De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 14 januari pagina 1

14 januari 1906 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

P. 1490 DE AMSTERDAMIER A°. 1906. WEEKBLAD VOOK NEDEKLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Oud-er redactie van. CT. ID IE K O O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . . . . ', . f 1.50, fr. p. post f l .05 Vóór Indiëper jaar .'....??mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . . . 0.12'/2 Dit.-blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Cajmeincs tegenover het Graud Café, te Parijs. Zondag 14 Januari. Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duitsclilaml, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig. INHOUD: VAN VEREE EN VAN NABIJ : Hervorvan ons Defensiewezen. Militaire rechtstoestand, door Van P. De lijn Dragten Groningen, door een Provinciaal. 'FEUILLETON : Een onhandigheid. Naar het Dnitech, van Alice Berend. KUNST EN LETTEREN : Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Literair misverstand, II. (slot), (door G. van Hulzen. Voor wie wordt Vlaanderen verfranscht, door J. Hoste. Portretten van Eleonora Duse. Tentoon stelling Kind en Kunst, uitgaande van de vereeniging Kunst aan het Volk", door Tr. Kruyt-Hogerzeil. ALLEELEI, .door Caprice. De Plateelbakkerjj De Distel", (met af b.), Twee penteekeningen van H. G Ibbels. Kembrandt-brieven, II, (slot), door 8. Kalff. ? Roomsche mysteriën (Ingez.), door S. Muller Tz. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Portret van J. C. van Mar ken f- FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. DAMKUBRIEK. INGEZONDEN. SCHAAKPEL. ADVERTENTIËN. IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIHIIIIIIIIIIIIIItlllMIHinilinillllllllllHllltlHMHIIIIIIIIIIH Hervorming van ons Defensie wezen. /Toen wij in ons No. van 31 Dec. j.l., onder den titel Bezuiniging en Volksleger, een artikel gaven, ter aanbeveling van hgt niet verder afwerken van de stellingAmsterdam, en van een opheffing der vloot, wisten wij waarlijk niet, dat het geen wij omtrent het eerstgenoemde onderwerp schreven, reeds zoo algemeen bekend is. WelOhebben wij tal van jaren zooals wij vermeldden in ons boven genoemd artikel, van dm aanvang af" ? onze thans weder herhaalde argumenten in het midden gebracht, maar dat de dagbladen deze onze bezwaren aan hun lezers hebben medegedeeld, ze hebben besproken, weerlegd of bevestigd, is ons nooit gebleken. Thans echter mochten wij in het Han delsblad lezen: In een artikel over de behandeling der oorlogsbegrooting, ont wikkelt het Weekblad De Amsterdammer de bekende bezwaren tegen de stellingAmsterdam. .." en wij lazen dit, zij 't ook met zekere verwondering, zeer tot onze blijdschap, wijl deze bezwaren nu zóó bekend, zij n geworden, dat het .Handelsbldd het voor zijn lezers niet noodig acht ze te herhalen zij kennen die, om zoo te zeggen, van buiten. Toch, voor een enkelen vergeetachtige die er mocht zijn, nog eens het volgende: Immers niet in staat om n een leger n een vloot het hunne te geven, heeft het militair bewind dat nooddruftig halve leger nog voor een goed deel van kracht beroofd, door aan zijn f ortificatie-liefhebberij bot te vieren... en te bouwen de Vesting-Amster dam. Ah, al begreep men evengoed als ieder leek, dat het tegen Duitschland geen vechten zon zijn, daar moest dan toch ergens een plekje zjjn, waar, bij een eventueelen krijg, de bloem zou kunnen tieren der Militaire Eer. Dat men, eenmaal in het een of ander gat gekropen, daar niet meer uit zou komen, tenzij als overwonneliiag... welk redelijk mensch twijfelt tr aan ? Immers men denkt ten onzent aan geen anderen vijand, dan aan een, die ons maken en breken" kan. Maar er moest dan toch in elk geval op groote schaal zoo lang mogelijk gevochten zijn. Welnu, daarvoor koos men de hoofdstad, met haar omgeving van uren in den omtrek, tot inzet. Het beste dat Nederland bezat, de stoffelijke en zooveel andere belangen van een bevolking van minstens zes honderd duizend zielen er aan gewaagd Waarvoor ? Zeker, ware Nederland een land, van zij 't slechts vyfinaal de grootte die het heeft, en ware het alzoo denkbaar, dat Nederland zelf nog buiten die vesting over een leajer kon beschikken, om de verdedigers te steunen! maar neen, een sterkte met zes, zeven honderd duizend zielen bevolkt, overgeleverd aan al de ellende van een beleg : gansch afgesloten, aan eigen lot overgelaten, zonder uitzicht op hulp. Deze gruwelijke, wreede uitvinding, ter meerdere glorie van de militaire eer, hebben wij bestreden van den aanvang af; haar als een ramp beschreven, wijl dat roe keloos verdedigingsspel, alleen van nut zou kunnen zijn voor de groote buitenlandsche mogendheid, die men als aanvaller vreesde. Uitsluitend een machtige militaire Staat, gelegen als Duitschland, zou deze vesting kunnen gebruiken, en kwam zij eenmaal in diens bezit, hoe licht zou diezelfde vesting dan tevens oorzaak worden bij een strijd tusschen Duitschland en Engeland of Frank rijk, dat Amsterdam op nieuw tot middenpunt van het oorlogsterrein werd gemaakt. Het eenig verweer, hetwelk men tegen de oppositie wist te wenden, was de moge lijkheid, dat, bij een insluiting van Amster dam, er zich een mogendheid zou kunnen voordoen, die de stad wilde ontzetten. En met dit praatje voor de vaak heeft de Mili taire cóterie zich den weg weten te openen, om Amsterdam en haar omgeving tot een eventueel oorlogs-centrum te vormen, vijftig millioen weg te werpen, het leger het noodige te onthouden, en de neutraliteits-verdediging tot een bespotting te maken. Wat zeker niet het minst opmerkelijk schijnt, is, dat de stad zelve, welke zulk een onredelijk en wreed lot werd bebeschoren, zich daaraan maar altijd door zwijgend heeft onderworpen. Men zou zoo meenen dat, toen er in de militaire cöterieën aan werd gedacht, een handelsstad, onder de bekende gegevens, tot een vesting te maken, die stad zelf' daarbij het eerst geraadpleegd zal zijn geworden, en dat zij zich had laten gelden door haar vertegenwoordigende lichamen, als Gemeenteraad en Kamer van Koop handel en Fabrieken; dat de Beurs, de Vereenigingen, de Pers zich hadden laten hooren, waar er zulke "gewichtige be langen van een steeds aanwassende be volking, die nu reeds tot een zielental van meer dan een half millioen is gestegen, bij de formatie dezer stelling betrokken waren. De stelling-Amsterdam beteekende dan toch, dat in de toekomst bij de lands verdediging, eigenlijk Amsterdam met haar onmiddellijke omgeving zoo goed als alleen de nooden en lasten van ge heel Nederland zou dragen, om, mocht de sterkte als vesting vallen, te blijven voortbestaan als oorlogs-instrument voor den veroveraar. Maar neen, dit ging al de vertegenwoordigende organen der groote koopstad niet aan; zij hebben gezwegen, en de gemeente heeft zich onderworpen aan de grillen van ons Haagsch militair bewind, als ware dit een plicht haar door de hoogste wijsheid opgelegd. Waar het offer van Amsterdam werd geëischt om eventueel, negentiende deel van de oorlogs-ellende te lijden, had het toch de eerste vraag behooren te zijn, hoe zal men die stad schadeloos stellen voor hetgeen men haar dwingt eenmaal te dragen, naar het heet tot des ganschen vaderlands behoud. De vraag echter is gesteld noch beantwoord voor Amsterdam, de stad die men haar Rijnvaart trachtte te onthouden door het een Merwedekanaal tot waterweg naar Duitschland te geven, als had Nederland zich in vollen ernst ten doel gesteld het bezit van een tweede Europeesche transito-haven onmogelijk te maken! In welk land ter wereld zou ooit aan een weieldberoemde havenplaats, door verleden en heden aangewezen om zich ten krachtigste als koopstad te ont wikkelen, als zoodanig de middelen zijn ontzegd om een mededinging met al de Westersche zeehavens te openen ? Alleen in Nederland, . . had men een transito-haven te veel. Men maakte er liever een vesting van! O, als de 50 millioen, die daar weggeworpen zijn aan al die fortificaties, welke 50 millioen, naar de logica van het Oorlogs-departement, best mogelijk nog andere 50 millioen zullen vorderen eens besteed waren aan de handelsbelangen van de hoofd stad en ten bate van de streken, die door een echt handelskanaal ter verbin ding van Amsterdam met den Rijn mede tot meerdere welvaart hadden kunnen komen! Maar Amsterdam heeft niet gesproken en spreekt ook thans nog niet nu men haar het meest onmisbare middel, om zich te ontwikkelen als handelsstad in de nabijheid der Noordzee, niet gegund heeft, en de ontzaggelijke uitgaven voor Oorlog en Marine haar gebrek doen lijden in zoo velerlei opzicht als een stad, die aan de modeïlre eischen van een wereldstad heeft te voldoen. Maar dit is natuurlijk in ons land. Want wel hebben wij lichamen en organen zich met volle kracht wijdende aan velerlei soort van politiek bedrijf doch alles wat defensie betreft, Oorlog en Marine, wordt overgelaten aan de bemoeiing en de zorg van deskundigen alias aan de militairen, de partijdigste belanghebben den zelf; natuurlijk ten slotte onder de hooge goedkeuring der kamerleden, die gemakkelijk hun geweten geruststellen, als zij de millioeneu uit de schatkist toestaan, wijl het hun zoo deskundig" wordt gevraagd, of bij kris en kras van van hen wordt geëischt. Intusschen begint er nu, althans in de pers, eenige beweging te komen over de Vesting-Amsterdam. Of er in Neder land nog wel iemand is. fier op het bezit van dat defensiemonster, men mag het betwijfelen; maar wie weet niet, wat het sommigen kosten moet, zulk een misstap eens begaan, als een fout te erkennen, en nu openlijk mede te werken om haar, voor-zoo-ver-mogelijk,ongedaan te maken? Een van die gevallen, waarbij men zoo licht geneigd is, om welke reden dan ook, goed geld naar kwaad geld te gooien! De N. Arnh.' C t., een dergenen die evenals wij er van overtuigd is, dat er een eind aan de militaire geldverspilling moet komen schrijft: Gaat er uit den boezem der natie, door middel der Volksvertegenwoordiging geen krachtig protest op tegen de vooitdurende verspilling wij weten geen ander woord voor dit stelselloos verwerken van millioenen van 's lands gelden, dan zal men zien gebeuren: Ie. Dat de Stelling van Amsterdam zal wor den voltooid, ten koste van ruim ? 10,000,000. 2e. Dat alsdan de overtuiging in de hooge militaire kringen wordt gevestigd, dat zonder de Vleugeluitbreiding naar zee, de Stelling geen waarde heeft. Geraamde kosten pi. m. ?20,000,000. be. Dat, is ook dit werk nagenoeg- vol tooid, men het eens wordt over de nood zakelijkheid der verbetering van de Nieuwe Bollandsche Waterlinie. Kosten: een onbe paald aantal millioenen guldens. 4e. Dat het noodzakelijk geacht wordt zoowel in hei Zuiden als in het Noorden des lands vaste steunpunten te hebben voor onze troepen, om den vijand het binnendringen aldaar te beletten en deze deelen van het rijk niet onbeschermd te laten, waarom wordt voorgesteld eene Stelling van Delf/ijl en eene Limburgsche linie te brengen. Tegen dien tijd zal de Stelling van Am sterdam wel voldoende verouderd zijn, om van voren af aan te beginnen". Deze fantasie streeft het mogelijke, zelfs het waarschijnlijke,allerminst voorbij. Maar wil men dit en zooveel meer voor komen, dan, meenen wij, is men niet ver antwoord met te hopen, dat er uit den boezem der natie, door middel der volks vertegenwoordiging een krachtig protest zal opgaan. Dit krachtig protest behoort op te gaan uit den boezem der natie n tot de Regeering n tot de volks vertegenwoordiging, zoodat beide zich genoopt zien een eind te maken aan de jammerlijke houding,door hen tot dusverre ten opzichte van de zooveel millioenen verslindende defensiemiddelen aange nomen. Wat is er van de volksvertegenwoor diging te verwachten zoo lang de natie, die tot dusverre steeds buiten de bespre king van de landsverdediging is gehouden en zich heeft laten houden, niet tot een beoordeeling dezer belangrijkste aller quaesties wordt opgeroepen ? Zou het ? en misschien antwoordt de N. Arh. Ct. met ons toestemmend nu niet einde lijk eens tijd zijn, het volk in breeden kring de vraag voor te leggen, wat wilt ge liever : belastingverhooging tot in het oneindige voor leger en vloot, of een behoorlijke voorziening in al die algemeene behoeften, welke een beschaafde natie niet onvervuld kan laten, zonder in zedelijk en stoffelijk opzicht, in ver gelijking met andere volken, te verach teren en te verarmen ? Het gaat om een jaarlijksche besparing van tal van milliocnen- Naar onze voorstel ling is niet alleen noodig een opheffing van de volstrekt schadelijke vesting-Am sterdam, maar evenzeer eene van de onnutte vloot. Eii dit geenszins met het doel om Nederland, als verdediger zijner neutralitait, weerloos te doen zijn ; juist tot versterking van zijn weer baarheid door de invoering van een volks leger. Op defensie-gebied beleven wij hier te lande hetzelfde als op dat van het hooger onderwijs, voor zoo ver de Staat dit beheerscht. We behielden drie uni versiteiten, waaronder er niet n is, welke aan de hooge eischen van den tegenwoordigen tijd beantwoordt, in plaats van bij afschaffing van het onvolkomene er althans n te verheffen tot een ge lijkwaardige met die van den eersten rang in het buitenland. We zijn in dezen noodeloos duur met ons drietal, en slecht af. Men heeft het reeds langer dan veertig jaar erkend. Welnu zoo staat het ook met leger en vloot. Zoolang deze laatste, dit monument onzer mach teloosheid, bewaard blijft, behoeft men aan een hervorming van het leger in een volksleger niet te denken, want bij de bezuiniging, die nu reeds eenigen tijd den kiezers is voorgezongen, ontbreekt het daartoe aan geld. Kan men dan een onderwerp beden ken meer de overweging van de burgerij, die schot en lot betaalt, waard ? Het hoogste belang voor het land voor de van inkomsten verstoken steden en dorpen het belang van de volks ontwikkeling, de zorg voor het prole tariaat,-voor den middenstand, voor han del, nijverheid, onderwijs, wetenschap, kunst?. Of zijn dat toch eigenlijk niet de ware volksbelangen en hebben wij ons zoo goed als uitsluitend te bekommeren liberale, sociale en kerkelijke politiek? Militaire rechtstoestand. De 12e aflevering van De Militaire Gids 1905 bevat van de hand van Mr. F. A. van Engen, eerste luitenant der infanterie op non-activiteit, een lezens waardig artikel: De zaak Kley". De deskundige schrijver toontdaarin duidelijk aan, hoe onzeker de rechtspositie is van den Nederlandschen officier en dat die in geen enkel opzicht beter is geregeld dan die der burgerambtenaren. De schrijver begint met de mededeeling, dat in een onzer garnizoenen de melkboer 's morgens aan de meid van den majoor X vroeg, of de majoor na zijne pensionneering, welke hij dien morgen in de courant had gelezen, te N. zou blijven wonen. Heintje bracht die vraag over aan mevrouw, die evenmin als haar man iets omtrent de pensionneering had ge lezen en op eene dergelijke manier moest vernemen, dat haar man met behoud van recht op pensioen eervol uit den dienst was ontslagen. Majoor X zelf bleef nog iets langer onkundig van zijne pen sionneering. Hoewel hij bijna veertig jaren den lande als officier had gediend, had men het niet noodig geacht hem mede te deelen, dat de Regeering het voornemen had hem op pensioen te stellen, veel minder hem nog in de gelegenheid gesteld, dit zelf te verzoeken. Wij voegen daaraan toe, dat op een goeden morgen een kapitein zijne woning verliet en pp straat een hoofdofficier ontmoette die hem zei: Je gaat ons zoo verlaten", waarop de kapitein arge loos antwoordde: Ik ga niet met verlof'. Neen, dat kan wel" hernam de ander. maar je bent op heden gepensionneerd, kijk maar in de courant". In beide gevallen was de betrokkene rijp" voor pensioen en zoodra dit het geval is, dient de officier - de schrijver merkt het terecht op bij de gratie der regeering, dikwijls bij die zijner chefs. Zijn langer verblijf in de gelederen houdt op een recht te zijn, hij is overgeleverd aan de subjectieve opvatting zijner supe rieuren. Eene dienstmeid zegt men zes weken te voren de huur op, hem daarentegen kan eiken dag de tijding bereiken, dat de Staat niet langer op zijne diensten is gesteld. liet is hem nu maar geraden geheel te dienen in den geest van die meerderen, hunne gevoeligheden te vermijden, want zijn verdere dienstjaren zijn slechts een gunst. Ook hier weer treft ons de opvatting, die maar al te zeer in de militaire wereld heerscht: dat de militair de persoonlijke dienaar is van zijne meerderen. Te veel wordt uit het oog verloren, dat hij in de gehoorzaamheid, die hij in dienstzaken den superieur is verschuldigd, slechts de wetten, reglementen en voorschriften, dus het staatsgezag gehoorzaamt en niet den persoon die daarvan tijdelijk voor een deel de drager is. Ware dit begrip dieper doorgedrongen, dan zouden de ergerlijke staaltjes van oogendienarij, van lekkermakerij zooals de soldaat dat noemt niet zoo veelvuldig voorkomen. Een hooge chef houdt inspectie. De grootte van het te bezichtigen onderdeel en de ernst die voorzit brengen mee, dat niet alles op n dag kan worden nagegaan. Is het nu niet voorgekomen, dat onder officieren op rijwielen aan het andere?? nog niet geïnspecteerde deel gingen overbrengen de details waarop de hooge" tijdens zijn onderzoek van de eerste afdeeling meer in 't bijzonder zijne aan dacht had gevestigd? De commandant kreeg alzoo van onder geschikten te hooreuhetgeen voornamelijk door den inspecteerende werd gevraagd en waarop deze bijzonder let. Een mooi krijgstuchtbeeld voorwaar! Nu zijn twee gevallen mogelijk. Of men houdt zich stipt aan wetten, reglementen en voor schriften en wacht dan sterk door zijn goed recht kalm den loop der dingen af, of wel men is zich bewust, dat bovenal de persoonlijke opvatting van den meerdere moet worden gehuldigd en dat alleen diens zienswijze de hoogste wet is. Zelfstandigheid aankweeken ? Het is te belachelijk om van te praten, dat dit in de hoogere rangen van het leger geschiedt. De persoonlijke opvatting van den meerdere beheerscht alleen den toestand. Het is zoo volkomen juist wat de heer van Idsinga sprak in de Tweede Kamer tijdens de behandeling der oorlogsbe grooting : In het leger bestaat eene dictatoriale macht die ingrijpt, in het geheele systeem, iets dat ik zou willen qualificeeren als een schrikbewind, dat uitgaat van den inspecteur en dat karakterverzwakkend werkt op de chefs, dat berekend schijnt om de wezenlijke discipline te onder mijnen, de zelfstandigheid der chefs te breken, het onderling vertrouwen tusschen meerderen en minderen te verzwakken en ten slotte den geest van camaraderie, die zoo wenschelijk is in het officierskorps te dooden. * * * Wij lezen in het artikel van Mr. van Engen: Majoor Kley was indertijd als kapi tein-intendant van het Indische leger in actieven dienst hersteld, a la suite van de Koloniale Reserve gevoerd en belast met het beheer over het magazijn van kleeding en nachtleger bij het Kolo niaal Werfdepót te Harderwijk. Dit magazijn is een korpsmagazijn. Do com mandant van het Koloniaal Werfdepót is daarom dus met het toezicht er op belast, doch draagt geenerlei verantwoor delijkheid voor het beheer. Te dien aanzien is de magazijnmeester verantwoordelijk aan den Hoofdintendant en gehouden aan de administratieve voorschriften. Voeg daar nu bij, dat de uitgaven van het Koloniaal Werfdepót ten laste der begrooting van NederlandschIndiëkomen en het is duidelijk, dat hier eene zeer ingewikkelde rechtspositie voor den magazijnmeester bestaat en dat hij zich vooral in eene zeer eigenaardige positie tegenover den Commandant van het Koloniaal Werfdepót bevindt. Ten deele onder het toezicht van zijn korps commandant, ten deele alleen verant woordelijk aan den Hoofdintendant, moet hij er voor waken, dat de uitgaven voor kleeding en uitrusting bij het Koloniaal Werfdepót ten laste der Koloniën niet in strijd met de voorschriften geschieden. Deze rechtspositie maakt, dat de magazijnmeester licht in botsing komt of met den Commandant van het Koloniaal Werfdepót of met den Hoofdintendant of met het Departement van Koloniën. Botsingen, die eerder voorkomen, naar mate de functionnaris minder plooibaar is. Zoodra hij het zeemanschap mist om tusschen deze drie klippen door te zeilen en dat mist hij, die karakter, be kwaamheid en plichtsgevoel bezit ontstaan er wrijvingen, moeilijkheden, een minder goede verstandhouding tus schen hem en een of meer zijner chefs. Niemand kan immers twee heeren dienen ? En verder lezen wij : Majoor Kley werd met ingang van l Augustus 1905 eervol uit den dienst ontslagen met behoud van recht op pen sioen. Dit ontllag is een gevolg van de minder goede verstandhouding tusschen hem en den Commandant van het'Koloniaal Werfdepót en vooral van de wei gering van den Majoor Kley om eene hem gegeven order van dien Comman dant uit te voeren, welke naar het oor deel van den eerstgenoemde in lijnrechten strijd was met eene door den Minister van Oorlog gegeven bepaling. Blijkens den Open Brief door Majoor Kley tot dien Commandant gericht en voorkomende in het Algemeen Handels blad van l Augustus j.l. Avondeditie, heeft de toenmalige Minister van Kolo niën, de heer Idenburg, aan den Majoor Kley medegedeeld, dat de hier genoemde reden werkelijk de reden van zijn ontslag is geweest. Het betrof de wijze, waarop zekere equipementstukken zouden worden ontvangen en waaromtrent eene Ministerieele Aanschrijving van 19 Augustus 1903 He Afdeeling No. 267. (Ree. Mili tair blz. 942 vlg.) bestaat. De weigering geschiedde op 21 Maart 1905 en toen, noch later hoorde Majoor Kley daaromtrent iets, totdat hij l (j Juli j.l. zijn ontslag in de courant las. Dat was het antwoord op zijne weigering. Hij werd niet gestraft, hoewel dienst weigering nog altijd strafbaar is en hij ontving evenmin de mededeeling, dat hij terecht had geweigerd. Eerst, later toen hij van den Minister van Koloniën had gehoord, waarom hij was ontslagen, ver nam hij van den Hoofdintendant, dat deze met hem van oordeel was, dat de gegeven order in strijd met het ministerieele voorschrift was en dat dit zijn oordeel in deze zaak ook destijds aan den Commandant van het Koloniaal Werf depót was meegedeeld. Is het niet begrijpelijk, dat een zoo strijdbaar man als Majoor Kley zich diep gekrenkt gevoelt door zijne behan deling en dan ook, terwijl hem wordt gezegd, dat het gelijk aan zijn kant is,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl