De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1905 31 december pagina 2

31 december 1905 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Nof fond 1. iQontaritffoor ds pfiscöe ratten. Het is zeer zeker te betreuren, dat in eene «ao groote en bloeiende industrie als. de grafische, er van eene krachtige organisatie der arbeiders geen sprake is. Wat nut zou «en organisatie, zooals de Algemeene Neder Jfcfiisehe Typografenbond, die alle branches in* zioh vereenigt en ook een plaats biedt san een-ieder van welke politieke of religieuse ?verturging dan ook, niet stichten, niet ?Heen voor de arbeiders, maar voor de geleele industrie, omdat deze by een goede regeling van loon-en arbeidsduur niet anders dan baat vinden. Wanneer die groote versnip pering der arbeiders in verschillende plaatlelijke vereenigingen, re'igteuse bonden, zooals «Ie Christelijke (Protestantsche) en RoomschJtatholieke Typografenbonden en helaas l thans ook ontluikende Anarchistische of z. g. Vrijheidslievende organisaties niet bestonden, dan zou er meer sprake van kunnen zijn, da? de;:"NederUndsche Drukkersbond (patroons) neer contact zou moeten zoeken met «srstgenoemden bond, om te komen tot eene gezonde en billijke regeling van loonen arbeidstijd, om een dam op te werpen tegen de concurrentie uit de kleinere plaatsen «n de kleine drukkerijen in de groote steden, die zeer zeker scha iel p k. moet werken op «éne gezonde ontwikkeling der industrie. Bte tyd is zeker nog verre, dat w'g hier een toestand krij»en zooals in de Duitsche Itrafiiche in ustrie. Sinds 1897 bloeit daar «i» organisatie der daarby betrokken arbei«fers, waardoor het dan ook mogelijk is, dat e collectieve contracten steeds in aantal, toenemen, en waarbij de werkgevers niet ?weinig baat vinden. Het landelijk loontarief werpt dan ook voor beide partijen gunstige resultaten af. In Ne Ierland bestaat ook een landelijk loontarivf, D.l. de conclusiën van het grafisch con gres, (zij het dan op het papier), dat in 1896 te imsteriain werd gehouden en waaraan ver«snigingen en bonden van verschillende kleur en richting deelnamen. Waar echter voor de doorvoering van gen'oernd tarief een Jandelijk-fedrfratief verband van de verschil lende bonden en vereenigingen werd noodig geacht, welkj verband nooit is tot stand gekomen, was er van eene door voering daar?*an in hoofdzaak bij de afdeelingen van het Algemeen Nede landsche ypografenbond fprake. In die cone'iu%iën was als grondslag geno men een minimum van /"ld.?voor de steden «iet ongeveer 10000, ?9.50 voor steden tusnchen 5 en 10.000 inwoners en ?9.?voor plaatsen out minder d.-.n 5000 inwoners. Xoor de plattelandsgemeenten werd slechts fén cijfer n.!, ?9.?vastgesteld, als zij ten minste niet dicht bij dd groote steden liggen; de plaatsen dicht bij de groote steden ? 10.?. De grootere plaatsen hadden een minimum loon van f 10.5J, ?11.?. ?12.?en f tl-ï'O. fa Gravenhage, Rotterdam en Dordrecht /12?eu Amsterdam ?1250). Als maatstaf werd geno.nen de tabellen der kieswet. De wwkda? werd gesteld op ten hoogste 10 uur; tij overwerk- de eerste 4 werkuren 2> pCt. Twrhooginai; de volgende binnen een etmaal 5üpCt. ve'hooging. De helft of 5/LO van hè; jers met-l moest dit minimum loon verdienen. Waar de Afdeelingeu Algem Ned.Typ Bond latsr zelfstandig of in verbinding met andere Yereenigingen, nieuwe loonrijgelingen ont wierpen, evenzoo de Kamers van Arbeid dat Aeden, k waaien de conclusiën van het grafisch «mgns aUoo op d«n achtergrond en het bestaan daarvan scheen velen onbekend. Het laatste congres van het Algemeen Nedertuxdsch Typografi'nbond deed echter wederom daarop de aandacht vestigen doordat aan het hoofdbestuur werd opgedragen die loonregeling te herzien. Daarmpdrf zal -wairschijnlijk nog eenige tij i gemoeid zijn tengevolge van iet door den Algemeen Nederlandschen Buekbinlersbond voorgesteld plaa tot het «tichten van een al-graflschen bond. Daardoor snn dan moeten komen een fusie van den Algemeen Nederlandsen Typografenbond, Boekbinders , Litho- en Fotografenbond, Taarbij ik alleen in ditartikel niet zal stilstaan. De conclusiën van het grafisch congres in 1896 zijn echter, als men in aamerking neemt, dat het daarin aangegeven minimum volstrekt nog niet algemeen is ingevoerd, zeer zeker »iet verouderd. Het pleit niet voor de gro ->te Iracht der Nederland-che grafische arbeiders £ut zij in een tijdsverloop van 9 jaar niet «ens in staat waren dat bescheiden minimurn «Igemeen geldend te maken. Groote tegemoetkomendheid hebben de werkgevers in het algemeen nie* aan den dag felegd, als ik denk aan Delft en Rotterdam w*ar de Kamers van Arbeid zich zooveel moeite gaven om de patroons te overtuigen dat eene billijke loonregeling een eisch des tijd* is, waarbij zy zelf ook voordeel kunBen hebben. En toch hebben de Nêderlaudsche werkgevers geen klagen over de werklieden, want de werklust op het stuk van verbetering knnner econo.nische positie is waarachtig Tiet zoo bijster groot. Een beetje siesr toe gevendheid van de zijde dotr werkgevers zou heusch wel gewenscht zijn. -Doch moet er eeu einde komen aan de atelse-lloosheid die er op stuk van loon- en arbeidstijd in de grafische vakken bestaat. Daarom zou het zeker gewenscht zijn, dat leer spoedig een nieuw landelijk loontarief ontworpen of het oude werd herzien. ?waardoor tenminste orde en regelmaat werd «angebracht. De Kamers van Arbeid kunnen zeker, lee bescheiden dan ook haar mid leien mogen ijn, veel doen om zoo'n loonUrief te populariseeren. En waar zij reeds loonregelingen hebben ontworpen zooals in Kotterlaai, 's-Gravenhage, Delft en Haarlem, zouden zij zich in verbinding kunnen stellen met de erganisatie's der werklieden en die der werk gevers. Staat, gemeente en provincie, die over het algemeen groote drukwerk-verbruikers zijn kunnen in deze ook zeer veel doen. Daarom deed het mij een groot genoegen, dat de gemeente Deventer zoo flink handelde met h;»» drukwerk aan de drukkersfirma Gebr. def.Wa*rd"'mt Haarlem te ontnemen, omdit «)e36 zich niet hield aan de bestekbepalingen. Ook de gemeente 's Gravenhage heeft reeds rerklairiögen ten gunste van de loonregeling der Kamer van Arbeid afgelegd. De Afdeelingen van het algemeen Neder landsen; Typografenbond, zelfstan lig of ge combineerd met de religieuse vakbonden of plaatselijke vereenigingen, leveren een goed «tuk. propaganda door het bewerken der ge meenten "om hét drukwerk te geven aan die firma's, welke aan zekere bepalingen van loonen arbeidsduur voldoen. Staat en provincie iuoeten nu ook krachtiger bewerkt worden dan ooit. Het is zeker wel jammer, dat de van elkaar zoo veel verschillende plaatselijke loonregelingen moeten gebruikt worden; maar het is te hopen, dat het voor nog korten duur moge zy'n, en zy dan door een algemeen landelijk loontarief, dat dan bepalingen zal moeten bevatten voor alle branches der typografie en aanverwante vakken, zullen vervangen worden en-aan welks doorvoering meerdere inspanning zal gegeven worden, dan aan de genoemde conclusiën van het grafisch congres, dat toon het eerste lanieïijk tarief van de vorige eeuw was. B.'T. H. Rembrandl. Kaleuderboek voor 1906 door dr. W. R. VAÈBNTISEK en J. G. VELD HEER, met in'eidend woord van dr. C. HOFSTEDE DE GROOT. Uitgegeven bij Meulenhoff & Co. te Amsterdam in het Rembrandtjaar 1906. Van het Rsmbrandt-kalenderboek is de gedachte van den kalender verreweg het aardigste deel. Er is niets, dat zoo nauw verband houdt met het gewone dagelijksche leven als juist de kalender, de trouwe b geleider en vriend, aan wien men lief en leed toevertrouwt, en voor een ieder de vaste wijzerplaat, waarvan de gang der tijden wordt afgelezen: het jaar met de wisseling zijner getijden, dj maan len rnet ieder hun eigen karakter en bijzondere bezigheid, de d.igen, alle gemarkt en vele door het leven zoodanig geteekend, dit zij worden ingegrifd voor altijd en de groote vaste punten vormen in ieders leven, waaraan de herinnering zich vasthecht. De kalender is de weg.vi.jzer van het leven zelf; vandaar dat in do tijden, toen de tekst door miidel van 't beeld voor de groote menigte veraanschouwelijkt en duidelijk ge maakt moest worden, de verluchting van den kalender de illustratie werd van 't bedrijf en dogning der menscheu 't zij in de natuur, 't zij binnenshuis, al naar gelang van het wezen der maanden en de mini.ituren van de calendaria der oud-j getijboeken, de zuivere afspiegeling werden van het dagelijksche leven. Deze spraken een taai, voor de grooto massa beter te verstaan dan de letters; luida riepen ze den tekst uit, die onfeilbaar en zeker was, als de gang van hei leven zelf. Het samengian en n ziju van de verluch.ing met den tek-,t was van af de oudste getij boeken het karakter der kalender ver sieringen en is dit steeds gelieven. Ue tekst vormie den vasten ondergrond, de illustratie veraanschouwelijkte. De gedachte nu on een kalender te wijden aan Rernbrandt en het Rembrandijaar, is een zeer gelukkige en zeker wel de meest algerneene wijding, die ni>giujk warj; ze getuigt van groote menscheukeniiia en ver dient de algemeene hulde. Het zijn nu zijn de datums en feiten uit Rïinbrandt'.s leven, die met het groote leven n worden en <la dagen nierken met teekenen voor een ieder gelijk. Deze worden de vaste wegwijzers, die den gang der dingen aangeven; d.tarom moeten ze onwrikoaar pal staan en den zekeren ondergrond vormen voor de versieringen, die do verduidelijking zy'n van de merkwaar digste dier feiten. Heeft de Rembraadtkalen Ier aan 'deze eischen van tekst en verluchting voldaan? Aan den eersten beslist niet. Afgezien van het feit of de belangrijkste der bekend zijnde datums zijn genomen, zoo zijn die, welke gekozen werden, verkeerd aangebracht. Het karakter van den kalender is daardoor te niet gedaan; het zekere van het feiten materiaal ontzenuwd, het geheel een verwarde en verwarrende opsom nin,' gnworden van dingen, die men beter deed niet te weten dan verkeerd. Op zich zelf beschouwd, moge men weinig eigenlijke beteekenis hechten aan het kennen b.v. van den datum, waarop de moeder van Rernbrandt begraven werd: toch kan dit zijn nut hebben, al ware 't misschien alleen de voldoening, dat dit feit in den kalender is vermeld maar zoo men dan aan 't slot, in de lijst der verbeteringen leest, dat de opgegeven datum, verkeerd is en een andere moet zijn, dan vraagt men zich af waarom al die quasi-weterij, die van den wal in de sloot helpt? Door de onjuistheden in tien van de twaalf maanden ? is het georuik van den kalender voor de groote in'assa onmygelijk geworden En dat dit zoo is, is de schuld van dengene, die de leiding ervan op zich nam. Deze had zich van de beteekeiüs van den kalender bewust moeten zijn en geen tekst onverheterd laten drukken van iemand, van wien men niet kan veronder stellen, dat hij een speciale studie van Rembrandt's leven heeft gemaakt Nooit heeft men vernomen, dat de artiest Veldheer zich met kunsthistorische onder zoekingen bezighield; men .kan das ver moeden, dat hem het materiaal werd aangegiven, dat hij daaruit gekozen heeft wat hem als kunstenaar voor zijn illustratie'» 't beste leek, en dat op deze manier de tekst zoo onvast is geworden en de datums onjuist. Hy was de kunstenaar, die geen weten schappelijk geweten behoefde te hebben; dit had bij dr. Vaientiner moeten spreken en luider dan St. Nicolaas- of uit^eversdrang. Het gevolg was, dat het doel van den kalender gemist werd. Spijtig zal dr. Hofstede de Groot hebben opgekeken, toen hij moest zien, dat groote onjuistheden aan de scherpzinnigheid" van zijn vriend en medewerker" waren ontsnapt. Want opvallend genoeg zijn ze; tot zelfs de ditum van Rembrandt's sterfdag is verkeerd. De tweede eisch : het samengaan van ver luchting en tekst is beter nagekomen tenminste voor zoover dit mogelijk was. Waar in de verschillende maanden datums van belang bekend waren, die aanleiding konden geven tot illustratie, zijn deze door de versiering veraanschouwelijkt. Januari, Februari, Mei, Juli, Oktober en December hebben een verluchting van de hoofdfeiten dier maanden. De onjuistheid der datums behoefde op d-; versiering geen invloed te hebben ; deze verzinnelijkt slechts het feit en heeft een geheel andere vrijheid. Toch, had in April, de'maand, dat Rembrandt's vader in de St. Pieterskerk begraven werd,deze feerk alsillustratie'genomen moeten zijn, iuplaats van een stadsgezicht in Amster dam; terwijl in Mei, de maand van de inschrij ving aan de akademie, het stuk St. Pieterskerk gemist had kunnen worden, maai de akademie zelf daarentegen, als het roemruchtige ge bouw met zijn geschiedkundig ontstaan en zijn kerkelijken, nog rniddeleeuwschen gevel, veel typischer en krachtig naar voren had moeten treden. Zooals nu, kan het onbeduidende geveltje aan ieder willekeurig gothisch gebouw toe behooren, terwijl in werkelijkheid, de uni versiteit door zijn staan aan de kromming van het machtige Rapenburg, zoo iets eigens en bijzonder* heeft, dat ze, als prent ia den Rsmbrandt -kalender, een onvergetelijk mo nument had moeten worden. Voor de overige maanden koos Veldheer kijkjes in het huis in de Breestraat, wairin zoo'n groot en onstuimig deel van Rem brandt's leven ligt opgesloten; of gezichten van Oud-Amsturdiin, die Rernbrandt, niet ver van zijn huis, kende en bewonderde. De eerste, de binnenhuizen, zijn weinig helder en klaar in elkaar gezet het ge volg van een bepaalde wij :e vau werken, die zich zelf ally'd gelijk blijft, zoowel voor bin nenshuis als voor du open lucht. De stadsgezichten zijn verreweg de beste; vooral de St. Anthoniepoort, met dezuiveri verdeeling van liclit en donker, is een bij zonder levendig en zonnig prentje, wel het meest geslaagde van alle. A's geheel geven do ill istraüe/s een beeld van den buitenkant van het leven van Rembrandt, dat dadelijk spreekt tot ieder, die het ziet. Men voelt de groote opvoedende kracht, die van alles wat aanschouwelijk is, voor de massa uitgaat, en men zou wenschen, dat op een dergelijke manier van dat wat ons a.in herinneringen rest hoe weinig het ook moge zijn meer werd gebruik gemaakt. Wie meent, dat hij in het boek" zal vin den het materiaal aan levensfeiten, dat de kalendor m ste, vergist zich. Wel draagt het eerste hojfdstuk den titel van Levensloop' , maar het groote publiek, voor wie het kalenderboek bestemd is, zoekt er te vergeefs n.iar een overzicht van den gang van Rembrandt's leven laat staan naar een kort schema der meest noodzakelijke föiten. Het is misschien uit een soort reictie, om niet altijd op dezelfde en toch voor een levensbeschrijving noodige manier te werk te gaan, d.it dr. Valeutiiier als uitgangspunt koos: Rembrandt, do ffnancier en koop man", en d'-n levensloop opvatte als een over zicht van Rembranli's finanün Hoe het zij, de gedachtengang is vrij laag bij den grond. Wie onbevangen leest en verder niet weet, moet tot de conclusie komen, dat het geld bij Rembraudt de hoofd rol heeft gespeeld, en dj groote spil was en is, waarom alles draait. De moraal m >ge weinig verheilecd zijn, déstijl is het tvenmin. In Amsterdam kwam bij (Ifembrandt) echter iii merkwaardig korten lijd tot rijk dom en eer. Zijn eerste vrouif, i^askia van Uylenburg, een Fiiedu met blonde haren en kleine verstandige oogen, van goeden huize, had fortuin en zijn kunst bracht hem veel op. Hij gold hij velen voor eeu v^n de eer ste kunstenaars van het land en voor zijn schilderijen kon hij de hoogste prijzen be dingen. Nu kocht hij hartstochtelijk en veel wat hem behaagde en als een knaap die de waarde van het geld niet kent, dacht hij niet aan sparen. Genietend van het schoone oogenblik g.if hij alles in eens uit." 't Is ongelukkig met Rembrandt gesteld! In dezen zelf It n trant gaat het verhaal van zijn finantiën voort, tot lat hij berooid van alles op de Rozegracht zit om: na een onbekommerd' leven, in den ouderdom gel delijk van een ander aftiankelijk te zijn.' Wel was de buitenwereld met zijn particulier leven, niet tevreden, maar van zijn kunst wilde men pr jfifceeren." 't Is misschien wel eens heel goed het leven van een groot kunstenaar van den zuiver aardschen kant te beschouwen, als tegenwicht tegen de a! te ideëele opvatting, die de bazieling den mensch allicht geeft. In het tweede gedeelte wordt allereerst de techniek van Rembrandt's kunst besproken. Zooals men na de eigenaardige opvatting van den levensloop" kan verwachten, is dit zake lijke hoofdstuk het beste deel. Als vanzelf worden stijl en taal vloeiender en dat,, wat over het licht van Rembrandt ge.segd worit, is zeer lezenswaardig. Alleen moet de beschrijving van zuiver technischen aard blijven en zich niet wagen aan quasi-poëtische beschrijvingen als de vol gende : de schilderijen zijn niet veelkleurig ala een zomerd.ig in de natuur, waar roode daken in groene weiden tegen een blauwen hemel staan," want dan wordt de tekst iet wat belachelijk. Het laatste hoofdstuk is een opstellen van de tijdperken van ontwikkeling, die in zes groepen verdeeld worden. Van het eerste (I<i27 1632) heet het, dat Rembrandt zich bezig hield met ruimte en grootte-problemen. Wie zelf aan germanismen gele len heeft, voelt later dubbel het onmoge lijke van dergelijke kunstphilosophische" termen; den duitschen schrijver mag men er echter niet hard over vallen. Of het R^mbrandl'sboek veel zaUbijdragen om de liefde voor den kunstenaar te ver breiden, zooals dr. Hofstede de Groot in de voorrede wenscht, betwijfel ik ten sterkste. Liefde verbreiden kan alleen een tekst, waarin zelf iets van innerlijke ontroering trilt; en die hebben we geen oogenblik gevoel i. Afgezien van de vele en goede reproducties buiten den tekst, die voor zich zelf spreken en de kalenderprentjes, had de gedachte van de kalender-uitgave een betere verwe zenlijking verliend. Niet alleen inwendig, maar ook uitwendig. Juist nadat het bovenstaande geschreven was, kwarn het bericht in de Nieuwe Ro erdamsche Courant, dat de heer Veldheer wei gerde.de verantwoordelijkheid van den tekst van den kaljnder te aanvaarden en de firma Meulenhoit' een nieuwe uitgave had beloofd met .tekst zooals hij dien van den beginne afgewerkt had. Nadere uitlegging is, dunkt me overbodig. JolIAXXA GoSKOQr DK JüNOII. 's Gravenhage, Dec. 11)05. KöDStSrisieiiPiilcliiHLeiliiiteiitooiisteriiDgeii). Er is natuurlijk over deze beide tentoon stellingen mSt£ enthousiast te zeggen. De studie (olieverf) \an Henricus, op de Kunstkring, was een aanduidin t, wat dat leven, zoo het anders liep, toch kunnen mocht (er was kleurgrfvoel iiij; de Nibbrig en de Bremans naast elkaar handend, maakten duidelijk dat tegeno.vr De Nibbrig Breinan troebel van verf is; een Ekker had iets aangenaa.ms; een winter" van Senf (ets), wilgen staan in de sneeuw, ha i luehte bewogenheid boven de stompe vormen der boooien. De stillevens van C Storm van 's Gravesando hebben me, altijd in hun Oyens achtige kleur van zijn meest vast en beste werk geschenen te zijn. Verder zijn er veel dingen, die op vele vroe gere lijken wat ook vaa Putchri waar is; de tentoonstelling was slapper nog dan mis schien d^ Kunstkring maar het is niet de moeite waarJ dit na te gaan. Mevrouw Bis schop?Hobertson had er een jongen in de witte vacht. Er is altijd iets vrij groots in haar werk, maar er zijn altijd veel veronachtzaamde gedeelten bij; het lichaam was totaal niet uitgedrukt. Juiï'r. Abrahams was ruw en niet krachtvwl ; bij Bongers voeldet ge (in 13) Ilerful niet deschooue atmosfeer vochtig staan tusschen al de hoornen en liet huizecfond. Bjudewijnse had iets aangenaams (in 10) ia een uitkyk naar buiten. Jules Brouwers is altijd, ik zei het meer, een die zijn talent laat loopec, niet krachtig maakt; die, be gaafd, niet werkt. J. A. de Jonge had IJszamelaars, die op een Tholen leken; Aan het strand een groep kinderen in lichte kleeren : aangenaam, lijn maar niet geraffi neerd, niet krachtig en fel zooals zijn punt van uitgang (Isaac Israël i) in zooiets, is. Van der Maarel : een vrouw, een geiije, en een bel, alles tegen een wit, muurtje; en overkijk naar boomen: niet fijn, maar zonder substantie; het was niét substantie luchtig gezien de substantie ontbrak. JuÖV. Marius Mat t hijs Maris de Kouville ti. Marius. C. S.onn van Gravesande een zee-gezicht niet klein, maar geen rhythme gevonden in het groot aantal hoogaarzen dat daarover vaart. Hoytema, twéj'uLo's bloemen met een fijn aanraken van de sleiui gemaakt, de fijne hand; J. Zon met -.n landschap, etc. Het ware beier dat groepen zich formeerden. Niet de vroegere groepententoonstelliug. maar kleine clubs van fel overtuigden (maar waar zijn ze?) die gezamenlijk exposeerden. Want zooals nu toch dunkt me (ik zag Arti eveneens) het schilderen bij de mtesten niets dan eeu vrij vage bezigheid. HiiiiiiimiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiMitiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiM L'terair mtastanl. i. Misbe^rip ontstaat bij tijd en wijle onge merkt, en haast van zelf. Dat misbegrip ontstaat uit gevoel onbe redeneerd, men wil 't graag, daarom.... 't ontstaat uit halve kennis; door 'u woord onbedachtzaam geuit, in verkeerden zin op gevangen en weer verspreid; door onbevre digdheid met zichzelf, en zoo al meer. Op 't oogenbük ontkienat zoo'n tuisbegrip, is zelfs welig aan 't groeien, 't Betreft het realisme in onze moderne liter:,- aur. Daar tegen wordt gesputterd, geageerd van mond tot mond, en ook weieens openlijk Hot rea lisme kan niet worden besti eden, de waarde ervan is voldoende erkend, maar een woord van dédain, een woord als kenschets van 't oogen'ilik, mist niet zijn doel, vooral als iets schijnbaar-juist wordt gezegd, 't Zijn zaadjes die grof opschieten. En ongeloovelijk hoe brutaal onkruid tiert, ook in den dorsten grond. Ziehier e,en voorbeeld. Ons proza, zoo schre.-f in n onzer Zon dagsbladen een kroniekende literator, ons modern proza, hoewel uitmuntend van vorm, vo! loet niet aan 't gevoel en 't verstand van ons volk. 't Meeste van wat in den laatsten tijd verscheen is Kleinmalerei. Wij worden gevoerd door de smerigste straten uit de groezeligste achterbuurten, om daar getuige te zijn van ruzies, braspartijen, slaapvertrekonverkwikkelgkheden, wij komen, volgens hem, zoo zelden uit de picturaal nauwge zette vlijtigjes moeizaam geschreven (o hemel, wat 'n adjectieven) omgevingsstudie, waarin de zoo langzamerhand traditioneel wordende n'iuurtjeg van den drinkenden werkman, ver armde weduwe, afgebeulden fabrieksarbeider. heel knapjes zijn neergezet. . . . Multa paucis, de klacht is neergeschreven, ons past thans het onderzoek. Eenige waar beid schijnt wel aanwezig.Eenige, maar niet in dien mate als hier aangegeven. 't Valt niet te ontkennen, er is een zekere vergroving waar te nemen, een met voor liefde kiezen van r-iderwerpen uit lagere sfeer. Kn 't spreekt, dat taal, en uitbeel ding daaraan geëvenredigd moeten zijn. Dat dit laatste werkelijk 't geval blijkt, is dan ook geenszins een ongunstig teeken. M'.* ir och lieve, welke onderwerpen zouden ons schrijvers op algemeen verlangen dan moeten bezielen? Graden en prinsen hebben we in ons handeldrijvend landje maar zeer luttel. Schoone courtisanc-n, demi mondaines met breede allures al evenmin. Wereldhervormende staatslieden, tot vrede dwin gende bankiers zijn ook al niet voor 't grij pen. Misschien valt er uit te pluizen de ziel van een ambtenaartje, van een oud Indisch gas1, van een zich vervelende lady. Maar 't wordt immers gedaan, we hebbeu on:e Coupe rus, en zoo ge wilt Borel er lij, mij dunkt, 't is meer dan genoeg voor ons land van veeteelt. Maar zelfs, al was dit niet zóó, dan nog is 't geenszins te verwonderen, dat vele jon geren de brui geven van die grootscheepsche wereld, voor drie kwart bestaande in schrij vers vruchtbare verbeeldingen. En werd ook die voorname wereld naar waarheid be schreven, wat zou 't meeste ervan duf en gewoon lijken. Wat ze nu geven blijkt nog al eens verguldsel en klatergoud te zijn. De ridders, de edele maagden, en volgens laatste uitbeelding de reine, reine zielen, ver vullen sedert heugelijke jaren de groote rollen op overbluffende wijze in de litera tuur. Gelukkig niet zoozeer in de onze, want die is pas van korten datum, maar zie eens rond, en erken hoe die cliché- figuren ons overal aangapen en vervelen. Wat is meer geschikt je goeden luim voor een heelen dag te bederven, dan te lezen op de eerste bladdj.'^n, dat mijnheer de v icomte, of mijn heer de markies zijn nog niet afgerookt sigaret wegsmeet met een nonchalante bandbeweging, of dat de schoone Zoëhaar minnaar bedroog. En zoo gaat het toch in bet overgroote deel van de beroemde Fransche letterkunde, on danks de goede voorbeelden van Flaubert, de Balzae en 'Zola. In een Duitsch werk vin It ge als edele figuur meestal een Junker, en in 't Noorden hebben ze nu de zich reinigende zielen uitgevonden, 't Is daar een doorloopende schoonmaak van boetende zielen, van wroe ging, en zich verootmoedigende zondaarstypen. 't Kan voor die volken misschien opgaan, dat vereischt een diepere studie, maar mallig heid zou het zijn, allerdolste malligheid, om naar deze exempelen te gaan werken, en dit schijnt men toch gaarne te willen. In ons burgerlyk kleine landje, in onzen fel-bewogen demokratischcn tijd hebben deze typen voor ons al zeer weinig aantrekkelijks. En ze zouen bier ook heel vreemd staan, zoo ongeveer als porceleintn fantasi-edingetjes op een schap van ongeschaafd hout. Dat onze jonge schrijvers de edele voor beelden van andere literaturen niet volgen, la cour est plus que pleine, maar dat ze eerlijk rondzien en reëel behandelen wat dichtbij onder hun bereik ligt, mij dunkt da-'kan men rnoeielyk gaan smeden tot een i rnstig verwijt. Integendeel, het uitbeelden direkt naar de werkelijkheid behoedt ons voor afgleden. Het is een der krachtigste bewijzen, dat het schryven bij ons ern->t is en geen kortswijl. Onze experimenteele, en naar reëele ge gevens geschreven literaire werken, om den veelal verkeerd-gebruikten term realisme niet te bezigen, wordt niet voldoende naar waarde geschat, maar 't feit valt niet te loochenen dat onze literatuur, men moge er over oor leelen zoo men wil, essentieel afwijkt van de andere, dus eigen vorm oorspronkelijkheid bezit. En nu is 't niet zoo geheel t levallig, dat de eigenschappen, die onze schil lerschool groot maakten, niet minder aanwezig blijken in onze moderne letterkunde, de kracht er van vormen. Een twistgeschrijf is nu te beginnen of dit juist en terecht is. Er zijn er die beweren dat wat voor de schilders deugt niet voor letteren opgaat, maar dit zjju toch maar beweringen, die op niets steunen. Men heeft het voor 'n paar eeuwen van onze schilders eveneens gezegd, dat wat zij deden, ernaast sloeg. Aan 't eind beslis ieu niet de rede neeringen maar de resultaten zelf, de gele verde kunst. Zelfs al zou 't bij ons verlcopen in Kleinmalerei, waar bet totnuloe nog niets op lijkt, dan nog kan men in 't kleine groot zijn. Ook de klacht over het teveel in prole tarische realisme is er een zonder veel grond. O ver t wee j aar is't misschien tegenovergesteld. DJ al of niet superioriteit van de kunst en niet de toeval ige meer of mindere produktie in een genre kooit op de balans, 't Is een argument van de markt maar niet voor 'u lite rator. Het toeval w.l, dat velen ongeveer gelijk zijn begonnen, en dat dezen voortkomen uit ongeveer dezelfle leveuskringen, zij u door trokken van dezelfde begrippen, dezelfde aanvoeiingeii hebben. Dat brengt mee een, niet te ontkennen gelijkmatigheid, maar die zich gauw genoeg zal wijzigen. Wanneer 'n zeker getal menschen van n gedachte uitgaan, bewegen ze zich niet langs dezelfde wegen. De verschillen laten zich wel kennen Een schrijver moet zich uitschrijven, en niet r aar velen meenen, zichzelf vinden, want dit vinden is concessie doon aan 't publiek. Al zijn werken zijn ^tapes van zelfkultuur, van ontwikkeling in breedte of diepte. Waarom dan zoo de alarmklok geluid als een paar beginners de kleuren wat dik erop leggen? Men zou meenen dat heel ou^e literatuur zóó is. 't Is te begrijpen, dat de lezerschaar, na zich jaren te hebben verslaafd aan romantische prikkelingen, en zich te hebben vermaakt met een idealistisch boek, zooals een kind wel doet met een pep, niet zoo dadelijk de diepergaandrf waarde van reëel levensuitbeelden kan doorvroeden, maar vaneen letterkundigen gids hebben wa beter doordicht te verwach ten. Zijn taak is werk te beoordeelen naar de literaire verdiensten van vorm en innerlijk, 't kaf van 't koren te schiften, het zuivergevoelde van namaak te onderscheiden. Mist men dtiarvoor 't fijne speurverrnogen, de scherpe voelhorens, want met cerebrale ofwel sentiments kwaliteiten allén bereikt men niet veel, welnu, men zij bescheiden, kenne zichzelf, en zwijge. Ondoordachte be weringen stichten onnoembaar veel kwaad. Volgt men eenigszins regelmatig kritieken die worden geschreven, dan verbaast men zich over de sjutistige kwaliieiten ontdekt in ieder jong beginnend schrijver, leest men algemeene beschouwingen dan verbaast men zich weer over al de bezwaren. Dit wijst op niet volkomen ter goeder trouw zijn of naar oppervlakkigheid, misschien op invloeden die zich laten gelden. Men wil aanmoedigen, zoo genaamd eerlijk en mild zijn. Nu ja, de te-, kortkomingen zal men dan later wel eens in 't algemeen zeggen. Maar hier woekert de gittplant. Dat o, zoo eerlijke in 't algemeen zeggen wordt de gangbare meening, want iedereen doet daar gaarne aan mee. de pas beginner blaast zich op en schalmeit ook in 'l koor, zichzelf erbuiten rekenend. Tot einde lijk de beoordeelaar zijn fout ingiet en zijn hoog gezwaaide lof terug moet nemen, waardoor opnieuw misverstand ontstaat, nu afgezien van de onrechtvaardigheid jegens den auteur, die drommels goei weet dat hij literair niet achteruit ging. Als een blind paard in een winkel van glas en porcelein slaat kritiek die zonder keunis des onderseheids oordeelt, 't Beest brengt .heel wat schade, maar evenals 't blrhde paard trekken de kriticeerende menschen zich weinig aan van de stuk geslagen boel. Als we onzen kroniekende literator mochten gelooven dan konden we allicht in de mee ning komen, dat er op 't oogenblik niets dan plat realisme woedt, realisme van 't ergste, minne soort, dit we verzinken in een moeras in plaats van te stijgen. Het is wel opmerkelijk, verzucht hij roe rend, dat wij bijna geen kranige mislukkin gen hebben te konstateeren, dat we bijna nooit gewag moeten maken van werk eens jongeren met durf en vuur en fantazie, maar wiens middelen nog ontoereikend waren om den grootschen roman te scheppen, dien hij in zich voelde leven.... De inspiratie ont breekt zelf de eerzucht, die tot proefneming leid Ie. Heere beware ons voor deze proefnemin gen, zou ik er op willen laten volgen, tn hem, den kroniekschrijver bedoel ik, willen vragen of hij al dien tijd heeft geslapen, dat bij zoo onkundig bleef ? In welke verre streek heeft hij zijn zorgzaam hoofd ter ruste ge legd, de ooren met watjes toegestopt, ee,n blinddoek voor de oogen, zoodat geen ge luidje van literatuur tot hem doordrong? Kom, wrijf nu uw oogen uit. kijk wat verder dan die paar tijdschriften waarin ge snuf felt, of liever kijk wat meer onbevooroordeeld.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl