De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 21 januari pagina 2

21 januari 1906 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE A M S T E It Df A Si Hl' E B JT$ K K B~£ AD' V O $ W E D E l L A N D. '? " * ' * " ' ' ? ? ' No. 1491 Het bleek toch, dat van het getal in de maanden Juli en Augustus overleden kin deren niet minder dan 80 tot de behoeftige klas behoorden, terwijl slechts 15 tot de gegoede klas te rangschikken waren." Deze verhouding deed bfl de commissie, aaar zy. verder mededeelt, al dadelijk het vermoedelijk rijzen, dat de minder zorgvul dige verpleging der zeer jonge kinderen, gelijk zij bij de armere klasse pleegt voor te komen, van dit hoogere sterftecijfer de oorzaak zou moeten zijn. En daardoor meent de commissie tevens den weg te -weten, waarlangs een meer volledig onder zoek naar de oorzaken van dit vreeselijke hooge sterftecijfer onder de arbeiderskin deren, zooals b.v. de voeding, de herkomst en de bereiding daarvan, het tiitbesteden van kinderen door moeders, die op th fabrieken gaan,: slechte verzorging ook thuis, tenge volge van den .fabrieksarbeid der moeders, ^of het kind buiten echt verwekt isendaar~door de vereischte zorg der jonge, in den , regel op de fabriek werkende moeder ver licht, enz. enz. Alle deze oorzaken worden door de com missie genoemd, zonder dat vooralsnog een fceslist antwoord door haar gegeven kan ?worden; nader onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Maar iedereen begrijpt, dat de oorzaken die de commissie hier noemt, ook werkelijk <l« oorzaken zijn; dat een Onderzoek'geen nieuwe factoren zal aanwijzen, maar slechts «aderling verband zal kunnen aantoonen tus*ch#n de bovenstaande! Dat de kinderen der fabrieksbevólking in het eerste levensjaar ifecht gevoed en verzorgd worden, dat de be reiding alles te wenschen laat, dat ze in de ?woningen der gewoonlijk oude vrouwen, <He ze voor 'n paar centen moeten oppassen. alles tekort ksmen dat alles wordt meer ?veroorzaakt door den fabrieksarbeid, die ?bovendien aan de werksters dikwijls de ?gelegenheid ontneemt, in hun jeugd te leeren, de kinderen te verzorgen, het voedsel "te bereiden, en zich later, als ze gehuwd zijn, zich in hun woning ook bijna niet inèer thuis gevoelen. " ? * # ? ? ' :?? ? * ' De fabrieks; arfreid dus der gehuwde vrouwen, of althans van de vrouwen .die .kinderen .hebben te verzorgen, is een der .'voornaamste oorzaken van deze ontzettende kindersterfte., .,'.... Hierin vindt ik aanleiding, nog eens te herinneren aan hetgeen in het laatste verslkg der Eerste Arbeids-inspectie over den arbeid, yan gehuwde vrouwen werl mede gedeeld als déresultaten van een onderzoek; ingesteld door de adjunct-inspectrice mej. A. 'A. Nuysink. Er werden door deze onder zoekster ondervraagd 228 gehuwde fabrieks. werksters in Noord-Brabant,, en 435 in Limburg, wat natuurlijk Sl^aèijicht beteekent, omdat buiten.. lytaastrjjohi.,in Limburg geen of weinigfabrieksarbeid van.gehuwde vrouwen gevonden: wonit. , , Ik zal mij nu bepalen tot de cjjfers van Maastricht, die inderdaad ernstig genoeg zijn. Van de 43$ gehuw.de werksters waren er 2B6 beneden 30 jaar; juist de leeftijd dus, dat de kinderen het meest. geboren worden. En allen hebben reeds van Lun jeugd af ,in de fabriek gewerkt: meestal 10 tot' 15 jarep. Zelfs toonde hot onderzoek aan, dat er 160 der Maastrichtsche werksters reeds van hun 12e jaar in de fabriek werkJaam waren.! "? De_ 435 vrouwen waarover het hier gaat, hadden 1387 kinderen gehad, waarvan er C43 pCt. beneden dan leeftijd eau l jaar Karen overleden. 1) Fit het onderzoek bleek voorts nog, dat in den regel do vrouwen tot dien fabrieks arbeid óók genoopt worden door het feit, dat ze van het loon des mans niet in 't onderhoud van het gezin kunnen voor zien. Het loon der vrouwen is voor 't meerendeel van ?4 tot ?5 per week. Treurig laag loon dus, voor 'n heele week geoefend werken. Het weekloon van de mannen is echter even laag, zoodat beider loon noodig is, om in het onderhoud te voorzien! Van de 435 mannen waren er 132 die ?6.?per week en minder verdienden ; 114 van ?6. tot ?7.?, 70 van ?7.?tot,?8.?en de overige 110 iets meer. Het is waarlijk geen liefhebberij dat de vrouw meewerkt, het is en dat is juist de'bittere moeilijkheid! het is de noodzakelijkheid, die haar daartoe dwingt! Uitdrukkelijk constateert do inspectrice, dat de meeste vrouwen-arbeid" voor komt bij de mannen met loonen van ?7. n minder. Ook bij ondervraging bleek het, dat de groote meerderheid der vrouwen dit dan ook inderdaad als reden opgaf. De iiispectrice constateert ten slotte nog dat er een streven bestaat om den arbeid van gehuwde vrouwen uit te sluiten, omdat de arbeid van de gehuwde vrouwen leidt tot?verwaarloozing van het huishoudens tran de opvoeding .der Milderen. Wat d-t ^kinderen aangaat, leidt hij zoowel tol licJtaTmelijke tenraarlooziny, waaraan de naar ^terhoudhuj groote kindersterfte irordt toe(jeschrecen, als tot vcncaarloozing fan.hun geestelijke onforikf.-elfiiy." * * * Daar ligt dus, open en bloot, een der oorzaken, neen, de oorzaak van de groote kindersterfte, waarover de Gezondheids commissie zulk een vreeselijke klacht aanheft. En langs dien weg moet ook de verande ring en de verbetering gezocht worden. ik weet wel, het lompe middel van on middellijk verbod van allen arbeid der ge huwde vrouwen, zou haar nog mér wouden dan tlians de toestand hen drukt. De woning wet leert dat, in analoge gevallen op ander terrein, thans duidelijk genoeg. Verbetering van de looneii der mannen moet tegelijk opgaan. Maar liet begin moet toch ran den ici'tgever komen, daar uit e bevolking"zèlf de aandrang niet komen zal. Daartoe staat ze te laag, en waar vakorganisatie ontbreekt, zal ook die drijfveer niet k'omen. En het verbo'l van gehuwde vrouwen arbeid in de fabrieken in 't belang der vrouwen zelf, in 't belang der kinderen, in 't belang van 't menschelijk geslacht, zal .ontwijfelbaar ook de loocen der ^mannen omhoog brengen. In welke mate hier een overgangstijdperk behoort te worden in acht genomen, laat 1) Dat het euvel volstrekt niet specifiek Haasstriohtsch is, blijkt wel hieruit, dat va a de kinderen der 228 Noordbrabantsche fabrit-ksvrouwen 71JJ pCt. beneden l jaar over leden. ik thans als tot de hoofdzaak niets afdoende, liever rusten. In elk geval: er moet wat gedaan wor den om'den toestand te verbeteren. Zoo blijven mag het niet! ''S. IIHIIIIIUMIIMIllimtlllllllMllllllllHIIllllllllHIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIHIIHWUM : Muziek in ie Hstail, Wij zijn inderdaad in den laatsten tijd niet misdeeld met het bezoek van voortretlelijke violisten. Eerst kwam Kreisler, toen Marteau en thans heb ik te refereeren over Cesar Thomson uit Brussel. Het is ^eeds geruimen tijd geleden, dat deze kunstenaar bier is opgetreden. Hij was toen midden in zijn virtuozen loopbaan en had al de verbluffende eigenschappen van een fabelachtige techniek. Die techniek is hem bijgebleven, maar het prikkelende en'Schui mende heeft thai s, nu hij aan den avond zijns levens gekomea la, plaats -gemaakt voor 'iets bedaehlzaams, professoraal deftigs, dat zijn optreden kenmerkt en dat meer den paedagoog: dan den virtuoos eigen is. Thomson speelde liet concert van Goldmark, op. 28, een adagio van Bruch en een rondo van Paganini. Het concert van G oldmark is een stuk dat wel ajet op n lijn kan gesteld worden met de be.roemde .concerten von Mendelssohn, Bruch {g-mol) enBrahms?om van Beethoven heelemaal niet te spreken maar dat toch zeer muzi kaal is en in dien voornamen stijl gehouden, dien wij van dien meester kennen. De eerste en laatste deelen konden misschien iets beknoptftr zijn van vorm, maar'zij interesseeren toch i dóór een .aangenamen, ongedwongen melodischen gang en door een subtiele in strumentatie. ' tt«*: tweede deel zal wel het meest gepakt hebben; het is een andaute in den eentgjzins tiitgebrèid«n lied vorm. ?' ?De heer TfaofflSön 'speelde dit concert natuurlijk? met overwinning van alle naoeilijktteden. Het kwam mij echter' voor, dat h$'--tBèt een weerbarstige quiat te'kampen had,'"'die de zuiverheid eenïgezins in gevaar braCht en hem'hinderde i«"-hèt ontwikkelen van al de uitnemende eigéhscba;ppen 'zijner canlilene. In'het tweede deel was hij beter op dreef; Vooral in het stuk Van Paganini met zijn octavengangeu, piaziöhti eh andere kunst stukjes. Groot was de bijval dien de heer Thomson wegdroeg ; toch' tras' hij niet te bewegen tot een toegift. ' ; Het concert beg»n met Goldmark's ouver ture Sappho", een goed1 denkbeeld vanden heer Mengelberg, hetwelk in den laatsten lijd meer in practijk is gebracht, om het hoofd nummer vooraf te doen gaan door een klei nere compositie van denze/fden componist. Voorts wei.l het tweede ded geopend met de oruhest-variatiën van Brahms op een thema van Haydn en besloten met Wagner's Tannhiitiser-ouverture. Bijzonder schoon en doorzichtig klonk het orehest in Brahnw' op 5(>. Naar mijn ge voel maakt de heer Mengel'ierg de feminien tusscben de -verschillende variatiën te hing; maar anders niets dan lof voor de uitvoering. Ook de Tannhiiuser-ouverture, ditmaal (foor den heer Mengelher^ met buitengewone sober heid van armbeweging- gedirigeerd, zonder dat dit echter een minder klankrijk resultaat ten gevolge had, verschafte veel genot. Langzamerhand begin! de honderdvijftigste geboortedag van Mozart te naderen (27 Jan.) en men maakt zich allerwege gereed dien dag te herdenken door het opvoeren van's meesters compositien. Ook de kunstenaars onzer ToonkunstKamer-Eauziekavondeu deden xulkï1.1. Zater dag en wel met het strijkquartet in F., de sonate voor piano en viool in Bes (No. 15) en het g-mol strijtcquintet. Het laatstgenoemde werk is daarvan het schoonsteen belangrijkste,tevenseen der meest beminde uit de geheele strij k-literatuur. Mozart heeft hierin al zijn heerlijke lumstenaarsgaven uitgestort. Lichtheid, charme en gratie, dat zijn de eigenschappen, die liet eerste detl sieren. Hartstocht- of diepte vindt men er niet in, ondanks het moi-karakter. Die heeft Mozart er ook niet in bedoeld. Wel vindt men diepte in het wondervolle Adagio voor gedempte strijkinstrumenten, maar U»;h ook geen hartstochtelijke diepte, meer innig heid. Het Menuetto, eenigszins nai'ef van inhoud, vormt een mooie afwisseling tusschen deze twee de'elen en het vurige G-dur Finale is een prachtig slot. Het werk weid meesterlijk gespeeld door de lieeren Flesch, Noach, Meerloo, Kontgen en Mossel. Inderdaad dat was een voor dracht, die zeKs door buitenlandsclie gezel schappen niet verbeterd kan worden. Ook de sonate voor piano en viool, door de heeren Kontgen en Flesch uitgevoerd, ge noot in alle opzichten een superieure vertol king. Het Andactc vooral werd met groote fijngevoeligheid weergegeven Minder goed ge hikte de uitvoering van het qnartet. De excutanten of de instrumenten waren blijkbaar nog niet ingespeeld. Aan de heeren Ai y. Belinfante en S. van Adelberg hebben wij de kennismaking te danken met een nieuw werk van Max Reger, nl. de sonate voor piano eu viool, op. 84 in fis. kl. terts. Zoo langzamerhand raken wij dus ook be kend met de compositien van dien componist, die in Duitschlaud zoozeer van zich doet spreken. Het zou mij niet verwonderen, als velen zich, na het aanhooren dezer sonate, verbaasd afgevraagd hebben, hoe het toch mag komen dat enkelen dezen componist1 vergoden en anderen hem verguizen1." Naar'mijn m^ening verdient hij niet .,cet excèW'honnem", noch cetie indignité". De sonate óp. 84 vind ik een zeer flink werk, in het geheel niet on bevattelijk; de langzame satz en het thema met varatiën zelfs, zeer eenvoudig te begrijpen. Maar ook het Allegro is toch, zelfs bij een eerste aanhooren, niet ondoorgrondelijk. De keuze der thema's mag zeer gelukkig genoemd worden; -ook de wijze waarop zij zijn ont wikkeld; alleen de z. g. Durchfübruug ', om dit moeilijk te vertalen Duitsche woord maar eens te gebruiken, vertoont een ietwat grootere vrijheid dan de componisten naar klassiek model plegen te gebruiken. Het Allegretto (tweede gedeelte), met een zeer gevoelig motief en uiterst beknopt van vorm, daarbij vol afwisseling, tengevolge van het levendige middengedeelte, zal wel bij iedereen dadelijk aangesproken hebben. Het laatste gedeelte, een Andante met variatïn en afgesloten door een fuga, geeft blijk van 's componisten sympathie voor dezen vorm. Hij weet dan ook met zyn me lodieus theaoa veel te doen. Een zeer schóone afwisseling in de veranderingen Houdt de aandacht irf" Hooge mate ge spannen en als dan ten slotte de fuga in snelle beweging door het klavier ingezet wordt, een fuga echter waarin weinig of geen spitsvondigheden voorkomen, maar die meer een geestig, schertsend tonenspel gelijkt dan een ingewikkeld contrapunctisch pro bleem, dan voelt men dat daarmede een werk wordt afgesloten dat in de litteratuur van onze dagen een zeer achtbare plaats mag bekleeden, maar waaraan men moeilijk baanbrekende eigenschappen kan toeschrijven. Men kan het den heeren Belinfante en v. Adelberg niet' hoog genoeg aanrekenen, dat zij de^e gonate in plaats van een meer z.g. dankbare he.bben ge^peekl. Zij kunnen er van overtuigd zijn, dat zij zich op die wijze ten zeerste verdeinstelijk gemaakt heb ben voor de kunst. De heer Belinfante had van het werk, een apalyse met mu/.iekvoorbeelden geschre ven waarmede hij zeker de toehoorders ten zeerste heeft verplicht. De uitvoering was zoo klaar en duidelijk als men maar wenschen mocht, alleen klonk de Schiedtnayer-vleugel een weinig kort van toon. De overige werken van den avond waren Andante voor violoncel van Sitt (de heer B. H. DriUrna) viool-concert no. 8 van Spohr en cello-sonate, op. 09 van Beethoven. ANT. AVERKAMP. . Teaioüiistei!iiiifiD£i:jenKüiist Dat gij o jfitgd in deze print Atfijd u zelve'Spelend vitidt"t De werkzaamheid der vere'ehiging Kunst aan het Vrolk is reeds hierom zeer op prijs te stellen, dat van het platgetreden ten toonstellingsterrein de grenzen aanmerkelijk verwijd worden. Voor hen, diéeen tentoon stelling .identificeeren , met een verzameling schilder-, teeken- en beeld! o;iww;erken, wordt aldus de kunst als een ,groot belang iii het leven, aanschouwelijk .bewezen .en levens geven haar successievelijke ondernemingen blijk van een overtuigd en krachtdadig streven naar het voorgenomen doel: kuas-t aan het volk te brengen. Want buiten alle kijf is de ijver der vereenigiug, bij liet arrangöeren van tentoonstellingen, die uit hun aaid heel wat beslommeringen en bezigheid vorderen. Zoo is dan nu in elkaar gezet een tentoon stelling: Kind en Kunst, die te aanschouwen geeft een zeer uitgt breid assortissemont van prentenboeken, piattn en speelgoed. Ken overzicht van den geëtaleerden voorraad doet bedenken welke inspanning het bijeerigareii en- uitkiezen van dat al met zich bracht. Deze opmei kingen voorop, bij wijze van een hulde-woord aan de uitvoerende commissie. Over liet geëxposeerde zelf kan in 't alge meen gezegd worden dat het van een be langwekkende verscheidenheid is, dat de onderafdeeling fpreigoed een bijzondere attractie uitmaakt, dut en dit is 't voor naamste veel mooie dingen op 't gebie i van preutkunst vallen te zien. Ik wensch de beoordeeling bij deze algemeene termen nu te laten, otn baan te maken, voor het uiten van overwegingen betretl'ende'de principieele strekking van deze kunsiélalage, - als kunst i u het kinderleven. Ik bedoel, deze kunst productie te bezien in haar pedagogisch karakter. U'elke kunst het kind moet worden voor gezet is zeker een der moeielijbste vraagstuk ken van etlüschen aard. We raken er, geloof ik, wel eens op al te eigendunkelijke wijze, aan de oplossing met hut opdringen aan de kleinen van platen en speeigerei. zelfs met vertellingen. Zeker, er zijn veel dingen die we om den leegen zin van den voortbienger, of door kennelijken wansmaak, voetstoots kunnen onwaardig keuren voor de belang stelling van hè» kind, -fchadelijk achten mogen voor de vorming van zijn schoonheids.'.in. De regelaars dezer tentoonstelling hebben weder getracht door het stellen v au vergelijkingen de nietswaaidigheid als kunst voortbrengsel van sommige voorwerpen aan te toonen. Maar het klemmende is hier meer, wat onder hetgeen dat om zijn künstgehalte te prijzen is, wél kan strekken tot genot en geestelijk vertier bij het kind. Dit blijft het gewichtige vraagstuk, voor welks al te gereedelijke oplossing een groot meusch moet terugdeinzen. Wij hebben allen in deemoed terug te treden voor het kind, in zijn geeiguridheid de wereld aan te zien door het ongerepte gaas zijner impulsieve vsrbeeldingen, zich voorstellingen bouwend uit de dei nende glanzen zijner verrukking. Wee ons als liet daarbij, uit de macht van zijn natuur lijke onderscheiding, critiesch ging toezien op ons bedisselen van mooi en leelijk, van goed en kwaad. Onder welke voorwaarden zijn wij geschikt tot zuiverste levensaan voeling, met on'.e aangeboren ontvankelijkheid voor schoonheidsindrukken, of kunnen we ten rechtste bestieren ons veimogen tot on derscheiden waarheid van schijn? Zonder een geformuleerd antwoord hierop te geven, erkennen we, dat wij a's volwas-'eii-iuensch tegenover het kiml-mensch staan in de vei houding van. onrein tegenover rein. Hierom reeds, dat de geesteiijke expansie bij het kind, in zijn begeerte het leven te omvatten als vreugdendrager, met zijn on eindige en onnaspeurbare bekoringen, uit eigen kracht zich /elf houdt, dat wij echter er op bedacht zijn door uiterlijke aannnkkering, dien tocht uit onze iunerüjkste ge schapenheid te onderhouden. Tegelijk zien we in, dat daardoor ons volgroeide be wustzijn nog niet een gewisse waarborg is voor de rechtgeaardheid van onze vergtands- en gemoedsbewegingen. Jesus zei: die niet gelijk is aan een kind zal het Kijk der Hemelen niet binnengaan en Spinoza verklaart niet te weten hoe hoog een knaap moet geacht worden. Als we in smartelijke ontzinking aan ons groot menschzijn, snakkend naar vrede met ons zelf, verlangen terug te treden in de wereld van onze kindschbeid om te lierproeven den smaak van zielsgeneugten, te hervinden de mysterieuse gangen van het verbeelden uit dien tjjd, zien we, da.t van onze vatbaarheid voor levensvreugde veel is afgevreten door de volwassenheid der jaren. Het trachten naar geestelijke opheffing in ontwikkelen van natuurlijke hoedanigheden, is misschien een onbewust zoeken naar aanvulling van die verlorene genade. De zucht naar zelf behof d by het kind, beteekent het machtig blijven 4er Vreugde; zijn heele bef taan teert er op en van achter de tranen, die Over zijn oog leden biggelen, dijdt weer aanstonds de glans der vergenoegdheid, als in verrassing van de bedroefdheid. Wy groote menschen, hebben te veel bedorven aan ons zelf en moeten het inboeten, kunnen het meest tot verinniging komen, onze mooiste eigenlijkheid terug vinden, op den weg van het leed en de verzuchting. Dit inzicht kan ons weer in het verloren Paradijs van den kindartijd ver plaatsen, en al zien we met nog zooveel weemoed de lange lanen af, eertijds bevolkt met onze verbeeldingen, we proeven toch weer de zaligheid van te leven aan. Overeenkomstig de zuivere levenshouding van het kind is ook de werking van zijn waarnemingsvermogen. Hoe zet zich in zijn orde van denken en opvatten het begrip der plastiek, welke voorstellingswijze of gedaantevormins» is het kind weigevallig-t, om tref fend zich aan te passen aan de speuringen van zijn fantasie, kennelijkst aan te duiden de houding, het karakter, dat de dingen voor zijn oogen aannemen ? 'Onder werken vorm moet het kind den humor worden geboden? Kr is een onder scheid, zeer fijn, tusschen het potsierlijke en het caricaturale; het kind, «met zijn nog onverzuurde levenservaring, ontdekt alleen liet grappige of het monsterlijke; de caricatuur, een uiting der spot, ontgaat hern. (Kr is in Duitschland een prijzenswaardig ijveren naar het vervaardigen van deugdelijk kinderspeelgoed ; vooral wordt gestïeefd om door uiterst vereenvoudigen der vormen, het type van. een dier of voorwerp scherp te doen uitkomen. Maar waar is de overgang tot het gechargeerde, gevqlg va.n de groote meuEchen-neiging tot fctyleerepïEn dit, als ten vermogen van gerijpten in kunstbegrip, geeft de dingen een gedaante, dje. cie kinder lijke belangstelling verder van' zich houdt dan de gewone piü!!?!', dfe'wlj kennen.) ? 'In déuitvoering van teekenen zelf welke spfeektrant in lijnen is hem verstaanbaar? Die een-prentenboek maakt of een sprookje verzint, zal wel allereerst deze vragen zich te stellen en durend voor te houden hebben. Zorj,der zijn eigene verbeeldingswerking of observatie prijs, te geven, zal hij toch zich zelf in zoover terug te stellen hebben, dat de conclusie's zijner waarneming aanneem baar worden voor het kind. Zelfs beroemde teekenaars van kinderboeken schie'ten, mijns inziens, tekort aan deze gewichtige vereischten, missen wat ik zou noemen, den vertrouwelijken toon in mededeelen ; ik noem zelfs Walter Crane en bij ons van iïoylema. Ais mooi voorbeeld zou ik willen stellen Kale Gioenaway, en onder de hollanders is, de nog al onbeholpen en zwak tee-kenende Cornelis Vetb, in dit opzicht zeker ver ver kieslijk boven den vaardigen Vaarzöii Slorel. Waar de opmerking werd gemaakt, dat de oude sprookjes altijd nog veel meer bij machte zijn indruk te maken op het kind dan de moderne wijs bedachte verdichtselen, kan dit ons doen overwegen of er hier geen parallel te trekken is met de voortbrengselen van beeldende kunst. Do oude naïve centspreiiten mochten wel sterk op onze kinderlijke verbeelding inwerken toch.' Waarin de vol wassene met zij u wijs overleg, door ervaren heid in het leven verkregen, boven bet kind uitsteekt, dat kan hij zeker vruchtbaar aan wenden. Hij is zelf ook kind geweest en kan met zorgvuldig gebuiik der herinnering de bewegingen zijnet kinderlijke aandoeningen, vooral ook den ontwikkelingsgang van zijn : smaak en de verbreeding van zijn opmer ken naspeuren. Zyu arbeid heef c aldus een dubbel duel : ten eerste het kind genotrijke geestesbezigheid te geven, ten tweede zijn ontvankelijkheid te leiden in die richting, dat zijn zien zich verheldert en verruimt tot zuiverder schoonheidsberkenniug , die zijn later leven verheugender zal doen zijn. Maar ook hier, bij het aankweeken van den smaak, moet hij zich altijd bewust blijven, dat er in de onbevangen wenken van het kindcr-verstand een wijsheid kan zijn, superieur aan de wikkende rede van den volwassen mensch, d<tt hét bezonnene op voedkundig beslieren, altijd toch een tasten blijft -jiaar doeltreffende middelen. Het kind a!s vertegenwoordigend de kiem in een natuurkracht, die naar ontwikkeling dringt, staat buiten den kring der beschaving met zijn wisselende ideeën en overtuigingen. Waar wij ons zijn meerderen achten door de ervaring der jaren, is bet boven ons verhe ven door de waarachtigheid van de levensopwelling, die in zijn verschijning en zijn landeleii zich regelrecht ontspant. W. iSTEENIIOl'F. A x M ie S.u.oiinxs, 'Verzen, Bussum, C. A. J. v. ishoeck MCMV. Het geluid van de stem, dat de verklanking is van den iunerliken strijd zijner bevrijding zoekende hartstochten, dat het léven-gevende is in het schoonheid-beeldende vers, i^shet essentieele van den dichter. Waar dit in ver zen, zijn zij dan nog zo verward, nog zo on zuiver, nog zo doorbroken, is, daar is ook zijn dichterschap verzekerd. Maar de veelheid der gemoedsbewegingen die naar bevrijdende uiting dringen, behoeft een sterk en klaar verstand dat deze uUing leidend cie bewegin gen beheerst. De veel-enige,innerlik onenigo, chaötiese gevoels-idee die uit de aandoening in de dichterziel geboren, zich te objectiveren streeft, spiegelt zich in bet passieve bewust zijn, van waaruit de werkende geest, gericht op de werkelikheid, haar uitbeeldt in vormen ontleend aan die werkelikheid, en zo de schone verbeelding voltooit. Kn daar de vibratie ca», inyeliovden drift. De violist vjelt het zijn enig wezenlike en zijn betonende vingers geven het iu het geluid van zijn streek. En de redenaar en de dichter, zij weten dat dit in ds klank van hun stem het aandacht-spannende ij dat de menigte toegenegen luisteren dcet, heenluisteien door de woorden naar die betove ring die dat stern-geluid heeft. Daar echter waar de beheersing ©ntbreekt is de stem schreeuwerig en leegen het gehoor wordt niet in aandachtigheid gespannen, maar vermoeid en gekweld; het vangt de vergankelike klanken op als losse brokken geluid; het kan verstacdelik de zin der zegging beseifen, maar wordt niet doordrongen van h«ar waarheid. , Kn dan nog, daar waar ook de drift ont breekt, ontbeert het gesprokene alle waarheid. want daar is geen leven meer. Zo is déstem van den redenaar die ... er niet is ^?die er niet is aangezien niet iilti hem geluisterd worden kan, en immers, de oavernomen stem mist hare bestaansvoorwaarde ; zo ook is de stem van den retoriesen dichter die er niet is, zou ik weer willen zeggen want bij het retoriese eindigt het dichterschap ; maar hem. dan -die zich dichter noemt meen ik, die uit zijn geheugen dat de herinneringen bevat van de talloze door hem gelezene verzen hun ritmen en klanken deze herinneringen weer geeft met slechts dit eigene, dat het bedoelde geluid" en dus het meest wezenlike, wat niet door de gedachte omvat en door haar her innerd kan worden, maar alleen op Iringen kan uit de aandoening en hare veel enige .strijd, aan die weergave ontbreekt. Daar ontbreekt de onmiddelike idee en zoalleleven. Dit ook in het werk van mej. Annte Salomons. De verzen zijn vrij glad ^eschre ren en die handigheid geeft hun een schijn van vast heid. Onmidielik blijkt dit waar getracht is hevige aandoening of hartstocht te beel den, want daar gaat alle schijnbare gedra genheid over in schreeuwerige ongebondenheid. Meestal ontbreekt wezenlike hartstocht en is het geschrevene een herinnering aan het vroeger gelezene, of dit, verbonden dan, met een zwak eigen gevoel als in enkele lente-verzen wel is maar te zwak om uit zichzelf tot uiting te dringen. Er is, om een oude tegenstellende zeggingswijze te ge bruiken, aan dit boekje gewerkt met het hoofd en niet met het hart en dit weinig gevoelde en meest bedachte verklaart het stemmingfloze en het schaars eigene in beeld, klank en ritme. Voorbeeld biervan geeft bijna ieder gedichtje van deze bundel. Er is geen dat deze fout speciaal heeft in tegenstelling tot beteren, en fout waaronder een min of meer sporadies verschijnsel ver staan wordt kan men dat wat ook kenmerk van het geheel is eigenlik niet noemen. Lichter, wordt dat aan te geven, wat de kiem van het goede in zjch draagt; een, zekere mate van gevoeligheid, die bij ba-* perking van schrijven en bij ernstig onder zoek van het schone in het werte onzer twee enige dichteressen: Helene Swartb in hare vroegere periode en Henriette Roland Holst, zich bij mej. Salomons tot iets moois kan ontwikkelen. i ? Het zuiverst is dit in !de eerste verzen wan de bundel blz. 4, , 7 en 8 ?;? nog eriigzifis naïeve en half-rijpe verzen, maar di£ juist daardoor de bedriegelike g adheid missen die nagenoeg overal elders de plaats'van het geVÖeTlbïeeia't. En dan in het lentegedichtje blz. 34 : Uit donkergrijze wolkenlucht ? Drupt langzaam suizelend ,<de'reegen,, De kale booiuen trillen zacht,-' -'. Stil wachtend staan de zwar|si..wégeiv Een zoele geur zweeft in liet oad; Eu wekt gedacht' aan lang geleden. Kr is iets heerlijks in de lucht, Toch zwaar-vol van weemoexUgheden. O Lente, L-Hite. kan het zijn, ?Kom je terug uit verre landen, En wil je nu m'n droeve pijn Wel troosten mei je zachte handen ? Hierin is werkelik gevoelen het is gevoelig gezegd. In-tegenstellin-g ermee d« lente-verzen op blz. 100?101 : O, lief, ik kan. 't niet meer dragen stille, Ik voel, dat 'k ga gillen, het uit moét gillen l tl dit weeke, zoele leutelicht, Want heel m'n wezen is 'n jou willen, Je oogen, je 'wangen, je heele gezicht, En stijf om m'u hals geslagen je armen, Om te troosten mij, arme, Alleen, zo3 bedwelmd door het nieuwe licht. En o, op m'u oogen je lieve lippen, Ze branden, branden. . . . Kn om m'n hoofd, dat ligt verslagen, Je zachte handen. O, lief. m'u lief, wees stil, 'k ben gebroken Van lente, en liefde, en groot verlangen, Vaag deunt 't in m'n oor nog van lente[ zangen, Laat.m'u oogen toe; 'k doe ze niet meer [open. Dit is barbaars en behalve die ene goede regel : .... zoo bedwelmd door het nieuwe licht, een, ook door tegenstelling met het vorige, dtiidelik voorbeeld van wat ik de schreeuwe rige, .ongebondenheid noemde. Goed is verder: Avond (blz. 56) Blauw ligt de straat in 't schemerlicht; De lenteregen suizelt neer, De boomen, even groen getint, .Staan in de stille lucht heel teer. Ik hoor van stemmen vaag gerucht, Wat moeëmenschen gaan van ver;?. Door bla-uwiggrijze wolkenlucht Schijnt zacht en bleek een enkle ster. M'n handen liggen in m'n schoot, Eu droomend kijk ik voor me uit; Een wondre geur trilt door de lucht En in m'n ziel een jong geluid. En dan blz. Si, Ie kwatrijn en blz. SU deze regels : En eiken dag weenen uw oogen zacht Hun weemoed over mijne oogen uit, Weemoed, vaag schijnend door de ruwe ruit Van scherts, die voelen te verbergen tracht. Dit is alles wat buiten het karakter van het boekje valt. Maar deze enkele goede ge dichten, of ten halve goede die in een bundel gaaf werk onaangevochten blijven, maken deze uitgave nog niet tot een prijzenswaar dige daad. . * * * . Hoe verheugend ook de belangstelling is voor de litteratuur van dezen tijd, die wel blijkt uit de makkelike verkoopbaarheid van tijdschriften en boeken, is in deze belang stelling werkelik een gevaar, n voor do litteratuur zelf n voor de schrijvers. Déze immers vinden te licht bereidwillige uitge vers ook voor hun half-wasse werk, waardoor zij, niet gedwongen tot beperking en schif ting, in bovenmatige productiviteit van het middelmatige volharden. Door redeloze eer zucht bevangen zien zij niet in dat het zich zelf stellen ener te uitgebreide taak hun werk in diepte verliezen doet naar de lengte wint; dat zij hunne schone gedachte tot volgroeiing geen tijd latende verminken tot rneerofmiii gelukkige invallen, en dat zij in de overveelheid van hun on-schone woordenreeksen de eigenlikeschoonheid, zo zij er is, onbervind baar maken. Deze neergang in de waarde van het werk, waarvan de oorzaak ligt in

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl