Historisch Archief 1877-1940
DE A M S T E It Df A Si Hl' E B JT$ K K B~£ AD' V O $ W E D E l L A N D.
'? " * ' * " ' ' ? ? '
No. 1491
Het bleek toch, dat van het getal in de
maanden Juli en Augustus overleden kin
deren niet minder dan 80 tot de behoeftige
klas behoorden, terwijl slechts 15 tot de
gegoede klas te rangschikken waren."
Deze verhouding deed bfl de commissie,
aaar zy. verder mededeelt, al dadelijk het
vermoedelijk rijzen, dat de minder zorgvul
dige verpleging der zeer jonge kinderen,
gelijk zij bij de armere klasse pleegt voor
te komen, van dit hoogere sterftecijfer de
oorzaak zou moeten zijn. En daardoor
meent de commissie tevens den weg te
-weten, waarlangs een meer volledig onder
zoek naar de oorzaken van dit vreeselijke
hooge sterftecijfer onder de arbeiderskin
deren, zooals b.v. de voeding, de herkomst
en de bereiding daarvan, het tiitbesteden van
kinderen door moeders, die op th fabrieken
gaan,: slechte verzorging ook thuis, tenge
volge van den .fabrieksarbeid der moeders,
^of het kind buiten echt verwekt
isendaar~door de vereischte zorg der jonge, in den
, regel op de fabriek werkende moeder ver
licht, enz. enz.
Alle deze oorzaken worden door de com
missie genoemd, zonder dat vooralsnog een
fceslist antwoord door haar gegeven kan
?worden; nader onderzoek zal dit moeten
uitwijzen.
Maar iedereen begrijpt, dat de oorzaken
die de commissie hier noemt, ook werkelijk
<l« oorzaken zijn; dat een Onderzoek'geen
nieuwe factoren zal aanwijzen, maar slechts
«aderling verband zal kunnen aantoonen
tus*ch#n de bovenstaande! Dat de kinderen der
fabrieksbevólking in het eerste levensjaar
ifecht gevoed en verzorgd worden, dat de be
reiding alles te wenschen laat, dat ze in de
?woningen der gewoonlijk oude vrouwen,
<He ze voor 'n paar centen moeten oppassen.
alles tekort ksmen dat alles wordt meer
?veroorzaakt door den fabrieksarbeid, die
?bovendien aan de werksters dikwijls de
?gelegenheid ontneemt, in hun jeugd te
leeren, de kinderen te verzorgen, het voedsel
"te bereiden, en zich later, als ze gehuwd
zijn, zich in hun woning ook bijna niet
inèer thuis gevoelen. "
? * # ? ? '
:?? ? *
' De fabrieks; arfreid dus der gehuwde
vrouwen, of althans van de vrouwen .die
.kinderen .hebben te verzorgen, is een der
.'voornaamste oorzaken van deze ontzettende
kindersterfte., .,'....
Hierin vindt ik aanleiding, nog eens te
herinneren aan hetgeen in het laatste
verslkg der Eerste Arbeids-inspectie over den
arbeid, yan gehuwde vrouwen werl mede
gedeeld als déresultaten van een onderzoek;
ingesteld door de adjunct-inspectrice mej.
A. 'A. Nuysink. Er werden door deze onder
zoekster ondervraagd 228 gehuwde
fabrieks. werksters in Noord-Brabant,, en 435 in
Limburg, wat natuurlijk Sl^aèijicht
beteekent, omdat buiten.. lytaastrjjohi.,in Limburg
geen of weinigfabrieksarbeid van.gehuwde
vrouwen gevonden: wonit. , ,
Ik zal mij nu bepalen tot de cjjfers van
Maastricht, die inderdaad ernstig genoeg
zijn. Van de 43$ gehuw.de werksters waren
er 2B6 beneden 30 jaar; juist de leeftijd
dus, dat de kinderen het meest. geboren
worden. En allen hebben reeds van Lun
jeugd af ,in de fabriek gewerkt: meestal
10 tot' 15 jarep. Zelfs toonde hot onderzoek
aan, dat er 160 der Maastrichtsche werksters
reeds van hun 12e jaar in de fabriek
werkJaam waren.!
"? De_ 435 vrouwen waarover het hier gaat,
hadden 1387 kinderen gehad, waarvan er
C43 pCt. beneden dan leeftijd eau l jaar
Karen overleden. 1)
Fit het onderzoek bleek voorts nog, dat
in den regel do vrouwen tot dien fabrieks
arbeid óók genoopt worden door het feit,
dat ze van het loon des mans niet in 't
onderhoud van het gezin kunnen voor
zien. Het loon der vrouwen is voor 't
meerendeel van ?4 tot ?5 per week. Treurig
laag loon dus, voor 'n heele week geoefend
werken. Het weekloon van de mannen is
echter even laag, zoodat beider loon noodig
is, om in het onderhoud te voorzien! Van
de 435 mannen waren er 132 die ?6.?per
week en minder verdienden ; 114 van ?6.
tot ?7.?, 70 van ?7.?tot,?8.?en de
overige 110 iets meer. Het is waarlijk geen
liefhebberij dat de vrouw meewerkt, het
is en dat is juist de'bittere moeilijkheid!
het is de noodzakelijkheid, die haar daartoe
dwingt! Uitdrukkelijk constateert do
inspectrice, dat de meeste vrouwen-arbeid" voor
komt bij de mannen met loonen van ?7.
n minder. Ook bij ondervraging bleek het,
dat de groote meerderheid der vrouwen dit
dan ook inderdaad als reden opgaf.
De iiispectrice constateert ten slotte nog
dat er een streven bestaat om den arbeid
van gehuwde vrouwen uit te sluiten, omdat
de arbeid van de gehuwde vrouwen leidt
tot?verwaarloozing van het huishoudens
tran de opvoeding .der Milderen. Wat d-t
^kinderen aangaat, leidt hij zoowel tol
licJtaTmelijke tenraarlooziny, waaraan de naar
^terhoudhuj groote kindersterfte irordt
toe(jeschrecen, als tot vcncaarloozing fan.hun
geestelijke onforikf.-elfiiy."
* *
*
Daar ligt dus, open en bloot, een der
oorzaken, neen, de oorzaak van de groote
kindersterfte, waarover de Gezondheids
commissie zulk een vreeselijke klacht
aanheft.
En langs dien weg moet ook de verande
ring en de verbetering gezocht worden.
ik weet wel, het lompe middel van on
middellijk verbod van allen arbeid der ge
huwde vrouwen, zou haar nog mér wouden
dan tlians de toestand hen drukt. De woning
wet leert dat, in analoge gevallen op ander
terrein, thans duidelijk genoeg.
Verbetering van de looneii der mannen
moet tegelijk opgaan.
Maar liet begin moet toch ran den
ici'tgever komen, daar uit e bevolking"zèlf de
aandrang niet komen zal. Daartoe staat ze
te laag, en waar vakorganisatie ontbreekt,
zal ook die drijfveer niet k'omen.
En het verbo'l van gehuwde vrouwen
arbeid in de fabrieken in 't belang der
vrouwen zelf, in 't belang der kinderen, in
't belang van 't menschelijk geslacht, zal
.ontwijfelbaar ook de loocen der ^mannen
omhoog brengen.
In welke mate hier een overgangstijdperk
behoort te worden in acht genomen, laat
1) Dat het euvel volstrekt niet specifiek
Haasstriohtsch is, blijkt wel hieruit, dat va a
de kinderen der 228 Noordbrabantsche
fabrit-ksvrouwen 71JJ pCt. beneden l jaar over
leden.
ik thans als tot de hoofdzaak niets afdoende,
liever rusten.
In elk geval: er moet wat gedaan wor
den om'den toestand te verbeteren.
Zoo blijven mag het niet! ''S.
IIHIIIIIUMIIMIllimtlllllllMllllllllHIIllllllllHIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIHIIHWUM
: Muziek in ie Hstail,
Wij zijn inderdaad in den laatsten tijd niet
misdeeld met het bezoek van voortretlelijke
violisten. Eerst kwam Kreisler, toen Marteau
en thans heb ik te refereeren over Cesar
Thomson uit Brussel.
Het is ^eeds geruimen tijd geleden, dat
deze kunstenaar bier is opgetreden. Hij was toen
midden in zijn virtuozen loopbaan en had
al de verbluffende eigenschappen van een
fabelachtige techniek. Die techniek is hem
bijgebleven, maar het prikkelende en'Schui
mende heeft thai s, nu hij aan den avond zijns
levens gekomea la, plaats -gemaakt voor 'iets
bedaehlzaams, professoraal deftigs, dat zijn
optreden kenmerkt en dat meer den
paedagoog: dan den virtuoos eigen is.
Thomson speelde liet concert van
Goldmark, op. 28, een adagio van Bruch en een
rondo van Paganini.
Het concert van G oldmark is een stuk dat wel
ajet op n lijn kan gesteld worden met de
be.roemde .concerten von Mendelssohn, Bruch
{g-mol) enBrahms?om van Beethoven
heelemaal niet te spreken maar dat toch zeer muzi
kaal is en in dien voornamen stijl gehouden,
dien wij van dien meester kennen. De eerste
en laatste deelen konden misschien iets
beknoptftr zijn van vorm, maar'zij interesseeren
toch i dóór een .aangenamen, ongedwongen
melodischen gang en door een subtiele in
strumentatie. ' tt«*: tweede deel zal wel het
meest gepakt hebben; het is een andaute in
den eentgjzins tiitgebrèid«n lied vorm. ?'
?De heer TfaofflSön 'speelde dit concert
natuurlijk? met overwinning van alle
naoeilijktteden. Het kwam mij echter' voor, dat
h$'--tBèt een weerbarstige quiat te'kampen
had,'"'die de zuiverheid eenïgezins in gevaar
braCht en hem'hinderde i«"-hèt ontwikkelen
van al de uitnemende eigéhscba;ppen 'zijner
canlilene.
In'het tweede deel was hij beter op dreef;
Vooral in het stuk Van Paganini met zijn
octavengangeu, piaziöhti eh andere kunst
stukjes. Groot was de bijval dien de heer
Thomson wegdroeg ; toch' tras' hij niet te
bewegen tot een toegift. ' ;
Het concert beg»n met Goldmark's ouver
ture Sappho", een goed1 denkbeeld vanden
heer Mengelberg, hetwelk in den laatsten lijd
meer in practijk is gebracht, om het hoofd
nummer vooraf te doen gaan door een klei
nere compositie van denze/fden componist.
Voorts wei.l het tweede ded geopend met
de oruhest-variatiën van Brahms op een thema
van Haydn en besloten met Wagner's
Tannhiitiser-ouverture.
Bijzonder schoon en doorzichtig klonk het
orehest in Brahnw' op 5(>. Naar mijn ge
voel maakt de heer Mengel'ierg de feminien
tusscben de -verschillende variatiën te hing;
maar anders niets dan lof voor de uitvoering.
Ook de Tannhiiuser-ouverture, ditmaal (foor
den heer Mengelher^ met buitengewone sober
heid van armbeweging- gedirigeerd, zonder
dat dit echter een minder klankrijk resultaat
ten gevolge had, verschafte veel genot.
Langzamerhand begin! de honderdvijftigste
geboortedag van Mozart te naderen (27 Jan.)
en men maakt zich allerwege gereed dien
dag te herdenken door het opvoeren van's
meesters compositien.
Ook de kunstenaars onzer
ToonkunstKamer-Eauziekavondeu deden xulkï1.1. Zater
dag en wel met het strijkquartet in F., de
sonate voor piano en viool in Bes (No. 15)
en het g-mol strijtcquintet.
Het laatstgenoemde werk is daarvan het
schoonsteen belangrijkste,tevenseen der meest
beminde uit de geheele strij k-literatuur. Mozart
heeft hierin al zijn heerlijke
lumstenaarsgaven uitgestort. Lichtheid, charme en gratie,
dat zijn de eigenschappen, die liet eerste
detl sieren. Hartstocht- of diepte vindt men
er niet in, ondanks het moi-karakter. Die
heeft Mozart er ook niet in bedoeld. Wel
vindt men diepte in het wondervolle Adagio
voor gedempte strijkinstrumenten, maar U»;h
ook geen hartstochtelijke diepte, meer innig
heid. Het Menuetto, eenigszins nai'ef van
inhoud, vormt een mooie afwisseling tusschen
deze twee de'elen en het vurige G-dur Finale
is een prachtig slot.
Het werk weid meesterlijk gespeeld door
de lieeren Flesch, Noach, Meerloo, Kontgen
en Mossel. Inderdaad dat was een voor
dracht, die zeKs door buitenlandsclie gezel
schappen niet verbeterd kan worden.
Ook de sonate voor piano en viool, door
de heeren Kontgen en Flesch uitgevoerd, ge
noot in alle opzichten een superieure vertol
king. Het Andactc vooral werd met groote
fijngevoeligheid weergegeven Minder goed ge
hikte de uitvoering van het qnartet. De
excutanten of de instrumenten waren blijkbaar
nog niet ingespeeld.
Aan de heeren Ai y. Belinfante en S. van
Adelberg hebben wij de kennismaking te
danken met een nieuw werk van Max Reger,
nl. de sonate voor piano eu viool, op. 84 in
fis. kl. terts.
Zoo langzamerhand raken wij dus ook be
kend met de compositien van dien componist,
die in Duitschlaud zoozeer van zich doet
spreken.
Het zou mij niet verwonderen, als velen
zich, na het aanhooren dezer sonate, verbaasd
afgevraagd hebben, hoe het toch mag komen
dat enkelen dezen componist1 vergoden en
anderen hem verguizen1." Naar'mijn m^ening
verdient hij niet .,cet excèW'honnem", noch
cetie indignité". De sonate óp. 84 vind ik
een zeer flink werk, in het geheel niet on
bevattelijk; de langzame satz en het thema
met varatiën zelfs, zeer eenvoudig te begrijpen.
Maar ook het Allegro is toch, zelfs bij een
eerste aanhooren, niet ondoorgrondelijk. De
keuze der thema's mag zeer gelukkig genoemd
worden; -ook de wijze waarop zij zijn ont
wikkeld; alleen de z. g. Durchfübruug ', om
dit moeilijk te vertalen Duitsche woord maar
eens te gebruiken, vertoont een ietwat grootere
vrijheid dan de componisten naar klassiek
model plegen te gebruiken.
Het Allegretto (tweede gedeelte), met een
zeer gevoelig motief en uiterst beknopt van
vorm, daarbij vol afwisseling, tengevolge van
het levendige middengedeelte, zal wel bij
iedereen dadelijk aangesproken hebben.
Het laatste gedeelte, een Andante met
variatïn en afgesloten door een fuga, geeft
blijk van 's componisten sympathie voor
dezen vorm. Hij weet dan ook met zyn me
lodieus theaoa veel te doen. Een zeer
schóone afwisseling in de veranderingen
Houdt de aandacht irf" Hooge mate ge
spannen en als dan ten slotte de fuga in
snelle beweging door het klavier ingezet
wordt, een fuga echter waarin weinig of
geen spitsvondigheden voorkomen, maar die
meer een geestig, schertsend tonenspel gelijkt
dan een ingewikkeld contrapunctisch pro
bleem, dan voelt men dat daarmede een
werk wordt afgesloten dat in de litteratuur
van onze dagen een zeer achtbare plaats
mag bekleeden, maar waaraan men moeilijk
baanbrekende eigenschappen kan toeschrijven.
Men kan het den heeren Belinfante en
v. Adelberg niet' hoog genoeg aanrekenen,
dat zij de^e gonate in plaats van een meer
z.g. dankbare he.bben ge^peekl. Zij kunnen
er van overtuigd zijn, dat zij zich op die
wijze ten zeerste verdeinstelijk gemaakt heb
ben voor de kunst.
De heer Belinfante had van het werk,
een apalyse met mu/.iekvoorbeelden geschre
ven waarmede hij zeker de toehoorders ten
zeerste heeft verplicht.
De uitvoering was zoo klaar en duidelijk
als men maar wenschen mocht, alleen klonk
de Schiedtnayer-vleugel een weinig kort van
toon.
De overige werken van den avond waren
Andante voor violoncel van Sitt (de heer
B. H. DriUrna) viool-concert no. 8 van Spohr
en cello-sonate, op. 09 van Beethoven.
ANT. AVERKAMP. .
Teaioüiistei!iiiifiD£i:jenKüiist
Dat gij o jfitgd in deze print
Atfijd u zelve'Spelend vitidt"t
De werkzaamheid der vere'ehiging Kunst
aan het Vrolk is reeds hierom zeer op prijs
te stellen, dat van het platgetreden ten
toonstellingsterrein de grenzen aanmerkelijk
verwijd worden. Voor hen, diéeen tentoon
stelling .identificeeren , met een verzameling
schilder-, teeken- en beeld! o;iww;erken, wordt
aldus de kunst als een ,groot belang iii het
leven, aanschouwelijk .bewezen .en levens
geven haar successievelijke ondernemingen
blijk van een overtuigd en krachtdadig streven
naar het voorgenomen doel: kuas-t aan het
volk te brengen. Want buiten alle kijf is de
ijver der vereenigiug, bij liet arrangöeren
van tentoonstellingen, die uit hun aaid heel
wat beslommeringen en bezigheid vorderen.
Zoo is dan nu in elkaar gezet een tentoon
stelling: Kind en Kunst, die te aanschouwen
geeft een zeer uitgt breid assortissemont van
prentenboeken, piattn en speelgoed. Ken
overzicht van den geëtaleerden voorraad doet
bedenken welke inspanning het bijeerigareii
en- uitkiezen van dat al met zich bracht.
Deze opmei kingen voorop, bij wijze van een
hulde-woord aan de uitvoerende commissie.
Over liet geëxposeerde zelf kan in 't alge
meen gezegd worden dat het van een be
langwekkende verscheidenheid is, dat de
onderafdeeling fpreigoed een bijzondere
attractie uitmaakt, dut en dit is 't voor
naamste veel mooie dingen op 't gebie i
van preutkunst vallen te zien. Ik wensch de
beoordeeling bij deze algemeene termen nu
te laten, otn baan te maken, voor het uiten
van overwegingen betretl'ende'de principieele
strekking van deze kunsiélalage, - als kunst
i u het kinderleven. Ik bedoel, deze kunst
productie te bezien in haar pedagogisch
karakter.
U'elke kunst het kind moet worden voor
gezet is zeker een der moeielijbste vraagstuk
ken van etlüschen aard. We raken er, geloof
ik, wel eens op al te eigendunkelijke wijze,
aan de oplossing met hut opdringen aan de
kleinen van platen en speeigerei. zelfs met
vertellingen. Zeker, er zijn veel dingen die
we om den leegen zin van den voortbienger,
of door kennelijken wansmaak, voetstoots
kunnen onwaardig keuren voor de belang
stelling van hè» kind, -fchadelijk achten
mogen voor de vorming van zijn
schoonheids.'.in. De regelaars dezer tentoonstelling
hebben weder getracht door het stellen v au
vergelijkingen de nietswaaidigheid als kunst
voortbrengsel van sommige voorwerpen aan
te toonen.
Maar het klemmende is hier meer, wat
onder hetgeen dat om zijn künstgehalte te
prijzen is, wél kan strekken tot genot en
geestelijk vertier bij het kind. Dit blijft
het gewichtige vraagstuk, voor welks al te
gereedelijke oplossing een groot meusch moet
terugdeinzen. Wij hebben allen in deemoed
terug te treden voor het kind, in zijn
geeiguridheid de wereld aan te zien door het
ongerepte gaas zijner impulsieve
vsrbeeldingen, zich voorstellingen bouwend uit de dei
nende glanzen zijner verrukking. Wee ons
als liet daarbij, uit de macht van zijn natuur
lijke onderscheiding, critiesch ging toezien op
ons bedisselen van mooi en leelijk, van goed
en kwaad. Onder welke voorwaarden zijn
wij geschikt tot zuiverste levensaan voeling,
met on'.e aangeboren ontvankelijkheid voor
schoonheidsindrukken, of kunnen we ten
rechtste bestieren ons veimogen tot on
derscheiden waarheid van schijn? Zonder
een geformuleerd antwoord hierop te geven,
erkennen we, dat wij a's volwas-'eii-iuensch
tegenover het kiml-mensch staan in de
vei houding van. onrein tegenover rein.
Hierom reeds, dat de geesteiijke expansie
bij het kind, in zijn begeerte het leven te
omvatten als vreugdendrager, met zijn on
eindige en onnaspeurbare bekoringen, uit
eigen kracht zich /elf houdt, dat wij echter
er op bedacht zijn door uiterlijke
aannnkkering, dien tocht uit onze iunerüjkste ge
schapenheid te onderhouden. Tegelijk zien
we in, dat daardoor ons volgroeide be
wustzijn nog niet een gewisse waarborg
is voor de rechtgeaardheid van onze
vergtands- en gemoedsbewegingen. Jesus zei:
die niet gelijk is aan een kind zal het Kijk
der Hemelen niet binnengaan en Spinoza
verklaart niet te weten hoe hoog een
knaap moet geacht worden. Als we in
smartelijke ontzinking aan ons groot
menschzijn, snakkend naar vrede met ons zelf,
verlangen terug te treden in de wereld van
onze kindschbeid om te lierproeven den
smaak van zielsgeneugten, te hervinden de
mysterieuse gangen van het verbeelden uit
dien tjjd, zien we, da.t van onze vatbaarheid
voor levensvreugde veel is afgevreten door
de volwassenheid der jaren. Het trachten
naar geestelijke opheffing in ontwikkelen van
natuurlijke hoedanigheden, is misschien een
onbewust zoeken naar aanvulling van die
verlorene genade. De zucht naar zelf behof d
by het kind, beteekent het machtig blijven
4er Vreugde; zijn heele bef taan teert er op
en van achter de tranen, die Over zijn oog
leden biggelen, dijdt weer aanstonds de glans
der vergenoegdheid, als in verrassing van de
bedroefdheid. Wy groote menschen, hebben
te veel bedorven aan ons zelf en moeten het
inboeten, kunnen het meest tot verinniging
komen, onze mooiste eigenlijkheid terug
vinden, op den weg van het leed en de
verzuchting. Dit inzicht kan ons weer in het
verloren Paradijs van den kindartijd ver
plaatsen, en al zien we met nog zooveel
weemoed de lange lanen af, eertijds bevolkt
met onze verbeeldingen, we proeven toch
weer de zaligheid van te leven aan.
Overeenkomstig de zuivere levenshouding
van het kind is ook de werking van zijn
waarnemingsvermogen. Hoe zet zich in zijn
orde van denken en opvatten het begrip der
plastiek, welke voorstellingswijze of
gedaantevormins» is het kind weigevallig-t, om tref
fend zich aan te passen aan de speuringen
van zijn fantasie, kennelijkst aan te duiden
de houding, het karakter, dat de dingen voor
zijn oogen aannemen ?
'Onder werken vorm moet het kind den
humor worden geboden? Kr is een onder
scheid, zeer fijn, tusschen het potsierlijke en
het caricaturale; het kind, «met zijn nog
onverzuurde levenservaring, ontdekt alleen
liet grappige of het monsterlijke; de
caricatuur, een uiting der spot, ontgaat hern.
(Kr is in Duitschland een prijzenswaardig
ijveren naar het vervaardigen van deugdelijk
kinderspeelgoed ; vooral wordt gestïeefd om
door uiterst vereenvoudigen der vormen, het
type van. een dier of voorwerp scherp te
doen uitkomen. Maar waar is de overgang
tot het gechargeerde, gevqlg va.n de groote
meuEchen-neiging tot fctyleerepïEn dit, als
ten vermogen van gerijpten in kunstbegrip,
geeft de dingen een gedaante, dje. cie kinder
lijke belangstelling verder van' zich houdt
dan de gewone piü!!?!', dfe'wlj kennen.) ?
'In déuitvoering van teekenen zelf welke
spfeektrant in lijnen is hem verstaanbaar?
Die een-prentenboek maakt of een sprookje
verzint, zal wel allereerst deze vragen zich
te stellen en durend voor te houden hebben.
Zorj,der zijn eigene verbeeldingswerking of
observatie prijs, te geven, zal hij toch zich
zelf in zoover terug te stellen hebben, dat
de conclusie's zijner waarneming aanneem
baar worden voor het kind. Zelfs beroemde
teekenaars van kinderboeken schie'ten, mijns
inziens, tekort aan deze gewichtige
vereischten, missen wat ik zou noemen, den
vertrouwelijken toon in mededeelen ; ik noem
zelfs Walter Crane en bij ons van iïoylema.
Ais mooi voorbeeld zou ik willen stellen
Kale Gioenaway, en onder de hollanders is,
de nog al onbeholpen en zwak tee-kenende
Cornelis Vetb, in dit opzicht zeker ver ver
kieslijk boven den vaardigen Vaarzöii Slorel.
Waar de opmerking werd gemaakt, dat de
oude sprookjes altijd nog veel meer bij machte
zijn indruk te maken op het kind dan de
moderne wijs bedachte verdichtselen, kan
dit ons doen overwegen of er hier geen
parallel te trekken is met de voortbrengselen
van beeldende kunst. Do oude naïve
centspreiiten mochten wel sterk op onze kinderlijke
verbeelding inwerken toch.' Waarin de vol
wassene met zij u wijs overleg, door ervaren
heid in het leven verkregen, boven bet kind
uitsteekt, dat kan hij zeker vruchtbaar aan
wenden. Hij is zelf ook kind geweest en kan
met zorgvuldig gebuiik der herinnering de
bewegingen zijnet kinderlijke aandoeningen,
vooral ook den ontwikkelingsgang van zijn
: smaak en de verbreeding van zijn opmer
ken naspeuren. Zyu arbeid heef c aldus
een dubbel duel : ten eerste het kind
genotrijke geestesbezigheid te geven, ten
tweede zijn ontvankelijkheid te leiden in die
richting, dat zijn zien zich verheldert en
verruimt tot zuiverder
schoonheidsberkenniug , die zijn later leven verheugender zal
doen zijn. Maar ook hier, bij het aankweeken
van den smaak, moet hij zich altijd bewust
blijven, dat er in de onbevangen wenken van
het kindcr-verstand een wijsheid kan zijn,
superieur aan de wikkende rede van den
volwassen mensch, d<tt hét bezonnene op
voedkundig beslieren, altijd toch een tasten
blijft -jiaar doeltreffende middelen. Het kind
a!s vertegenwoordigend de kiem in een
natuurkracht, die naar ontwikkeling dringt,
staat buiten den kring der beschaving met
zijn wisselende ideeën en overtuigingen.
Waar wij ons zijn meerderen achten door de
ervaring der jaren, is bet boven ons verhe
ven door de waarachtigheid van de
levensopwelling, die in zijn verschijning en zijn
landeleii zich regelrecht ontspant.
W. iSTEENIIOl'F.
A x M ie S.u.oiinxs, 'Verzen, Bussum, C. A.
J. v. ishoeck MCMV.
Het geluid van de stem, dat de verklanking
is van den iunerliken strijd zijner bevrijding
zoekende hartstochten, dat het léven-gevende
is in het schoonheid-beeldende vers, i^shet
essentieele van den dichter. Waar dit in ver
zen, zijn zij dan nog zo verward, nog zo on
zuiver, nog zo doorbroken, is, daar is ook
zijn dichterschap verzekerd. Maar de veelheid
der gemoedsbewegingen die naar bevrijdende
uiting dringen, behoeft een sterk en klaar
verstand dat deze uUing leidend cie bewegin
gen beheerst. De veel-enige,innerlik onenigo,
chaötiese gevoels-idee die uit de aandoening
in de dichterziel geboren, zich te objectiveren
streeft, spiegelt zich in bet passieve bewust
zijn, van waaruit de werkende geest, gericht
op de werkelikheid, haar uitbeeldt in vormen
ontleend aan die werkelikheid, en zo de schone
verbeelding voltooit.
Kn daar de vibratie ca», inyeliovden drift.
De violist vjelt het zijn enig wezenlike
en zijn betonende vingers geven het iu het
geluid van zijn streek. En de redenaar en de
dichter, zij weten dat dit in ds klank van
hun stem het aandacht-spannende ij dat de
menigte toegenegen luisteren dcet,
heenluisteien door de woorden naar die betove
ring die dat stern-geluid heeft.
Daar echter waar de beheersing ©ntbreekt
is de stem schreeuwerig en leegen het gehoor
wordt niet in aandachtigheid gespannen, maar
vermoeid en gekweld; het vangt de
vergankelike klanken op als losse brokken geluid;
het kan verstacdelik de zin der zegging
beseifen, maar wordt niet doordrongen van
h«ar waarheid. ,
Kn dan nog, daar waar ook de drift ont
breekt, ontbeert het gesprokene alle waarheid.
want daar is geen leven meer. Zo is déstem
van den redenaar die ... er niet is ^?die er niet
is aangezien niet iilti hem geluisterd worden
kan, en immers, de oavernomen stem mist
hare bestaansvoorwaarde ; zo ook is de
stem van den retoriesen dichter die er niet
is, zou ik weer willen zeggen want bij het
retoriese eindigt het dichterschap ; maar hem.
dan -die zich dichter noemt meen ik, die uit
zijn geheugen dat de herinneringen bevat
van de talloze door hem gelezene verzen hun
ritmen en klanken deze herinneringen weer
geeft met slechts dit eigene, dat het bedoelde
geluid" en dus het meest wezenlike, wat
niet door de gedachte omvat en door haar her
innerd kan worden, maar alleen op Iringen
kan uit de aandoening en hare veel enige
.strijd, aan die weergave ontbreekt. Daar
ontbreekt de onmiddelike idee en zoalleleven.
Dit ook in het werk van mej. Annte Salomons.
De verzen zijn vrij glad ^eschre ren en die
handigheid geeft hun een schijn van vast
heid. Onmidielik blijkt dit waar getracht
is hevige aandoening of hartstocht te beel
den, want daar gaat alle schijnbare gedra
genheid over in schreeuwerige
ongebondenheid. Meestal ontbreekt wezenlike hartstocht
en is het geschrevene een herinnering aan
het vroeger gelezene, of dit, verbonden dan,
met een zwak eigen gevoel als in enkele
lente-verzen wel is maar te zwak om uit
zichzelf tot uiting te dringen. Er is, om een
oude tegenstellende zeggingswijze te ge
bruiken, aan dit boekje gewerkt met het
hoofd en niet met het hart en dit weinig
gevoelde en meest bedachte verklaart het
stemmingfloze en het schaars eigene in beeld,
klank en ritme. Voorbeeld biervan geeft
bijna ieder gedichtje van deze bundel.
Er is geen dat deze fout speciaal heeft in
tegenstelling tot beteren, en fout waaronder
een min of meer sporadies verschijnsel ver
staan wordt kan men dat wat ook kenmerk
van het geheel is eigenlik niet noemen.
Lichter, wordt dat aan te geven, wat de
kiem van het goede in zjch draagt; een,
zekere mate van gevoeligheid, die bij ba-*
perking van schrijven en bij ernstig onder
zoek van het schone in het werte onzer
twee enige dichteressen: Helene Swartb in
hare vroegere periode en Henriette Roland
Holst, zich bij mej. Salomons tot iets moois
kan ontwikkelen. i ?
Het zuiverst is dit in !de eerste verzen wan
de bundel blz. 4, , 7 en 8 ?;? nog eriigzifis naïeve
en half-rijpe verzen, maar di£ juist daardoor
de bedriegelike g adheid missen die nagenoeg
overal elders de plaats'van het geVÖeTlbïeeia't.
En dan in het lentegedichtje blz. 34 :
Uit donkergrijze wolkenlucht ?
Drupt langzaam suizelend ,<de'reegen,,
De kale booiuen trillen zacht,-' -'.
Stil wachtend staan de zwar|si..wégeiv
Een zoele geur zweeft in liet oad;
Eu wekt gedacht' aan lang geleden.
Kr is iets heerlijks in de lucht,
Toch zwaar-vol van weemoexUgheden.
O Lente, L-Hite. kan het zijn,
?Kom je terug uit verre landen,
En wil je nu m'n droeve pijn
Wel troosten mei je zachte handen ?
Hierin is werkelik gevoelen het is gevoelig
gezegd. In-tegenstellin-g ermee d« lente-verzen
op blz. 100?101 :
O, lief, ik kan. 't niet meer dragen stille,
Ik voel, dat 'k ga gillen, het uit moét gillen
l tl dit weeke, zoele leutelicht,
Want heel m'n wezen is 'n jou willen,
Je oogen, je 'wangen, je heele gezicht,
En stijf om m'u hals geslagen je armen,
Om te troosten mij, arme,
Alleen, zo3 bedwelmd door het nieuwe licht.
En o, op m'u oogen je lieve lippen,
Ze branden, branden. . . .
Kn om m'n hoofd, dat ligt verslagen,
Je zachte handen.
O, lief. m'u lief, wees stil, 'k ben gebroken
Van lente, en liefde, en groot verlangen,
Vaag deunt 't in m'n oor nog van
lente[ zangen,
Laat.m'u oogen toe; 'k doe ze niet meer
[open.
Dit is barbaars en behalve die ene goede
regel :
.... zoo bedwelmd door het nieuwe licht,
een, ook door tegenstelling met het vorige,
dtiidelik voorbeeld van wat ik de schreeuwe
rige, .ongebondenheid noemde.
Goed is verder: Avond (blz. 56)
Blauw ligt de straat in 't schemerlicht;
De lenteregen suizelt neer,
De boomen, even groen getint,
.Staan in de stille lucht heel teer.
Ik hoor van stemmen vaag gerucht,
Wat moeëmenschen gaan van ver;?.
Door bla-uwiggrijze wolkenlucht
Schijnt zacht en bleek een enkle ster.
M'n handen liggen in m'n schoot,
Eu droomend kijk ik voor me uit;
Een wondre geur trilt door de lucht
En in m'n ziel een jong geluid.
En dan blz. Si, Ie kwatrijn en blz. SU deze
regels :
En eiken dag weenen uw oogen zacht
Hun weemoed over mijne oogen uit,
Weemoed, vaag schijnend door de ruwe ruit
Van scherts, die voelen te verbergen tracht.
Dit is alles wat buiten het karakter van
het boekje valt. Maar deze enkele goede ge
dichten, of ten halve goede die in een bundel
gaaf werk onaangevochten blijven, maken
deze uitgave nog niet tot een prijzenswaar
dige daad. .
* *
* .
Hoe verheugend ook de belangstelling is
voor de litteratuur van dezen tijd, die wel
blijkt uit de makkelike verkoopbaarheid van
tijdschriften en boeken, is in deze belang
stelling werkelik een gevaar, n voor do
litteratuur zelf n voor de schrijvers. Déze
immers vinden te licht bereidwillige uitge
vers ook voor hun half-wasse werk, waardoor
zij, niet gedwongen tot beperking en schif
ting, in bovenmatige productiviteit van het
middelmatige volharden. Door redeloze eer
zucht bevangen zien zij niet in dat het zich
zelf stellen ener te uitgebreide taak hun werk
in diepte verliezen doet naar de lengte wint;
dat zij hunne schone gedachte tot volgroeiing
geen tijd latende verminken tot rneerofmiii
gelukkige invallen, en dat zij in de
overveelheid van hun on-schone woordenreeksen de
eigenlikeschoonheid, zo zij er is, onbervind
baar maken. Deze neergang in de waarde
van het werk, waarvan de oorzaak ligt in