Historisch Archief 1877-1940
Tfö. 1431-'
1>E AM Stf E R D A M M ER WE E E B L AD -VOO R NE D E R L A N
U«hf rtrime waardering van al het geschrevene,
Wordt door de te beminnelike critici niet ge
remd. Wanneer deze zei? goede artiesten zijn
vooral, is hun welwillende lof van vaak obscure
télenten te meer onvërantwoordelik en tillen
zj rodoeade beginners 'Uit wie ièta goeds
?worden kon, dikwels met deerliken val, over
hfet paard. Dit paard, hier onze litteratuur, is
wwnig gebaat, aangezien het zijn verwachten
bergder niet vindt en binnen korter of langer
tgd wel op onheilbrengendèn hol zal slaan.
Wanneer eenmaal de verwarde lelikheid het
?weinige schone geheel overstelpt, en het
publiek, afkerig geworden het schone met
het . slechte verwerpt, verliezen ook zij die
het dichterschap bezitten belangstellingen is
de noodlottige verwijdering tussen .kunstenaar
en volk weer dieper te betreuren naar zij
in den laatsten tijd, tenminste in ons land,
al minder ver werd door de
smaakopvoedende kracht van de beweging van 80.
Waar in den aanvang der bloeitijd de woord
kunst kunet van hartstocht was, is zy ene van
bezinning geworden en ook de kritiek is meer
wjjagerig-beschouwenddananalxties-polemies.
Een gelukkig verschijnsel. Want de bevochte
zege geeft de rust 'waarin de door kamp ge
sterkte krachten de arbeid-in-schootnheid vol
maken kunnen tot de arbejd zelve schoonheid
wordt. Maar gevaarvol ook; want stilte 'na
strijd breekt de weerkracht en innerlike ver
slapping is een vijand, te meer te vrezen naar
Tiij verraSerlik is.
Nov. *Ü5,
- M-AURITS UYLDEIKT.
Ds grüsaard eihet meisje."
JOH. \V. BROEMELET, De grijsaard n tiet
meisje. Amsterdam, Schellens en Giltay.
Het volkje van Waterhoek is een bende
liederlijke kerels en wijven, bruut-zinnelijk.
.Zy leven een bestaan dat vo'i is van- koddige
en, gemeene avonturen, en het weinigje
v«r%tand, dat hen onderscheidt van den heer
van Kukeleku en zy'n harem, gebruiken zij
om elkaar een hak te zetten en echtgonooten
te misleiden. De bonte en komische
tafereelen onder, hen herinneren aan oude kluch
ten en schilderijen van Jan Steen.
In hen woelt "en werkt -een overvolheid
aan zinnenleven, dat evenzeer, maar ver
borgen onder huichelarij, de geestelij sen van
den omtrek beheerscht. Maar de personen
voor wie dat ^innels^eïeeji noodlot wordt,
Kftn De grjjstófti en hét meteje/'.
Als de hartstocht van Adelgcmd-ébevredi
ging zoekt bij hem dien zij niet waarlijk
liefheeft en tóch Me schrijver zegt (deel JI.
blz. 23): dat het in onschuld was, o .in de
heerlijke onschuld 'van een, die de natuur
volgt zonder meer''; dan tooot hij niet te
weten wat onschul l is. Al haar naïeve on
bewustheid kan haar niet vrijspreken van een
ongelooflijk gemis "aan natuurlijke schaamte.
Zij het ook, dat wij haar drang naar zinge
not begrijpen, men kan het geen onschuld
noemen, daaraan toe te geven zonder n
-enkel. blijk van maagdehjken schroom. Ik
zeg niet, dat er .geen meisjes zijn zooals zij,
maar verkeerd is het, dat de schrijver haar
?wil 'ophemelen. Gwaas is -het zelfs, dat hij
haar, die in de omhelzingen van den grijsaard
toch wel de laatste pporen van schaamtege
voel wdarvari de aanwezigheid nooit ge-!
bleken was zal verloren hebben, plotse
ling een opwelling daarvan laat ondervinden
bij het zien van den jongen Diederik. Het
Staat er duidelijk : als ontwaakte eerst nu
haar meisjeaschaamte, die ze niet gekend had,
toen ze zich gaf den Grave dien maannacht,
'a blos steeg naar de wargen haar. , . .'' Zij
ALS DE SERINGEN BLOEIEN.
JVaar het Deensch, van J. BI.ICHER CLAUSEN.
Rondom haar op den grond en op alle
stoelen lagen de bloemen iu wilde wanorde.
Zelf stond zij midden in een bos sparregroen
en loof en vlocht kransen van rozen en leliën,
gouden regen, seringen en hagedoorn de
eene guirlande na de ander*. Steeds meer
kwamen er een. weelde van sterke, warme
kleuren, die een schrynenie tegenstelling
vormden met haar donker rouwkleed. De
kleine, blanke viugers bewogen zich zoo zenuw
achtig druk, dat het pijn deed er naar te zien.
Zg had daar nu al meer dan een uur ge
staan, af en toe van vermoeidheid leunend
tegen den muur, doch zonder ook maar een
tnkelen keer op te zien. Eerst toen zij aan
«en tak bloeiende seringen kwam, die haar,
terwijl zg ze aanraakte, een bed wel menden geur
tegemoet zonden, ontroerde zij eensklaps eu
liet zich willoos op een stoel neerzinken.
Was het werkelijk zoo koud in het groote
ledige vertrek, dat zij kon zitten rillen, terwijl
buiten de Juni-zon scheen ? Of was het omdat
iu de kamer daarnaast een doode lag ? Zij
omsloot de seringen met haar eene hand en
bracht ze vlak bij haar gezicht. Ach, welk
een geur! zoo bedwelmend sterk, zoo heerlijk
zomersch, en wat al herinueringeu lag erin
verborgen. Zij moest de oogen sluiten en
terugdenken. Juist zulke groote seringen
als deze bloeiden bij hen thuis voor het
raam, waar zy ah kind door kroop, waarin
zij als meisje had zitten droomen. Ja, want
natuurlijk had zij gedroomd, zij ook. O/er
trouwen dacht zij toen nog niet het trok
haar niet aan maar zij wilde wel graag
weten wal Liefde H. En hij. dien zij lief
zou hebben, moest manlijk, liink en mooi
zijn vooral mooi.
Ja, zij herinnerde het zich alles goed, en
trots de treurige omgeving moest zij glim
lachen als zij bedacht, hoe gemakkelijk zij
dien eisch van schoonheid had laten vallen,
toen de rechte kwam.
Manlij t was hij voorzeker: hij wekte ver
trouwen alleen reeds door zijn eerlijk, goed
hartig gezicht en zijn breede schouders, maar
mooi? geen sprake van. Daarentegen was
hij geestig, levendig, vol onverwachte invallen
en ideën, en wat alles zegt, hij was de rechte
voor haar, haar andere helft, die zij in on
bewust verlangen gezocht en gevonden had.
En daarom moest zij hem liefhebben, zoo
onbeschrijfelijk, zoo gremerrioos! 't Was heel
haar kinderlijke liefde, die zij hem gaf, maar
heimelijk, voor ieders oog verborgen.
Er ging een jaar heen en in dien tijd ont
wikkelde zij zich van kind tot vrouw, alleen
door hare liefde.
Toen veiloofie hij zich met haar oudste
zuster en toen begon de strijd, de eindelooze
etrijd, die haar voorhoofd groefde lang voor
den tijd n rimpel voor ieder angstvol
voelde dadelijk hem lief te hebben, was het
dus een blos van schaamte om het leven
dit züleidde en waarvan zij nu de laagheid
inzag ? Neen, daar lezen wij niets van: de
schrijver zegt alleen, dat zij bloosde'omdat
zij iemand zag voor wien zij liefde gevoelde.
En zulk een blos zal alleen op déwangen
van waai lijk onschuldige mei<jes zijn.
Meer in haar rol U Adelgonde, als zij
Diedeiie tot zachter oordeelen tracht te brengen
over haar verhouding tot den ouden Grave,
door de in-gemeene verklaring: 't Gebeurde
zoo weinig, hemch, zoo weinig." En als kort
daarna de grijsaard haar omarmen wil, haar,
die nu toch gelooft, Diederik lief te hebben,
dan zou ze zich, Adelgonde, overgegeven
hebben zeker, gansch en al. zonder een'ge
terughou liug, onbevredigd als bij haar was
langer dan 'n maand al haar steeds sterker
haken naar zinnelijkheid, aangewakkerd nog
door haar omgang eiken dag met den vrou
wenveroveraar Diederik, wiens omarmingen
waren dusdanig, dat ze er -aan te denken lag
gansche nachten, woelig, vol verlangen."
Dus de omhelzingen van den een doen haar
toegeven aan die van den ander. Vreemde
onschuld"-! Neen, neen, liet ze 't bekennen
zich, eerlijk, zonder schroom: hoog boven
dat alles was machtiger wenkend de wellust
om den wellust zelven, sterker en
breedergolvend dan elke and're drang van heur hart."
Scheen haar karakter ons totnogtoe raad
selachtig doordat de schrijver ons een rein
heid trachtte op te dringen, die zij niet bezat;
hier wordt zij ons geopenbaard, als het slacht:
ofter van haar zinnelijkheid. Uier wordt zij
het zichzelf ook bewust. Als zij dtn volgenden
dag met Djtderik vluchc om aan de Twee
heid: wellust-om wellust, en wellust-in liefde,
te ontkomen door het kiezen van de laatste,
als zij na orgiën en smaad, ontgoocheld
weerkeert, naar het kasteel waar de grijsaard
st^rtfe'nde s iu waanzin om haar ontrouw,
dan vlucht- zij k-ort daarna het bosch in, ont
moet in Claes den waanzin zelf en dn harts
tocht van den krankzinnige doet beiden den
dood vinden.
Wat de schrijver wilde, was «blijkbaar de
jigliehamiiig van het niets-dan-zinnelijke, bij
jje lagere -individuen leidend tot een klucht,
bij de meer verfijnden tot een tragedie.
"V^an opzet is het boek lang niet
onverdifefistelijk. Broedelet heeft eeu buitengewoon
talent, omstandigheden tot vervlechtingen te
.doen samenloopen en zijn typeering is, hoe
gt'chargeerd, dikwijls hoogst potsierlijk.
.Maar er is u hoofdtaak die hem belet
heeft, dit boek te maken tot een werk dat in
a-1'e,. opzichten boeit, tut. een groote groepeo
ring van komische dorps- en kastiielscènes
om het dram i van AiVelgoiida's zinnelijkheid.
Het is de stijl, die doorloopeiul onvoldoen Ie is.
In felle verbloeding stond het bosch. Het
frissche herljt-palet kleurde met tin-en
helrossig, appelgeel en bruin-gouden
vervroolijiend wel, want licht was 't ronJ-orn, maar
droef-aandoend toch ook, wijl verstening was
overal waarheen men staarde den omtrek
wijd. In bange afwachting van nabijen winter
leken de stammen, kaal en gernischloos, en
waar dor geblaart', ritsel-fluist'rend, daalde in
tragen val, scheen 't, als dekten die met
doodskleed zacht de naar eeuw'gen slaap ver
langende, van vreugden o, al te moede aard!"
" Van dit alles is misschien alleen het
eerste, zinnetje een wezenlijke indruk, direct
uitgesproken. De rest is gestotter van
gemeenplaatsen. Het herfst-palet kleurde.,."
is zelfs schromelijke onzin. Dat
hakkelige verbrokkelen van den volzin heeft
Broedelet overal, enkele gedeelten
uitgezonIIIIIUIIIIII1IIHIIIIIIIIII11II
uur van haar leven, van het oogenblik af,
dat zij als bruidsmeisje op zijn huwelijksfeest
danste, tot dat waarop zijn jongste kind ge
doopt werd. We! moest zij sterk zijn, dat
al dat leed haar niet gedocd had !
Wat had zij een merkwaardig weerstands
vermogen gehad, zeifs in de oOienbdkkeu,
dat zij vreesde toe te zullen geven!
Maar daarvoor wa-t ?.y ook later beloond.
Weer veroorg zij haar bleek gelaat in de
seringen, en om den moud met de scherpe
Jijdenstrekken speelde iets als een glimlach.
Want dat leed was immers niet eeuwigdurend
geweest. Ka zeven lange jaren was het geluk
gekomen, waarvan zij gedroomd, waarnaar
zij gesmacht had, zonder het zich zelf te
durven bekennen eu altijd bang voor de
vragende oogen.
Het was een middag juist als deze zwoel,
onweersachlig eu bezwangerd met seringe
geur, dat zij hier in deze zelfde kamer ge
staan had, kransen bindend voor haar zusters
baar groote, zware kransen zij kon er
nooit genoeg maken. Uren had zij hier ge
staan en gewerkt met brandend heete han
den en zware oogleden. Groote tratien waren
er op de bloemen gevallen, maar af en toe
had een glimlach ze als weggeschrikt, en dan
was zij begonnen aan nieuwe kransen, n
voor iederen glimlach, die er nitt had mogen
zijn. En de wilde rozen hadden hare vin
gers tot blotden gestoken en waren ten slotte
met hun spitse dorens diep in haar fijne
huid gedrongen.
Toen was het oogenblik gekomen, dat zij
met heel haar bloemenweelde naardedojde
ging. Gou len regen en seringen had zij
rondom de baar gestrooid en daarop wus 'zij
neergeknield met een vurige bede om
vergill'enis op de lippen: Zij was niet zoo slecht
als men zou denken neen, werkelijk niet.
Nooit had zij haar zuster hst geluk mis
gund nooit, dat wist uij, want zij had er
ieder uur van den da i tegen gestreden en
zich niet gewonnen gegeven. Maar thans,
nu dit gekomen was, zoo onverwacht, z >o
gemakkelijk, nu mengde zich in haar droef
heid iets, dat op een heerlijke verwachting
geleek. Zij verachtte er zicli zelf om, zij
haatte zich zelf maar zij kon het niet
terugdiingen, zij had er geen macht over
het was er nu eenmaal, lachend orn al haar
strijd. Moesten de kransen nu geen zoenolt'or
zijn voor haar slechte gedachten, o, waren
zij dat niet? Zj wilde ver van hier gaan,
ver weg van hem, een plaats zoeken bij
vreemden en nooit hem terugzien, om niet
haar schande te vergrooten. Maar lief hebben
moest ?,ij hem tot het laatste, daaraan was
niets te veranderen. Weenend was zij opge
staan, maar met volmaakte zelf belieersching
had zij zich den volgenden dag reisvaardig
gemaakt. Met zijn kleine jongens om hem
heen stond hij in de deur, verzonken in ge
dachten aan eigen leed en niet in staat haar
te begrijpen, zooals zij daar Schijnbaar onbe
wogen afscheid van hem nam. Maar toen
hij haar had willen omhelzen, had zij zich
schuw teruggetrokken en hem den rug
toege-keerd. Teen had hij haar aangezien met
derd waar het komische of hartstochtelijke
hem meesleept tot een loopender etijl. Het
aaueenvoegen van korte tusschenzinnetjes tot
vohinnen van een bladzij soms (zie pag. 204
2e deel) werkt in de ernstige gedeelten aan
stellerig, in de luimige droog-konüek.
Daardoo'r mist zijn stijl nagenoeg overal dat wat
hij noodig zou hebben om uitdrukking te
geven aan zinnenleven om zichzelf,
goedlachsche rondheid, ón-beschoolmeesterden
hartstocht,
Adsjie l" zei meester en trok terug snel
z'n caput, vol sikkeneurige gedachten, nu 'n
opkomende verkoudheid z'n wijsgeeren-brein
dreigde met omueveling van z'n anders zoo
scherp-juist denken, doch d,eed 't zoo haastig
niet of z'n hersenpan kwam'in aanraking nog,
onzacht, met 't steenen deksel, dat de met
selaar, die liefst zoo gauw mogelij k terugkeerde
tot den begaueu grond, plaatste krachtig waar
't hoorde, wat den verschrikten philosoof
tuimelen deed van z'n wank'le verhevenheid
en terecht kwam hij, meesleurend half 'n
paar van z'n kle.uterdiscipeleu, met z'n neu.s
in den inktpot, als drinkend aan de bron
zelf van z'ii schrijfkunst."
Hè. .. !! ik ben beu van het overschrijven.
Werkelijk als u zóó uw grappen voordraagt
lacbt niemand erom. En wie voelt zich1 aan-.
gedaan bij een ontboezeming als volgt?
Hei, hei, hei! Is er d<n geen, die me
helpt ? Kom, kom, kom ! Als 'n arme schooierd
sta ik; wie stut me? Ach, ach, ach. Hei,
hei, hei! Hooren jullie me dan' niet? Grave
van Eelwald ben ik, Ivdmund, de eens sterke
Eduiund ! Hei, hei, hei, wie helpt me ? Wee,
't geboomte kreunt, 't Is de dood, die 'm
dat doet. 't Z.viept om me, al't geteisterde
hout. En o, o, die storm, die blaast, blaast,
blaast! Hei, is 't gedaan nu, zeg? Ik wil
niet langer om uie, dat geraas. Zwijgt, zwijgt!
Stilte, rust, rust. Ik gebied, ik, ik, ik!"
Hier zoekt de schrijver in onmacht baat
bij kermisgeschreenw. Had hij voor al dat
onnut geraaskal n fijn zinnetje kunnen
neerschrijven, schijnloos, maar al het
vreeselijke door ons heen doende vlijmen van
zijn wanhoop! En wat te deuken vaneen
nar die.eeji Sriitimcnteele bespiegeling gaat
houden, louter valsche pathos in geaii'ecteerde
en in den grond banale beeldspraak?
Als de ijzel dekt stam en 't dorre blad,
ijsband stram legt al riinp'ling fleurig,
sneewwolken kïjui staaplen vol bang-grijze lucht
en 't laatste, vogelijn bevroor op d «oden tak,
zit koning' Winter eenzaam op z'n slot en
peinst e 11 "peinst, of niet de zon, die .week
op 't griuuaen van z'n koud gelaat, was te
herroepen door zijn rnacht'geri wil of daad
van groot geweld. Etc. etc."
Zoo ook de biecht van zuster Bertha. En
aanstellerig is ook het opzettelijk herhalen,
aan begin en einde van vele hoofIstukken,
van trekjes en zinnejes die niets
belangwekkends in zich hebbin.
Alles samengevat, liggen de verdiensten
van dit werk uitsluitend in de bedoeling
Dat dit voor het boek zelf niet veel i-1, is
waar; maar nit die bedoeling en den opzet
van menig bont tafereel blijkt een overvloed
aan fantasie, die bij meerder stijloefening tot
sympathiek werk aanleiding kan geven. Het
bizarre van woord en zinslxjuw, dat Broedelet
verlokt, is voor dit soort arbeid al heel weinig
geschikt. Klaar en open, direct en (rellend
moet het zijn, en liefst wat beknopter; wil
de bedoeling van den sein ij ver: plastiek van
het louter-zinnelijke leven, zij het in ernst of
boert, niet enkel begrepen, nuar ook gevoeld
worden.
Ai.EX GUTTEI.I.M;.
HiiiiitiiiiiHuiiiiitmiiHiiimnu
een blik, waarin zij las, dat hij haar begrepen
had, en terwijl zij wegreed was hij haar na
blijven staren.
Toen begon voor haar de ellende opnieuw
en heviger dan ooit te voren. Nu had zij
zich ve'raden, nu had zij haar verdriet niet
meer als een heiligdom in haar hart, door
niemand ooit betreden; hu wist hij den
weg en kon haar daar vin ten wanneer hij
wi de. En hare liefde? die moe4 sterven,
jui-it nu het oogenblik was aangebroken, dat
zij had mogen leven. Sterven.' sterven l het
klonk zoo onverbiddelijk bard in hare ooren,
terwijl zij langzaam den stotii^en weg afreed
naar het station. Maar het moest ! het moest!
Zijn vrouw kon zij nooit worden, na wat er
gebeurd was, dat wist zij. Vroeg hij het haar
ooit, dan zon zij immers moeten denken, dat
het uit medelij len was en op die manier wilde
zij niet. Neen, dan liever eenzaam het Ie ."en
door, of het kort of lang duurde. Eu zij
zwoer, dat zij nooit zon trouwen, .zwoer het
met bittere tranen en trok heen naar den
vreemden werkkring onder het vreemde dak.
Een jaar later schreef hij en vroeg hij
haar terug te keeren. Zy frommelde den brief
ineen, kusie hem herhaaldelijk met droge,
koortsige lippen en verbrandde hem. Den
gaiKchcn nacht lag zij wakker in haar bed
en don volgenden dag schreef zij haar neen"
kort, bijna kond. Er behoorde iets toe om
tusschen de regels te le/.en, maar hij las het
toch en kwam tot haar. Met zijn hand de
hare vast omsluitend, herhaalde hij al wat
hij haar geschreven had en voegde er nog
iets aan toe. Hoe levendig herinnerde zij 't
zich alles in dit oogenblik. Zijn glimlach,
zijn oogen, hoe hij daar zat en haar aanzag
met een buk dje haar al lidurzu'Hre. zvv;jge;j ie
geloften deed vergeten. En zij geloofde aan
zijn liefde en verborg zich aan zijn schouder
met een laatste bange zucht, die nog op
scheen te wellen uit de droefheid die vooraf
gegaan was. Na negen bau_;e jaren van strijd
en ontzegging, genoot zij een moment van
volkomen geluk.
Ach, hoe geurden thans de seringen !
Die waren er ook geweest bij haar huwelijk,
in vollen bloei langs den weg naar de kerk ;
ze hadden hen begroet bij tien ingang van
hun tuin en zich z.waar van geuren over
het pad gebogen als ademden er duizenden
bloemen'.ielen achter de bladeren ; later had
den ze hen besprenkeld met den eersten
lijnen nachidunw. Zij d.ic'it er aan, hoe hij
een witte geplukt en op haar borst gestoken
had, maar dat zij toen te ernstig gestemd
was, o,n er veel acht op te slaan. Want het
was geen gewoon te'iuis voor jonggetrouwden
dat zij diea avond betrad. Daar waren plich
ten en verant woordelij kheid die haar wachtten,
drie cnoe lerlooze kinderen, die de hare zouden
zijn. En zij was stil geweest toen hij haarde
hiHskamer_ binnenleidde, stil, toen hij de deur
der kinderkamer voor haar opende. Maar in het
halfduistere vertrek had zij zich neergebogen
over de bedjes en wonderbaar bewogen de
frissche, roode mondjes gekust, die haar
werden toegestoken. Toen had zij gevoeld,
dat zijat! kinderen ook hare kinderen wartn,
NIEUWE UITGAVEN.
Tooneektudies, door HEEM. HKIJEEMANS Jr.,
III. Bloeimaand, spel van de stad in 3 bedrij
ven. Bussum, C. A J. van Dishoeck.
Pro en Contra". Serie I, No. 9. Het onder
zoek naar het vaderschap. Pro : mr. W. L. P. A.
Mol-^ngraaff; Contra: jhr. mr. W. F. Rochussen.
Série I, No. 10. Aansluiting bij de Berner Con
ventie. Pro: Herman Robbers; Contra: J.H.
Kok. Baarn, Hollandia-drukkery.
Wereld-Bibliotheek". CHARLES DICKENS.
Etn Kerstlied, in proza, vertaald d. J. KUILMAN.
De Geestvan lapan,d.OKAKURA YOSHISABUBO.
Prof. dr. HUGO DE VRIES. Het Yetlowstone
park, met 4 illustraties. Experimenteele Evo
lutie. Amsterdam, G. Schreuders.
D e Urkumlen ber liembrand 1575?1721.
Keu herausgegeben und commentirt von dr. C.
HOFSTEDE DE GROOT. Den Haag, Mart. Xijhofl'.
Is de tuberculose besmettelijk ? Een woord aan
alle belangstellenden, door S. VAK DANTZICH.
Rotterdam, W, J. van Hengel.
Van over de grenzen. Studiën en critieken,
door W. G VAN- Noüiitns.
Uit Noord- en Zuid-Nederland. Beschouwin
gen en critieken. Baarn, Hollandia drukkerij.
Noiokórrins, Weekblad van deNederlandsche
Vereeniging tot bevordering der belangen van
verpleegsters en verplegers, No. 1. Amsterdam,
F. v Rossen.
Geschiedenis rnn Nederland tijdens de.inlijving
bij Frankrijk Juli 1810?\overnberI8I3, door
JOIIANXA W. A. NAÜR. Haarlem, De Erven F.
Bohn.
De riaamsche Gids, Algemeen
Tweemaandelijksch Tijdschrift, No. 5 en G. Amsterdam, L.
J, Veen.
Htdedeellngtn der Nederlandse?'e
Alpen-Vir'eeniging, 4e jaarg. Zwolle, De Erven J. J. TijI.
Eenii/e grondregels voor de praktijk der
anni-erzergii g. 7iWc, op 11 December l'jOó gehou
den voor het Genootschap Liefdadigheid naar
Vermogen te Amsterdam, door mevrouw M.
G. MULT.KR LUI.OKS. Overgedrnkt uit het Tijd
schrift voor Armenzorg en Kinderbescher
ming. Haarlem, II. D. Tjeenk Willink & Zoon.
Tijdschrift van het Koninklijk Nedjrlamlsch
Genootschap voor Muut- en Penningknnde,
14«j'aarg., Ie all. Amsterdam,.JohannesMuller.
lientmiien Contn'ilebotk, bevattende de op
gaven van uitgelote en niet ter aflossing
aangeboden serieën en nummers ran 89
premieleeningen en van 93 gewone leeningen,
bewerkt naar oflïciëele bronnen Premie voor
abonner.ten op De kleine Kapitalist en
Rentenier" financieel nieuws- en
uitlotingsblad te Amsterdam.
lilimituitiiminuiiinnii
IIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIMMIIIH
VOOR DAMES.
Arme iltinen.
Op het Conzreg voor Kinderbescherming
dezen zomer te Luik gehouden, werd de vol
gende motie met a!ge:neeue stemmen aan
genomen :
De bescherming van den Staat moet wor
den verleend aan alle verlaten kinderen of
degenen, die drei/en veilaten of verwaar
loosd te zullen worden."
Tot op l December 1905 konden deze
wenschen in ons land nooit worden vervuld.
Immers, de oudeilijke macht was tot op
dien datum een onvervreemdbaar recht.
Al had een particulier of een vereeniginsj
met rollc toi'stf>nm:ni/ van de ouders een kind
tot zich genomen; uit de ellei-ide gerukt met
het doel er een nuttig lid der maatschappij
B?MiiuiiiiiMtiiiminiiiniiiiiiiiiMnvfliHll >
dat zij ze lief zou. hebben, om lat hij ze lief
had en dat zij alles voor hen wejen zou, wat
zij kon. Dat was imuers ook niet moeilijk,
als hij maar ach'er haar stond; niets was
er moeilijk als hij me lehielp 't was immers
alles zon en zaligheid !
En het geluk duurde een jaar tot weer
de-seringen bloeiden. Toen stierf hij neer
geveld door een hartaddr-breuk, en nu stond
zij daar wetr tus.-chen al de bloemen zoo
arm, zoo vreeselijk arm ! Nu was de band'
gebroken ook die haar aan de kinderen
bond, dacht zij in haar vertwijfeling en zij
durfde die gedacute niet verder uitwerken.
Plotsfcliug schrikte zij op. Wat was dat voor
een ritselend geluid daar ginds bij dt-n muur?
Bewoog zich iets in de sterf kiiner ? Wel
neen, natuurlijk niet ! Zij deed zichzelf ge
weld aan en begon weer.aan hare kransen.
Moeder, mag ik binnenkomen ?'' klonk een
kinderstem, maar zij verroerde zich niet.
Mocht zij dan eens nooit alleen zijn met haar
smart, zelfs dezen dag niet, den laatsten voor
de begrafenis l De kindermeid was er toch !
O, die kinderen ! Hoe pijnigden zij haar l
Welk een verantwoordelijkheid legden zij haar
op steeds grooter, en nu verdubbeld, doordat
zij da zorg alleen had te dragen !
Moeder, mag ik binnen komen ? ' klonk het
weer, smeekend, bijna schreiend en ditmaal
opende zij snel de deur voor een driejarigen
drenmes, die nieuwsgierig de kamer rond
keek, om strak* daarop zijn gezichtje iu de
zwarte plooien va a haar kleed te ver
bergen.
Daar was iets in die angstige, beweging
dat er haar ah van '.elf toe bracht zich neer
te buigen, om hem liefkozend de krullende
haren te streden.
Wat is er, mijn jongen? wat \\iljedan?'1
Ik wil Vader zien," antwoordde hij, meteen
uit zijn schuilplaats te voorschijn komend.
Maar dat kan niet. Vader slaapt, weet je."
Dan ga ik heel stil naar binnen en maak
hem wakker."
Nee, nee, blijf hier! liet helpt niet,
Pau t je, vader wordt nooit weer wakker."
Hij keek verwonderd naar haar op, zooals
zij daar stond en plotseling toegaf aan haar
smart, haar tenger lichaam schokkend van
tranen. Hij luid haar nog nooit zien schreien
en kinderen kunnen daar niet togen hij
kroop diciit naar haar toe en tluisterde:
Niet hallen, Moesje."
Maar een oogenb ik later begon hij weer
met een angitigen blik naar de deur op den
achtergrond:
Zeg, waar is Vader ? komt hij dan niet
terug, als het winter wordt?'
Xee, hij komt niet terug."
Hut gezicht van het kind werd op eens
zoo wanhopig: Hebben we dan geen vader
meer, Moesje?' Xee, geen vader." Hij
liet haar hand niet lo?, maar begon zacht te
schreien. Toen kwam het Halsterend: Heb
ben we dan ook geen moeder V Olof zegt,
dat we u hebben, maar Max zegt, nee, ons
eigen moedertje ligt op het kerkhof.'' ?
Zoo, zegt Max dat ?" Zij durfde niet in de
onschuldige kinderoogeu kijken en zich zelf
van te maken, n enkel woord van den
vader of de moeder was voldoende, om het
kind weder aan de ellende prijs te geven.
Reeds sedert geruimen tyd werd dit kwaad
erkend, maar nooit werd er met kracht tegen
gestreden. Het schijnt ons nu als iets
ongeloofelijks toe, als men nagaat, dat er o a»
in het jaar 1892 niet minder dan 868 door
de rechtbanken, en 345ó kinderen bij de kan
tongerechten werden veroordeeld.'
Na afloop van hun straftijd gingen die
kinderen naar hunne ouders terug, en er
werd veider niet naar omgezien.
Eerst in 1895 beloofde de Minister van
justitie een wetsontwerp, waarbij de ouder
lijke macht zou worden beperkt.
De Volksbond een 'veraeniging tot be
strijding van drankmisbruik, benoemde een
commissie, die tot taak had antwoord te
geven op de vraag:
Wat moet er met de kinderen geschieden,
die aan de ouderlijke macht onttrokken zijn?"5
Het rapport van die commissie diende
grootendeels tol grondslag voor het wetsont
werp, dat door den heer Van der Kaay,
destijds minister van justitie, werd ingediend.
MHflIIIMIIMniHIIIMtlHMIIIIIIItlMllllllllllllltllllHIIIMIIIIflHIMIIIIIIItlllnl
T
RADEMARK
MARTELL'S COGNAC,
Dit beroemde merk is verkrijg
baar bij alle Wijnhaiidelaars en
bjj de vertegenwoordigers
KOOPMANS «& BRUIXIER,
Wijnhandelaars te Amsterdam.
Prijzen vanaf ? 2,50-perïlesciL
cht Victoriawate
OBERL.AHNSTEIN.
cht Victoriawate,
OBERLAHNSTEIN.
Normaal-Gnderkleëding
van
ProfDrO.
/- Eénige
fabrikanten
W.Benger Söhne
StuJtgarr
Hoofddepöt te AMSTERDAM: Kalverstraat 157]
K. F. DEUSCHLE-BENGER.
«timiniiiniHiiiiiiiiiiiHiiiiiiiii
daarbij bekennen, dat Max gelijk had. Z|
keerde het gelaat af en zocht iets tusschen
de bloemen.
Wat was het ook moeilijk ademen in deze
lucht, zwaar van bloemengeur en zwaar van
verdriet! Neen, zij hield het niet langer uit,
zij moest althans een raam aan den anderen
kant open hebben, dat er eens wat tocht kwam.
En zij verliet haastig haar plaats, als kon
zij daarmee teveus dj moeilijke vraag
ontloopen. Maar daar waren een paar voe'jcs
die haar onverdroten natrippelden. Is het
waar. d.U wij geen moeder hebben ?" Toen
keerde zij zich eensklaps om en beurde hem
op in haar armen. Nee, nee, hoor ! het is
niet waar! Je hebt een slechte moeder, eeu
die veel te weinig voor jullie geweest is, maar
nu zal zij haar heele leven aan je wijden aan
jou en je kleine broers ja, heel haar
leven ezi zonder oller want n i weet zij,
dat haar doode vriend in jullie het beste heeft
nagelaten dat hij bezat en waarvojr hij een
beroep doet op h aar. jarenlange, trouwe liefje.
En zij zal woord houden, ja, dat zal zij, hoe
slecht zij ook is. O, lieve, kleine jongen,
leg je arm om mijn hals en geef me een kus
zoo, juist, dankje, dankje! Je bent mija
eigen lieveling tn ik zal je leerenopje vader
te gelijken. Jo zult allen op hem lijken, hem
allen liefhebben en nooit zijn trekken ver
geten."
Xu was zij bij het venster gekomen en
stond d^ar in het volle zonnelicht, dat dik
wijls tusschen donderwolken doorbreekt. Zy
hield den jongen vast tegen zich aan, zijn
armen om haar hals eu van de t-eringen die
zij nog steeds in haar hand hield, zag zij op
in het ronde kindergezichtje. In h. tar droeve
oogen lagen beloften, niet van die welke j n
eeu bewogen oogeubük gegeven worden, om
ze een volgend te vergeten, maar beloften
die voor het leven gelden en waarvan de
grondtoon diepe ernst is.
Van uit den tuin klonken andere kinder
stemmen die haar riepen, rumoerige, onstui
mige stemmen die uiet op antwoord wilden
wachten en nog eens werd zij door dien
vreeselijken angst voor de verantwoordelijk
heid aangegrepen, nog eens verzette zich haar
hart om zich te geven aan wat niet van haar
was; maar een zachte kindermond die als
bij ingev'ng haar keer op keer kuste,
onlwapende haar volkomen en verjoeg het
laatste overblijfsel van koude uit haar gemoed.
Dapper en beslist stond zij daar en zag haar
plicht in de oogen, haar taak die zij alleen
vervullen moest. En toen de stemmen buiten
weer riepep, zette zij dm kleinen jongen
neer, wierp den laatsten krans van zich en
spoedde zich naar buiten, op de hielen ge
volgd door het jubelend kind. De deurnaar
de gang vergat zij te sluiten, zulk een haast
had zij.
Maar in groote bossen lagen- daar de witte
en paarse seringen en door de reten zonden
zij een laatsten groet naar het zwijgend ver
trek, waaruit de dood alle zonaerwarnite
verbannen had.