De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 7 januari pagina 3

7 januari 1906 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Ife. DE A M S T E E D AM MER WEEKBLAD V O O ft NEDERLAND. onmiddeljjk de teekening der personen daaraan te toetstn. is hij reeds onmiddeUjk. kritisch gestemd, ierwijliij naar mijn overtuiging door een gegeven geleidelijke karakterontwikkeling zichzelf een oordeel moet gaan vormen, en in het verband moet zLen den leeftijd en den aard der personen. Men zou een dergelijke aanwijzing vooraf kunnen verwachten van een schrijver die uit psychologische onmacht door zoo'n mid4el toch nog een werk ge nietbaar wilde maken, maar Jeanne Reyneke van Stuwe heeft zoo iets niet noodig. Stof voor haar roman heeft de schrijfster gevonden in een gestadige achteruitgang van een suikeifabriek te Meronggei, die het gemeenschappelijk eigendom is van de familie Berghem. Een zesde bezat ieder kind: Alexander, Oscar, Carel, Otto, Adèle en Eva. Door overlijden was het gedeelte van Eva, weer verdeeld onder haar twee zoons, dat 7an Adèle onder haar drie kinderen en dat van Otto overgegaan op zijn weduwe Cornélie. Alexander woont op huize Ter Aar, waar jaarlijks de familie komt logeeren en vergadert. Dit is de toestand van zaken b\j het begin van het verhaal, in 1883, zooals de schrijfstererbij vermeldt.Ik acht het vermelden van jaartallen een wetenschappelijk onder scheidingsmiddel, waarmede de kunst niets Hit te staan heeft. Dit zij echter een terloopsche opmerking. De bouw en dit is het^ waarom ik deze roman, niet een opvallend- kunstwerk kan noemen is wankel. Hierin vooral openbaart zich, dat een vrouw aan het woord is. Een man, in gelijken graad begaafd als mevrouw Kloos, zou meer nadruk hebben gelegd op het onverbiddelijke noodlot van de naderende suikerkrisis. Hij zou ons mieschien de keel hebben toegeknepen onder den d uk van het onontkoombare gevaar. Maar een vrouw ver mocht dat niet, al was liet de bedoeling van de schrijfster dit te doen uitkomen : men leze in het tiende hoofdstuk (tweede deel): Hij (Alexander) zonk weg, langzaam, lang zaam, maar zeker, in een drijfzand, waaruit geen redding mogelijk was, hij zonk dieper, en dieper, hij zag het einde, en er bestond geen hulp." Haar bedoeling wordt echter niet verwer kelijkt : In de eerste plaats, omdat het eerste deel niet als voorbereiding gevoeld wordt. Het eerste deel doet als hoofdzaak vermoedende liefde tufschen Oscar's ongelukkig getrouwde dochter Amélie en Willem van Emchot. Ztj worden steeds weer ten tooneele gevoerd, bijvoorbeeld achtereen Hst. II, l en 3, Hst. III, 2 en 4, zoodat het verdere gebeuren byzakelijke tot verdieping verschillend ge schakeerde tegenstelling schijnt. In het tweede deel daarentegen hooren wy zeer weinig meer van Amélie en Willem, maar dan vraagt de suiker-crisis onze aandacht. Wij voelen dus in de loop der feiten meer een opvolging dan een opvoering; er gesc iedt veel, maar alles voert niet gezamenlijk op tot n emotionneerend hoogtepunt; het werk is niet massief, niet hecht; het is niet: alle werkingen voor n werking, en n werking voor alle wer kingen ; het geheim van kunstwerken die aangrijpend zijn. Er is hier alleen een opvol ging van gebeurtenissen. De bijzaken zijn geen bijzaken gebleven, maar op zichzelf romannetjes geworden. Daarom in de eerste plaats geeft het boek niet dien indruk die de schrijfster bij haar lezers had willen teweeg brenjgen. In de tweede plaats vind ik, dat de schrijf ster bij de onverbiddelijke nadering van de a «lag Ie veel heeft beschreven, te weinig heeft laten gebeuren. Zij vervalt daardoor uit de romantrant in de verhaaltrant. Er komen natuurlijker wel slechte berichten, maar deze hadden heviger ingevoerd, en meer opeen gestapeld kunnen zijn. Daarentegen zegt de auteur te veel dat de climax nadert. In een roman -moet deze zich ontwikkelen, maar niet aangekondigd worJen. Voor het overige valt het boek in alle opzichten slechts te prijzen. De conversatietaal ia overal zeer v.'oeiend, deed mij nergens als onnatuurlijk aan. De karakters zyn uitstekend beschreven en volgehouden. Openbaart zich in haar de vrouw ook ineen sterke neiging tot huishoudelijke gesprekken, niemand anders misschien dan een vrouw NACHTTREIN. Naar het Duitsch, van ISABELLA KAISER. Met bedachtzame schreden begon hij den terugweg, de dienstpei^ diep in de ooren getrokken. Zijn pijp "was uitgegaan. Van beneden blies de Jf>hn de sneeuw over het Vierwaldsfattermfler. Wat een 'hopdeweer!" bromde hij in zijn verwarden, met ijs bedekten baard. Hij sprak graag hardop, als hield hij.een praatje niet een onzmhtbocen kameraad, Het schijnsel van zijn lantaren huppelde als een-dwaallichtje over de rails. Dag aan dag" liep hij nu al jarenlang hetzelfde gedeelte van de Axenstrasse af. Zijn taak was bijna een stompzinnige gewoonte geworden. Hij kende lederen steen, iedere rots, iederen boom en volbracht zijn dienst met pijnlijke, gedachtenlooze nauwkeurigheid. Overigens was Domini Selm een menschenEchuw en weinig spraakzaam wezen, alleen bruikbaar om met de opgerolde vlag voor zijn. wachthuisje te staan, wanneer de Gotthard-treinen voorbijvlogen, die levende oogeriblikken van zijn bestaan vormden. !Vanwaar zij kwamen, waarheen zij gingen, wat zij'in blinde haast met zich voortdroegen, dat was* zijn wereld. Die moest vrijliggen, dat was zijn dienst, daartoe beperkte zich zijn gèheele wijsheid. Hij liep de spoorbrug over. Donderend in woeste vaart sprong de bergstroom het alpen dal in. De ijzeren bogen dreunden onder het geweld van het doodden storm opgejaagde water. Selm boog zich Voorover om beter met den' wind tékunnen kampen, die hem als een -vijand den weg betwistte. Uit den Teufelsmünster aan de overzijde van het ge zwollen meer komt een bijna heflsch stormkoor. Hij keek niet om; de bSan lag vrij, voor vandaag was de dienst afgeloopen. Het was ongeveer middernacht, na den langen tocht door het stormweer verlangde hij naar huis. Daar; dicht bij de spoorbaan, wenkte een flikkerend lichtje. Daar zou hij rusten bij vrouw en kinderen. De kleintjes waren al lang in slaap, maar zijn vrouw bleef altijd kon zoo fijngevoeld kinderen teekenen. Ik noem bijvoorbeeld op blz. 95 (I) het zoo erhte gesprek tusschen den kleinen Otio en zijn moeder naar aanleiding van het dood? getrapte vogeltje; ik noem ook de beschrij ving van het idiote Careltje. Altijd op den achtergrond gehouden, wordt deze zoo nu en dan even door een raak trekje geteekend, zooals op blz. 90 (I): Op baar zandhoop speelde Odiliiitje met haar boerderij. Vriendelij k noodiede zij Careltje uit, ook wat beestjes mee op te zetten, maar Careltje hield telkens een diertje kramp achtig in zijn vuistje geklemd, totdat Odilia het hem afnam." Dit is zeer raak van opmerking, f n ook heel mooi gezegd. En van zulke plaatsen is het botk vol. Treffend schoon zijn de bladzijden 18!) en 190 van het twee Ie deel: het laatste samen zijn tnsschen Charlotte en Gerard Sterk, die elkaar liefhadden, maar niet mochten lief hebben. Dit stukje is een meesterlijk staaltje van psychologische beschrijving, evenals de ontwikkeling der liefde tusschen hen en de daarvan zoo verscheidene tusschen Amélie en Willern. Echt vrouwelijk zijn uitingen als deze : Hun zmter kon niet op reis gaan, daar zij een baly verwachtte." (I, 129). Miar, kind, je hebt pas dat beeldige astrakan manteltje gehad en die japon met 't goudband.'..." (Il, 63). Vooral die komma achter maar" zou een man niet geschreven kunnen hebben. Masr op dé/.e wijze ontmoet ik zeer gaarne een vrouw in de kunst. Een vrouw, die voor man speelt, is mij even weerzinwekkend, als een man, die voor vrouw speelt. PKTER SI-AAN". UIIIIIIIIIIIIIMIllllllllllllMlinlMIMUIIIIUIIIIIMIIUHIIIIIIIIIIIlniMIIIIIUHIMI VOOR DAMES. SARAH TOOLEY, Florence Kiyhtingale. Ver taling van J. \V. ONNEN-BKXGEKS. Uit gever IJ. Honig te Utrecht, Aan eeuen maaltijd, welke den. officieren, die aan den Krimoorlog hadden deelge nomen, werd aangeboden, zoo verliaall Sarah Tooley aan den aanvang harer schets van het leven van Florence Nightingale, werd voorgesteld, dat elk der aanwezigen op een strookje papier den naam zoude schrijven van den persoon, wien* diensten gedurende den veldtocht, naar ieder meende, het langst in de herinnering van het nageslacht zouden blijven bewaard. Bij het aflezen der briefjes bleken zij allen denzelfden naam te bevatten, dien van Florence Nightingale. Die prufetie is thans bewaarheid. Na ruim vijftig jaren hooren wij de ouderen onder ons nog wel eens gewagen van die bloedige worsteling in het verre Oosten; maar terwijl de namen der aanvoerders en staatslieden, die in dien krijg op den voorgrond traden bij de groote menigte zijn vergeten, klinkt nog altijd, na een halve eeuw, bekend en geëerbiedigd de naam van haar, die men de heldin van den Krimoorlog heeft genoemd: de naam van Florence Nigh tingale. Maar ofschoon hare werkzaamheid in de hospitalen aan den Bosporus zeker het hoofd moment in het leven van Florence Nightin gale is geweest, het zwaartepunt harer werk zaamheid ligt elders, ligt vooral in hare organisatie der ziekenverpleging in gestichten en gezinnen door verpleegsters van beroep. In dit opzicht is haar arbeid internationaal geweest. Ook in Nederland heeft hij zijnen invloed doen gelden en daarom is eene Hollandsche bewerking van het boek van Sarah Tooley zeker van beteekenis voor de geschie denis der ziekenverpleging in ona land, In een lezenswaardig artikel van Dr. Krafft, voorkomende in de llevue Suisse van No vember lü, zet deze uiteen dat van een optreden van verpleegsters van vak, van beroep, eerst sprake is sedert de laatste halve eeuw, sedert het optreden van Florence Nigluingale. Fierst deze heeft de ziekenver pleging doen opvatten als een vak, dat stel selmatige kennis en gezette voorbereiding eischte zoo goed als ieder ander vak; een vak, dat beoefend moet worden om zich zeifs wil, op, totdat hij thuiskwam. En als de laatste trein voorbij was, daalde voor eenige uren een droomlooze slaap op het baanwachtorshuisje neer. Op een boerderij in de buurt blafte een hond. Van den Axenberg klonk een dof ge rommel. De man bleef plotseling staan en hief het hoofd op, alsof hij in de duisternis kon zien, wat daar met donderend geraas van de berghelling stortte. En donderend, verpletterend klonk het antwoord, de grond sidderde onder zijn voeten. Dat was het! Toen trad er een angstige stilte in, alleen het geluid van de golven in het meer werd sterker. Domini aarzelde niet. Hij draaide zich om en liep zoo hard mogelijk naar de brug terug. Vergeten was het flikkerende lichtje, waar hij kon rusten. Zou de baan nog vrij zijn? Bij de brug bleef hij staan hij kon den weg niet meer vinden. Gebroken lag de leuning daar, dijk en rails waren verdwenen, steenen en slijk stapelden zich hoog voor hem op. Jezus Maria l" riep hij vol ontzetting. Een vreemd ongekeir-1 gevoel hield hem de keel dicht a!s een bliksemstraal schoot hem een enkele gedachte door het brein: de nachttrein is onderweg en zijn baanvak, Domiai Selrn's baanvak, is versperd! Als een aangeschoten hert vloog hij de steile helling op om den straatweg te berei ken. Bat was de eenige wijze, waarop hij aan de andere zijde van de versperring kon komen. Vlug klom hij door het kreupelhout naar boven, zich vastklemmend aan de tak ken. Op den weg aangekomen, ademde hij vrijer. De wind, die hem tot nu toe vijandig had tegengewerkt, duwde hem nu met ruwe kracht vooruit, de storm snelde met hem den in gevaar verkeerenden trein tegemoet. Vallend en struikelend liet hij zich achter de plaats van verwoesting weer van de helling op de spoorbaan glijden. En nu be^on hij met zijn lange beenen zoo hard te loopen, dat zijn adem zich hijgend tusschen zijn opeengeklemde lippen perste. Als speldeprikken voelde hij de sneeuwvlokken in zijn gezicht. Onder het loopen voelde hij in den zak van zijn jas: de knalsignalen waren op hun plaats. Er was maar n middel, om het onheil te voorkomen. Hij moest den trein zoover mogelijk tegemoet loopen en zooveel als de noodzakelijke, onmisbare aanvulling van den geneesheer, van den hygiënist; niet enkel, zo. als bij de verpleging door litfdezusters de eeuwen door het geval is geweest, als middel om in den tijd van beproeving, dien de kranke doormaakt, op zijne gemot dsgesteldheid te kunnen inwerken. Niet dat Florence Nightingale de hooge waarde eener diep gewortelde godsdienstige overtuiging ooit zoude hebben miskend. Maar zij meende, dat dit bij de verpleegster, zoo goed als bij den geneesheer,den ad. ocaat.den ouderwij zeren wie ook, eene vrije, individueele zaak moet blijven. Deze opvatting was in de dagen der jeugd van Florence Nightingale, de eerste helft der vorige eeuw, geheel nieuw. De breedte van blik, die haar tot deze ruime opvatting heeft gebracht, dankte zij in hoofdtaak aan de zorgvuldige opvoeding, die haar vader, een aanzienlijk Engelsuh edelman, haar fchonk. Deze, zelf kunstenaar en geleerde, had zijne beide dochters reeds vroeg doen deelen in zijne studiën. Hij deed haar veel reizen, oefende haar in vreemde talen en bracht haar in voortduren l verkeer met merkwaar dige personen uit dien tijd. Vooral bij zijne jongsie dochter, Florence, aldus genaamd omdat zij in Italië, in de bloemenstad, was geboren (1820) vond zijne ernstige levensop vatting goeden weerklank. Reeds vroeg ken merkte haar een verlangen naar geregeld werk en ruimer arbeidsveld dan huisbezoek en armenzorg op de, landgoederen haars vaders haar konden schenken Twee ernstige ziektegevallen in hare naaste omgeving brachten haren natuurlijken aanleg voor het verplegen van kranken aan het licht en gaven haar aanleiding om zich toe te leggen op eene gezette studie van ziekenverpleging en hygiëne. Tegenwoordig kan men zich moeilijk meer indenken, hoe ongewoon toen het denkbeeld was, dat eene hoog beschaafde vrouw van aanzienlijke afkomst, hetzij dan als klooster zuster, zich zoude wijden aan krankenverplegiug. Florence Nigluingale was in dit op zicht de baari'oreetster. Een bepaald doel had zij op dat oogenblik echter nog niet. Zij gevoelde slechts diep, dat ook op liet gebied der ziekenverpleging zonder oefening en studie niets degelijk,-* kan worden bereikt; dat aanleg voorzeker noodig is en de begeerte om lijdenden tot steun te zijn niet minder, maar toch in de eerste plaats grondige be kwaamheid. De armenzorg onder haar vaders landlieden had haar reeds veel practi.-che ervaring doen verwerven en doen zien, hoe groote behoefte er was aan werkelijk be kwame verpleegsters voor arme kranken. Wat men nu wijkverpleging noemt, maar dat toen nog iets nieuws en onbekends was, gaf destijds de hoofdrichting aan den wt-g, dien zij zich koos. Zij begon niet eenige maanden dienst te nemen in een der groote Londensche gasthuizen om zich op de hoogte te stellen van de bestaande toestanden; en hetzelfde deed zij te Elinburg, te Dublin. Vervolgens ondernam zij een buitenlandsehe reis om kennis te nemen van de verschil lende w ijzen van werken in Fransche, Duitfche en Italiaansche ziekenhuizen. De vergelijking viel niet uit ten gunste van haar vadeilan 1. De verpleging in de Kngelsehe gasthuizen was bijna uitsluitend in handen van vrouwen uit de laagste klasse der maatschappij, zij hadden geene voorbereiding voor hare taak gehad, hadden van reinheid geen begrip, waren dikwijls hoogst onzedelijk en verslaafd aan sterken drank, tiet type der vrouwen, die als heroepsverpleegsters" de klanken in hunne eigene woningen verpleegden, is t'ouwens algemeen bekend door de teekening, die Charles Dickens daarvan heeft gegeven in Sarah Gamps, de verpleegster, die hij in zijn Martin Chuzzlewitt ten tooneele voert. In Frankrijk en Italiöechter vond Florence in gasthuizen en particuliere woningen de zachtzinnige liefdezuster," vroom van zin, beschaafd in haar optreden en methodisch gevormd voor hare taak. Het ideaal, dat haar steeds duidelijker voor den geest kwam, meende Florence Nightingale toen verwezenlijkt te vinden te Kaiserswerth. Daar, in die weinige jaren te voren opgerichte eerste opleidingsschool voor verpleegsters uit den nieuweren tijd, vond zij eene Protes-tantfche instelling met al de goede eigenschappen der Roomsen-KathoIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIII Illlllllllllllllllllllllllllllll knalseinen op de rails leggen, dat de machi nist, opmerkzaam gemaakt door de waarschu wende knallen, nog tijd had om de onheilbrengende snelheid van zijn trein te vermin deren, voordat hij de ongeluksplaats bereikte. In een wilden maalstroom verdrongen de« gedachten zich in den verwarden geest vanden baan wachter. Nu liep hij den Oelberger tunnel in. De föhn liet hem los, een benauwde modderlucht kwam hem tegemoet. Van de muren droop water, spookachtig gleed zijn schaduw naast hem voort. Zijn lantaren wierp een mat schijnsel op de gladde rails, liet zweet liep hem langs het voorhoofl. Gloeiend warm was hij en toch rilde hij inwendig onder de verantwoordelijkheid die op hem rustte. Een seconde lang leunde hij tegen den muur, hij had een gevoel, alsof zijn hart barstte. liet moet !" hijgde hij, weer voortloopemle. Al werd ik ook in stukken gescheurd, het moet!" De weg leek hem ontzaggelijk lang. Het bloed klopte hem in de slapen. Verder, steeds verder moest hij, om het open gedeelte van ele spoorbaan te bereiken, dat tusschen den Franziskus- en den Oelbergtunnel ligt. Daar moesten de knalseinen ont.plotl'erj. Binnenin den tunnel zou het donderend geweld van den trein de knallen overstemmen. Toen Domini Selm buiten den tunnel kwam, zag hij aan den helder geworden hemel een paar lichtjes flikkeren. Een frissche luchtstroom streek langs zijn verhit gezicht. Hij boog zich voorover en legde behoedzaam de kostbare seinen op de rails. Daarna richtte hij zich weer op: O, God, als het maar niet te laat is l" Zijn knieën kn kten. Uitgeput leunde hij tegen een pijler en boog zich toen luisterend naar voren ? niets dan het kloppen in zijn borst, het suizen in zijn ooren en het geraas van den berg^troom. Hij haalde zijn horloge te voorschijn, maar zag niets, het glas van den wijzerplaat was betlagen. Hij wreef er met zijn ja-5 overheen en hief zijn lantaarn in de hoogte: twintig minuten voor mid dernacht. Domini Selm sloot zijn oogen .. . Even uit rusten, een oogenblikje maar . .. En dan? Verder naar Brunnen. Dat was toch niet meer te bereiken. Pan maar weer terug, oni «Is het mogelijk was nog voor den trein op de plaats des onheus aan te komen. lieke zu-tervereenigingen zonder de beper kingen van dezen en bovendien bestuurd door een man van eenvoudig, oprecht geloof, den door haar hoog vereerden pastor Fliedner. In het jaar 1849 werd Florence te Kaisers werth ingeschreven als diacones en maakte er den geheelen arbeid mede van dienende liefde in het bestrijden van krankheid en zonde. Het was echter haar vaderland, dat zij in de eerste -plaats wilde dienen. Van Kaiserswerth bleef zij altijd terugzien naar Engeland. Toen haar leertijd te Kaiserswerth om was, vertoefde zij ter afronding harer studiën en onderzoekingen nog drie jaren te Parijs, waar zij arbeidde in samenwerking met de zusters van Sint Vincent de Pau!, bij wie zij inwoonde, en ijverig chirurgie studeerde aan de Parijsche gasthuizen, die op dat tijdstip daarvoor eene groote ver maardheid hadden. Een ernstige ziekte maakte daaraan een einde en elwong haar naar huis terug te keertn. Zi odra zij ook maar eenigszins hersteld was, vertrok zij naar Londen, gedreven door het verlangen om hare krachten te wijden aan een elaar bestaand Tehuis voor verarmde oude dames uit den beschaaf den stand, waarvan er zoo velen in stilte en eenzaamheid lijden en wegkwijnen', voor namelijk omdat zij geene opleiding hebben guhad voor eenig beroep, waarmede zij in haar levensonderhoud zouden .kunnen voor zien. Voor betere vakopleiding ijverde Flo rence toen reeds in hare pogingen om ook in Engeland de orde der diaconessen te doen herleven ; maar terwijl zij voor de toekomst invloed zo\:ht te verkrijgen op de jonge meisjes, wilde zij voor het heden zich geven aan de taak om de laatste levensdagen te verlichten van vrouwen, voor wie de strijd om het bestaan te zwaar was geweest. Het oude gesticht voor gewezen gouvernantes, waarvan zij nu vrijwillig het bestuur aan vaardde, was vervallen en verwaarloosd en de bewoonsters leden er gebrek aan het allernoodzakelijk te. Florence Nightingale bracht er binnenkort ordt) en gezelligheid, herstelde het finantiewezen en doorliep er zelve nog eene laatste oefenschool in practische organipatie voor dat de oproeping kwam tot de groote taak, die haar leven heeft gestempeld. In het voorjaar van 1854 had Engeland met Frankrijk als bondgenoot ter bescherming van Turkije den oorlog verklaard aan Rusland. Die oorlogsverklaring was door het opge wonden volk jubelend begroet; het droomde slechts van overwinningen. Maar met de tijding dier overwinningen ontving het ook bericht van gewonden, die niet werden verbonden, van zieken, die niet werden verpleegd, van stervenden, die niet werden getroost. Er was in elit opzicht groote na latigheid geweest bij het bestuur der zaken van oorlog. De daarvoor aangewezen com missie had hare taak slecht waargenomen. Voedsel, kleederen, verbandstoll'en. genees middelen waren wel ter plaatse, maar on bereikbaar, daar men ze had geborgen in het ruim der schepen onelur ammunitie en zwaar geschut. De staf van otlicieren van gezondheid was onvoldoende om behalve de gewonden ook nog de ve'e lijders aan pest en cholera te hel pen en er wa-en geen andere verplegers dan ongeoefende hospitaa'soldaten, meest zelven invaliden en herstellemlen. De meest ge wone hulpmiddelen ontbreken," schreef de berichtgever van 'lhè. Tirn,'g. Kiet de minste aandacht wordt geschonken aan betamelijk heid, aan jeinhe d; d; stank is ontzettend voor zoover ik kan nagaan, sterven de man schappen zonder elat eenige poging wordt gedaan om hen te redden. Zij blijven liggen zooais zij zijn nedergelegd door hunne kame raden, die hen op hunnen rug voorzichtig van het slagveld droegen, maar die niet bij hen konden blij ven.' De onverzorgde toe.-tand der Engelsche soldaten verklaarde hij verder nog, viel te meer in het oog door de zorg vuldigheid, waarmede de Fransche bondgenooten voor hunne gewonden zorgden en door ele wijze, waarop in ele hospitalen niet alle-en maar tot op het slagveld zelf hunne lief lezusters langs de draagbaren en -ete bedden gingen om hulp en lafenis te /erstrekken. Bij het Engelsche leger ontbiaken vrouwelijke' verpleegsters geheel. Het voorstel tot aanstelling van vrouwelijke verpleegters I1UIIUIIIIIIIIIIIII Hij luisterde: daar klonk een dof ver.ver wijderd gerommel door de stilte. Hij wist wat het was. Maar hoe anders klonk het hem nu I Als de doodaanbrengende verkondiging van een onafwendbaar noodlot. Hij snelde voort, Dat gaf hem weer nieuwe kracht ! Hij komt, hij komt !" En in wilde haast vloog hij weer door den tunnel. Hij had den uitgang bereikt. Daar klonk kort en scherp de stoouiiluit; de nachttrein reed den Oelbergertunnel in. De knalsignalen hadden geweigerd. Nog een paar minuten, en de trein zou, uit de onderaardsche schacht te voorschijn komend, met volle vaart zijn verderf tegemoet snellen. Er heerschte een sombere stilte, alsof de berg met zijn reuzenvuist het razende ondier onder het gewicht van zijn rotsen had gewurgd. Domini Selm staarde als verlamd naar den uitgang van den tunnel. Voor zijn geest zag hij nu den trein, dien hij dagelijks met zijn sulle oogen nakeek. Het kwam hem voor, alsof de wanden der rijtuigen van kristal waren en alsof de reizigers in een zee van licht zaten. De meesten lagen ha'f op de banken uitgestrekt, vermoeid van de lange reis. Anderen keken naar buiten in den nacht en uit de spookachtige duisternis rezen tafereelen uit vroegere tijden of toekomstbeelden voor hen op, als de flikkeren Ie lichten van voorbijgüjdende plaatsen. Vulen zaten ook in het restauratie-rijtuig, waar zij met verhitte gezichten en lachende lippen of bezorgde blikken de verveling van den nacht wegdron ken . . . Op de harde banken van de derde klasse zaten zij opgepropt als een kudde schapen, het hoofd tegen den schouder van een vreemden reisgenoot, door vermoeien!:! overmand ; arbeiders, daglooners, landver huizers, de schamele bezittingen in een bundel gepakt, menschen uit het volk, en daartusschen kinderen, die niet konden inslapen bij het dreunende wiegelied van den trein. Domini, ? die in zijn leven nog niet veel gezien had, zag nu dit alles ; hij zag het zonder ervan bewust te zijn, wat het beteekende en waarom zijn geest het juist nu te voorschijn riep. Maar het nabijzijnde gevaar verdreef den nevel uit zijn brein. Met bliksemsnelheid trokken al die beelden hem voorbij. In ele sidderende verwachting van het als een lawine voortstorrnende onheil bleef geen tijd tot rustig nadenken over. in het hospitaal te Scutari was voor het vertrek van het leger wel in behandeling gekomen, verklaarde de Begeering later; tlllJIIIIIIIIIIIIIIIIIUItllHUIIIIHIMIUIIIIUtllllMIIIMIIIIIIilM T RADE MARK MARTEIL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bg alle Wijnhandelaars en bij de vertegenwoordigers KOOPMANS A BRUIXIER, Wijnhandelaars te Amsterdam. Echtx.Vicioriaw.atei OBEHLAHNSTEIN. cht Victoriawatei OBERLAHNSTEIN. NorniatOnderkleediriq ^ Eénige? -?fabrikanten W.Benger S hneShiltgart [Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstraat 157 | |K. F. DEUSCHLE-BENGER. NEDERLANDSCHE INDUSTRIE ter vervaardiging der Men vrage Monsters en Attesten bij: A U RON MA RClHE, Kalverstr. Amst. A U HUM MARC11E, Passage, Rotterd. J. (JOUWENS Jr., Haarlem. <S. J) K J J KM K, Rijnstraat 8, Arnhem. Voor plaatsen, waar geen contract anten zijn, wende men zich tot: de Nederlandsche fabriek LA CO WE TE" Eggertstraat 3 te Amsterdam. Hij schrok op, een ruk ging door zijn lichaam, alsof een onzichtbare macht hem doorschudde. Het onderaardsche gerommel liet zich weer hooren, het werd duidelijker, na derde dreunend en hijgend, rolde als een kanonschot langs den rotsmuur en kwam met een jubelenden verlossingskreet uit den rookbrakenden tunnel te voorschijn . . . Nog eens weerklonk een schel langgerekt uiteu, alsof de trein bang was geworden voor een onverwachter! hinderpaal, en twee geleoogen gloeiden Domini Selm vragend tegen: Is de baan vrij ? De baanwachter rende den trein tegemoet, de lantaarn heen en weer zwaaiend. Bij alle heiligen ! Hij reed nog in volle vaart. . . . Was dat alles vergeefsch geweest? Domini liep en liep, hij zwaaide den lantaren boven zijn hoofd en schreeuwde onverstaanbare ge luiden, die in het donderend geraas onder gingen. Hij bereikt de locomotief: Halt. halt!" Steunend kwam het van zijn lippen, hij slin gerde de lantaren van zich af.... Halt, in 's hemelsnaam halt! ' Zijn armen grepen tastend rond, strekten zich uit alsof hij den trein tot staan kon brengen, toen viel hij neer, den verglaasden blik strak op den schijnbaar wegsnellenden trein gericht .... Een ruk ging plotseling door alle rijtu'gen. Sissend schoot de stoom uit de ijzeren flank van de locomotief, de remblokken werden aangedrukt en ? twintig meter voorde plek, waar de bergstroom de baan had vernield, stond de nachttiein stil. De conducteurs kwamen aanloopen, ver baasde uitroepen klonken, lantarens dwaal den heen en weer. Een rilling van afgrijzen kwam over de geharde mannen, toen de toe stand hun duidelijk werd. Naar dezen diehtbijzijnden post werd een bode gestuurd. Vensters werden neergelaten, ongeduldige hoofden keken angstig rond.' Wat was er te doen? Alweer een station? Ontstemde reizigers kwamen uit hun coupes en riepen: Wat heeft dat te beteekenen, conducteur? Natuurlijktweer vertraging... Beroerd!" Iemand kwam zeggen, idat ;de baanwachter dood bij de helling lago;' ,".: Nu missen we de aansirfrtlng in Genua. Lamme geschiedenis!"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl