarrnoede vervalt; Gerry, het onwettige kind, aanvankelik in huis ge duld, maar door minachting en plagerij tot wanhoop gejaagd ze behou len iets schimachtigf, dat alleen bij de oppervlakkige lezer in liet interessante van hut .,szeval" vergoeding vindt. Dit geldt ook voor schetsen als Afttr d'mner en Op een zomerarond. Soms is de schets een gehele roman of novelle in. de dop, b.v. Het Offer en l'leitr Krum; daarin zijn karakters en typen, die zó goed van opzet zijn, dat de vluchtig omgetrokken figuren tot schilderij uitgewerkt verdienden te worden. Wat de kompositie betreft leende zich deze stof beter tot een breder behande ling dau die van de uitvoerigste en laatste dezer schetsen, Kommer, die ouder een drie dubbele katastrofe gebutt gaat: een teringlijdende moeder, een verleide en verlaten dochter, en een zoontje, die aan sch«delbreuk sterft. Zou achter deze aandikking van uiterlike effekten niet een gevoel van on macht schuilen OTH dieper in dit ellendebestaan door te dringen? Maar het wordt tijd om ook de goede kwaliteiten van Everts' werk in het licht te stellen. Tot de best geslaagde schetsen reken ik de eerste, Een Arme. De invloed van Stijn Streuvels is hierin, tot in de woor lenkeus (b.v. de kar dokkerdi'; wrochl), niet te mis kennen, maar het is geen blote navolging. Van Streuvels heeft de schrijver geleerd dat innige meeleven niet de eenvoudigen, die frisse, naieve kijk op de natuur en de mens, die ook het schijnbaar onbelangrijke belang rijk maakt. Hier was dan ook geen schok kende katastrofe nodig om ons van de eerste tot de laatjte regel te boeien. Wij zien het turf boertje met zijn hondenkar naar de Stad gaan; als zy'n beschroomd huweliksaanzoek spottend afgeslagen is, zich bedrinken in een kroeg, en zonder hondeakar huiswaarts kerende, in de sneeuw neervallen. Het is alsof de schrijver voelt, dat de ze schets be langrijk genoeg is, ook al vertelt hij aan het slot niet uitdrukkelik dat het boertje de volgende morgen dood gevonden werd. Ken pendant van deze schets is Wijwpje, het oude zorgzame \v;jf;e, die, op haar oude da£ ten huwelik gevraagd wordt door een afge!eefd man, haar vroegere vrijer, :net wie ze uit armoede niet hiid kunnen trouwen. De natuurbeschrijving in de eerste, het in terieur in de tweede schets leren ons de sterkste zijde van Everts' talent kennen: hij is een scherp waarnemer, met een levendige belangstelling voor v^\ er o u: hem been gebeurt. Zijn schetsboek it vol herinneringen aan ontdekkingstochten: liet spinnende oude vrouwtje in huur landelike om geving, de hooiers op :iet veld, de werkera die op de werf aan i,et nagels--kunken zijn, de zu4ers iti de zitkenzaal, de klein-hurgelike Kotterdamse omgeving en baar moraal Dat maakt dat menige schets door de juist gete kende omgeving ons :n '.Ie steinming brengt, waarin de schrijver ??;};* zijn personen wil laten zien, b.v. in ..ie zJekenhuisschets Op znal 2.'), of de deftige Ha:;;;so achterkamer in llijkdum. Waar hij de grenzen van zijn waarneming overschrijdt, verdwijnt de aanschouvveliiheid, b.v. iu liet zwakke H:.i;m'h, dat in ludi speelt. Ken voortreü'eüke ft-uets is As wujitx. De inhoud is hoogst sober : een Ireiukondukteur, die op ziiu laatste rit wacht bij de Hotterdaoise schouwburg, ttiw.jl zijn vrouw op datzelfde uur bevallen ;uoe.t : zijn gedachten en gevoelens tijdens die rjt, en zijn thuiskomst bij het lijk van zijn vrouw. Bij het bed bleef l^j roerloos op het on beweeglijke lichaam staren, '..iinscu tijd keek hij naar de gedoten oogen, j.aur de ?,óo-bekende. werkhanden en naar het witte verkommerde gezicht, waarover nn een rust, lag als bij haar leven nooit jrezieu. 't "Vas ;illes zóó hetend, en toch ... 't scheen van een vreemde nu, niet van haar, van Nee": .... Hij nam n der handen op: die was slap en lauw-ivarm nog.... I1",!) die warmte zou weglooppn, steeds meer weyloopen '..... O, dat hij 't niet tegenhouden ton, het leven ! . . . Op eens kreeg zijn gedcht een waanzinnige uitdrukking: zijn vo'rliooJi! rimpelde, de wenkbrauwen trokken ;.oog op , zijn mond

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl