Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND.
No. 1469
sluite in huis! Me opoffere voor de kinde
re! Maar die kindere, als ze groot zijn
ge worde, die zulle me wrekè; die zulle hun
arme, miskende moeder wreke. Da zal je
beleve!"
Volkomen datzelfde gemis aan proporties;
dezelfde verdraaiing van de grondkwestie;
diezelfde hysterische overdrijving in klein
burgerlijk zelfbeklag, dat zelfde
valschtheatrale effectbejag, diezelfde rethoriek
vinden we in het volgende stukje van De
Volksonderwijzer. het orgaan onzer on
derwijzers, die zich nogal opblazen als aan
hangers van de maatschappelijke wereldleer
der toekomst in verband met de jongste
schoolkwestie, w. i. ik een en ander cur
siveerde : v,
Wij hebben met een onbevangen
t^deu ga te slaan, waarin we leven, we heb
ben wel te weten wat ons wacht. Met dit
ontslag is het bestaan van den Amsterdar^sclien
enderwijzer aan een zijden draadje gehangen.
De ongewenschte" elementen voelen hun
positie elk uur bedreigd Of men een uitste
kend onderwij .er , een uitnemend ambtenaar is,
doet niet meer ter zake. Wanneer de bureau
cratie het noodig acht een wakkeren strijder
l»m te elaon, dun zal het de motieven daartoe
weten te vinden.
Eik onderwijzer overtreedt wel eens een
der vier-en-veertig artikelen, 't Is
menscheIljkerwijs onmogelijk, -dar stuk inerte bureau
cratie altyd in- iUe-deelen goed te volgen
JjUs^jOifftap^élk ongeluk wordt een motief tot
ontslag. Kom vijf minuten te laat op school:
't w een motief tot ontslag. Heb het ongeluk
op straat je hoofd niet te zien: 't is een motief
tot ontslag. Zoodra het hoofd verklaart, dat
uw groet potsierlijk is, al verklaren zeven an
deren, dat het onwaar is, het u een motitf tot
ontslag, het zal zyn een motief tot ontslag van
een ongewenscht element!"
Wij moeten ons leger in slagorde scharen,
zoodat de reactie haar kop te pletter zal
stooten iegen on-ze welbewuste micht. Wij moeten
den vijand z'n wapen ontnemen, wij moeten
zorgen, dat hij geen motieven vinden kan
voor nieuwe aanvallen. Wij zullen onzen
plicht doen ; niet alleen den voorgeschreven
plicht, maar den geheelen plicht. Wanneer
wij zorgen, dat wij de bevelen op>:olyen van.
onze chefs, dan moaten z'rj fevrelen zijn. De
instructie zal worden uitgevoerd. De, hoofden
tullen, worden gegrojt, ook op straat. Hoe
? kleinzieliger, ho»-gezochter de motieven zijo,
waarmee de bourgeoisie zal trachten ons te
treffen,' des te feller zal zij n wapen wroeten. . .
in zijn eigen gelid. (!)
Maar tegelijk en ondanks dat alles zullen
we ome beste krachten wijden aan de op
voeding vau het kind. Daaruit zal het ge
slacht groeien, dat eenmaal onze wreker wezen
zal. We zullen ons kind het beste geven,
wat we hebben, onze geheele ziel ; onze beste
krachten wyden aan ds ontwikkeling vau het
proletariaat.
En daarmee zullen wij de doodsklok luiden
voov de bureaucratie. Hij zal het liooren, maar
z'n woede zul machteloos zijn. Ia stervensangst
zal hij de handen naar ons u'tslaan. Het zal
ons niet deren. Wij zullen sterk t taan, schouder
aan schouder in omen Bond, iterl: in ons rec'it.
Wij zullen woekeren mat de vrijheid, die
ons rest, Buiten de school zal onze stem
weerklinken in volle kracht; ons denken en
voelen zal dringen in de harten van hen,
wier kinderen onze leerlingen zijn. Daar zal
ons roepen worden gehoord."
't Klinkt alles ontzaglijk indrukwekkend.
Maar het doet, behalve aan de
straks-aange wezen rethoriek van de juffrouw van
drie-hoog-achter, ook erg denken aan de
gezwollenheid van de eerste dagen van
onze arbeidersbeweging, waar die al aardig
uit gegroeid is.
En het geslacht dat nu op de school zit,
als het door het voorbeeld dezer heeren
niet bedorven wordt, en versterkt in den
indruk dat kleingeestig gemier, onaange
naamheid van toon, sterk-opgezweept
egotisme, de kracht hunner
emancipatie-bewepring uitmaken, zal, ouder geworden, daar
durf ik wat om wedden, terugdenkend aan
deze schoolmannen, zeggen : Jammer van
de menschen, dat ze nog zoo kleinburgerlijk
ware n! Ze meenden het best met ons,
maar wat waren ze gauw op hun teentjes
getrapt. En wat waren ze lastig in den
r omgang!"
Wat ong proletariaat, waar deze onder
wijzers '.-un zielen aan willen wijden, en
heel onze jeugd trouwens, borerial noodig
heeft, is te worden opgeleid tot mannen
en vrouwen zonder enghartigheid en
lichtgeraaktheid; menschen met besef dat het
vele ernstige werk, in dl.t leven te doen,
alleen kan gebeuren in een geest van
eerlijke samenwerking: van orde en tucht:
van onderschikking van klein egotisme aan
het wijdere doel.
Zeker, er moeten betere verhoudingen en
toestanden komen in onze scholen. De heele
opleiding tot het onder wij zersambt moet
veranderen. Maar dit als pruilende
Achillossen in hun tenten of' klassen kruipen,
door deze onderwijzers nu als hoogste wijs
heid verkondigd, is precies gelijke uitwas
van oude kwaadsappigheid als de
hanerigheid van ouder wetsche hoofden. En wij
zullen deze taktiek niet aanvaarden als de
aankondiging van komende, betere tijden.
Persoonlijke lastigh id, ongemanierdheid,
bazigheid, prikkelbaarheid verbergen zich
altijd graag achter den wimpel van een
systeem. Men heet slachtoffer van een be
ginsel, als men 't gewoon is van zijn per
soonlijk gemis aan zelftucht, en poseert als
volksredder op den koop toe. Groote en
goede bewegingen lijden nu eenmaal altijd
er onder, dat zoovelen er hun eigen klein
heid achter zoeken te verschuilen. Maar
daar kijken we nu wel door.
't Is juist omdat ik zelf graag heel veel
in ons schoolwezen wil hervormd zien, dat
ik persoonlijke lastigheid en onaangenaam
heid van optreden liefst zoo scherp mogelijk
vil onderscheiden van de principieele"
lastigheid der hervorming-willenden. En
dat ik een wenschelijke evolutie liever niet
belemmerd zie door kleingeestig gemier en
komisch-werkend pathos.
Wat fpissche lucht", lichaamsoefening
en zenuwontspanning zijn hier beter genees
middel dan vergaderkoorts en inktpot!
L. S
.TOEREI!
Dr. H. J. Betz. t
(Persoonlijke herinneringen).
In onze geme. nschap beho-iren
wij aan de di-nk«etten te gehoor
zamen, op grond waarvan wij voor
iederten geldende besluiten kunnen
trekken, en d'en,-n mystiek, religie
en p 'ëzie te zwijgen. Dat is,
dunkt mij, eisen \an KC70iide
wijsbegeerte en vau gezonde
staatkun Ie meteen.
(Dr. H. J. BET/, over HKGET,
Tijdsj ifgel, Januari 1U06).
'Toen ik dertig jaar geleien Dr. Johs. van
Vloten naar een philo;oof vroeg voor De
Banier, ried hij mij zijn jongen vriend Betz
aan. Betz was toen even in de dertig, had
te Rotterdam zijn eerste opvoeding genoten,
waar zijn vader een aanzienlijk koopman,
later lid onzer 2e Kamer en nog later, in
het 2e Ministerie Thorbecke, (1861?180(5)
tot kort vóór zijn val, Minister van Finan
ciën wa?. Na te Leiden in de medicijnen te
hebben gestudeerd en aan de Hoogescliool
aldaar tot Doctor gepromoveerd te zijn,
oefende hij eenige jaren de medische
practijk te Amsterdam uit, legde die, kort na
zijn huwelijk neer, en ging zich metterwoon
in den Haag vestigen. Op dat tijdstip leerde
ik hem door bemiddeling van Dr. van Vloten
kennen, en tot weinige weken vóór zijn nog
plotselingen dood ben ik met hem bevriend
gebleven.
Juist een jaar eeleden schreef ik hem een
briefje ik had hem sedert 7 jaren niet
gesproken waarin ik hem een bezoek
aankondigde, na hem alvorens hulde ge
bracht te hebben voor een zijner artikelen.
Die hulde voelde ik als een getuigenis van
zijn onverzwakten geest en ik wenschte die
door een handdruk te bevestigen Ik kreeg
een briefje terug met een enkel woord van
dank, waarvan het slot luidde: Blijf maar
weg, want er valt met mij geen gesprek te
voeren door mijn doofheid" Zie hier in
zijne bruuskheid den ganschen B:tz, zooals
hij 40 jaar lang buiten de maatschappij ge
leefd en het intellectueel veikeer van veler
lei klassen en standen binnen zijn smaak
vol-weelderig ingericht huis bestudeerd heeft.
En hierin herinnert hij me zeer nabij, ik be
doel door zijne bruuskheid, erfdeel van alle
oprechten met sanguinisch temperament,
die geen lid zijn van het Corps d^plomatiim-i
bij het Hof van Koning Laven zijn vader,
dan Minister van Financiën. Deze, den liter
de Blauw in een kamerzittitig van 1803 be
antwoordend, zeHe: Wel geloof ik dat de
spreker en moer anderen ga irne zouden ge
zien hebben, dat ik zeer har j ware van stal
geloopen en ijlles tegelijkerlijd aan de
discussiën had prijs gegeven. Niet zoozeer om
mijne ontwerpen aan te nemen, maar om
mij met die ontwerpen als het ware met
<?éne ombelzing dood te drukke.)."
Die barschheid wijst nog op een anderen
karaktertrek : hooghartigheid, die met zekeren
weerzin gepaard gaat tegen ongelijksoortigen
in handel en wandel, in verstandelijk be/.it
met schemerzin" vooral. En het zoujzijn mijn
dooden vriend een slechten dienst bewijzen,
indien ik hem niet teekende zooals ik zijn
wezen heb gevoeld.
In de Banier-tijden (1875 daaromtrent), zat
ik met hem, na een Spectator-avond, den
volgenden namiddag op de Witte.
Wel, wat zegje van de laatste aflevering?
Die wordt door het stuk van die en die
totaal bedorven.
Hoezoo?
Dat volk denkt slecht.
Nou ja, voor jullie eeuwige militante
wijsgeeren.
Gebruik toch geen woorden,, waarvan
je de beteekenis niet snapt. \Vijsgeerisieder
die helder durft denken en er geen slordigeu
hersenwinkel op nahoudt.
#
-::Na den val van De Banier is hij nog ge
regelder medewerker aan Van Vloten's
Levensbode en aan De Spectator geworden en heeft
zijn kamplnstige geest maar weinig gelegen
heden laten voorbijgaan, het laatst in zijn
pracht-artikel tegen llfijel en zijn lof over
\Vijnajmns Franrken's uitmunten Ie Inleiding
tot de Wijsbegeerte" (beiden in D,! Tijd
spiegel van deze in.iani Januari l'JOG) waarin
hij niet den korten stok hanteerde tegen wat
niet in zijn denkkraam kon uitgestald, veel
minder verkocht worden.
Anderen blijft het voorbehouden, over Betz
als loyaal beoefenaar der denk wetenschap in
ons levenstijdperk, een oordeel te vellen.
Te onderzoeken wat zijne hoogst ontwik
kelde, door keurlectuur op wijsgeerig, histo
risch, sociologisch en letterkundig gebied
telkens beploegde geest opnam of verwierp.
Hier kan niet anders dan een laatste hulde
worden gebracht aan een Nederlander, wiens
smetteloo/.e oprechtheid en terecht heeft
esn der hoofdleiders van dit blad, dit de
eenige eigenschap genoemd, waarmee het
onderzoek naar eik openbaar rnenschenleven
moet beginnen ea buitengewoon helder
voorstellingsvermogen de grootste diensten
aan de denkzaak, die hij voorstond, hebben
bewezen.
Niemand heeft onaf hankelijker van
menschenvrtes of lusser van eerzucht, diepe
vraagstukken van ons deukleven in vroeger
en later eeuwen, met eerbiediging van
anderer overtuiging en met bemiulijker hel
derheid van uitdrukking, zelfs vaak met
eenigszins plompe waarheid, behandeld dan
Betz.
Eén laatste voorbeeld geeft hij daarvan
in het meergenoemd artikel tegen den invloed
van Ilegel, waarin deze, naar mijn voelen,
wel betwist- maar niet weerlegbare woorden
voorkomen, op ons motto direct volgend:
liet ligt in het begrip van demokrat ie
opgesloten. Wij behoeven het woord
demokralie niet als een heerschen van het gepeu
pel te verstaan, van het lompenproletariaat",
om een tamelijk aristokratiscïie term der
sociaaldemokraten te bezigen, doch mogen
het nemen in den zin dat een volk zelf zijne
belangen behartigt, zich door het gepeupel
evenmin als door een wettelijk bevoorrechten
stand of door een alleenheerscher laat
ringelooren. Daarom laat het zich niet leiden
door persoonlijke opvattingen, door de belan
gen van een groep of kliek, maar door
algemeene nuttigheid, die op algemeen ver
staanbare wijs, derhalve met de algemeene
deukwetten tot leiddraad als redelijke wezens
in redelijk overleg bespreekt en bevordert.
Zoo blijkt de wijsbegeerte naar de zotte
meening van velen, die zich er nooit mede
inlieten, slechts ijdele bespiegelin; ook
op het bij u itstek praktisch terrein der
Staatkunde recht en plicht tot spreken te
hebban en is hare taaik, den leuter persoon
lijken, individueelen aard van mystiek, religie
en poëzie duidelijk en onverdroten aan te
toonen.Dat was de culte de la liaison" der
fransche revolutie".
Bedrieg ik mij niet, dan zijn deze soort
practische wijsgeeren, de menschen, die wij
in den Staat der Toekomst heUij die
Marxiaansjh of Nietzschiaausch moge
zijn noodig hebben, daar van hunne
werken een zedelijke kracht uit .raat, die
wargch van ongezonilen dwang, de
volksoproerfing der besten uit eiken stand be
vordert. F. SMIT KLEINE.
De Regale" AMy van Egmond, haar
stichting, bloei en verwoesting, naar
de oudste en jongste bronnen bewerkt
door BKRXAKD J. M i>u Box-r. Amster
dam, C. L. van Laiigenhuj'sen 1905.
In het tijdperk, waarin de Nederlandsche
kerk gesticht werd, en lang daarna, bestond
er bij de westersche Christenheid maar ne
mouniksorde, die algemeen verbreid was, en
allerwegen achting genoot. Zij was de stichting
van Bvmedictus van Nursia, die zich sedert
515 over de verwilderde monniken vau Itali
ontfermd had en hen en de wereld
beweldadigde door hun eeu veelzins oewonderings
waardigen regel voor te schrijven... Meer dan
dertien eeuwen zijn voorbij gegaan sinds
Beiiedictns en zijne abdij door de gansche
wereld beroemd werden, liitusschen leverde
de orde aan de kerk dertig pausen, een groote
menigte van kardinalen, aartsbisschoppen en
andere hooge prelaten, en ging van haar
een geest vau arbeidzaamheid uit, een
zin voor wetenschap, kunst en algemeene
beschaving, waarvan de herinnering het
hart van ieder, die meuschen en
menschelijkheid lief heeft, warm maakt." Deze woorden,
dit zoo vleiende getuigenis van Moil 1) zijn
zeker wel geschikt, O'u onze belangstelling
te wekken voor de orde van Benedictus, en
voor die kloosters die werden gesticht dooi
de Benedictijnen.
Inderdaad hebben verscheidene schrijvers
beproefd, de geschiedenis dezer oude abdijen
te geven, inzonderheid der abdijen van
Ilijnsburg en Fgmond. Zoo deed Dom Willibrord
van Heteren, zelf Benedictijn, zoo deden in
latere tijd in kleinere en grootere studiën
Swalue '2), Kist o), Moll 4), Koyaards en
anderen. Haar, hoe verdienstelijk ook, al
deze studiën waren fragmentarisch, licht
gevend op vele punten, maar ze gaven ons
geen geheel. Met vreugde namen we daarom
de studie van den liter de Bont ter hand,
hopend hier te zullen vinden een afgeronde
beïchrijviLg van de beroemde abdij van
KjTmoud. De uitgave is zeer fraai, ruim ge
drukt met breede margines, terwijl het boek
is verlucht met een uitstekende reproductie
naar een oude schilderij. De verschillende
bijlagen zijn zelfs zoo luim gedrukt dat ze
ongeveer ' .1 van het heele boek beslaan. Tot
onzen spijt is het innerlijke niet geiicel in
overeenstemming met het uitwendige van dit
boek. liet werk van DuLii van Heteren
beschrijvend zegt de heer de Bont: Niet
uit n stnk marmer beeldde hij zijn beeld
van Eginond; hij volgde den mozaïekwerker
na. die kleine steentjes van alle soort en
kleur te samenvoegt en eindelijk een ver
rassend schoonc voorstelling ons levert." Dit
zelfde verwijt zonden wij den heer De Bont
willen doen; hij beschrijft wel uitvoerig en
nauwkeurig de verschillende onderdeden
deiabdij en abdijgeschiedenis, maar het gelukt
hem niet een grootsch beeld van de abdij
voor ons te doen herrijzen.
Jtitusschen kunnen wij toch niet dun dank
baar zijn, dat de piëteit den schrijver dwong
om dit werk aan te grijpen; veel, wat anders
verspreid was, en eerst moeizaam moest wor
den bijtuiveriameld, is nu in deze studie
bijeengebracht. Uitvoerig wordt ons de
stiehtingsgeschiedenis vau de abdij door graaf'
Dirk 11 beschreven, on typische staaltjes van
de grafelijke milddadigheid medeg-deeld :
utermafe scone juweie. een Evangelie, ge
bonden in kostbaren gouden band, (nu, zonder
dien band in do Koninkl. liibl. te 's llage),
en een altaartafereel, schitterend van topaes,
robine, saphier, ouike', mirande, jaspis en
akalt." Zijn zoon, de 11. Eghorlus, aarts
bisschop vau Tricr schonk aan de, abdij even
eens til van kostbaarheden en reliquieën
en, als we de opgave der kostbaarheden Je<;en,
welke zich in de abdij bevonden omstreeks
1570?een opgave, die de beur Bont .slechts
het rampzalig overschot noemt van al de
schatten, die de abdij eens bez.it dan ver
bazen wij ons over do mildheid, waarmee
toen voor de eeredienst werd zorg gedragen, 5}
Na de beschrijving der Maria Munster, en
der Ab lijkerk in de laatste was een heerlijk
kunstwerk, een doksaal, geschonken dooi
den abt Gerard van Poelgeest, die "lichtte"
liet hoog okzaal alleen door eigen g.-id, terwijl j
onder tal van prachtige surcnphagen en ,
gebeeldhouwde grafsteenen de graven en i
gravinnen van Holland daar begraven lagen 0)
worden uitvoerig besprjken de Kelequien
van St.-Jeroeu en St. A lelbert. De heer de
Bont neemt hier eenvoudig een artikel over j
van J. J Graali, pastoor, eer!ij N verschenen l
in de Bijdrage voor het Bisdom Haarlem, |
Dl. J I, bladz. 377. Komt de/e vraag ons van
weinig belang voor, de schrijver wijdt er
a.ui eeu uiterst nauwkeurig en uitvoerig
onderzoek om dan tot de conclusie te komen l
dat een klein koll'ertje met oude reliqiiien, j
in ls.51 aan de kerk op hot Bagijnhot te
Haarlem toegewezen, inderdaad bevat de over
blijfselen van de lichamen der H. Jeroeu en
der H. Adelbert. Het zij zoo!
De schrijver vat nu zelf zijn verhaal weer
op, om ons te schetsen, hoe Dirk Vliiill38
het klooster van Egmond aan deii roomsehe
stoel heeft opgedragen. 7) liet was, zoo meent
de S. voor de abdijen een eer nien-and boven
zich te erkennen dan den l'iius alleen. De
reden, waarom Dirk VI echter de ah lij aan
den JPaus opdroeg was m.i. een geheel andere.
We herinneren er aan hoe de bisschop vau
Utrecht zich verheugde in de gunst der
Keizers, en dat Dirk VI slechts blootshoof Is
en barrevoets, den banbliksem des bisscbops
had kunnen ontgaan. 8) Door zich nu in de
araien van Innocentius II te werpen, ont
nam hij den bisschop het gezag over Eginoiid
en llijnsburg.
Over 't geheel zoo zegt Bildcrdijk
diende zulk onttrekken van kloosters en Suften
aan het plaatselijk, gezag der bisschoppen,
om den pans een tegenwicht tegen de bis
schoppen te geven, opdat zij hem niet te
machtig zouden worden." 9) In 1143 eerst liet
de bisschop Herbert van Utrecht de pause
lijke breve voorlezen in de abdij, waarschijnlijk
niet omdat hij met de brave ingenomen was,
maar omdat hij zelf 's pausen hulp noodig
had bij 't bevestigen van andere aan hem zelf
geschonken goederen.
' Merkwaardig voor de toestanden dier dagen
en de verhou iing tusschen abt en graaf, is
de geschiedenis van den abt Franco, die, naar
een kroniekschrijver beweerd, in den nacht
met 300 man te paai d uittrok om Heer
Wouter van Egmond dien hij hatede" te
vermoorden. Wel meent de heer de Bont dat
dit wel niet zoo zich zal hebben toegedragen,
omdat Abt Franco zooveel tot den bloei
der abdij heeft bijgedragen en dat Abt Franco
dus alleen maar zal zijn uitgetrokken om dezen
Wouter gevangen te nemen en af te tuchtigen,
o. i. is dit op zich zelf al eigenaardig genoeg!
De tweediac it tusschen de graven van Egmond
en de abten werd steeds heftiger. Invallen
werden herhaalde malen in het klooster ge
daan, ooievaars en vruchten werden gestolen,
het vee verstrooid. Zoo erg werd het, dat
Paus Urbanus IV in 136G Jan van Egmond
met zijne medeplichtigen in den ban deed.
Het «-as dan nu ook te erg: Niet alleen had
den zij dun prior van het klooster gedood en
in den boomgaard met veel lichte vrouws
personen schandelijk huisgehouden, ze hadden
ook den wijnkelder niet ongemoeid gelaten, die
toch juist zoo buitengewoon goed voorzien
was. Dit laatste verdroot den armen monniken
zoo, dat ze aan hun gevlucbten abt schreven :
Voort wil weten, dat wij in langher-tijt
ghienen wijn en hebben ghehadt,'als gi en
wij hier toenmaels plagten te hebben, daer
veel sprekens of ia m den lande 11); overmids
dat ander convente in den lande stadelics
wijn hebben te provend, die armer sijn dan
onse cloester ende wij swijns qualic onberen
moghen, over mids der couder stede en ziecte
en de Fcaemte, die wij daghelics liden als
onse goede liede overeemen 12). Ze verzoeken
daarom den abt hun vaderlike" te hulp te
komen en bun een koeemeester ende
wijnmeester ' te geven."
Dat de hoe Iers overigens ook gejn gebrek
leden blijkt wel o. a. uit de eigendommen
die ze it) 1439, tengevolge vau een malversatie,
aan den heeren van Egmoud moesten afstaan;
hieronder was b. v. de hofvisch. Iedere
visseherssclriit, die te Egmond aan Zee uit
voer, moest aan de abdij een visch geven,
zoodat ze 't geheele jaar van visch voorzien
wa«. Misschien was het aan deze en dergelijke
privilegiën toe te schrijven dat het klooster
bij de omwonenden niet zeer gezien was. Trok
een der graven, b.v. Jan van Egmond, op tegeu
het klooster, steeds waren de inwoners van
Egmond van de partij: ze droegen het
klooster geen al te warm hart toe." l i) Te
meer verwondert het ons dan ook later te
lezen dat de dorpelingen oiiwillend waren
bet klooster te belegeren; we hebben hier
van niets kunnen bemerken. 14)
Zeer weinig uitvoerig is de schrijver over
het bezoek van Kardinaal Nic. van (Jusa aan
deze landen, vooral hierom is dit te bejam
meren, omdat het toch wel verwonde)lijk is
dat Cuga juist de kloosters van Egmond en
Rijnsbnrg niet heeft gevisiteerd 15). En die
visitatie was toch zoo noodig geweest. Want
de tijden der glorie waren ook voor de
kloosters van Eginond en K'jnsburg reeds lang
voorbij. Wil men weten hoe de toestand
was geworden, en op welko wijze alleen ver
betering mogelijk was, men neme Moll's
Johannes Bruyfciau, of Acquoy's klooster te
AVindesheim ter hand. De heer de Bont is
spaarzaam in zijne mededeelingen over dien
toestand van verval, maar wat hij meedeelt
is merkwaardig genoeg. Zoo werden 1491
een prior met eenige paters naar de abdij
gezonden om de kloostertucht te herstellen,
en een prior te benoemen: de oudere mon
niken weigerden zoowel den benoemden
prior als de kloostertucht te aanvaarden!
De abdij was geworden het middelpunt
van partijschappen, en de monniken leef
den, voorgedaan door hun abt, in de
schandelijkste brasserij. Zoo zelfs, dat abt
Nicolaas van Adrichem stierf op een
drinkgelaijr, tengevolge van zijn onmatigheid. Wel
meent de S., dat het bericht hieromtrent
niet juist is, maar ik kan hierin niet met
hem meegaan. 19) Evenmin kunnen wij des
schrijvers gevoelen deelen o .'er het bestuur
van deu abt Vleinard de Man. We nemen
gaarne aan, d.it deze i-fd zal verbeterd heb
ben, maar we kunnen niet gelooven, dat
in dien korten tijd het klooster en zijn bewo
ners zoozeer zouden zijn hervormd, dat de
kloosterlingen niet hun ambt waren een voor
beeld v.m priesterlijke deugd en wetenschap."
De schrijver der annalen van de abdij heeft
geschreven : Mausit ut ante i'uit", de toestand
bleef' zooals die geweest was; en o. i. zal hij
wel dichter bij de waarheid zijn. Want het
lag niet aan do overtredingen en uitspattin
gen van een enkelen monnik of abt, neen, de
geest d'.'S tijds kwam tegen de kloosters en het
kloosterleven zelf op. Wal door Geert Groote
en Johannes Brugman was begonnen, werd vol
tooid door l.uther en Calvijn. We verwachtten
natuurlijk van den heer de Bont in dit ver
band geen loflied op de hervorming
Nuijeus en ('oppens leeren het on-i wei
anders maar we hebben toch een glim
lach niet kunnen weerhou-lcu toen we Da
Costa's lied
..Om vrijheid schreeuwen die verwaten
Om vrij bei.l, bandloos rJs de orkaan,
Die uit zijn kerker losgelaten
Een halve wereld doet vergaan.'
Neen, weg mei tronen en altaren !"
hier, o ironie, zagen toegepast op Luther en
Calvijn!
Nog erger werd het, toen met de stichting
der nieuwe bisdommen, door Philips van
Spanje de abdij als bruidschat" wer l ge
geven aan den eersten bisschop van Haar
lem, Nieuwland; deze maatregel vond heftig
verzet vau de zijde der monniken; in 't al
gemeen was de geestelijkheid verre van in
genomen met deze nieuwe regeling der bis
dommen, waardoor zij zich in hun rechten
en privilegiën gekrenkt achten. Maar niet
lang meer zou de strijd kunnen duren, het
uur der verwoesting naderde voor het
trotsche gebouw-.
Wie hebben het verwoest?
Verschillende geschiedschrijvers geven ejn
verschillend antwoord op deze vraag, we
mogen echter wel aannemen dat het is
geschied door die woeste benden, die
onder den leus liever turksch dan
paapsch" het land doortrokken. We bejam
meren dat ten zeerste, vooral ook om de
heerlyke kunstschatten die bij die rooftochten
werden vernield. En we deuken er niet aan
het gedrag dier vrijbuiters goed te praten.
Maar we willen er toch even aan herinneren,
overbodig is deze herinnering niet dat
de geestelijkheid en de monniken zelf door
hun meerendeels onzedelijk en overdadig
leven, in weelde en pracht, de algemeene
haat en verachting op zich hadden geladen.
De voorbeelden hiervan zijn ook in de
historische studiën van Fruin, voor't grijpen.
En dan willen we onze verwondering er
over uitspreken, dat de Bont, evenals alle
roomsehe historici voor hem, steeds zooveel
mogelijk de schuld laadt op het hoofd van
Prins Witlem van Oranje. Me dunkt, na de
zoo goed gedocumenteerde, uiterst voorzichtig
en onpartijdig geschreven artikelen van Fruin»
moest dat oordeel wel veranderd zijn. Hoe
het zij, 't verbod des prinsen, die de abdij
in zijn beschermenisse ende eaulvegarde"
nam en Sonoy en de zijnen beval aen de
perzoonen den voorsz. Abtsen de relegieusen
en mitsgaders der ceuventhuyzen, hoeven
pachten, schuereu ende stallingen geen leed
of overlast aan te doen, heeft niets gebaat;
na in 1573 deerlijk te zijn beschadigd, viel
in 1590 het grootste deel ineen en tegen
woordig graast het vee op die historische
plek, boven de graven van de heeren van
Egmond.
Sic transit gloria.
Wat we wel het meest betreuren is, dat
ook de oude Hbrije verloren is gegaan, waarin
toch volgens de opgave van broeder
Boudewijn waren verscheidene kerkboeken, bijbels,
bundels leerredenen, heiligenlevens e i wer
ken over klassiek en kerkelijk recht, bene
vens enkele boaken ovtr geschiedenis en
vrije kunsten" samen wel pi. m. 300 deelen.
Belangrijk zijn de mededeelingen ons over
den boekenschat gedaan door dr. Kleyn. 17)
Welke schatten zulk een librije voor ons
zou bevatten, dat blijkt ons, als we nog eens
de interessante studie nalezen, door Moll
gewijd aan de boekerij van het St.
Barbarakloo.ster te Delft, waar hij langzamerhand,
stuk voor stuk ons elk beek laat zien en
den inhoud in enkele woorden soms schetst.
Maar helaas, de boekerij is verstrooid, slechts
een enkel deel is nog bewaard gebleven.
Met enkele bijlagen, een lijst der abten,
kloosterlingen, schenkingen, gebouwen en een
necrologium eindigt het boek met een
uituitvoerig register.
Vattin we dus ons oordeel over het werk
van den heer de Bont samen, dan komen
we tot de conclusie, dat hij het verspreide
materiaal over de abdij ijverig en n luvvkeurig
heeft bijeengebracht. We moeten hem daar
voor zeer zeker dankbaar zijn. Behoudens
de aan- en opmerkingen die we hierbo .-en.
maakten, zijn we tr van overtuigd dat het
zijn doel is geweest de geschiedenis allén
te laten spreken. Zoo niet alles, dan toch
zeer veel van wat ons belang inboezemt
omtrent deze meikwaardige abdij, is nu voor
een ieder zeer gemakkelijk bereikbaar. Wat
we echter in zijn werk missen ik herhaal
het is dit: het is de Bont niet gelukt
ons met foreche trekken het beeld der Abdij
te schetsen, zoodat we de gebouwen in hun
ouden luister als voor ons zien, «eer wan
delen onder de hooge gewelven, mee aan
schouwen de kostbare relequien en altaar
versierselen, mee doorleven eindelijk den
dr jeven tijd van inwendig en uitwendig verval,
zelf bekommerd daarover. Kleine fragmenten
heelt hij zorgvuldig bijeenverzameld een
kunstwerk als uit een stuk marmer ge
houwen heeft hij ons evenmin als Dom
van Heteren gegeven.
Maar, nog eens, van wat hij ons gaf, een
uitgebreide, zorgvuldig bijeengebrachte col
lectie fata en d.ita der abdij, daarvoor zijn
we hem dankbaar.
Hooge veen. A. KLAVER.
1) Moll : Kerkgeschiedenis van Xederland
voor de Hervorming. Dl. I, -bladz. 321.
2) E. B. Svvalue : De abdijen van Egmond
en Kynsburg, bijzonder de eerstgenoemde.
Nederl. Archief voor kerkelijke geschiedenis,
door Kist en Koyaard. 1)1. I, b':adz. 3(55.
3) N. C. Kist: Eene Kronijk van Egmond
in handschrift. Kerkhistorisch Archief', ver
zamelt door Kist en Moll. Dl. H, bladü. 81.
ld.: Oud Kegister van de Abdij van Eg
mond. Nederlaudsch Archief voor kerkelijke
geschiedenis. Dl. VII, bladz. 193.
4) Moll, t. a. p. Ook W. Moll: De St.
Pieterssteen der Abdij van Egmond i d. Kalen
der voor protestanten, eerste jaargarjg (1$56),
met afbeelding.
) V. g. 1. De Bont, pag. 101.
0) V. g. 1. De Bont. Bijlage A", pag. 257.
7) V. g. 1. De Bont, bladz. 70.
S) V. g. 1. Neder). Aren. v. Kerk. Gesch.,
Dl. I, bladz. 4ii!) 410 c. v.
9i V. g. 1. Bilderdijk; -Geschiedenis des
Vaderlands. Dl. II, bladz. 44, nr.ot.
10) V. g. 1. Nederl. Arch. v. Kerk Gesch.
Dl. l, bladz. 414.
11) Wij cnrsiveeren.
1-') t. a. p. De Bont: bladz. 108.
13) t. a. p. De Bont, bia iz. 129.
14! t. a. p. De Bont, bladz. 140.
]ö) V. g. I. Swalue, Nederl. Archief voor
Keikei. Gesch. Dl. I, bladz. 450 e. v., zie ook
Nederl. Arch. v. Kerk. Gesch. Dl. IX.
l til V. g. 1. Nederl. Arch. v. Kerk. Gesch.
Dl. I, b'ad/y. 404, noot, de schrijver grondt
zijn tegenspraak op het ut dicitur".
17) V. g 1. Arch. v. Nederl. Kerk Gesch.
Dl. 11. blz. 127.
is) V. g. 1. Kerkhistorisch Archief Dl. IV,
bladz. 20!).
JI:ANXE IÏFYNEKI; VAN STUV.-'E, Jlnize Ter
Aar. Amsterdam, L. J. Veen, 2 dln.
Ik geloof, dat de schrijfster van deze
uitsteker.de roman een nog grootere mate van
volkomenheid daaraan had gegeven, door
de aan het werk voorafgaande personenlijst
om te werken tot een wezenlijk bestanddeel
van de expositie, hetzij eenvoudigals inleiding,
zonder bijvoeging van de ietwat iejis!er- of
excerpt-achtigo predikaten, hetzij door de
expositie in die mate te verbreeden, dat de
behoefte aan een zoodanige personenlijst zich
niet meer deed ge roeien. Deze behce'te uj_,et
z;ch nu bij de lezing der eerste pagina's zeer
sterk gelden, wrt bij den aanvang een onaan
gename woordenboek achtige aandoening
verwekt. Maar mijn grootste bezwaar tegen
de inleidende personenlrst zijn de daarin
voorkomende let f ijds-ianwij :ingen en toe
voegingen als voor Alexander <roed, ver
standig", voor Jeanne zacht, nerveus", voor
Oscar koud, cynisch", voor Care! dom, ge
notzuchtig" en zoo verder. Door deze vooraf
gaande aanwijsiug tojh begint de lezer reeds