Historisch Archief 1877-1940
Ife.
DE A M S T E E D AM MER WEEKBLAD V O O ft NEDERLAND.
onmiddeljjk de teekening der personen daaraan
te toetstn. is hij reeds onmiddeUjk. kritisch
gestemd, ierwijliij naar mijn overtuiging door
een gegeven geleidelijke karakterontwikkeling
zichzelf een oordeel moet gaan vormen, en
in het verband moet zLen den leeftijd en den
aard der personen. Men zou een dergelijke
aanwijzing vooraf kunnen verwachten van
een schrijver die uit psychologische onmacht
door zoo'n mid4el toch nog een werk ge
nietbaar wilde maken, maar Jeanne Reyneke
van Stuwe heeft zoo iets niet noodig.
Stof voor haar roman heeft de schrijfster
gevonden in een gestadige achteruitgang
van een suikeifabriek te Meronggei, die
het gemeenschappelijk eigendom is van de
familie Berghem. Een zesde bezat ieder
kind: Alexander, Oscar, Carel, Otto, Adèle
en Eva. Door overlijden was het gedeelte
van Eva, weer verdeeld onder haar twee
zoons, dat 7an Adèle onder haar drie kinderen
en dat van Otto overgegaan op zijn weduwe
Cornélie. Alexander woont op huize Ter
Aar, waar jaarlijks de familie komt logeeren
en vergadert. Dit is de toestand van zaken
b\j het begin van het verhaal, in 1883, zooals de
schrijfstererbij vermeldt.Ik acht het vermelden
van jaartallen een wetenschappelijk onder
scheidingsmiddel, waarmede de kunst niets
Hit te staan heeft. Dit zij echter een
terloopsche opmerking.
De bouw en dit is het^ waarom ik deze
roman, niet een opvallend- kunstwerk kan
noemen is wankel. Hierin vooral openbaart
zich, dat een vrouw aan het woord is. Een
man, in gelijken graad begaafd als mevrouw
Kloos, zou meer nadruk hebben gelegd op
het onverbiddelijke noodlot van de naderende
suikerkrisis. Hij zou ons mieschien de keel
hebben toegeknepen onder den d uk van het
onontkoombare gevaar. Maar een vrouw ver
mocht dat niet, al was liet de bedoeling van
de schrijfster dit te doen uitkomen : men leze
in het tiende hoofdstuk (tweede deel):
Hij (Alexander) zonk weg, langzaam, lang
zaam, maar zeker, in een drijfzand, waaruit
geen redding mogelijk was, hij zonk dieper,
en dieper, hij zag het einde, en er bestond
geen hulp."
Haar bedoeling wordt echter niet verwer
kelijkt :
In de eerste plaats, omdat het eerste deel
niet als voorbereiding gevoeld wordt. Het
eerste deel doet als hoofdzaak vermoedende
liefde tufschen Oscar's ongelukkig getrouwde
dochter Amélie en Willem van Emchot. Ztj
worden steeds weer ten tooneele gevoerd,
bijvoorbeeld achtereen Hst. II, l en 3, Hst.
III, 2 en 4, zoodat het verdere gebeuren
byzakelijke tot verdieping verschillend ge
schakeerde tegenstelling schijnt. In het tweede
deel daarentegen hooren wy zeer weinig meer
van Amélie en Willem, maar dan vraagt de
suiker-crisis onze aandacht. Wij voelen dus
in de loop der feiten meer een opvolging dan
een opvoering; er gesc iedt veel, maar alles
voert niet gezamenlijk op tot n
emotionneerend hoogtepunt; het werk is niet massief,
niet hecht; het is niet: alle werkingen voor
n werking, en n werking voor alle wer
kingen ; het geheim van kunstwerken die
aangrijpend zijn. Er is hier alleen een opvol
ging van gebeurtenissen. De bijzaken zijn
geen bijzaken gebleven, maar op zichzelf
romannetjes geworden. Daarom in de eerste
plaats geeft het boek niet dien indruk die de
schrijfster bij haar lezers had willen teweeg
brenjgen.
In de tweede plaats vind ik, dat de schrijf
ster bij de onverbiddelijke nadering van de a
«lag Ie veel heeft beschreven, te weinig heeft
laten gebeuren. Zij vervalt daardoor uit de
romantrant in de verhaaltrant. Er komen
natuurlijker wel slechte berichten, maar deze
hadden heviger ingevoerd, en meer opeen
gestapeld kunnen zijn. Daarentegen zegt de
auteur te veel dat de climax nadert. In een
roman -moet deze zich ontwikkelen, maar niet
aangekondigd worJen.
Voor het overige valt het boek in alle
opzichten slechts te prijzen. De
conversatietaal ia overal zeer v.'oeiend, deed mij
nergens als onnatuurlijk aan. De karakters
zyn uitstekend beschreven en volgehouden.
Openbaart zich in haar de vrouw ook ineen
sterke neiging tot huishoudelijke gesprekken,
niemand anders misschien dan een vrouw
NACHTTREIN.
Naar het Duitsch, van ISABELLA KAISER.
Met bedachtzame schreden begon hij den
terugweg, de dienstpei^ diep in de ooren
getrokken. Zijn pijp "was uitgegaan. Van
beneden blies de Jf>hn de sneeuw over het
Vierwaldsfattermfler.
Wat een 'hopdeweer!" bromde hij in zijn
verwarden, met ijs bedekten baard. Hij sprak
graag hardop, als hield hij.een praatje niet
een onzmhtbocen kameraad,
Het schijnsel van zijn lantaren huppelde
als een-dwaallichtje over de rails. Dag aan
dag" liep hij nu al jarenlang hetzelfde gedeelte
van de Axenstrasse af. Zijn taak was bijna
een stompzinnige gewoonte geworden. Hij
kende lederen steen, iedere rots, iederen
boom en volbracht zijn dienst met pijnlijke,
gedachtenlooze nauwkeurigheid.
Overigens was Domini Selm een
menschenEchuw en weinig spraakzaam wezen, alleen
bruikbaar om met de opgerolde vlag voor
zijn. wachthuisje te staan, wanneer de
Gotthard-treinen voorbijvlogen, die levende
oogeriblikken van zijn bestaan vormden.
!Vanwaar zij kwamen, waarheen zij gingen, wat
zij'in blinde haast met zich voortdroegen,
dat was* zijn wereld. Die moest vrijliggen,
dat was zijn dienst, daartoe beperkte zich
zijn gèheele wijsheid.
Hij liep de spoorbrug over. Donderend in
woeste vaart sprong de bergstroom het alpen
dal in. De ijzeren bogen dreunden onder het
geweld van het doodden storm opgejaagde
water. Selm boog zich Voorover om beter
met den' wind tékunnen kampen, die hem
als een -vijand den weg betwistte. Uit den
Teufelsmünster aan de overzijde van het ge
zwollen meer komt een bijna heflsch
stormkoor. Hij keek niet om; de bSan lag vrij,
voor vandaag was de dienst afgeloopen. Het
was ongeveer middernacht, na den langen
tocht door het stormweer verlangde hij naar
huis. Daar; dicht bij de spoorbaan, wenkte
een flikkerend lichtje. Daar zou hij rusten
bij vrouw en kinderen. De kleintjes waren
al lang in slaap, maar zijn vrouw bleef altijd
kon zoo fijngevoeld kinderen teekenen. Ik
noem bijvoorbeeld op blz. 95 (I) het zoo
erhte gesprek tusschen den kleinen Otio en
zijn moeder naar aanleiding van het
dood? getrapte vogeltje; ik noem ook de beschrij
ving van het idiote Careltje. Altijd op den
achtergrond gehouden, wordt deze zoo nu en
dan even door een raak trekje geteekend,
zooals op blz. 90 (I):
Op baar zandhoop speelde Odiliiitje met
haar boerderij. Vriendelij k noodiede zij Careltje
uit, ook wat beestjes mee op te zetten, maar
Careltje hield telkens een diertje kramp
achtig in zijn vuistje geklemd, totdat Odilia
het hem afnam."
Dit is zeer raak van opmerking, f n ook
heel mooi gezegd. En van zulke plaatsen
is het botk vol.
Treffend schoon zijn de bladzijden 18!) en
190 van het twee Ie deel: het laatste samen
zijn tnsschen Charlotte en Gerard Sterk, die
elkaar liefhadden, maar niet mochten lief
hebben. Dit stukje is een meesterlijk staaltje
van psychologische beschrijving, evenals de
ontwikkeling der liefde tusschen hen en de
daarvan zoo verscheidene tusschen Amélie
en Willern.
Echt vrouwelijk zijn uitingen als deze :
Hun zmter kon niet op reis gaan, daar
zij een baly verwachtte." (I, 129).
Miar, kind, je hebt pas dat beeldige
astrakan manteltje gehad en die japon
met 't goudband.'..." (Il, 63).
Vooral die komma achter maar" zou een
man niet geschreven kunnen hebben.
Masr op dé/.e wijze ontmoet ik zeer gaarne
een vrouw in de kunst. Een vrouw, die
voor man speelt, is mij even weerzinwekkend,
als een man, die voor vrouw speelt.
PKTER SI-AAN".
UIIIIIIIIIIIIIMIllllllllllllMlinlMIMUIIIIUIIIIIMIIUHIIIIIIIIIIIlniMIIIIIUHIMI
VOOR DAMES.
SARAH TOOLEY, Florence Kiyhtingale. Ver
taling van J. \V. ONNEN-BKXGEKS. Uit
gever IJ. Honig te Utrecht,
Aan eeuen maaltijd, welke den. officieren,
die aan den Krimoorlog hadden deelge
nomen, werd aangeboden, zoo verliaall Sarah
Tooley aan den aanvang harer schets van
het leven van Florence Nightingale, werd
voorgesteld, dat elk der aanwezigen op een
strookje papier den naam zoude schrijven
van den persoon, wien* diensten gedurende
den veldtocht, naar ieder meende, het langst
in de herinnering van het nageslacht zouden
blijven bewaard. Bij het aflezen der briefjes
bleken zij allen denzelfden naam te bevatten,
dien van Florence Nightingale. Die prufetie
is thans bewaarheid. Na ruim vijftig jaren
hooren wij de ouderen onder ons nog wel
eens gewagen van die bloedige worsteling in
het verre Oosten; maar terwijl de namen der
aanvoerders en staatslieden, die in dien krijg
op den voorgrond traden bij de groote menigte
zijn vergeten, klinkt nog altijd, na een halve
eeuw, bekend en geëerbiedigd de naam van
haar, die men de heldin van den Krimoorlog
heeft genoemd: de naam van Florence Nigh
tingale.
Maar ofschoon hare werkzaamheid in de
hospitalen aan den Bosporus zeker het hoofd
moment in het leven van Florence Nightin
gale is geweest, het zwaartepunt harer werk
zaamheid ligt elders, ligt vooral in hare
organisatie der ziekenverpleging in gestichten
en gezinnen door verpleegsters van beroep.
In dit opzicht is haar arbeid internationaal
geweest. Ook in Nederland heeft hij zijnen
invloed doen gelden en daarom is eene
Hollandsche bewerking van het boek van Sarah
Tooley zeker van beteekenis voor de geschie
denis der ziekenverpleging in ona land,
In een lezenswaardig artikel van Dr. Krafft,
voorkomende in de llevue Suisse van No
vember lü, zet deze uiteen dat van een
optreden van verpleegsters van vak, van
beroep, eerst sprake is sedert de laatste halve
eeuw, sedert het optreden van Florence
Nigluingale. Fierst deze heeft de ziekenver
pleging doen opvatten als een vak, dat stel
selmatige kennis en gezette voorbereiding
eischte zoo goed als ieder ander vak; een vak,
dat beoefend moet worden om zich zeifs wil,
op, totdat hij thuiskwam. En als de laatste
trein voorbij was, daalde voor eenige uren
een droomlooze slaap op het
baanwachtorshuisje neer.
Op een boerderij in de buurt blafte een
hond. Van den Axenberg klonk een dof ge
rommel. De man bleef plotseling staan en
hief het hoofd op, alsof hij in de duisternis
kon zien, wat daar met donderend geraas
van de berghelling stortte.
En donderend, verpletterend klonk het
antwoord, de grond sidderde onder zijn
voeten. Dat was het! Toen trad er een
angstige stilte in, alleen het geluid van de
golven in het meer werd sterker.
Domini aarzelde niet. Hij draaide zich om
en liep zoo hard mogelijk naar de brug terug.
Vergeten was het flikkerende lichtje, waar
hij kon rusten. Zou de baan nog vrij zijn?
Bij de brug bleef hij staan hij kon den
weg niet meer vinden. Gebroken lag de
leuning daar, dijk en rails waren verdwenen,
steenen en slijk stapelden zich hoog voor
hem op.
Jezus Maria l" riep hij vol ontzetting.
Een vreemd ongekeir-1 gevoel hield hem
de keel dicht a!s een bliksemstraal schoot
hem een enkele gedachte door het brein: de
nachttrein is onderweg en zijn baanvak,
Domiai Selrn's baanvak, is versperd!
Als een aangeschoten hert vloog hij de
steile helling op om den straatweg te berei
ken. Bat was de eenige wijze, waarop hij aan
de andere zijde van de versperring kon
komen. Vlug klom hij door het kreupelhout
naar boven, zich vastklemmend aan de tak
ken. Op den weg aangekomen, ademde hij
vrijer. De wind, die hem tot nu toe vijandig
had tegengewerkt, duwde hem nu met ruwe
kracht vooruit, de storm snelde met hem den
in gevaar verkeerenden trein tegemoet.
Vallend en struikelend liet hij zich achter
de plaats van verwoesting weer van de helling
op de spoorbaan glijden. En nu be^on hij
met zijn lange beenen zoo hard te loopen,
dat zijn adem zich hijgend tusschen zijn
opeengeklemde lippen perste. Als
speldeprikken voelde hij de sneeuwvlokken in zijn
gezicht. Onder het loopen voelde hij in den
zak van zijn jas: de knalsignalen waren op
hun plaats. Er was maar n middel, om het
onheil te voorkomen. Hij moest den trein
zoover mogelijk tegemoet loopen en zooveel
als de noodzakelijke, onmisbare aanvulling
van den geneesheer, van den hygiënist; niet
enkel, zo. als bij de verpleging door
litfdezusters de eeuwen door het geval is geweest,
als middel om in den tijd van beproeving,
dien de kranke doormaakt, op zijne gemot
dsgesteldheid te kunnen inwerken. Niet dat
Florence Nightingale de hooge waarde eener
diep gewortelde godsdienstige overtuiging ooit
zoude hebben miskend. Maar zij meende, dat
dit bij de verpleegster, zoo goed als bij den
geneesheer,den ad. ocaat.den ouderwij zeren wie
ook, eene vrije, individueele zaak moet blijven.
Deze opvatting was in de dagen der jeugd
van Florence Nightingale, de eerste helft der
vorige eeuw, geheel nieuw. De breedte van
blik, die haar tot deze ruime opvatting heeft
gebracht, dankte zij in hoofdtaak aan de
zorgvuldige opvoeding, die haar vader, een
aanzienlijk Engelsuh edelman, haar fchonk.
Deze, zelf kunstenaar en geleerde, had zijne
beide dochters reeds vroeg doen deelen in
zijne studiën. Hij deed haar veel reizen,
oefende haar in vreemde talen en bracht
haar in voortduren l verkeer met merkwaar
dige personen uit dien tijd. Vooral bij zijne
jongsie dochter, Florence, aldus genaamd
omdat zij in Italië, in de bloemenstad, was
geboren (1820) vond zijne ernstige levensop
vatting goeden weerklank. Reeds vroeg ken
merkte haar een verlangen naar geregeld
werk en ruimer arbeidsveld dan huisbezoek
en armenzorg op de, landgoederen haars
vaders haar konden schenken Twee ernstige
ziektegevallen in hare naaste omgeving
brachten haren natuurlijken aanleg voor het
verplegen van kranken aan het licht en gaven
haar aanleiding om zich toe te leggen op
eene gezette studie van ziekenverpleging
en hygiëne.
Tegenwoordig kan men zich moeilijk meer
indenken, hoe ongewoon toen het denkbeeld
was, dat eene hoog beschaafde vrouw van
aanzienlijke afkomst, hetzij dan als klooster
zuster, zich zoude wijden aan
krankenverplegiug. Florence Nigluingale was in dit op
zicht de baari'oreetster. Een bepaald doel
had zij op dat oogenblik echter nog niet.
Zij gevoelde slechts diep, dat ook op liet
gebied der ziekenverpleging zonder oefening
en studie niets degelijk,-* kan worden bereikt;
dat aanleg voorzeker noodig is en de begeerte
om lijdenden tot steun te zijn niet minder,
maar toch in de eerste plaats grondige be
kwaamheid. De armenzorg onder haar vaders
landlieden had haar reeds veel practi.-che
ervaring doen verwerven en doen zien, hoe
groote behoefte er was aan werkelijk be
kwame verpleegsters voor arme kranken.
Wat men nu wijkverpleging noemt, maar
dat toen nog iets nieuws en onbekends was,
gaf destijds de hoofdrichting aan den wt-g,
dien zij zich koos. Zij begon niet eenige
maanden dienst te nemen in een der groote
Londensche gasthuizen om zich op de hoogte
te stellen van de bestaande toestanden; en
hetzelfde deed zij te Elinburg, te Dublin.
Vervolgens ondernam zij een buitenlandsehe
reis om kennis te nemen van de verschil
lende w ijzen van werken in Fransche, Duitfche
en Italiaansche ziekenhuizen. De vergelijking
viel niet uit ten gunste van haar vadeilan 1.
De verpleging in de Kngelsehe gasthuizen
was bijna uitsluitend in handen van vrouwen
uit de laagste klasse der maatschappij, zij
hadden geene voorbereiding voor hare taak
gehad, hadden van reinheid geen begrip,
waren dikwijls hoogst onzedelijk en verslaafd
aan sterken drank, tiet type der vrouwen,
die als heroepsverpleegsters" de klanken in
hunne eigene woningen verpleegden, is
t'ouwens algemeen bekend door de teekening,
die Charles Dickens daarvan heeft gegeven
in Sarah Gamps, de verpleegster, die hij in
zijn Martin Chuzzlewitt ten tooneele voert.
In Frankrijk en Italiöechter vond Florence
in gasthuizen en particuliere woningen de
zachtzinnige liefdezuster," vroom van zin,
beschaafd in haar optreden en methodisch
gevormd voor hare taak.
Het ideaal, dat haar steeds duidelijker
voor den geest kwam, meende Florence
Nightingale toen verwezenlijkt te vinden te
Kaiserswerth. Daar, in die weinige jaren te
voren opgerichte eerste opleidingsschool voor
verpleegsters uit den nieuweren tijd, vond
zij eene Protes-tantfche instelling met al de
goede eigenschappen der
Roomsen-KathoIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Illlllllllllllllllllllllllllllll
knalseinen op de rails leggen, dat de machi
nist, opmerkzaam gemaakt door de waarschu
wende knallen, nog tijd had om de
onheilbrengende snelheid van zijn trein te vermin
deren, voordat hij de ongeluksplaats bereikte.
In een wilden maalstroom verdrongen de«
gedachten zich in den verwarden geest vanden
baan wachter. Nu liep hij den Oelberger
tunnel in. De föhn liet hem los, een benauwde
modderlucht kwam hem tegemoet. Van de
muren droop water, spookachtig gleed zijn
schaduw naast hem voort. Zijn lantaren wierp
een mat schijnsel op de gladde rails, liet
zweet liep hem langs het voorhoofl. Gloeiend
warm was hij en toch rilde hij inwendig onder
de verantwoordelijkheid die op hem rustte.
Een seconde lang leunde hij tegen den muur,
hij had een gevoel, alsof zijn hart barstte.
liet moet !" hijgde hij, weer voortloopemle.
Al werd ik ook in stukken gescheurd, het
moet!"
De weg leek hem ontzaggelijk lang. Het
bloed klopte hem in de slapen. Verder, steeds
verder moest hij, om het open gedeelte van
ele spoorbaan te bereiken, dat tusschen den
Franziskus- en den Oelbergtunnel ligt. Daar
moesten de knalseinen ont.plotl'erj. Binnenin
den tunnel zou het donderend geweld van
den trein de knallen overstemmen.
Toen Domini Selm buiten den tunnel
kwam, zag hij aan den helder geworden
hemel een paar lichtjes flikkeren. Een frissche
luchtstroom streek langs zijn verhit gezicht.
Hij boog zich voorover en legde behoedzaam
de kostbare seinen op de rails. Daarna
richtte hij zich weer op: O, God, als het
maar niet te laat is l"
Zijn knieën kn kten. Uitgeput leunde hij
tegen een pijler en boog zich toen luisterend
naar voren ? niets dan het kloppen in zijn
borst, het suizen in zijn ooren en het geraas
van den berg^troom. Hij haalde zijn horloge
te voorschijn, maar zag niets, het glas van
den wijzerplaat was betlagen. Hij wreef
er met zijn ja-5 overheen en hief zijn lantaarn
in de hoogte: twintig minuten voor mid
dernacht.
Domini Selm sloot zijn oogen .. . Even uit
rusten, een oogenblikje maar . .. En dan?
Verder naar Brunnen. Dat was toch niet meer
te bereiken. Pan maar weer terug, oni «Is
het mogelijk was nog voor den trein op de
plaats des onheus aan te komen.
lieke zu-tervereenigingen zonder de beper
kingen van dezen en bovendien bestuurd
door een man van eenvoudig, oprecht geloof,
den door haar hoog vereerden pastor Fliedner.
In het jaar 1849 werd Florence te Kaisers
werth ingeschreven als diacones en maakte
er den geheelen arbeid mede van dienende
liefde in het bestrijden van krankheid en
zonde. Het was echter haar vaderland, dat
zij in de eerste -plaats wilde dienen. Van
Kaiserswerth bleef zij altijd terugzien naar
Engeland. Toen haar leertijd te Kaiserswerth
om was, vertoefde zij ter afronding harer
studiën en onderzoekingen nog drie jaren
te Parijs, waar zij arbeidde in samenwerking
met de zusters van Sint Vincent de Pau!,
bij wie zij inwoonde, en ijverig chirurgie
studeerde aan de Parijsche gasthuizen, die
op dat tijdstip daarvoor eene groote ver
maardheid hadden.
Een ernstige ziekte maakte daaraan een
einde en elwong haar naar huis terug te
keertn. Zi odra zij ook maar eenigszins hersteld
was, vertrok zij naar Londen, gedreven
door het verlangen om hare krachten te
wijden aan een elaar bestaand Tehuis
voor verarmde oude dames uit den beschaaf
den stand, waarvan er zoo velen in stilte
en eenzaamheid lijden en wegkwijnen', voor
namelijk omdat zij geene opleiding hebben
guhad voor eenig beroep, waarmede zij in
haar levensonderhoud zouden .kunnen voor
zien. Voor betere vakopleiding ijverde Flo
rence toen reeds in hare pogingen om ook
in Engeland de orde der diaconessen te doen
herleven ; maar terwijl zij voor de toekomst
invloed zo\:ht te verkrijgen op de jonge
meisjes, wilde zij voor het heden zich geven
aan de taak om de laatste levensdagen te
verlichten van vrouwen, voor wie de strijd
om het bestaan te zwaar was geweest. Het
oude gesticht voor gewezen gouvernantes,
waarvan zij nu vrijwillig het bestuur aan
vaardde, was vervallen en verwaarloosd en
de bewoonsters leden er gebrek aan het
allernoodzakelijk te. Florence Nightingale
bracht er binnenkort ordt) en gezelligheid,
herstelde het finantiewezen en doorliep er
zelve nog eene laatste oefenschool in
practische organipatie voor dat de oproeping kwam
tot de groote taak, die haar leven heeft
gestempeld.
In het voorjaar van 1854 had Engeland
met Frankrijk als bondgenoot ter bescherming
van Turkije den oorlog verklaard aan Rusland.
Die oorlogsverklaring was door het opge
wonden volk jubelend begroet; het droomde
slechts van overwinningen. Maar met de
tijding dier overwinningen ontving het ook
bericht van gewonden, die niet werden
verbonden, van zieken, die niet werden
verpleegd, van stervenden, die niet werden
getroost. Er was in elit opzicht groote na
latigheid geweest bij het bestuur der zaken
van oorlog. De daarvoor aangewezen com
missie had hare taak slecht waargenomen.
Voedsel, kleederen, verbandstoll'en. genees
middelen waren wel ter plaatse, maar on
bereikbaar, daar men ze had geborgen in het
ruim der schepen onelur ammunitie en zwaar
geschut. De staf van otlicieren van gezondheid
was onvoldoende om behalve de gewonden ook
nog de ve'e lijders aan pest en cholera te hel
pen en er wa-en geen andere verplegers dan
ongeoefende hospitaa'soldaten, meest zelven
invaliden en herstellemlen. De meest ge
wone hulpmiddelen ontbreken," schreef de
berichtgever van 'lhè. Tirn,'g. Kiet de minste
aandacht wordt geschonken aan betamelijk
heid, aan jeinhe d; d; stank is ontzettend
voor zoover ik kan nagaan, sterven de man
schappen zonder elat eenige poging wordt
gedaan om hen te redden. Zij blijven liggen
zooais zij zijn nedergelegd door hunne kame
raden, die hen op hunnen rug voorzichtig
van het slagveld droegen, maar die niet bij
hen konden blij ven.' De onverzorgde toe.-tand
der Engelsche soldaten verklaarde hij verder
nog, viel te meer in het oog door de zorg
vuldigheid, waarmede de Fransche
bondgenooten voor hunne gewonden zorgden en
door ele wijze, waarop in ele hospitalen niet
alle-en maar tot op het slagveld zelf hunne
lief lezusters langs de draagbaren en -ete
bedden gingen om hulp en lafenis te
/erstrekken. Bij het Engelsche leger ontbiaken
vrouwelijke' verpleegsters geheel. Het voorstel
tot aanstelling van vrouwelijke verpleegters
I1UIIUIIIIIIIIIIIII
Hij luisterde: daar klonk een dof ver.ver
wijderd gerommel door de stilte. Hij wist wat
het was. Maar hoe anders klonk het hem nu I
Als de doodaanbrengende verkondiging van
een onafwendbaar noodlot. Hij snelde voort,
Dat gaf hem weer nieuwe kracht !
Hij komt, hij komt !" En in wilde haast
vloog hij weer door den tunnel.
Hij had den uitgang bereikt. Daar klonk
kort en scherp de stoouiiluit; de nachttrein
reed den Oelbergertunnel in. De knalsignalen
hadden geweigerd. Nog een paar minuten, en
de trein zou, uit de onderaardsche schacht
te voorschijn komend, met volle vaart zijn
verderf tegemoet snellen. Er heerschte een
sombere stilte, alsof de berg met zijn
reuzenvuist het razende ondier onder het gewicht
van zijn rotsen had gewurgd.
Domini Selm staarde als verlamd naar den
uitgang van den tunnel. Voor zijn geest zag
hij nu den trein, dien hij dagelijks met zijn
sulle oogen nakeek. Het kwam hem voor,
alsof de wanden der rijtuigen van kristal
waren en alsof de reizigers in een zee van
licht zaten. De meesten lagen ha'f op de
banken uitgestrekt, vermoeid van de lange
reis. Anderen keken naar buiten in den nacht
en uit de spookachtige duisternis rezen
tafereelen uit vroegere tijden of toekomstbeelden
voor hen op, als de flikkeren Ie lichten van
voorbijgüjdende plaatsen. Vulen zaten ook in
het restauratie-rijtuig, waar zij met verhitte
gezichten en lachende lippen of bezorgde
blikken de verveling van den nacht wegdron
ken . . . Op de harde banken van de derde
klasse zaten zij opgepropt als een kudde
schapen, het hoofd tegen den schouder van
een vreemden reisgenoot, door vermoeien!:!
overmand ; arbeiders, daglooners, landver
huizers, de schamele bezittingen in een bundel
gepakt, menschen uit het volk, en
daartusschen kinderen, die niet konden inslapen bij
het dreunende wiegelied van den trein.
Domini, ? die in zijn leven nog niet veel
gezien had, zag nu dit alles ; hij zag het zonder
ervan bewust te zijn, wat het beteekende en
waarom zijn geest het juist nu te voorschijn
riep. Maar het nabijzijnde gevaar verdreef
den nevel uit zijn brein. Met bliksemsnelheid
trokken al die beelden hem voorbij. In ele
sidderende verwachting van het als een lawine
voortstorrnende onheil bleef geen tijd tot
rustig nadenken over.
in het hospitaal te Scutari was voor het
vertrek van het leger wel in behandeling
gekomen, verklaarde de Begeering later;
tlllJIIIIIIIIIIIIIIIIIUItllHUIIIIHIMIUIIIIUtllllMIIIMIIIIIIilM
T RADE
MARK
MARTEIL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bg alle Wijnhandelaars en
bij de vertegenwoordigers
KOOPMANS A BRUIXIER,
Wijnhandelaars te Amsterdam.
Echtx.Vicioriaw.atei
OBEHLAHNSTEIN.
cht Victoriawatei
OBERLAHNSTEIN.
NorniatOnderkleediriq
^ Eénige?
-?fabrikanten
W.Benger S
hneShiltgart
[Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstraat 157 |
|K. F. DEUSCHLE-BENGER.
NEDERLANDSCHE INDUSTRIE
ter vervaardiging der
Men vrage Monsters en Attesten bij:
A U RON MA RClHE, Kalverstr. Amst.
A U HUM MARC11E, Passage, Rotterd.
J. (JOUWENS Jr., Haarlem.
<S. J) K J J KM K, Rijnstraat 8, Arnhem.
Voor plaatsen, waar geen contract anten
zijn, wende men zich tot: de
Nederlandsche fabriek LA CO WE TE"
Eggertstraat 3 te Amsterdam.
Hij schrok op, een ruk ging door zijn lichaam,
alsof een onzichtbare macht hem
doorschudde. Het onderaardsche gerommel liet
zich weer hooren, het werd duidelijker, na
derde dreunend en hijgend, rolde als een
kanonschot langs den rotsmuur en kwam
met een jubelenden verlossingskreet uit den
rookbrakenden tunnel te voorschijn . . . Nog
eens weerklonk een schel langgerekt uiteu,
alsof de trein bang was geworden voor een
onverwachter! hinderpaal, en twee geleoogen
gloeiden Domini Selm vragend tegen: Is
de baan vrij ?
De baanwachter rende den trein tegemoet,
de lantaarn heen en weer zwaaiend. Bij alle
heiligen ! Hij reed nog in volle vaart. . . .
Was dat alles vergeefsch geweest? Domini
liep en liep, hij zwaaide den lantaren boven
zijn hoofd en schreeuwde onverstaanbare ge
luiden, die in het donderend geraas onder
gingen.
Hij bereikt de locomotief: Halt. halt!"
Steunend kwam het van zijn lippen, hij slin
gerde de lantaren van zich af.... Halt, in
's hemelsnaam halt! '
Zijn armen grepen tastend rond, strekten
zich uit alsof hij den trein tot staan kon
brengen, toen viel hij neer, den verglaasden
blik strak op den schijnbaar wegsnellenden
trein gericht ....
Een ruk ging plotseling door alle rijtu'gen.
Sissend schoot de stoom uit de ijzeren flank
van de locomotief, de remblokken werden
aangedrukt en ? twintig meter voorde plek,
waar de bergstroom de baan had vernield,
stond de nachttiein stil.
De conducteurs kwamen aanloopen, ver
baasde uitroepen klonken, lantarens dwaal
den heen en weer. Een rilling van afgrijzen
kwam over de geharde mannen, toen de toe
stand hun duidelijk werd. Naar dezen
diehtbijzijnden post werd een bode gestuurd.
Vensters werden neergelaten, ongeduldige
hoofden keken angstig rond.' Wat was er
te doen? Alweer een station? Ontstemde
reizigers kwamen uit hun coupes en riepen:
Wat heeft dat te beteekenen, conducteur?
Natuurlijktweer vertraging... Beroerd!"
Iemand kwam zeggen, idat ;de baanwachter
dood bij de helling lago;' ,".:
Nu missen we de aansirfrtlng in Genua.
Lamme geschiedenis!"