Historisch Archief 1877-1940
r
2'
DE AM3TEKDAMMKR- W K EK B L AD VOOR NEDERLAND.
No.
l
KoM in de Hoofdstad,
Had ik verleden week te schryven over
'Mozart'g don Juan, beden heb ik de Uitvo
. ling te bespreken van een werk uit dezelfde
periode, ik meen Haydn 's Jahreszeiten"
door onze zang vereen igi n g van Toonkunst.
E?enala de Sohöpfung" heeft Van Swieten
den tekst bewerkt naar aanleiding van een
engelsch gediaht van J. Thomson.
Het onderwerp was toen reeds niet nieuw,
daar Handel in l Allegro e il Pensieroso"
een soortgelijke stof behandeld heeft. Dit het
tegenwoordig nog aantrekkelijkheid bezit voor
toondichters, bewijst het onlangs verschenen
oratorium Von den Tageszeiten" van
Frierich Koeb, hetwelk de indeeling van den
dag in vier fragmenten behandelt en dus
min of mevr als een variant beschouwd mag
worden van de Jahreszeiten. Overigens vindt
Koch's werk zijn voorganger in een compo
sitie van Bad)'s tydgenoot TeJemann (1681
1767 die vier Tageszehen".
Telemann, hoewel een eeuw vroeger levende
dan Haydn, heeft zich er ook reeds op toe
gelegd uatuurschilderingen in zyn werk aan
Ie brengen. HJJ gaat zelfs zoover, het rea
listische ook in de voordracht te verlangen.
Zoo vindt uien boven de aria Komtn holder
Behlaf' het opschrift Scblaftiunkei) vor zu
tragen".
Als Haydn dat beginsel ook in toepassing
gebracht had, zou men inderdaad een groot
aantal vermakelijke opschriften gekregen
hebben. Zeer terecht echter heeft de be
minnelijke componist het aan de pbantasie
van den dirigent t n der solisten overgelaten,
de noodige schakeeringen te brengen in
hunne opvattingen. Zeer duidelijk heeft
hij overigens zijne intentiën aangebracht.
Zoo lijdt het geen twyfel dat een boer
in de aria van den Ackersmann" fluitend
achter den ploeg loopt. Telemann zon
misschien den boer, als tussehenspel, een
deuntje hebben laten fluiten Haydn echter
geeft aan het orchest een melodie, welke
klaarblijkelijk zinspeelt op het fluiten van
Simon. En wat wordt er gefloten? Het An
dante thema uit Haydn's eigen symphonie
met den pankenslag. Ook het kraaien van
den haan, het slaan van den kwartel, het
sjirpen van den krekel, het kwaken van den
kikvorsch, het gonzen van de bijen, het
springen van de lammeren, dat alles wordt
door het orchest of door de zangers nage
bootst of geschilderd en niet opdringerig
maar uiterst idyllisch.
Haydn heeft er zich meermalen over be
klaagd, dat hij zich bij de compositie van de
Jahreszeiten hat plagen mussen" om het
een of andere effect naar zy'n zin te krygen.
Hij, die vroeger alles zoo gemakkelijk maar
neerschreef, en zonder de minste moeite,
slechts behoefde te putten uit de nooit verdro
gende bron zijner rijke melodhchephantasie!
Zijn werk draagt er echter nergens de sporen
van. Want zelden zal men het in een com
positie van dien omvang., aantreffen, dat het
geheel zoo op een doorioopend groote hoogte
staat. Er komMetterlijk geen stuk in, waarvan
men kan zeg»en dat de vindingskracht van
den componist verflauwt. Zie b.v. eens die
heerlijke koren! Van af het lentekoor, met
zijn zacht wiegelende beweging, tot aan de
groote slotfuga, zijn zij allen even meesterlijk
en kernachtig van beweging. Wanneer wij
dan ook aan enkele koren boven andere de
voorkeur geven, komt zulks omdat zy ong
menschep k voelen nader staan. Zoo b.v.
het genoemde lentekoor, het onweerkoor, de
jacht- en wy'nkoren, enz. enz.
Aan de koren valt een uiterst belangryke,
maar tekens dankbare taak ten deel. Haydn
?wist dat hij zeer goed voor de stemmen
kon schrijven. In zijn jeugd was hij famulug
van den beroemden componist en
zangleeraar Nicolo Porpora. Hij moest dezen
dan begeleiden op het klavier bij zijn
zan'gle-iseu. Alle opmerkingen over de technische
ontwikkeling en over het gebruik der stem
men heeft hij goed onthouden en er later
overvloedig party van getrokken. Daarom
zijn alle zangstemmen, ook die van het koor,
met buitengemeen veel kennis van zaken
geschreven.
Het koor van Toonkunst is een mooi koor.
Het heeft zijn schoone taak op voortreffelijke
wy'ze vervuld. Er zat in alle koren een
inooien klank en meestal was er ook pit in
de voordracht. Het wtjnkoor was mij in de
opvatting ietwat te deftig. Het scheen of
de dirigent met groote bedachtzaamheid er
voor wilde waken, dat de overmoed, die in
de muziek ligt opgesloten, zich niet aan de
uitvoerenden zou mededeelen. In zoo'n stuk
mag ik wel een klein beetje ongebondenheid.
Ook zou ik den lach in Hanna's sprookje
van den gefopten ridder gaarne wat realis
tischer gehoord hebben. Of het nu aanbe
veling verdient in het jachtkoor de hoorns
zóó te versterken als de heer Mengelberg
deed zou ik niet durven beweren. Voor
een open-lucht-uitvoering ware het wat an
ders, maar in de concertzaal dunkt me de
gewone bezetting toch wel voldoende, al
ware het alieen slechts om de verhouding
niet te verbreken.
Deze opmerkingen wijzigen echter niet den
voortreffelijken totaal-indruk.
Voor den Simon had men geen beteren
vertolker kunnen vinden dan onzen meester
zanger Messehaert. Ik geloof niet dat er
onder de tegenwoordig levende bassisten
ieman l gevonden wordt, die over al de
stemmingen der Simonpartij in gelijke mate
kan beschikken aU Messehaert. Gemoedelijk
heid, humor, ernst dat alles wordt door
Messehaert ongeëvenaard schoon weergegeven
«n met volkomen beheersching van stem en
"zonder de minste overdrijving, op plaatsen
'waar mindere kunstbroeders , zich allicht
zoutien laten verleiden tot chargeeren. De
lente- en herfst aria's worden meestal sneller
genomen. Ten onrechte echter. De eerste
aria toch kan slechts in het behagelijke tempo
dat Messehaert nam, weergeven het wel
gedane karakter van het fluitende boortje.
En in de jachtaria moet men toch altijd later
nog een climax kunnen bereiken! Eenig
schoon is voorts bij Messehaert steeds de
avergang van de winter-aria, op de woorden
Nur Tugend bleibt" in het daaropvolgende
recitatief die bleibt allein". Wat Messehaert
daar voor stemming weet te verwekken is
ongeloofelijk. Deze opvatting rnag men als
voorbeeld stellen voor toekomstige
zangersgeneraties. .
. Mevrouw Alida Lütkamann is gepredesti
neerd voor de Haanaparty. Al het liefelijke
«n schwarmerische" dezer echt ' duituche
meisjeangaur kan zy' met haar schoon talent
weergeven. Wel vond ik dat do uitdrukking
van haar gelaat niet altij t overeenkwam
met den inhoud der tekstwoorden, maar
haar zang was steeds zeer mooi. In de boven
genoemde scène met den bedrogen baron
was er evenwel volmaakte overeenstemming
tusechen voordracht en gelaatsuitdrukking.
Van den tenor Ludwig Hess kon men wel
vermoeden dat hy /liet steeds zuiver zou
zingen. Zijn medewerking bij de Missa
soleiunia, in dit voorjaar geeft duarto : ten minste
aanleiding. Dit schijnt echter geen bezwaar
te zijn geweest hem de Lucas-pirtij op te
dragen. De heer Hesj is een zeer muzikaal
man. Ik keu liederen van hèui, die verre
boven het alledaageche peil uitsteken. Zon
derling, dat een zoo begaafd musicus zijn
wiek en buigzaam orgaan niet tot zuiverheid
weet te dwingen ! Want week en buigzaam
is zijn stem inderdaad. Echter wanneer een
muzikaal man onzuiver zingt, werkt dat niet
minder storend dan wanneer ieder ander
zanger detoneert.
Hier en daar wendde de heer Hess mis
schien wat te veel pathos aap. Maar op
enke'e plaatsen, waar hij zy'n stem ia over
eenstemming met de voorschriften van den
componist wist te houden, vermocht hij wel
indruk te maken.
Het prchest werkte als steeds met nauw
gezetheid en schoone klaakontwikkeling
mede.
De geheele uitvoering beeft aan alle toe
hoorders, ditmaal wel zonder uitzondering,
veel genot verschaft. De ouderen die mis
schien niet zoo mede kunnen gaan met de
moderne richting, hebben thans hnn hart
kunnen ophalen, maar ook de
modern-gezinden zijn ouder den indruk gekomen van
Haydn's onverwelkbaar schoon meesterwerk.
Zy' allen hebben den heer Mengelberg zeker
gedankt voor de paar uren van onvermengd
genot.
Nog heb ik te schrijven over een abonne
mentsconcert, waarop mlle M. Sealar, vroeger
lid der fransche opera, en de heer Gerard
Hékkiug, violoncellist, optraden. Mejuffrouw
Scalar zong de bekende aria, van Glück uit
Alceste Divinités du Styx" een aria uit
Massenet's Hérodiado" en la Cloche" van
Samt-Saëns. De hooge tonen van mej. Scalar
zijn: mooi en dragen goed, de middentonen
waren wat zwak. Maeiènet'« aria gelukte der
zangeres het best. In la Cloche" was de
zuiverheid niet boven bedenking.
Het gacees van mtjuffr. Scalar wa? niet
bijzonder groot. Zooveel te grooter echter
dat van den heer Hekking, die Wiüor's cel
loconcert ten gehoore bracht. Met uitzonde
ring van het An iante, een smachtende ro
mance, is het concert niet dankbaar en als
compositie in haar geheel niet belangrijk.
Het orchest speelde nog de ouverture Alceste
van Gluck en de derde symphonie van
SaintSaën?.
Een heerlijk genot verschafte ons wederom
Carl Flesch met zijn eersten vioolavond.
Werken van Handel (de D dur sonate) Bach
(o. a. de Ciaccona). Nardini, Geminiani,
Francoeur, Somïs en Leclair en als toegift
Bach's aria op de g-snaar waren de werken
waarmede Flesch zijn toehoorders onder een
diepen, grootschen indruk bracht. Men weet
niet wat meer te bewonderen bij dien
eminenten kunstenaar, zyn gevoelvolle voor
dracht, of zy'n edele toon en onfeilbare
techniek. Hier is der critiek het zwijgen
opgelegd. Men luistert ademloos naar al het
heerlyke, wat de voortreffelijke kunstenaar
ons heeft mede te deelen.
De heer Louis Schnitzler begeleidde hoogst
artistiek ; De Musette van Leclair gaf een
verruikelyk staaltje van samenspel te ge
nieten.
Men mag ongetwijfeld met groote ver
wachtingen de volgende viool-avonden van
den heer Flesch tegemoet zien.
AST. AvERKAMr.
Collectanea Napileonicï.
Door vijf boekhandelaars, in verschillende
wereldsteden, door W. W. Daniël te Londen,
Godefroy Mayer te Parijs, Enaile Hirsch te
Munchen, K. W. P. de Vries te Amsterdam
en Spineux en Co. te Brussel, is een catalogus
uitgegeven der titels van de verzameling
autographen, historische documenten, karikaturen,
teekeningen, muziek, portretten, platen van
militaire costuums, kaarten, gevechten, enz.
enz., alle betrekking hebbende op Napoleon I
en zijn tijd, van l'alJ 1821. Deze ver
zameling is gevormd door A. M. Broodly,
die den catalogus van een voorrede heeft
voorzien.
De catalogus bevat eene reproductie van
een tot nog toe niet bekend portret van
Napoleon naar een schilderij van Detaille,
in het bezit van sir G. White en onderschei
dene andere reproducties, als: Napoleon op
St. Helena, eene fransche earricatuur ; de
zeeslag van Kopenhagen, April isoi; een
mooie Napoleouskop, naar e*ne aquarel door
een Chineeschen schilder ; Napoleon op St.
Uelena, staande figuur; een authentiek portret
van Xapoleon, naar een schets, gemaakt op
St. Helena; Napoleon ia 1815, vluchtende,
naar een Fransche caricat uurteek ening uit
dien tijd; Napoleon op z'n doodsbed; het
huis van den gouverneur te St. Uelena; een
gezicht op Napoleon's tombe, naar een
teekening van een Chineesehen schilder; en voorts
afbeeldingen van Napoleon en zijn tijd, op
aardewerk en porcelein.
De catalogus, met voor en na- rede beslaande
105 blz., bevat titels. Van de 3200 bekende
caricaturen op Napoleon, zijn er 1700
Engelsche.
^ ?
Kute Clreeneway, door M. H. SPIKLMANX
en (i. S. LAYAKD.
Kate Greeneway we behoeven dien riaam
maar neer te schrijven en een ieder ziet in
zijne verbeelding die kleine kinderliguurtjes
met hunne groote hoeden en afhangende
schortjurkjes in vroolijken optocht voorbij
trekken. En ze dansen die snoesige meisjes
met de punten van hunne rokjes opgetipt
tusschen de vingertjes, in bonte rij met de
kleine galante knaapjes.
Het zijn kinderen uit een land der ver
beelding, luchtigjes en gracieus, aardig en
bevallig, zoo als Greeneway ze schiep, maar
later kwamen de moeders der heusche kin
deren, en ze wilden zoo dolgraag voor hunne
kleinen een Greeneway-hoed, en een
Greeneway-jakje hebben, en toen gingen ?e iets
lyken op die leuke prentjes van- Aunt Kate,
maar hunne standen en gebaartjes, hunne
bondingen en bewegingen, ze waren toch
niet dit."
Men heeft Greeneway wel eens beschouwd
als iemand die nu ja prentenboekjes
gemaakt had, en ook wel aardige, maar wat
haar volstrekt geen aanspraak kon doen ma
ken op den naam van kunstenares. Nu is
gaandeweg «ie ineenin/, dat zy die geen schil
derijen maken maar zich op decoratief of
illus ratief terrein bewegen, per Bi minder
waardigen zijn, wel langzamerhand zich gaan
wy/.igen, maar geheel vrij ia men er nog
niet van.
Het pleit echter zeker voor Kate
Greeneway's kuust dat ze onder hare bewonderaars
niemand minder tedd dan Kuskin, d:e zelft
van een harer Chmtmas-cards moet gezegd
hebben dat het grootscher was dan de St.
Cecilia van Raphaöl; trouwens Kuskins ge
heele briefwisseling getuigt van zy'n sympathie
voor haar werk.
In bovenstaand boek komen een vijftigtal
tot nu toe onuitgegeven brieven van Kuskin
aan de kunstenaris voor, brieven nu eens
droevig, dan ernstig, geestig en opgewekt,
die een welkome bijdrage zy'n tot de kennis
van zijn perjoonlijkheid. Niet minder belang
rijk echter zy'n Kate Greeneway's correspon
dentes, dikwijls met pen- of po.loodschetsen
toegelicht, die we in deze uitgave afgedrukt
vinden. Tal van illustraties uaar aquarellen
en potloodlee eiiingdn over bloemen, land
schappen, kiiiderliguurtjes en portretten;
facsiuiilea van brieven en gedichten maken
zoo dit nog noodig was, dit boek over Kate
Greeneway tot een bepeererswaird bezit.
R W. P. DE VRIES Jr.
Efifl'aatstewflflraittateKfflaa1
Prof. Diipont'u eigenaardige wy'ze van debat
voeren, noopt mij tot het maken van nog
enkele opmerkingen over zy'n tweede betoog.
Hoewel ik betuigde, dat een ieder het wel
met den heer D. eens zou zij a dat de rechten
van den prent kunstenaar op zy'n werk door
de wet behoorden beschermd te wordeu,
weidt de schrijver daar nog eens over uit
en doet het voorkomen of ik een tegenstander
van die bescherming zou zijn.
Ook schrijft de heer D.: evenals de heer
J. W. N., die sprak van exquise kunst, rnaar
rnaar van de eigenlijke makers niet veel wist
te zeggen." Dat is eeii ernstige beschuldiging
door een man van gezag .... voor hen die
niet weten dat het een korte aankondiging
van een nieuw procédégold. Wie dat wel
weet, begrijpt natuurlijk, dat daarbij een be
schouwing over de oorspronkelijke werken
zeer niteenloopende kunst uit vele eeu wen
geheel te onpas ware geweest.
Ook was het mij waarlijk niet onbekend dat
er groote kunstperioden vóór de fotografie be
stonden waar beweerde ik tiet tegendeel ?
en wil ik tot vervelens toe nog wel eens
herhalen .dat ik de fotografie juist niel als
een scheppende kunst beschouwde, maar als
een practisch middel tot vermenigvuldiging
van het bestaande.
De heer D. vraagt dan of de grafische
technieken niet bij machte zijn daaraan te
voldoen. Neen, zij voorzien niet in de repro
ductie van oude prenten, waarvan geen plaat
meer bestaat; daarbij moet de fotografie te
hulp worden geroepen, evenals bij het leveren
van reproducties in grooter of kleiner for
maat van nieuwere kun->t, zooals b.v. voor de
boekeu en tijdschriften, waarin reproducties
naar grafisch werk van den heer Dupont eeu
plaats voudec.
Verder betoogt de heer D.: Intusschen,
een vergelijking van vroegere tijden zonder
machine met nieuwere tijden zoo wél
van alle hulpmiddelen voorzien moest toch
doen begrijpen, dat vooruitgang in kunst niet
bepaaldeiyk voortkomt uit vluaheid, gemak
en machinale overvoering." Dit nu is een
waarheid als een koe, die ik niet graag zou
tegenspreken. Integendeel, men kan verder
gaan en constateeren, dat vooruitgang even
min voortkomt uit de inrichting van musea,
prentenkabinetten, uit kunstacademies, zoo
min als uit alle mogelijke gepraat en geschrijf
over kunst. Ondanks en onaf hankelijk van de
constante aanwezigheid van dit alles, wisselen
periodes van bloei en verval zich zonder
naspeurlijke oorzaak af, maar nimmer was
de kunst tot een hoogte te brengen, die zij
in vergane eeuwen bereikte.
Die algemeene verspreiding van goede kunst
acht ik dan ook van weinig invloed op het
scheppend vermogen, maar wél van beteekenis
voor het geluk en de levensvreugde, die zij
aan velen schenken kan, wanneer zij niet
meer het monopolie der rijksten is.
Daarbij zij opgemerkt, dat de grappige''1
verdeeling in rijke verzamelaars en het volk,
waarmee de heer D. zegt niets te maken te
hebben, niet van mij is. Met opzet noemde
ik het woord volk" niet, omdat daarbij
zooals nu weer blijkt direct gedacht wordt
aan het audicorium der straatorgels. Tusschen
de staties en het schellinkje is nog een talrijk
publiek gezeten, waaronder vele liefnebbers"
wie aan goede kunst wel besteed is.
Zij achten het leeüjk-en mooi-vinden" van
kunst, door den heer D. een onschuldig
vermaak" genoemd, nog stee is het belang
rijkste, als tenminste leelijk" en mooi"
als verzamel adjectieven worden beschouwd,
die de oneindige reeks van gewaarwordingen
welke kunst kan geven, in tweeen splitsen.
/ij zullen zich te vreden stellen met het
afval", het surrogaat" van kunst, met de
lichtdrukken naar lichtdrukken in den
zooveelsten graad" wier eenige zonde is,
dat zij te goed zijn en het origineel te veel
nabij komen. Wanneer deze verafschuwde
namaak bij het aanschouwen geen anJere
of mindere sensaties geeft dan liet oorspron
kelijke werk, nullen zij ze dankbaar aan
vaarden daarbij de belangrijker quaesties"
op kunstgebied gaarne overlaten aan hoogere
geleerden die naar hartelust mogen pogen
mooie resultaten der practijk weg te redeneeren
door beginselvaste theorieën.
J. W. N.
Tfif Poema of ERXKST Dowsox. (John.
Lano, TheBodleyHead. London ilO.MV.
Wanneer men in Londen komt, in dat meest
bewogen deel, the City, waar de trein van
voertuigen als een ondoorbroken slingering en
warring onophoudelik voortstuwt, terwijl als
de enkeling iu de massa, elke klank gedempt
zinkt ia bet grote rumoer waarin de dreunende
dofheid van paardenhoef en wagenwiel op
de houten bestrating, overheerst ; wan
neer men dit gedurig en ordelik bewegen
ziet, ordeliker dan wij het bij minder volte
en juist daardoor wel gewend zijn in
onze hollandse steden, en door deze orde
een gevoel van natte eentonigheid, van her
halende regelmaat, van dwingende
noodzakelikheid ons beklemt wij voelen zo
zeker in dit mechanies rusteloze, dat het zó
was gisteren en daarvoor, dat het zo zal zijn
morgen en daarna, dat het immer zo voortgaat,
eender ; wanneer wij ryden in den onder
grondse spoor, die in bleek elektries flitslicht
zy'n rondgang raast, ononderbroken, onon
derbroken onder dat kleurige leven daarbo
ven, en waar in de helle wagons, in hetstijve
elektrieke schijnsel, de zwijgende mensgela
ten bleek-strak als van doden zijn en de
graflucht hier d» indruk van dood maar
meer onontkoombaar maakt ; dan be
grijpen wij dat dit de levensomgeving van
den staatsman, van den agitator, van den
moralist, en, tij-leuk, ook van den wijsgeer
kan zijn, maar niet durend van den dichter,
van den schoonheids-dorstige, zinlike en
zinnende.
Waar het leven zo is en men niet de aanleg
heeft daaraan te ontkomen, om in rustige
beslotenheid de waarheid te uiten die men
voelt in dit leven of in zichzelf wat dan
tóch poëzie is, uiting in schoonheid van
realiteit waar men bevrediging van
schoonheidsverlangen zoekt in de schoonheid ener
verfijnde decadentie, die gekunsteld is en
onwaar, daar moet wel ten lette die onvol
daanheid van een onvolkomen bevrediging
komen, die dóór dit onvolkomene in het
tegendeel omslaat, en een koortsige rusteloos
heid wordt die ten slotte by tengere naturen
tot vernietiging voert. En Dowson had het
verlangen naar rust, naar bezinning; want
wat anders hierin?:
BK.SEDICTIO DOMIXI. *)
Without, the sullen noises of the streel!
The voice of London, inarticulate,
Hoarse and blaspheming, surges in to meet
The silent Messing of the Imrnaculate.
Dark is the church.and dim the worshippers,
Hushed with bowed heada as though by some
[old spell,
While through the incense-laden air therestirs
Tne admonition of a silver bell.
Dark is the church,save where thealtarstands,
Dressed like a bride, illu-itrioug with light,
Where one old priest exalts wita tremulous
[hands
The one true solace of man's fallen plight.
Strange sileuca here: without, the sounding
[street
Heralds the world's swift passage to the ure:
O Benediction, perfect and complete!
W hen shall inea cease to suffer and desire?
Ja, wel de angst voor het omringende en
ook zo ir nerlik reëele lijden en verlangen, de
vermoeidheid ervan, inaar vertrouwen als de
religieuse dichter heeft Go«>the dat
schoonheid is in dit lijden eu harmonie ia
wisselend verlangen, ontbreekt, en dit is
dodelik. Of, niet deze echoonheidsvisie ont
breekt, maar het sterkende en levengevende
erin, dat vertrouwen geeft in het leven, in
de verwording ervan en in de
ontkoombaarheid daaraan.
Was hij te zwak om zijn omgeving te ont
wijken en in een kalmere omtrek bevrediging
te vinden in de schoonheid van de natuur,
waar meer waarheid is, of was het zijn wezen
zó te zijn en leefde hij zijn leven naar neiging
en innerlike aanleg? De leugen van het hem
omringende was hem bewust. Drie strofen
uit het ge licht dat aanvangt: Oh, I woul l
live in a dairv.
For the town is black and weary,
And l hate the London street;
But the country ways are cheery,
And country lanes are s weet.
Good luck to you, Paris ladies!
Ye are over fine and nice,
I know where the country maid is,
Who needs not asking twice.
Ye are brave in your silks and satins,
As ye mince aboat the Town;
But her feet go free in pattens
If she wear a russet govvn.
Maar het was wel van in hem uit dat de
drang kwam zó te zijn als hij was en hij is
nooit ontkomen aan dien nen toon van het
leren, waar hij het ontvankelikst voor was,
die hem bij bleef waar hij ging, die toon
van Vergankelikheid en Dood, die smartelik
weemoedige klank die weergegeven is in al
zijn verzen, die in hem tot een hangend
verlangeu werd. tot een hunkering naar rust
en dood.
YENITE DUSCEXDAMVS.
Let be at last; giv.e over words and gighing,
Vainly were all things said:
Bettei- at last to nd a place for lying,
Only dead.
Silence were best. with songs and sighing over;
Now be the nnisic mute;
Now let the dead, red leaves of autumn cover
A vain lute.
Silenct; is best: for ever and for ever,
We wil) go d >\vn and sleep,
Somewhere bevond her ken, where she need
Come to weep. [never
Let be at last: colder slie grows and colder;
Sleep and the mght were best;
Lying at last where we can not behold her,
We may rest.
Indien liet waar is, dat wij op het ogen
blik in de kentering der tijden zijn, dat het
hedendaagse leven zich eensdeels zelf ver
nietigt, en er ivivler ieels een kern van innerlike
gezondheid de! uit op bloeit ; wanneer de
maatschappelike en daarmee in wisselwerking
staande geestelike evolutie, zover doorgevoerd
is dat alle bederf zichzelf verteert en alle
werkelike levenskracht weer verjongend te
voren werkt, en wij dus onder de kunstenaars
van heden, vinden kunnen die weergeven
óndergang, anderen die de opgang voelen
en uitdrukken, ja er zomede drijvende kracht
van zijn, dan behoort Dowson niet tot de
laatsten. Heeft zijn oor misschien a'-l de
blijdere geluiden opgevangen die ook doorklinken
in het lugubere fabriekstads-rumoer, zijn ge
moed was ontvuukelik voor het smartelike,
voor het hopeloos machteloze in die smart,
de smart om het eeuwig vergankelike.
M. U.
*) Door Verwey verfaalt in Een Tocltt door
Londen. (Stille Toernooien).
J. EVERTS JE., Catastrophen. Uitgave van
C. A. J. van Dishoeck te Bussuiu,
1905. Band versiering Van -' Herman
Teirlinck.
De heer Everts is een ernstig en ijverig
werker. Dat bewijst ook deze bundel schetsen.
Maar in zy'n werk is ook een zoeken en tas
ten, waarin blijkt dat hij nog ver van het
meesterschap verwijderd is. Het is als een
verzameling studies, die men opeen tentoon
stelling, tussen grote kunst geplaatst, voorbij
zou lopen, maar die in portefeuille de aan
dacht zal trekken: hier door een aardige
opzet; daar door treffende juistheid van kleur
of tekening.
De schrijver koos tot onderwerp het
menselik leed; meestal niet het grauwe leed, dat
de levens verteert, rnaar de plotselinge felle
smart, die met een schok het leven breekt.
Als ik zeg : koos tot onderwerp", dan bedoel
ik daarmee tegelyk dat het bijeenbrengen
van die negentien katastrofen"' voor mij iets
gewilds heeft. Eeu vlot vertelde tra^iese
gebeurtenis heeft op zich zeli niet meer
waarde dan de gemengde berichten", of
het verhaal van een treffende ramp in onze
omgeving. De auteur moet ons de mensenziel
leren kennen, die door de katastrufe getrof
fen wordt; ee^t dau krijgt zijn schildering
een dieper betekenis. Alleen een zeer buiten
gewoon talent zou iu staat zijn dat te doen
binnen de enge grenzen van deze scheisen.
Vandaar het grote gevaar dat het geval"
zich op de voorgrond dringt, en hoofdzaak
wordt. Vandaar ook dat verscheidene van
deze schetsen de vuurproef van een tweede
lezing niet kunnen doorstaan.
De onderwerpen zy'n ongelijksoortig : kata
strofen die voortkomen uit teleurgestelde
liefde, uit wanverhoudingen in het huwelik
en tussen ouders en kiuderen, uit ontzenu
wende weelrfe, uit zwoegers-ellende, uit mis
plaatst standjgevoel, u:t toeval, uit heim
wee, enz.
Niet minder ongelijk is de kwaliteit. Als
uitersten zou ik willen noemen het
onbeduidend-oputjrvlakkige stukje Cliristine
Detmers, dat beneden het talent van de schrijver
is, en die diepgevoelde schets D<:s nacht», die
ik van het begin tot het eind genoten heb.
Meermalen is ome kennismaking met de
hoofdpersonen te oppervlakkig: b.v. de
maintenée in Uittocht, die haar broer als koloniaal
ziet vertrekken, daardoor eeu ogenblik in
opstand komt tegen haar parasieten-bestaan,
rnaar weldra in zelfzuchtige berusting
terugzinkt; het echtpaar m Een Af scheid, dat door
mislukte spekutauetotarrnoede vervalt; Gerry,
het onwettige kind, aanvankelik in huis ge
duld, maar door minachting en plagerij tot
wanhoop gejaagd ze behou len iets
schimachtigf, dat alleen bij de oppervlakkige lezer
in liet interessante van hut .,szeval" vergoeding
vindt. Dit geldt ook voor schetsen als Afttr
d'mner en Op een zomerarond. Soms is de
schets een gehele roman of novelle in. de
dop, b.v. Het Offer en l'leitr Krum; daarin
zijn karakters en typen, die zó goed van
opzet zijn, dat de vluchtig omgetrokken
figuren tot schilderij uitgewerkt verdienden
te worden. Wat de kompositie betreft leende
zich deze stof beter tot een breder behande
ling dau die van de uitvoerigste en laatste
dezer schetsen, Kommer, die ouder een drie
dubbele katastrofe gebutt gaat: een
teringlijdende moeder, een verleide en verlaten
dochter, en een zoontje, die aan sch«delbreuk
sterft. Zou achter deze aandikking van
uiterlike effekten niet een gevoel van on
macht schuilen OTH dieper in dit
ellendebestaan door te dringen?
Maar het wordt tijd om ook de goede
kwaliteiten van Everts' werk in het licht te
stellen. Tot de best geslaagde schetsen reken ik
de eerste, Een Arme. De invloed van Stijn
Streuvels is hierin, tot in de woor lenkeus
(b.v. de kar dokkerdi'; wrochl), niet te mis
kennen, maar het is geen blote navolging.
Van Streuvels heeft de schrijver geleerd dat
innige meeleven niet de eenvoudigen, die
frisse, naieve kijk op de natuur en de mens,
die ook het schijnbaar onbelangrijke belang
rijk maakt. Hier was dan ook geen schok
kende katastrofe nodig om ons van de eerste
tot de laatjte regel te boeien. Wij zien het
turf boertje met zijn hondenkar naar de Stad
gaan; als zy'n beschroomd huweliksaanzoek
spottend afgeslagen is, zich bedrinken in een
kroeg, en zonder hondeakar huiswaarts
kerende, in de sneeuw neervallen. Het is
alsof de schrijver voelt, dat de ze schets be
langrijk genoeg is, ook al vertelt hij aan het
slot niet uitdrukkelik dat het boertje de
volgende morgen dood gevonden werd.
Ken pendant van deze schets is Wijwpje,
het oude zorgzame \v;jf;e, die, op haar oude
da£ ten huwelik gevraagd wordt door een
afge!eefd man, haar vroegere vrijer, :net wie
ze uit armoede niet hiid kunnen trouwen.
De natuurbeschrijving in de eerste, het in
terieur in de tweede schets leren ons de
sterkste zijde van Everts' talent kennen: hij
is een scherp waarnemer, met een levendige
belangstelling voor v^\ er o u: hem been
gebeurt. Zijn schetsboek it vol herinneringen
aan ontdekkingstochten: liet spinnende
oude vrouwtje in huur landelike om
geving, de hooiers op :iet veld, de werkera
die op de werf aan i,et nagels--kunken zijn,
de zu4ers iti de zitkenzaal, de klein-hurgelike
Kotterdamse omgeving en baar moraal Dat
maakt dat menige schets door de juist gete
kende omgeving ons :n '.Ie steinming brengt,
waarin de schrijver ??;};* zijn personen wil
laten zien, b.v. in ..ie zJekenhuisschets Op
znal 2.'), of de deftige Ha:;;;so achterkamer in
llijkdum.
Waar hij de grenzen van zijn waarneming
overschrijdt, verdwijnt de aanschouvveliiheid,
b.v. iu liet zwakke H:.i;m'h, dat in ludi
speelt.
Ken voortreü'eüke ft-uets is As wujitx. De
inhoud is hoogst sober : een Ireiukondukteur,
die op ziiu laatste rit wacht bij de
Hotterdaoise schouwburg, ttiw.jl zijn vrouw op
datzelfde uur bevallen ;uoe.t : zijn gedachten
en gevoelens tijdens die rjt, en zijn thuiskomst
bij het lijk van zijn vrouw.
Bij het bed bleef l^j roerloos op het on
beweeglijke lichaam staren, '..iinscu tijd keek hij
naar de gedoten oogen, j.aur de ?,óo-bekende.
werkhanden en naar het witte verkommerde
gezicht, waarover nn een rust, lag als bij haar
leven nooit jrezieu. 't "Vas ;illes zóó hetend,
en toch ... 't scheen van een vreemde nu,
niet van haar, van Nee": ....
Hij nam n der handen op: die was slap
en lauw-ivarm nog.... I1",!) die warmte zou
weglooppn, steeds meer weyloopen '..... O,
dat hij 't niet tegenhouden ton, het leven ! . . .
Op eens kreeg zijn gedcht een waanzinnige
uitdrukking: zijn vo'rliooJi! rimpelde, de
wenkbrauwen trokken ;.oog op , zijn mond