De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 7 januari pagina 2

7 januari 1906 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD YOOR NEDERLAND. No. 1469 sluite in huis! Me opoffere voor de kinde re! Maar die kindere, als ze groot zijn ge worde, die zulle me wrekè; die zulle hun arme, miskende moeder wreke. Da zal je beleve!" Volkomen datzelfde gemis aan proporties; dezelfde verdraaiing van de grondkwestie; diezelfde hysterische overdrijving in klein burgerlijk zelfbeklag, dat zelfde valschtheatrale effectbejag, diezelfde rethoriek vinden we in het volgende stukje van De Volksonderwijzer. het orgaan onzer on derwijzers, die zich nogal opblazen als aan hangers van de maatschappelijke wereldleer der toekomst in verband met de jongste schoolkwestie, w. i. ik een en ander cur siveerde : v, Wij hebben met een onbevangen t^deu ga te slaan, waarin we leven, we heb ben wel te weten wat ons wacht. Met dit ontslag is het bestaan van den Amsterdar^sclien enderwijzer aan een zijden draadje gehangen. De ongewenschte" elementen voelen hun positie elk uur bedreigd Of men een uitste kend onderwij .er , een uitnemend ambtenaar is, doet niet meer ter zake. Wanneer de bureau cratie het noodig acht een wakkeren strijder l»m te elaon, dun zal het de motieven daartoe weten te vinden. Eik onderwijzer overtreedt wel eens een der vier-en-veertig artikelen, 't Is menscheIljkerwijs onmogelijk, -dar stuk inerte bureau cratie altyd in- iUe-deelen goed te volgen JjUs^jOifftap^élk ongeluk wordt een motief tot ontslag. Kom vijf minuten te laat op school: 't w een motief tot ontslag. Heb het ongeluk op straat je hoofd niet te zien: 't is een motief tot ontslag. Zoodra het hoofd verklaart, dat uw groet potsierlijk is, al verklaren zeven an deren, dat het onwaar is, het u een motitf tot ontslag, het zal zyn een motief tot ontslag van een ongewenscht element!" Wij moeten ons leger in slagorde scharen, zoodat de reactie haar kop te pletter zal stooten iegen on-ze welbewuste micht. Wij moeten den vijand z'n wapen ontnemen, wij moeten zorgen, dat hij geen motieven vinden kan voor nieuwe aanvallen. Wij zullen onzen plicht doen ; niet alleen den voorgeschreven plicht, maar den geheelen plicht. Wanneer wij zorgen, dat wij de bevelen op>:olyen van. onze chefs, dan moaten z'rj fevrelen zijn. De instructie zal worden uitgevoerd. De, hoofden tullen, worden gegrojt, ook op straat. Hoe ? kleinzieliger, ho»-gezochter de motieven zijo, waarmee de bourgeoisie zal trachten ons te treffen,' des te feller zal zij n wapen wroeten. . . in zijn eigen gelid. (!) Maar tegelijk en ondanks dat alles zullen we ome beste krachten wijden aan de op voeding vau het kind. Daaruit zal het ge slacht groeien, dat eenmaal onze wreker wezen zal. We zullen ons kind het beste geven, wat we hebben, onze geheele ziel ; onze beste krachten wyden aan ds ontwikkeling vau het proletariaat. En daarmee zullen wij de doodsklok luiden voov de bureaucratie. Hij zal het liooren, maar z'n woede zul machteloos zijn. Ia stervensangst zal hij de handen naar ons u'tslaan. Het zal ons niet deren. Wij zullen sterk t taan, schouder aan schouder in omen Bond, iterl: in ons rec'it. Wij zullen woekeren mat de vrijheid, die ons rest, Buiten de school zal onze stem weerklinken in volle kracht; ons denken en voelen zal dringen in de harten van hen, wier kinderen onze leerlingen zijn. Daar zal ons roepen worden gehoord." 't Klinkt alles ontzaglijk indrukwekkend. Maar het doet, behalve aan de straks-aange wezen rethoriek van de juffrouw van drie-hoog-achter, ook erg denken aan de gezwollenheid van de eerste dagen van onze arbeidersbeweging, waar die al aardig uit gegroeid is. En het geslacht dat nu op de school zit, als het door het voorbeeld dezer heeren niet bedorven wordt, en versterkt in den indruk dat kleingeestig gemier, onaange naamheid van toon, sterk-opgezweept egotisme, de kracht hunner emancipatie-bewepring uitmaken, zal, ouder geworden, daar durf ik wat om wedden, terugdenkend aan deze schoolmannen, zeggen : Jammer van de menschen, dat ze nog zoo kleinburgerlijk ware n! Ze meenden het best met ons, maar wat waren ze gauw op hun teentjes getrapt. En wat waren ze lastig in den r omgang!" Wat ong proletariaat, waar deze onder wijzers '.-un zielen aan willen wijden, en heel onze jeugd trouwens, borerial noodig heeft, is te worden opgeleid tot mannen en vrouwen zonder enghartigheid en lichtgeraaktheid; menschen met besef dat het vele ernstige werk, in dl.t leven te doen, alleen kan gebeuren in een geest van eerlijke samenwerking: van orde en tucht: van onderschikking van klein egotisme aan het wijdere doel. Zeker, er moeten betere verhoudingen en toestanden komen in onze scholen. De heele opleiding tot het onder wij zersambt moet veranderen. Maar dit als pruilende Achillossen in hun tenten of' klassen kruipen, door deze onderwijzers nu als hoogste wijs heid verkondigd, is precies gelijke uitwas van oude kwaadsappigheid als de hanerigheid van ouder wetsche hoofden. En wij zullen deze taktiek niet aanvaarden als de aankondiging van komende, betere tijden. Persoonlijke lastigh id, ongemanierdheid, bazigheid, prikkelbaarheid verbergen zich altijd graag achter den wimpel van een systeem. Men heet slachtoffer van een be ginsel, als men 't gewoon is van zijn per soonlijk gemis aan zelftucht, en poseert als volksredder op den koop toe. Groote en goede bewegingen lijden nu eenmaal altijd er onder, dat zoovelen er hun eigen klein heid achter zoeken te verschuilen. Maar daar kijken we nu wel door. 't Is juist omdat ik zelf graag heel veel in ons schoolwezen wil hervormd zien, dat ik persoonlijke lastigheid en onaangenaam heid van optreden liefst zoo scherp mogelijk vil onderscheiden van de principieele" lastigheid der hervorming-willenden. En dat ik een wenschelijke evolutie liever niet belemmerd zie door kleingeestig gemier en komisch-werkend pathos. Wat fpissche lucht", lichaamsoefening en zenuwontspanning zijn hier beter genees middel dan vergaderkoorts en inktpot! L. S .TOEREI! Dr. H. J. Betz. t (Persoonlijke herinneringen). In onze geme. nschap beho-iren wij aan de di-nk«etten te gehoor zamen, op grond waarvan wij voor iederten geldende besluiten kunnen trekken, en d'en,-n mystiek, religie en p 'ëzie te zwijgen. Dat is, dunkt mij, eisen \an KC70iide wijsbegeerte en vau gezonde staatkun Ie meteen. (Dr. H. J. BET/, over HKGET, Tijdsj ifgel, Januari 1U06). 'Toen ik dertig jaar geleien Dr. Johs. van Vloten naar een philo;oof vroeg voor De Banier, ried hij mij zijn jongen vriend Betz aan. Betz was toen even in de dertig, had te Rotterdam zijn eerste opvoeding genoten, waar zijn vader een aanzienlijk koopman, later lid onzer 2e Kamer en nog later, in het 2e Ministerie Thorbecke, (1861?180(5) tot kort vóór zijn val, Minister van Finan ciën wa?. Na te Leiden in de medicijnen te hebben gestudeerd en aan de Hoogescliool aldaar tot Doctor gepromoveerd te zijn, oefende hij eenige jaren de medische practijk te Amsterdam uit, legde die, kort na zijn huwelijk neer, en ging zich metterwoon in den Haag vestigen. Op dat tijdstip leerde ik hem door bemiddeling van Dr. van Vloten kennen, en tot weinige weken vóór zijn nog plotselingen dood ben ik met hem bevriend gebleven. Juist een jaar eeleden schreef ik hem een briefje ik had hem sedert 7 jaren niet gesproken waarin ik hem een bezoek aankondigde, na hem alvorens hulde ge bracht te hebben voor een zijner artikelen. Die hulde voelde ik als een getuigenis van zijn onverzwakten geest en ik wenschte die door een handdruk te bevestigen Ik kreeg een briefje terug met een enkel woord van dank, waarvan het slot luidde: Blijf maar weg, want er valt met mij geen gesprek te voeren door mijn doofheid" Zie hier in zijne bruuskheid den ganschen B:tz, zooals hij 40 jaar lang buiten de maatschappij ge leefd en het intellectueel veikeer van veler lei klassen en standen binnen zijn smaak vol-weelderig ingericht huis bestudeerd heeft. En hierin herinnert hij me zeer nabij, ik be doel door zijne bruuskheid, erfdeel van alle oprechten met sanguinisch temperament, die geen lid zijn van het Corps d^plomatiim-i bij het Hof van Koning Laven zijn vader, dan Minister van Financiën. Deze, den liter de Blauw in een kamerzittitig van 1803 be antwoordend, zeHe: Wel geloof ik dat de spreker en moer anderen ga irne zouden ge zien hebben, dat ik zeer har j ware van stal geloopen en ijlles tegelijkerlijd aan de discussiën had prijs gegeven. Niet zoozeer om mijne ontwerpen aan te nemen, maar om mij met die ontwerpen als het ware met <?éne ombelzing dood te drukke.)." Die barschheid wijst nog op een anderen karaktertrek : hooghartigheid, die met zekeren weerzin gepaard gaat tegen ongelijksoortigen in handel en wandel, in verstandelijk be/.it met schemerzin" vooral. En het zoujzijn mijn dooden vriend een slechten dienst bewijzen, indien ik hem niet teekende zooals ik zijn wezen heb gevoeld. In de Banier-tijden (1875 daaromtrent), zat ik met hem, na een Spectator-avond, den volgenden namiddag op de Witte. Wel, wat zegje van de laatste aflevering? Die wordt door het stuk van die en die totaal bedorven. Hoezoo? Dat volk denkt slecht. Nou ja, voor jullie eeuwige militante wijsgeeren. Gebruik toch geen woorden,, waarvan je de beteekenis niet snapt. \Vijsgeerisieder die helder durft denken en er geen slordigeu hersenwinkel op nahoudt. # -::Na den val van De Banier is hij nog ge regelder medewerker aan Van Vloten's Levensbode en aan De Spectator geworden en heeft zijn kamplnstige geest maar weinig gelegen heden laten voorbijgaan, het laatst in zijn pracht-artikel tegen llfijel en zijn lof over \Vijnajmns Franrken's uitmunten Ie Inleiding tot de Wijsbegeerte" (beiden in D,! Tijd spiegel van deze in.iani Januari l'JOG) waarin hij niet den korten stok hanteerde tegen wat niet in zijn denkkraam kon uitgestald, veel minder verkocht worden. Anderen blijft het voorbehouden, over Betz als loyaal beoefenaar der denk wetenschap in ons levenstijdperk, een oordeel te vellen. Te onderzoeken wat zijne hoogst ontwik kelde, door keurlectuur op wijsgeerig, histo risch, sociologisch en letterkundig gebied telkens beploegde geest opnam of verwierp. Hier kan niet anders dan een laatste hulde worden gebracht aan een Nederlander, wiens smetteloo/.e oprechtheid en terecht heeft esn der hoofdleiders van dit blad, dit de eenige eigenschap genoemd, waarmee het onderzoek naar eik openbaar rnenschenleven moet beginnen ea buitengewoon helder voorstellingsvermogen de grootste diensten aan de denkzaak, die hij voorstond, hebben bewezen. Niemand heeft onaf hankelijker van menschenvrtes of lusser van eerzucht, diepe vraagstukken van ons deukleven in vroeger en later eeuwen, met eerbiediging van anderer overtuiging en met bemiulijker hel derheid van uitdrukking, zelfs vaak met eenigszins plompe waarheid, behandeld dan Betz. Eén laatste voorbeeld geeft hij daarvan in het meergenoemd artikel tegen den invloed van Ilegel, waarin deze, naar mijn voelen, wel betwist- maar niet weerlegbare woorden voorkomen, op ons motto direct volgend: liet ligt in het begrip van demokrat ie opgesloten. Wij behoeven het woord demokralie niet als een heerschen van het gepeu pel te verstaan, van het lompenproletariaat", om een tamelijk aristokratiscïie term der sociaaldemokraten te bezigen, doch mogen het nemen in den zin dat een volk zelf zijne belangen behartigt, zich door het gepeupel evenmin als door een wettelijk bevoorrechten stand of door een alleenheerscher laat ringelooren. Daarom laat het zich niet leiden door persoonlijke opvattingen, door de belan gen van een groep of kliek, maar door algemeene nuttigheid, die op algemeen ver staanbare wijs, derhalve met de algemeene deukwetten tot leiddraad als redelijke wezens in redelijk overleg bespreekt en bevordert. Zoo blijkt de wijsbegeerte naar de zotte meening van velen, die zich er nooit mede inlieten, slechts ijdele bespiegelin; ook op het bij u itstek praktisch terrein der Staatkunde recht en plicht tot spreken te hebban en is hare taaik, den leuter persoon lijken, individueelen aard van mystiek, religie en poëzie duidelijk en onverdroten aan te toonen.Dat was de culte de la liaison" der fransche revolutie". Bedrieg ik mij niet, dan zijn deze soort practische wijsgeeren, de menschen, die wij in den Staat der Toekomst heUij die Marxiaansjh of Nietzschiaausch moge zijn noodig hebben, daar van hunne werken een zedelijke kracht uit .raat, die wargch van ongezonilen dwang, de volksoproerfing der besten uit eiken stand be vordert. F. SMIT KLEINE. De Regale" AMy van Egmond, haar stichting, bloei en verwoesting, naar de oudste en jongste bronnen bewerkt door BKRXAKD J. M i>u Box-r. Amster dam, C. L. van Laiigenhuj'sen 1905. In het tijdperk, waarin de Nederlandsche kerk gesticht werd, en lang daarna, bestond er bij de westersche Christenheid maar ne mouniksorde, die algemeen verbreid was, en allerwegen achting genoot. Zij was de stichting van Bvmedictus van Nursia, die zich sedert 515 over de verwilderde monniken vau Itali ontfermd had en hen en de wereld beweldadigde door hun eeu veelzins oewonderings waardigen regel voor te schrijven... Meer dan dertien eeuwen zijn voorbij gegaan sinds Beiiedictns en zijne abdij door de gansche wereld beroemd werden, liitusschen leverde de orde aan de kerk dertig pausen, een groote menigte van kardinalen, aartsbisschoppen en andere hooge prelaten, en ging van haar een geest vau arbeidzaamheid uit, een zin voor wetenschap, kunst en algemeene beschaving, waarvan de herinnering het hart van ieder, die meuschen en menschelijkheid lief heeft, warm maakt." Deze woorden, dit zoo vleiende getuigenis van Moil 1) zijn zeker wel geschikt, O'u onze belangstelling te wekken voor de orde van Benedictus, en voor die kloosters die werden gesticht dooi de Benedictijnen. Inderdaad hebben verscheidene schrijvers beproefd, de geschiedenis dezer oude abdijen te geven, inzonderheid der abdijen van Ilijnsburg en Fgmond. Zoo deed Dom Willibrord van Heteren, zelf Benedictijn, zoo deden in latere tijd in kleinere en grootere studiën Swalue '2), Kist o), Moll 4), Koyaards en anderen. Haar, hoe verdienstelijk ook, al deze studiën waren fragmentarisch, licht gevend op vele punten, maar ze gaven ons geen geheel. Met vreugde namen we daarom de studie van den liter de Bont ter hand, hopend hier te zullen vinden een afgeronde beïchrijviLg van de beroemde abdij van KjTmoud. De uitgave is zeer fraai, ruim ge drukt met breede margines, terwijl het boek is verlucht met een uitstekende reproductie naar een oude schilderij. De verschillende bijlagen zijn zelfs zoo luim gedrukt dat ze ongeveer ' .1 van het heele boek beslaan. Tot onzen spijt is het innerlijke niet geiicel in overeenstemming met het uitwendige van dit boek. liet werk van DuLii van Heteren beschrijvend zegt de heer de Bont: Niet uit n stnk marmer beeldde hij zijn beeld van Eginond; hij volgde den mozaïekwerker na. die kleine steentjes van alle soort en kleur te samenvoegt en eindelijk een ver rassend schoonc voorstelling ons levert." Dit zelfde verwijt zonden wij den heer De Bont willen doen; hij beschrijft wel uitvoerig en nauwkeurig de verschillende onderdeden deiabdij en abdijgeschiedenis, maar het gelukt hem niet een grootsch beeld van de abdij voor ons te doen herrijzen. Jtitusschen kunnen wij toch niet dun dank baar zijn, dat de piëteit den schrijver dwong om dit werk aan te grijpen; veel, wat anders verspreid was, en eerst moeizaam moest wor den bijtuiveriameld, is nu in deze studie bijeengebracht. Uitvoerig wordt ons de stiehtingsgeschiedenis vau de abdij door graaf' Dirk 11 beschreven, on typische staaltjes van de grafelijke milddadigheid medeg-deeld : utermafe scone juweie. een Evangelie, ge bonden in kostbaren gouden band, (nu, zonder dien band in do Koninkl. liibl. te 's llage), en een altaartafereel, schitterend van topaes, robine, saphier, ouike', mirande, jaspis en akalt." Zijn zoon, de 11. Eghorlus, aarts bisschop vau Tricr schonk aan de, abdij even eens til van kostbaarheden en reliquieën en, als we de opgave der kostbaarheden Je<;en, welke zich in de abdij bevonden omstreeks 1570?een opgave, die de beur Bont .slechts het rampzalig overschot noemt van al de schatten, die de abdij eens bez.it dan ver bazen wij ons over do mildheid, waarmee toen voor de eeredienst werd zorg gedragen, 5} Na de beschrijving der Maria Munster, en der Ab lijkerk in de laatste was een heerlijk kunstwerk, een doksaal, geschonken dooi den abt Gerard van Poelgeest, die "lichtte" liet hoog okzaal alleen door eigen g.-id, terwijl j onder tal van prachtige surcnphagen en , gebeeldhouwde grafsteenen de graven en i gravinnen van Holland daar begraven lagen 0) worden uitvoerig besprjken de Kelequien van St.-Jeroeu en St. A lelbert. De heer de Bont neemt hier eenvoudig een artikel over j van J. J Graali, pastoor, eer!ij N verschenen l in de Bijdrage voor het Bisdom Haarlem, | Dl. J I, bladz. 377. Komt de/e vraag ons van weinig belang voor, de schrijver wijdt er a.ui eeu uiterst nauwkeurig en uitvoerig onderzoek om dan tot de conclusie te komen l dat een klein koll'ertje met oude reliqiiien, j in ls.51 aan de kerk op hot Bagijnhot te Haarlem toegewezen, inderdaad bevat de over blijfselen van de lichamen der H. Jeroeu en der H. Adelbert. Het zij zoo! De schrijver vat nu zelf zijn verhaal weer op, om ons te schetsen, hoe Dirk Vliiill38 het klooster van Egmond aan deii roomsehe stoel heeft opgedragen. 7) liet was, zoo meent de S. voor de abdijen een eer nien-and boven zich te erkennen dan den l'iius alleen. De reden, waarom Dirk VI echter de ah lij aan den JPaus opdroeg was m.i. een geheel andere. We herinneren er aan hoe de bisschop vau Utrecht zich verheugde in de gunst der Keizers, en dat Dirk VI slechts blootshoof Is en barrevoets, den banbliksem des bisscbops had kunnen ontgaan. 8) Door zich nu in de araien van Innocentius II te werpen, ont nam hij den bisschop het gezag over Eginoiid en llijnsburg. Over 't geheel zoo zegt Bildcrdijk diende zulk onttrekken van kloosters en Suften aan het plaatselijk, gezag der bisschoppen, om den pans een tegenwicht tegen de bis schoppen te geven, opdat zij hem niet te machtig zouden worden." 9) In 1143 eerst liet de bisschop Herbert van Utrecht de pause lijke breve voorlezen in de abdij, waarschijnlijk niet omdat hij met de brave ingenomen was, maar omdat hij zelf 's pausen hulp noodig had bij 't bevestigen van andere aan hem zelf geschonken goederen. ' Merkwaardig voor de toestanden dier dagen en de verhou iing tusschen abt en graaf, is de geschiedenis van den abt Franco, die, naar een kroniekschrijver beweerd, in den nacht met 300 man te paai d uittrok om Heer Wouter van Egmond dien hij hatede" te vermoorden. Wel meent de heer de Bont dat dit wel niet zoo zich zal hebben toegedragen, omdat Abt Franco zooveel tot den bloei der abdij heeft bijgedragen en dat Abt Franco dus alleen maar zal zijn uitgetrokken om dezen Wouter gevangen te nemen en af te tuchtigen, o. i. is dit op zich zelf al eigenaardig genoeg! De tweediac it tusschen de graven van Egmond en de abten werd steeds heftiger. Invallen werden herhaalde malen in het klooster ge daan, ooievaars en vruchten werden gestolen, het vee verstrooid. Zoo erg werd het, dat Paus Urbanus IV in 136G Jan van Egmond met zijne medeplichtigen in den ban deed. Het «-as dan nu ook te erg: Niet alleen had den zij dun prior van het klooster gedood en in den boomgaard met veel lichte vrouws personen schandelijk huisgehouden, ze hadden ook den wijnkelder niet ongemoeid gelaten, die toch juist zoo buitengewoon goed voorzien was. Dit laatste verdroot den armen monniken zoo, dat ze aan hun gevlucbten abt schreven : Voort wil weten, dat wij in langher-tijt ghienen wijn en hebben ghehadt,'als gi en wij hier toenmaels plagten te hebben, daer veel sprekens of ia m den lande 11); overmids dat ander convente in den lande stadelics wijn hebben te provend, die armer sijn dan onse cloester ende wij swijns qualic onberen moghen, over mids der couder stede en ziecte en de Fcaemte, die wij daghelics liden als onse goede liede overeemen 12). Ze verzoeken daarom den abt hun vaderlike" te hulp te komen en bun een koeemeester ende wijnmeester ' te geven." Dat de hoe Iers overigens ook gejn gebrek leden blijkt wel o. a. uit de eigendommen die ze it) 1439, tengevolge vau een malversatie, aan den heeren van Egmoud moesten afstaan; hieronder was b. v. de hofvisch. Iedere visseherssclriit, die te Egmond aan Zee uit voer, moest aan de abdij een visch geven, zoodat ze 't geheele jaar van visch voorzien wa«. Misschien was het aan deze en dergelijke privilegiën toe te schrijven dat het klooster bij de omwonenden niet zeer gezien was. Trok een der graven, b.v. Jan van Egmond, op tegeu het klooster, steeds waren de inwoners van Egmond van de partij: ze droegen het klooster geen al te warm hart toe." l i) Te meer verwondert het ons dan ook later te lezen dat de dorpelingen oiiwillend waren bet klooster te belegeren; we hebben hier van niets kunnen bemerken. 14) Zeer weinig uitvoerig is de schrijver over het bezoek van Kardinaal Nic. van (Jusa aan deze landen, vooral hierom is dit te bejam meren, omdat het toch wel verwonde)lijk is dat Cuga juist de kloosters van Egmond en Rijnsbnrg niet heeft gevisiteerd 15). En die visitatie was toch zoo noodig geweest. Want de tijden der glorie waren ook voor de kloosters van Eginond en K'jnsburg reeds lang voorbij. Wil men weten hoe de toestand was geworden, en op welko wijze alleen ver betering mogelijk was, men neme Moll's Johannes Bruyfciau, of Acquoy's klooster te AVindesheim ter hand. De heer de Bont is spaarzaam in zijne mededeelingen over dien toestand van verval, maar wat hij meedeelt is merkwaardig genoeg. Zoo werden 1491 een prior met eenige paters naar de abdij gezonden om de kloostertucht te herstellen, en een prior te benoemen: de oudere mon niken weigerden zoowel den benoemden prior als de kloostertucht te aanvaarden! De abdij was geworden het middelpunt van partijschappen, en de monniken leef den, voorgedaan door hun abt, in de schandelijkste brasserij. Zoo zelfs, dat abt Nicolaas van Adrichem stierf op een drinkgelaijr, tengevolge van zijn onmatigheid. Wel meent de S., dat het bericht hieromtrent niet juist is, maar ik kan hierin niet met hem meegaan. 19) Evenmin kunnen wij des schrijvers gevoelen deelen o .'er het bestuur van deu abt Vleinard de Man. We nemen gaarne aan, d.it deze i-fd zal verbeterd heb ben, maar we kunnen niet gelooven, dat in dien korten tijd het klooster en zijn bewo ners zoozeer zouden zijn hervormd, dat de kloosterlingen niet hun ambt waren een voor beeld v.m priesterlijke deugd en wetenschap." De schrijver der annalen van de abdij heeft geschreven : Mausit ut ante i'uit", de toestand bleef' zooals die geweest was; en o. i. zal hij wel dichter bij de waarheid zijn. Want het lag niet aan do overtredingen en uitspattin gen van een enkelen monnik of abt, neen, de geest d'.'S tijds kwam tegen de kloosters en het kloosterleven zelf op. Wal door Geert Groote en Johannes Brugman was begonnen, werd vol tooid door l.uther en Calvijn. We verwachtten natuurlijk van den heer de Bont in dit ver band geen loflied op de hervorming Nuijeus en ('oppens leeren het on-i wei anders maar we hebben toch een glim lach niet kunnen weerhou-lcu toen we Da Costa's lied ..Om vrijheid schreeuwen die verwaten Om vrij bei.l, bandloos rJs de orkaan, Die uit zijn kerker losgelaten Een halve wereld doet vergaan.' Neen, weg mei tronen en altaren !" hier, o ironie, zagen toegepast op Luther en Calvijn! Nog erger werd het, toen met de stichting der nieuwe bisdommen, door Philips van Spanje de abdij als bruidschat" wer l ge geven aan den eersten bisschop van Haar lem, Nieuwland; deze maatregel vond heftig verzet vau de zijde der monniken; in 't al gemeen was de geestelijkheid verre van in genomen met deze nieuwe regeling der bis dommen, waardoor zij zich in hun rechten en privilegiën gekrenkt achten. Maar niet lang meer zou de strijd kunnen duren, het uur der verwoesting naderde voor het trotsche gebouw-. Wie hebben het verwoest? Verschillende geschiedschrijvers geven ejn verschillend antwoord op deze vraag, we mogen echter wel aannemen dat het is geschied door die woeste benden, die onder den leus liever turksch dan paapsch" het land doortrokken. We bejam meren dat ten zeerste, vooral ook om de heerlyke kunstschatten die bij die rooftochten werden vernield. En we deuken er niet aan het gedrag dier vrijbuiters goed te praten. Maar we willen er toch even aan herinneren, overbodig is deze herinnering niet dat de geestelijkheid en de monniken zelf door hun meerendeels onzedelijk en overdadig leven, in weelde en pracht, de algemeene haat en verachting op zich hadden geladen. De voorbeelden hiervan zijn ook in de historische studiën van Fruin, voor't grijpen. En dan willen we onze verwondering er over uitspreken, dat de Bont, evenals alle roomsehe historici voor hem, steeds zooveel mogelijk de schuld laadt op het hoofd van Prins Witlem van Oranje. Me dunkt, na de zoo goed gedocumenteerde, uiterst voorzichtig en onpartijdig geschreven artikelen van Fruin» moest dat oordeel wel veranderd zijn. Hoe het zij, 't verbod des prinsen, die de abdij in zijn beschermenisse ende eaulvegarde" nam en Sonoy en de zijnen beval aen de perzoonen den voorsz. Abtsen de relegieusen en mitsgaders der ceuventhuyzen, hoeven pachten, schuereu ende stallingen geen leed of overlast aan te doen, heeft niets gebaat; na in 1573 deerlijk te zijn beschadigd, viel in 1590 het grootste deel ineen en tegen woordig graast het vee op die historische plek, boven de graven van de heeren van Egmond. Sic transit gloria. Wat we wel het meest betreuren is, dat ook de oude Hbrije verloren is gegaan, waarin toch volgens de opgave van broeder Boudewijn waren verscheidene kerkboeken, bijbels, bundels leerredenen, heiligenlevens e i wer ken over klassiek en kerkelijk recht, bene vens enkele boaken ovtr geschiedenis en vrije kunsten" samen wel pi. m. 300 deelen. Belangrijk zijn de mededeelingen ons over den boekenschat gedaan door dr. Kleyn. 17) Welke schatten zulk een librije voor ons zou bevatten, dat blijkt ons, als we nog eens de interessante studie nalezen, door Moll gewijd aan de boekerij van het St. Barbarakloo.ster te Delft, waar hij langzamerhand, stuk voor stuk ons elk beek laat zien en den inhoud in enkele woorden soms schetst. Maar helaas, de boekerij is verstrooid, slechts een enkel deel is nog bewaard gebleven. Met enkele bijlagen, een lijst der abten, kloosterlingen, schenkingen, gebouwen en een necrologium eindigt het boek met een uituitvoerig register. Vattin we dus ons oordeel over het werk van den heer de Bont samen, dan komen we tot de conclusie, dat hij het verspreide materiaal over de abdij ijverig en n luvvkeurig heeft bijeengebracht. We moeten hem daar voor zeer zeker dankbaar zijn. Behoudens de aan- en opmerkingen die we hierbo .-en. maakten, zijn we tr van overtuigd dat het zijn doel is geweest de geschiedenis allén te laten spreken. Zoo niet alles, dan toch zeer veel van wat ons belang inboezemt omtrent deze meikwaardige abdij, is nu voor een ieder zeer gemakkelijk bereikbaar. Wat we echter in zijn werk missen ik herhaal het is dit: het is de Bont niet gelukt ons met foreche trekken het beeld der Abdij te schetsen, zoodat we de gebouwen in hun ouden luister als voor ons zien, «eer wan delen onder de hooge gewelven, mee aan schouwen de kostbare relequien en altaar versierselen, mee doorleven eindelijk den dr jeven tijd van inwendig en uitwendig verval, zelf bekommerd daarover. Kleine fragmenten heelt hij zorgvuldig bijeenverzameld een kunstwerk als uit een stuk marmer ge houwen heeft hij ons evenmin als Dom van Heteren gegeven. Maar, nog eens, van wat hij ons gaf, een uitgebreide, zorgvuldig bijeengebrachte col lectie fata en d.ita der abdij, daarvoor zijn we hem dankbaar. Hooge veen. A. KLAVER. 1) Moll : Kerkgeschiedenis van Xederland voor de Hervorming. Dl. I, -bladz. 321. 2) E. B. Svvalue : De abdijen van Egmond en Kynsburg, bijzonder de eerstgenoemde. Nederl. Archief voor kerkelijke geschiedenis, door Kist en Koyaard. 1)1. I, b':adz. 3(55. 3) N. C. Kist: Eene Kronijk van Egmond in handschrift. Kerkhistorisch Archief', ver zamelt door Kist en Moll. Dl. H, bladü. 81. ld.: Oud Kegister van de Abdij van Eg mond. Nederlaudsch Archief voor kerkelijke geschiedenis. Dl. VII, bladz. 193. 4) Moll, t. a. p. Ook W. Moll: De St. Pieterssteen der Abdij van Egmond i d. Kalen der voor protestanten, eerste jaargarjg (1$56), met afbeelding. ) V. g. 1. De Bont, pag. 101. 0) V. g. 1. De Bont. Bijlage A", pag. 257. 7) V. g. 1. De Bont, bladz. 70. S) V. g. 1. Neder). Aren. v. Kerk. Gesch., Dl. I, bladz. 4ii!) 410 c. v. 9i V. g. 1. Bilderdijk; -Geschiedenis des Vaderlands. Dl. II, bladz. 44, nr.ot. 10) V. g. 1. Nederl. Arch. v. Kerk Gesch. Dl. l, bladz. 414. 11) Wij cnrsiveeren. 1-') t. a. p. De Bont: bladz. 108. 13) t. a. p. De Bont, bia iz. 129. 14! t. a. p. De Bont, bladz. 140. ]ö) V. g. I. Swalue, Nederl. Archief voor Keikei. Gesch. Dl. I, bladz. 450 e. v., zie ook Nederl. Arch. v. Kerk. Gesch. Dl. IX. l til V. g. 1. Nederl. Arch. v. Kerk. Gesch. Dl. I, b'ad/y. 404, noot, de schrijver grondt zijn tegenspraak op het ut dicitur". 17) V. g 1. Arch. v. Nederl. Kerk Gesch. Dl. 11. blz. 127. is) V. g. 1. Kerkhistorisch Archief Dl. IV, bladz. 20!). JI:ANXE IÏFYNEKI; VAN STUV.-'E, Jlnize Ter Aar. Amsterdam, L. J. Veen, 2 dln. Ik geloof, dat de schrijfster van deze uitsteker.de roman een nog grootere mate van volkomenheid daaraan had gegeven, door de aan het werk voorafgaande personenlijst om te werken tot een wezenlijk bestanddeel van de expositie, hetzij eenvoudigals inleiding, zonder bijvoeging van de ietwat iejis!er- of excerpt-achtigo predikaten, hetzij door de expositie in die mate te verbreeden, dat de behoefte aan een zoodanige personenlijst zich niet meer deed ge roeien. Deze behce'te uj_,et z;ch nu bij de lezing der eerste pagina's zeer sterk gelden, wrt bij den aanvang een onaan gename woordenboek achtige aandoening verwekt. Maar mijn grootste bezwaar tegen de inleidende personenlrst zijn de daarin voorkomende let f ijds-ianwij :ingen en toe voegingen als voor Alexander <roed, ver standig", voor Jeanne zacht, nerveus", voor Oscar koud, cynisch", voor Care! dom, ge notzuchtig" en zoo verder. Door deze vooraf gaande aanwijsiug tojh begint de lezer reeds

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl