De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 24 december pagina 7

24 december 1905 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1487 DE AMSTERDAMMER \VEEKBLAI) VOOR N E I) E R L A N 1-). ' -"^i^ '.jmt-,? ?*% ???? ? ,V*;^-""'W u+ilrrjfH Paleis van den Sultan van Siak. IN Paleis van den ^Itan van Serdang. Albert Vogel. Wanneer ik wil trachten, hier een geheel persoonlijken indruk weer te geven van den voordrachtskunstenaar Albert Vogel, dan is dat zeker niet, om het voor den schrijver verheerlijkende gevoel, dat hij ter ontdekkinge" uittrok. Het is anders zoo'n verlokkelijk emplooi het ontdekken van toekomstige kwart, halve en heele beroemdheden! Iemand, dien wij jaren lang als Piet of Klaas of heelemaal-niemand op straat zijn tegengekomen, in-eens te mogen ontdek ken, hem van de straat optenemen maar dit is figuurlijk en hem omhoog te hou den, ten aanschouwe van de steeds graag aangapende menigte: Kijk eens hier, jullie dacht, dat het Klaas of Piet of eigen lijk niemendal was ? Mis hoor! Hij mag dan Klaas of Piet of hoe ook geheeten hebben, maar 't is er nu een van je|allergeweldigsten!" Volgt de geweldigheidsopsomming. Zoo trekt men soms uit op schilderijenvang. Jaren-lang, wat! eeuwen-lang hing het grauwe, doffe, korstige doekje in de rookige schouwschaduw. Daar regent op zijn zwerftocht toevallig de ontdekker bin nen; kleerdroogen bij het schouwvuur: het schilderijtje flikkervlug even belicht cloor een oplekkende vlamtong ... potdorie! een Rembrandt!. .. Kn 't roemlooze ding is ontdekt! Zoo is er muziek, die van geslacht op geslacht geneuried werd, 's avonds op het stille dorp als er de rust viel na den langen werkdag en in den lau wen avond de dorps moedertjes het de kinderen voorneuriën, de dorpsprengels het zachtjes als een lokwijsje de donkere laantjes intüiiten. . . Komt de muzikale vreemdeling er zijn zomervacantie doorbrengen ... Tiens, een nooit gehoor je melodie !.. . Hoe eenvoudig 't motiefje, zoo zuiver, zoo melodieus! En de wereld der tonen is een leitmotiv rijker. Zoo ontdekt ge beroemdheden gelijk men steenkool- oi' erstmijnen ontdekt. Rustig sluimerden ze in gelukkige, onge kende eigen glorie. De ontdekker komt... de glorie wordt gevulgariseerd... men is ontdekt! En medebeschenen van het schijn sel der glorie staat er ook de ontdekker!... Het lijkt een zoo verlokkelijk werk het op-ontdekkingen-uitgaan! Toch ambieer ik het niet; en ik trek wel niet op ontdekking uit wanneer ik vraag, ook hier de aandacht te mogen vestigen op Albert Vogel. Want er bestaan eigenlijk twee hevige beletselen : allereerst, dat om iets te ontdek ken wij van de portee moeten zij eens ontdek kers en hoe verre traehte ik te staan van dien! dan, dat deze kunstenaar in ons land reeds geniet"' wat men pleegt te noemen eene algemeene bekendheid". Laten wij dus, dit van te voren vastgesteld zijnde, het ontdekken daar, doch hoeden wij ons tevens angstvalliglijk voor het kwee ken van een beroemdheidje, koesterend dus met ongezonde en dies gevaarlijke gene genheid een wellicht verdienstelijken vorm van rederijkerij, en steken wij toch niet in de lucht een diletantisme van het, nu ja, wél aardig gespeeld hebben van dit of dat rolletje. Vooral, geen usurpatie! Zoo is het, dat hier mot veel zelf'bedwang van dezen kunstenaar weergegeven wordt de persoonlijke indruk van iemand, die eerst sceptisch was, daarna blij verrast, toen ganschelijk opgetogen werd over een talent, dat hem even opmerkelijk als zeldzaam wil voorkomen. Er zal wellicht eerst de voorzichtige twijfel aarzelen wanneer ge verneemt, wel in de pauze, zoo van een wei-ingelicht buurman, of onder het entre-aete-sigaartje, wie of wat deze heer Albert Vogel is. Dan is het de twijfel, maar die al dra stijgt tot het peil van verrassing, te hooren, dat deze, buiten zijn tijd aan de kunst gewijd, in hart en ziel militair is, een officier, die in zijn beroep staat met nog iets van dat op sommiger verbeelding werkende ridderlijke, krijgshaftige, fanfaronneerende, een die poëzie tril zien in het krijgsmansleven, die nóg daarin zoekt naar het avontuurlijke, afwisselende, levensvolle métier van sol daat-zijn. Zoo iets vindt men zelden nog slechts, naar het schijnt wellicht! Jongens, die van avontuiir-zware romans den roezenden bol vol hebben. .. ook wel kinderen, die ge togen kwamen uit en groeiden tot man in het gezin, dat van vader op zoon, ge slachten achtereen, militair was. Zoo was het hier. De vader van Albert Vogel was het type van den militair: thuis aan de wanden hingen, stijf in hun uni formen, de portretten van grootvader en overgrootvader; de broers, vier, bekleedden otticiersvangen in ons leger. Dat was dus, om niet eens over te spreken, dat ook de jongste zoon de militaire loop baan zou kiezen. Er werd eigenlijk niet eens aan een andere mogelijkheid gedacht.... Een Vogel l' o, die wordt natuurlijk officier! Zoo zat liet er al vroeg in. En aanvaar dend, als iets dat vi'iststaat, dit aanstaand beroep, geregeld werkend voor de examens op de school, de Hoofd-Cursus, had hij weinig gelegenheid, zich vrij bezig te houden met wat daar buiten onze carrière, ons beroep, onze taak, soms nog wenkt en vraagt en lokt. Bij Vogel zat de acteur al in het scliooljongenspak; als korporaal en sergeant in Kampen was hij de aangewezen regisseur voor de cursusuitvoeringen; als officier, de dienst volbracht, was hot tooneelliteratuur, die ter hand werd genomen, het drama, dat gelezen werd, zóó lezen als slechts de toonoelspoler, die eiken zin dadelijk tot plastiek, klank en situatie laat worden. dat doet. Dit was echter alles pas van een hoog stens verdienstelijk dilettantisme, waarin wel j soms iets groeide van ongesnoeide breed heid, het wiekend armgezwaai, de zwaarrollende volmondigheid, - maar toch van een verdienstelijkheid reeds, dat wie er niet half-lachend, half-onbegrijpelijk de schou ders voor ophaalde, even toch meende te speuren, dat hier schuilde een aanleg. Aan een talent dacht wel niemand... Of waren het de enkele schoolvrienden van de Haarlemsche school, die er eerst Bouwmeester waren gaan genieten, hem dan, als dwergen met giganten-manieren, gingen naspelen V Maar de schooljaren vergingen, de exa menjaren waren doorwerkt en terwijl men het leven al verder intrad, haastten zich de schooljongens, de tooneelclubleden uiteen, met een haastigen handdruk, amper ,een groet Het leven, het leven!... Wie kommert zich nog langer om de school jaren, die daar eindelijk achter liggen!... Vraagt er iemand, of daar een jong talent te bloeien aanving, en heeft men den tijd om te zien hoe de bloesem zal worden? Maar als ge dan later een volle bloem bloeiend ziet, toevallig wel door haar kleu ren getroffen, die rijk en sappig, dartel en brutaal haar rijkdom toonen, dan kan het zijn een blijde verrassing. Het was nu de jonge tweede luitenant Vogel; hij liep nu in de uniform van offi cier, het soldatenhart zat er nog altijd op de rechte plaats. Maar het was, nu hij het begin van de carrière, het officier-zijn, bereikt had, of die andere liefde heviger werd. Het werd de tijd van eindeloos,o nvermoeid lezen, en wat hij las, lezend steeds weer en weer in fantasiën verwerkte: Byron, Shakespeare, Sophocles, Aeschylus. Als hij las en werkte, zag hij ze leven de helden uit zijn drama's, schonk hij ze het leven van zijn verbeel ding, liet hij ze gaan en staan, gaf hij ze stem en gebaar; dan bij het omslaan der bladeren, liet hij stijgen hun hartstocht, leefde hij mee, omdat dit dan ook van hem zelf werd hun lief en leed, hua geluk en ellende, hun praal en noodlot... tot soms het boek gesloten bleef en heele brokstukken als van zelf werden gezegd, voor ieder persoon de eigen intonatie, de eigen stembuiging, en karakter tegenover karakter, passie naast passie, temperament met temperament, en daar het tot leven wordend drama geboren ging worden. Toen, na het bijwonen van een tooneelopvoering van Starkadd, zette Vogel zich voor het eerst ernstig tot memoreeren. En eenmaal het geheele tqoneelstuk uit het hoofd geleerd, maakte hij dankbaar gebruik van een hem geboden gelegenheid, om in Rotterdam te ... debuteeren. Hij trof een welwillende ontvangst, had aanvankelijk succes. En hij trad meer op, en bleef daartusschen werken en studeeren. Er zijn meer auto-didacten geweest. Ook deze zelf-werker werkte 's avonds na vol brachte dagtaak, aan het eind van een dikwijls lichamelijk zoo vermoeienden dag dienst"; dan alleen aan zijn schrijftafel, alleen met zijn boeken, alleen met zijn sterken wil om te bereiken wat hij zijn kunst wist. Hij werkte zonder meester. En het is een vreemde verrassing aan te hooren zoo'n stem, waaraan geen leermeester, geen school, geen cursus gewerkt" heeft, en toch zoo zui ver in woordvorming, zoo buigzaam in zinswending, zoo rijk van klank, zoo zeker van inzet, zoo rustig van kracht, zoo vol en klaar en jong van timbre. Daarnaast was er het aanvullend gebaar, dat de voordrachtkunstenaar nimmer heeft te versmaden, waar hij het drama heeft weer te geven ; het gebaar, dat zoo rijk kan zijn, door even mimeering van het gelaat, een houding van hoofd, of romp, of arm, zelfs van hand en vinger; het gebaar, dat juist bij de zoo concrete voordrachtskunst, waar de strakgehouden eenheid van opvat ting, dan ue statige rust, te scherper, de uitlaaiende contrasten kan geven, dienende dit. om te versterken en zuiver en onver ward te houden, met alle ten dienste staande middelen, zoovele verschillende karakters, vertolkt door n. Zoo moet ge zien hoe deze ongeleerde kunstenaar zich beweegt en staat en ge baart, zoo sober, zoo van ingehouden kracht, zoo met een zachtheid van handspreiding, of met de in woede gebalde vuisten, of fier de hals hoog en de kop trotsch ach terwaarts gebogen, de felle oogen neerb'.ikkend als een vorst. Eindelijk is het de opgetogenheid, waar van ik sprak, een heerlijke, bewonderende opgetogenheid van daar zoo frisch een kiinstgeestdriftige aan den arbeid te zien. Hoe hij ze lief moet hebben zijn kunst, zijn drama, zijn romantiek, zijn tragedie! Hoe hij doorleefd moet hebben, met zuiverst ge\oeler., het schoone van deze werken der wereldgrooten ! Hoe hij doordrongen moet zijn in hun diepste diepten van zielsgeheimenissen! Hoe hij gekoesterd moet hebben hun Vogel in zijn Oedipus '-voordracht. gedachten, mee beklommen hun opbouw van conflicten, mee geleefd hun groeiing van tegenoverstaande wezens, om daarna weer te strijden den strijd van den vlammenden hartstocht, van hun maatloos ge luk, van het schokkendst wee! Hoe hij ze moet hebben hooren zingen en galmen en dreunen de dichtregels in hun verzen en zangen! Albert Vogel, eerste luitenant der infan terie te Delft, is in de laatste jaren al ge worden de bekende voordrager in ons land. Bijna geen stad, groot of klein, waar hij niet is opgetreden, lljj beeft een reper toire, waaruit hij bij beurten put, waarop voorkomen Starkadd, Manfred, Coriolanus, Oedipus, Antigone, Godenschemering, Salome, Noorsche Heertocht en Koning Svend*), be nevens kleinere stukken proza en poëzie. Zoo heeft deze soldaat-kunstenaar reeds gevestigd zijn naam als voordrager. En waar reeds door velen getuigd is van dezen kunstenaar, meende ik, dat ook hier ge wezen mocht worden op dit zeldzaam rijke talent. Waar de waarachtige kunst schuilt, daar wordt ze wel gevondten al gaat men niet uit op ontdekken"! Maar daarom behoeft men haar niet on opgemerkt te laten al reikt men niet naar het verlokkelijk emplooi van ont dekker! JAN FEITH. *) Een nog onuitgegeven drama, dat de schrijver Vaa der Wal, hem opdroeg. Mnzieïen Gymnastiek in de Aestnetiscbe Opening, <III. Kunsterziehungstag te Hamburg, 13?15 October 1905). II. Mens sana in Corpore Sano, deze spreuk der oude Romeinen heeft nog steeds bestaans recht, en zal zeker wel altyd het richtsnoer blijven eener gezonde, natuurlijke, lichamelijke en geestelijke opvoeding. Een noodzakelijke aanvulling daarvan is deze spreuk: een gezond lichaam is een mooi lichaam. Lichamelijke gezondheid en schoonheid worde het doel van alle gymnastiek zie daar met een paar woorden de denkbeelden uit gedrukt, waaraan op den tweeden congresdag voordrachten en debatten gewijd waren. Ge opend werd de ry door den bekenden voorkamper op dit gebied, Sanitatsrat dr. F. A. Schmidt uit Bonn, die een voordracht hield over Körperpflege durch Leibesübung. Hij begon met te wijzen op eenige anato mische verschillen tusschen het dier en den rechtopgaanden mensch. Het grootste werkvermogen (Leistungsfahigkeit) is afhankelijk van den lichaamstoestand, die door verzorging der gezondheid en der schoonheid ontwikkeld worden kan. Nu heeft men geprobeerd een ideale gestalte van den menach te construeeren; interessanter voor ons is echter de van de ouden overgenomen ideaalvorm, welke belichaamd is in de antieke beeld houwwerken. De ouden trachtten de ontwikke ling van edele lichaamsvormen te verkrijgen door gymnastische oefeningen. Dat moet ook nu weer het doel dezer oefeningen worden. De grondslag voor den geheelen lichaamsbouw vormt het skelet. Zijne functie, de beweging beïnvloedt den groei van het lichaam. De lichaamslengte is van grooten invloed op de lichaamskracht, speciaal op de voortbewe ging : de gemiddelde grootte 1.70 tot 1.80 M. is de gunstigste verhouding. Belangrijker dan de hoogte is voor de schoonheid vanden lichaamsvorm, de harmonie van het skelet. Het kind is niet een verkleind beeld van den volwassen mensch ; de lichaamsproporties bij dezen zijn andere dan bij het kind. In 't bijzonder valt de ongeëvenredigde grootte van het hoofd bij het kind op te merken. Eerst door de beweging, door het grijpen en loopen van het kind verdwijnen langzamer hand deze verschillen. Lichaamsoefening en arbeid zijn daarom beslissend voor de ontwikkeling der lichaamsvormen en der schoonheid. Menschen, die een zittend be roep hebben, bewijzen zulks: hun lichaams vorm is onontwikkeld. Vandaar ook de min dere ontwikkeling van het vrouwelijke lichaam waarbij men een smalle hand, een kleinen voet en een ingeregen taille mooi vindt, terwijl toch b. v. zulke aristocratische" han den slechts het kenmerk van een nietsdoend parasietendom zijn, en een smalle hand het karakteristieke kenmerk der apen is. Ook de voet wordt door een onnatuurlijke bedek king voor de voortbeweging, voor de schoon heid van het gaan ongeschikt gemaakt, alleen ter wille van een door en door verdorven smaak. Al die verkeerdheden en uitwassen moeten bestreden worden. Krachtig moet de eisch gesteld worden : alle lichaamsdeelen te ont wikkelen tot een schoon, harmonisch geheel, door een rationeele oefening van 't geheele lichaam. Voor de eerste kindsheid zijn alleen de bewegingsspelen in de open lucht in staat, volle gelegenheid te geven aan de noodwen dige bewegingen, die voor de harmonische ontwikkeling van belang zijn. In hooge mate wordt deze gelegenheid be lemmerd of onmogelijk gemaakt door de voort durende uitbreiding der steden en door het schoolbezoek, zoodat onze jeugd een zeer zwak ontwikkeld geslacht dreigt te worden. Een eerste sociale eisoh is darhalve: de inrichting van flinke speel- en ravotplaatseii voor de jeugd, wanneer men werkelijk voor hare gezondheid en schoonheid iets doen wil. Den grootsten wasdom aan het lichaam ver toont het spierstelsel; dit heeft dan ook de grootst mogelijke beweging noodig om zich te ontwikkelen. Bovendien is dit een eisch der schoonheid, want een lichaam met een onontwikkeld spierstelsel is bepaald leelijk. Van grootbelang is echter de aardder beweging. Is deze gericht op krac («ontwikkeling, dan verkrijgt men wel een athletisch, maar niet een mooi lichaam. Het gymnastiseeren met zware halters e. d. is voor de harmonische ontwikkeling van het lichaam te verwerpen ; loopen, huppelen en springen daarentegen zijn de natuurlijke be-wegingen, -waarbij dan toch steeds in 't oog gehouden moet worden. dat zooveel mogelijk gestreefd worde naar een gelijkmatige oefening van alle lichaams deelen. Dat wordt bij het gymnastiseeren aan de werktuigen in de scholen en in de vereenigingerj, veel te veel uit het oog ver loren, ja, vaak wordt er direct tegen gezon digd. En steeds moet er ook naar gestreefd worden, dat de opwaartsche houding van den mensch bewaard blijve. Alleen een door zulke grondbeginselen geleide gymnastiek kan aan het doel beantwoorden: de ontwik keling van een gezond en mooi lichaam. Op deze interessante voordracht volgde een kort debat, waarin bestreden werd, dat het duitsche turnen zoo slecht was als dr. Schmidt beweerd had, en dat integendeel ? op enkele uitzonderingen na het gymnastiseeren in de vereenigingen voldeed aan de door dr. S. gestelde eischen. Van een verder debat werd afgezien met 't oog op den tijd. Dat de meer derheid van 't congres zich echter schaarde aan de zijde van dr. Schmidt was aan geen twijfel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl