De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 21 januari pagina 3

21 januari 1906 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

Tfö. 1431-' 1>E AM Stf E R D A M M ER WE E E B L AD -VOO R NE D E R L A N U«hf rtrime waardering van al het geschrevene, Wordt door de te beminnelike critici niet ge remd. Wanneer deze zei? goede artiesten zijn vooral, is hun welwillende lof van vaak obscure télenten te meer onvërantwoordelik en tillen zj rodoeade beginners 'Uit wie ièta goeds ?worden kon, dikwels met deerliken val, over hfet paard. Dit paard, hier onze litteratuur, is wwnig gebaat, aangezien het zijn verwachten bergder niet vindt en binnen korter of langer tgd wel op onheilbrengendèn hol zal slaan. Wanneer eenmaal de verwarde lelikheid het ?weinige schone geheel overstelpt, en het publiek, afkerig geworden het schone met het . slechte verwerpt, verliezen ook zij die het dichterschap bezitten belangstellingen is de noodlottige verwijdering tussen .kunstenaar en volk weer dieper te betreuren naar zij in den laatsten tijd, tenminste in ons land, al minder ver werd door de smaakopvoedende kracht van de beweging van 80. Waar in den aanvang der bloeitijd de woord kunst kunet van hartstocht was, is zy ene van bezinning geworden en ook de kritiek is meer wjjagerig-beschouwenddananalxties-polemies. Een gelukkig verschijnsel. Want de bevochte zege geeft de rust 'waarin de door kamp ge sterkte krachten de arbeid-in-schootnheid vol maken kunnen tot de arbejd zelve schoonheid wordt. Maar gevaarvol ook; want stilte 'na strijd breekt de weerkracht en innerlike ver slapping is een vijand, te meer te vrezen naar Tiij verraSerlik is. Nov. *Ü5, - M-AURITS UYLDEIKT. Ds grüsaard eihet meisje." JOH. \V. BROEMELET, De grijsaard n tiet meisje. Amsterdam, Schellens en Giltay. Het volkje van Waterhoek is een bende liederlijke kerels en wijven, bruut-zinnelijk. .Zy leven een bestaan dat vo'i is van- koddige en, gemeene avonturen, en het weinigje v«r%tand, dat hen onderscheidt van den heer van Kukeleku en zy'n harem, gebruiken zij om elkaar een hak te zetten en echtgonooten te misleiden. De bonte en komische tafereelen onder, hen herinneren aan oude kluch ten en schilderijen van Jan Steen. In hen woelt "en werkt -een overvolheid aan zinnenleven, dat evenzeer, maar ver borgen onder huichelarij, de geestelij sen van den omtrek beheerscht. Maar de personen voor wie dat ^innels^eïeeji noodlot wordt, Kftn De grjjstófti en hét meteje/'. Als de hartstocht van Adelgcmd-ébevredi ging zoekt bij hem dien zij niet waarlijk liefheeft en tóch Me schrijver zegt (deel JI. blz. 23): dat het in onschuld was, o .in de heerlijke onschuld 'van een, die de natuur volgt zonder meer''; dan tooot hij niet te weten wat onschul l is. Al haar naïeve on bewustheid kan haar niet vrijspreken van een ongelooflijk gemis "aan natuurlijke schaamte. Zij het ook, dat wij haar drang naar zinge not begrijpen, men kan het geen onschuld noemen, daaraan toe te geven zonder n -enkel. blijk van maagdehjken schroom. Ik zeg niet, dat er .geen meisjes zijn zooals zij, maar verkeerd is het, dat de schrijver haar ?wil 'ophemelen. Gwaas is -het zelfs, dat hij haar, die in de omhelzingen van den grijsaard toch wel de laatste pporen van schaamtege voel wdarvari de aanwezigheid nooit ge-! bleken was zal verloren hebben, plotse ling een opwelling daarvan laat ondervinden bij het zien van den jongen Diederik. Het Staat er duidelijk : als ontwaakte eerst nu haar meisjeaschaamte, die ze niet gekend had, toen ze zich gaf den Grave dien maannacht, 'a blos steeg naar de wargen haar. , . .'' Zij ALS DE SERINGEN BLOEIEN. JVaar het Deensch, van J. BI.ICHER CLAUSEN. Rondom haar op den grond en op alle stoelen lagen de bloemen iu wilde wanorde. Zelf stond zij midden in een bos sparregroen en loof en vlocht kransen van rozen en leliën, gouden regen, seringen en hagedoorn de eene guirlande na de ander*. Steeds meer kwamen er een. weelde van sterke, warme kleuren, die een schrynenie tegenstelling vormden met haar donker rouwkleed. De kleine, blanke viugers bewogen zich zoo zenuw achtig druk, dat het pijn deed er naar te zien. Zg had daar nu al meer dan een uur ge staan, af en toe van vermoeidheid leunend tegen den muur, doch zonder ook maar een tnkelen keer op te zien. Eerst toen zij aan «en tak bloeiende seringen kwam, die haar, terwijl zg ze aanraakte, een bed wel menden geur tegemoet zonden, ontroerde zij eensklaps eu liet zich willoos op een stoel neerzinken. Was het werkelijk zoo koud in het groote ledige vertrek, dat zij kon zitten rillen, terwijl buiten de Juni-zon scheen ? Of was het omdat iu de kamer daarnaast een doode lag ? Zij omsloot de seringen met haar eene hand en bracht ze vlak bij haar gezicht. Ach, welk een geur! zoo bedwelmend sterk, zoo heerlijk zomersch, en wat al herinueringeu lag erin verborgen. Zij moest de oogen sluiten en terugdenken. Juist zulke groote seringen als deze bloeiden bij hen thuis voor het raam, waar zy ah kind door kroop, waarin zij als meisje had zitten droomen. Ja, want natuurlijk had zij gedroomd, zij ook. O/er trouwen dacht zij toen nog niet het trok haar niet aan maar zij wilde wel graag weten wal Liefde H. En hij. dien zij lief zou hebben, moest manlijk, liink en mooi zijn vooral mooi. Ja, zij herinnerde het zich alles goed, en trots de treurige omgeving moest zij glim lachen als zij bedacht, hoe gemakkelijk zij dien eisch van schoonheid had laten vallen, toen de rechte kwam. Manlij t was hij voorzeker: hij wekte ver trouwen alleen reeds door zijn eerlijk, goed hartig gezicht en zijn breede schouders, maar mooi? geen sprake van. Daarentegen was hij geestig, levendig, vol onverwachte invallen en ideën, en wat alles zegt, hij was de rechte voor haar, haar andere helft, die zij in on bewust verlangen gezocht en gevonden had. En daarom moest zij hem liefhebben, zoo onbeschrijfelijk, zoo gremerrioos! 't Was heel haar kinderlijke liefde, die zij hem gaf, maar heimelijk, voor ieders oog verborgen. Er ging een jaar heen en in dien tijd ont wikkelde zij zich van kind tot vrouw, alleen door hare liefde. Toen veiloofie hij zich met haar oudste zuster en toen begon de strijd, de eindelooze etrijd, die haar voorhoofd groefde lang voor den tijd n rimpel voor ieder angstvol voelde dadelijk hem lief te hebben, was het dus een blos van schaamte om het leven dit züleidde en waarvan zij nu de laagheid inzag ? Neen, daar lezen wij niets van: de schrijver zegt alleen, dat zij bloosde'omdat zij iemand zag voor wien zij liefde gevoelde. En zulk een blos zal alleen op déwangen van waai lijk onschuldige mei<jes zijn. Meer in haar rol U Adelgonde, als zij Diedeiie tot zachter oordeelen tracht te brengen over haar verhouding tot den ouden Grave, door de in-gemeene verklaring: 't Gebeurde zoo weinig, hemch, zoo weinig." En als kort daarna de grijsaard haar omarmen wil, haar, die nu toch gelooft, Diederik lief te hebben, dan zou ze zich, Adelgonde, overgegeven hebben zeker, gansch en al. zonder een'ge terughou liug, onbevredigd als bij haar was langer dan 'n maand al haar steeds sterker haken naar zinnelijkheid, aangewakkerd nog door haar omgang eiken dag met den vrou wenveroveraar Diederik, wiens omarmingen waren dusdanig, dat ze er -aan te denken lag gansche nachten, woelig, vol verlangen." Dus de omhelzingen van den een doen haar toegeven aan die van den ander. Vreemde onschuld"-! Neen, neen, liet ze 't bekennen zich, eerlijk, zonder schroom: hoog boven dat alles was machtiger wenkend de wellust om den wellust zelven, sterker en breedergolvend dan elke and're drang van heur hart." Scheen haar karakter ons totnogtoe raad selachtig doordat de schrijver ons een rein heid trachtte op te dringen, die zij niet bezat; hier wordt zij ons geopenbaard, als het slacht: ofter van haar zinnelijkheid. Uier wordt zij het zichzelf ook bewust. Als zij dtn volgenden dag met Djtderik vluchc om aan de Twee heid: wellust-om wellust, en wellust-in liefde, te ontkomen door het kiezen van de laatste, als zij na orgiën en smaad, ontgoocheld weerkeert, naar het kasteel waar de grijsaard st^rtfe'nde s iu waanzin om haar ontrouw, dan vlucht- zij k-ort daarna het bosch in, ont moet in Claes den waanzin zelf en dn harts tocht van den krankzinnige doet beiden den dood vinden. Wat de schrijver wilde, was «blijkbaar de jigliehamiiig van het niets-dan-zinnelijke, bij jje lagere -individuen leidend tot een klucht, bij de meer verfijnden tot een tragedie. "V^an opzet is het boek lang niet onverdifefistelijk. Broedelet heeft eeu buitengewoon talent, omstandigheden tot vervlechtingen te .doen samenloopen en zijn typeering is, hoe gt'chargeerd, dikwijls hoogst potsierlijk. .Maar er is u hoofdtaak die hem belet heeft, dit boek te maken tot een werk dat in a-1'e,. opzichten boeit, tut. een groote groepeo ring van komische dorps- en kastiielscènes om het dram i van AiVelgoiida's zinnelijkheid. Het is de stijl, die doorloopeiul onvoldoen Ie is. In felle verbloeding stond het bosch. Het frissche herljt-palet kleurde met tin-en helrossig, appelgeel en bruin-gouden vervroolijiend wel, want licht was 't ronJ-orn, maar droef-aandoend toch ook, wijl verstening was overal waarheen men staarde den omtrek wijd. In bange afwachting van nabijen winter leken de stammen, kaal en gernischloos, en waar dor geblaart', ritsel-fluist'rend, daalde in tragen val, scheen 't, als dekten die met doodskleed zacht de naar eeuw'gen slaap ver langende, van vreugden o, al te moede aard!" " Van dit alles is misschien alleen het eerste, zinnetje een wezenlijke indruk, direct uitgesproken. De rest is gestotter van gemeenplaatsen. Het herfst-palet kleurde.,." is zelfs schromelijke onzin. Dat hakkelige verbrokkelen van den volzin heeft Broedelet overal, enkele gedeelten uitgezonIIIIIUIIIIII1IIHIIIIIIIIII11II uur van haar leven, van het oogenblik af, dat zij als bruidsmeisje op zijn huwelijksfeest danste, tot dat waarop zijn jongste kind ge doopt werd. We! moest zij sterk zijn, dat al dat leed haar niet gedocd had ! Wat had zij een merkwaardig weerstands vermogen gehad, zeifs in de oOienbdkkeu, dat zij vreesde toe te zullen geven! Maar daarvoor wa-t ?.y ook later beloond. Weer veroorg zij haar bleek gelaat in de seringen, en om den moud met de scherpe Jijdenstrekken speelde iets als een glimlach. Want dat leed was immers niet eeuwigdurend geweest. Ka zeven lange jaren was het geluk gekomen, waarvan zij gedroomd, waarnaar zij gesmacht had, zonder het zich zelf te durven bekennen eu altijd bang voor de vragende oogen. Het was een middag juist als deze zwoel, onweersachlig eu bezwangerd met seringe geur, dat zij hier in deze zelfde kamer ge staan had, kransen bindend voor haar zusters baar groote, zware kransen zij kon er nooit genoeg maken. Uren had zij hier ge staan en gewerkt met brandend heete han den en zware oogleden. Groote tratien waren er op de bloemen gevallen, maar af en toe had een glimlach ze als weggeschrikt, en dan was zij begonnen aan nieuwe kransen, n voor iederen glimlach, die er nitt had mogen zijn. En de wilde rozen hadden hare vin gers tot blotden gestoken en waren ten slotte met hun spitse dorens diep in haar fijne huid gedrongen. Toen was het oogenblik gekomen, dat zij met heel haar bloemenweelde naardedojde ging. Gou len regen en seringen had zij rondom de baar gestrooid en daarop wus 'zij neergeknield met een vurige bede om vergill'enis op de lippen: Zij was niet zoo slecht als men zou denken neen, werkelijk niet. Nooit had zij haar zuster hst geluk mis gund nooit, dat wist uij, want zij had er ieder uur van den da i tegen gestreden en zich niet gewonnen gegeven. Maar thans, nu dit gekomen was, zoo onverwacht, z >o gemakkelijk, nu mengde zich in haar droef heid iets, dat op een heerlijke verwachting geleek. Zij verachtte er zicli zelf om, zij haatte zich zelf maar zij kon het niet terugdiingen, zij had er geen macht over het was er nu eenmaal, lachend orn al haar strijd. Moesten de kransen nu geen zoenolt'or zijn voor haar slechte gedachten, o, waren zij dat niet? Zj wilde ver van hier gaan, ver weg van hem, een plaats zoeken bij vreemden en nooit hem terugzien, om niet haar schande te vergrooten. Maar lief hebben moest ?,ij hem tot het laatste, daaraan was niets te veranderen. Weenend was zij opge staan, maar met volmaakte zelf belieersching had zij zich den volgenden dag reisvaardig gemaakt. Met zijn kleine jongens om hem heen stond hij in de deur, verzonken in ge dachten aan eigen leed en niet in staat haar te begrijpen, zooals zij daar Schijnbaar onbe wogen afscheid van hem nam. Maar toen hij haar had willen omhelzen, had zij zich schuw teruggetrokken en hem den rug toege-keerd. Teen had hij haar aangezien met derd waar het komische of hartstochtelijke hem meesleept tot een loopender etijl. Het aaueenvoegen van korte tusschenzinnetjes tot vohinnen van een bladzij soms (zie pag. 204 2e deel) werkt in de ernstige gedeelten aan stellerig, in de luimige droog-konüek. Daardoo'r mist zijn stijl nagenoeg overal dat wat hij noodig zou hebben om uitdrukking te geven aan zinnenleven om zichzelf, goedlachsche rondheid, ón-beschoolmeesterden hartstocht, Adsjie l" zei meester en trok terug snel z'n caput, vol sikkeneurige gedachten, nu 'n opkomende verkoudheid z'n wijsgeeren-brein dreigde met omueveling van z'n anders zoo scherp-juist denken, doch d,eed 't zoo haastig niet of z'n hersenpan kwam'in aanraking nog, onzacht, met 't steenen deksel, dat de met selaar, die liefst zoo gauw mogelij k terugkeerde tot den begaueu grond, plaatste krachtig waar 't hoorde, wat den verschrikten philosoof tuimelen deed van z'n wank'le verhevenheid en terecht kwam hij, meesleurend half 'n paar van z'n kle.uterdiscipeleu, met z'n neu.s in den inktpot, als drinkend aan de bron zelf van z'ii schrijfkunst." Hè. .. !! ik ben beu van het overschrijven. Werkelijk als u zóó uw grappen voordraagt lacbt niemand erom. En wie voelt zich1 aan-. gedaan bij een ontboezeming als volgt? Hei, hei, hei! Is er d<n geen, die me helpt ? Kom, kom, kom ! Als 'n arme schooierd sta ik; wie stut me? Ach, ach, ach. Hei, hei, hei! Hooren jullie me dan' niet? Grave van Eelwald ben ik, Ivdmund, de eens sterke Eduiund ! Hei, hei, hei, wie helpt me ? Wee, 't geboomte kreunt, 't Is de dood, die 'm dat doet. 't Z.viept om me, al't geteisterde hout. En o, o, die storm, die blaast, blaast, blaast! Hei, is 't gedaan nu, zeg? Ik wil niet langer om uie, dat geraas. Zwijgt, zwijgt! Stilte, rust, rust. Ik gebied, ik, ik, ik!" Hier zoekt de schrijver in onmacht baat bij kermisgeschreenw. Had hij voor al dat onnut geraaskal n fijn zinnetje kunnen neerschrijven, schijnloos, maar al het vreeselijke door ons heen doende vlijmen van zijn wanhoop! En wat te deuken vaneen nar die.eeji Sriitimcnteele bespiegeling gaat houden, louter valsche pathos in geaii'ecteerde en in den grond banale beeldspraak? Als de ijzel dekt stam en 't dorre blad, ijsband stram legt al riinp'ling fleurig, sneewwolken kïjui staaplen vol bang-grijze lucht en 't laatste, vogelijn bevroor op d «oden tak, zit koning' Winter eenzaam op z'n slot en peinst e 11 "peinst, of niet de zon, die .week op 't griuuaen van z'n koud gelaat, was te herroepen door zijn rnacht'geri wil of daad van groot geweld. Etc. etc." Zoo ook de biecht van zuster Bertha. En aanstellerig is ook het opzettelijk herhalen, aan begin en einde van vele hoofIstukken, van trekjes en zinnejes die niets belangwekkends in zich hebbin. Alles samengevat, liggen de verdiensten van dit werk uitsluitend in de bedoeling Dat dit voor het boek zelf niet veel i-1, is waar; maar nit die bedoeling en den opzet van menig bont tafereel blijkt een overvloed aan fantasie, die bij meerder stijloefening tot sympathiek werk aanleiding kan geven. Het bizarre van woord en zinslxjuw, dat Broedelet verlokt, is voor dit soort arbeid al heel weinig geschikt. Klaar en open, direct en (rellend moet het zijn, en liefst wat beknopter; wil de bedoeling van den sein ij ver: plastiek van het louter-zinnelijke leven, zij het in ernst of boert, niet enkel begrepen, nuar ook gevoeld worden. Ai.EX GUTTEI.I.M;. HiiiiitiiiiiHuiiiiitmiiHiiimnu een blik, waarin zij las, dat hij haar begrepen had, en terwijl zij wegreed was hij haar na blijven staren. Toen begon voor haar de ellende opnieuw en heviger dan ooit te voren. Nu had zij zich ve'raden, nu had zij haar verdriet niet meer als een heiligdom in haar hart, door niemand ooit betreden; hu wist hij den weg en kon haar daar vin ten wanneer hij wi de. En hare liefde? die moe4 sterven, jui-it nu het oogenblik was aangebroken, dat zij had mogen leven. Sterven.' sterven l het klonk zoo onverbiddelijk bard in hare ooren, terwijl zij langzaam den stotii^en weg afreed naar het station. Maar het moest ! het moest! Zijn vrouw kon zij nooit worden, na wat er gebeurd was, dat wist zij. Vroeg hij het haar ooit, dan zon zij immers moeten denken, dat het uit medelij len was en op die manier wilde zij niet. Neen, dan liever eenzaam het Ie ."en door, of het kort of lang duurde. Eu zij zwoer, dat zij nooit zon trouwen, .zwoer het met bittere tranen en trok heen naar den vreemden werkkring onder het vreemde dak. Een jaar later schreef hij en vroeg hij haar terug te keeren. Zy frommelde den brief ineen, kusie hem herhaaldelijk met droge, koortsige lippen en verbrandde hem. Den gaiKchcn nacht lag zij wakker in haar bed en don volgenden dag schreef zij haar neen" kort, bijna kond. Er behoorde iets toe om tusschen de regels te le/.en, maar hij las het toch en kwam tot haar. Met zijn hand de hare vast omsluitend, herhaalde hij al wat hij haar geschreven had en voegde er nog iets aan toe. Hoe levendig herinnerde zij 't zich alles in dit oogenblik. Zijn glimlach, zijn oogen, hoe hij daar zat en haar aanzag met een buk dje haar al lidurzu'Hre. zvv;jge;j ie geloften deed vergeten. En zij geloofde aan zijn liefde en verborg zich aan zijn schouder met een laatste bange zucht, die nog op scheen te wellen uit de droefheid die vooraf gegaan was. Na negen bau_;e jaren van strijd en ontzegging, genoot zij een moment van volkomen geluk. Ach, hoe geurden thans de seringen ! Die waren er ook geweest bij haar huwelijk, in vollen bloei langs den weg naar de kerk ; ze hadden hen begroet bij tien ingang van hun tuin en zich z.waar van geuren over het pad gebogen als ademden er duizenden bloemen'.ielen achter de bladeren ; later had den ze hen besprenkeld met den eersten lijnen nachidunw. Zij d.ic'it er aan, hoe hij een witte geplukt en op haar borst gestoken had, maar dat zij toen te ernstig gestemd was, o,n er veel acht op te slaan. Want het was geen gewoon te'iuis voor jonggetrouwden dat zij diea avond betrad. Daar waren plich ten en verant woordelij kheid die haar wachtten, drie cnoe lerlooze kinderen, die de hare zouden zijn. En zij was stil geweest toen hij haarde hiHskamer_ binnenleidde, stil, toen hij de deur der kinderkamer voor haar opende. Maar in het halfduistere vertrek had zij zich neergebogen over de bedjes en wonderbaar bewogen de frissche, roode mondjes gekust, die haar werden toegestoken. Toen had zij gevoeld, dat zijat! kinderen ook hare kinderen wartn, NIEUWE UITGAVEN. Tooneektudies, door HEEM. HKIJEEMANS Jr., III. Bloeimaand, spel van de stad in 3 bedrij ven. Bussum, C. A J. van Dishoeck. Pro en Contra". Serie I, No. 9. Het onder zoek naar het vaderschap. Pro : mr. W. L. P. A. Mol-^ngraaff; Contra: jhr. mr. W. F. Rochussen. Série I, No. 10. Aansluiting bij de Berner Con ventie. Pro: Herman Robbers; Contra: J.H. Kok. Baarn, Hollandia-drukkery. Wereld-Bibliotheek". CHARLES DICKENS. Etn Kerstlied, in proza, vertaald d. J. KUILMAN. De Geestvan lapan,d.OKAKURA YOSHISABUBO. Prof. dr. HUGO DE VRIES. Het Yetlowstone park, met 4 illustraties. Experimenteele Evo lutie. Amsterdam, G. Schreuders. D e Urkumlen ber liembrand 1575?1721. Keu herausgegeben und commentirt von dr. C. HOFSTEDE DE GROOT. Den Haag, Mart. Xijhofl'. Is de tuberculose besmettelijk ? Een woord aan alle belangstellenden, door S. VAK DANTZICH. Rotterdam, W, J. van Hengel. Van over de grenzen. Studiën en critieken, door W. G VAN- Noüiitns. Uit Noord- en Zuid-Nederland. Beschouwin gen en critieken. Baarn, Hollandia drukkerij. Noiokórrins, Weekblad van deNederlandsche Vereeniging tot bevordering der belangen van verpleegsters en verplegers, No. 1. Amsterdam, F. v Rossen. Geschiedenis rnn Nederland tijdens de.inlijving bij Frankrijk Juli 1810?\overnberI8I3, door JOIIANXA W. A. NAÜR. Haarlem, De Erven F. Bohn. De riaamsche Gids, Algemeen Tweemaandelijksch Tijdschrift, No. 5 en G. Amsterdam, L. J, Veen. Htdedeellngtn der Nederlandse?'e Alpen-Vir'eeniging, 4e jaarg. Zwolle, De Erven J. J. TijI. Eenii/e grondregels voor de praktijk der anni-erzergii g. 7iWc, op 11 December l'jOó gehou den voor het Genootschap Liefdadigheid naar Vermogen te Amsterdam, door mevrouw M. G. MULT.KR LUI.OKS. Overgedrnkt uit het Tijd schrift voor Armenzorg en Kinderbescher ming. Haarlem, II. D. Tjeenk Willink & Zoon. Tijdschrift van het Koninklijk Nedjrlamlsch Genootschap voor Muut- en Penningknnde, 14«j'aarg., Ie all. Amsterdam,.JohannesMuller. lientmiien Contn'ilebotk, bevattende de op gaven van uitgelote en niet ter aflossing aangeboden serieën en nummers ran 89 premieleeningen en van 93 gewone leeningen, bewerkt naar oflïciëele bronnen Premie voor abonner.ten op De kleine Kapitalist en Rentenier" financieel nieuws- en uitlotingsblad te Amsterdam. lilimituitiiminuiiinnii IIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIMMIIIH VOOR DAMES. Arme iltinen. Op het Conzreg voor Kinderbescherming dezen zomer te Luik gehouden, werd de vol gende motie met a!ge:neeue stemmen aan genomen : De bescherming van den Staat moet wor den verleend aan alle verlaten kinderen of degenen, die drei/en veilaten of verwaar loosd te zullen worden." Tot op l December 1905 konden deze wenschen in ons land nooit worden vervuld. Immers, de oudeilijke macht was tot op dien datum een onvervreemdbaar recht. Al had een particulier of een vereeniginsj met rollc toi'stf>nm:ni/ van de ouders een kind tot zich genomen; uit de ellei-ide gerukt met het doel er een nuttig lid der maatschappij B?MiiuiiiiiMtiiiminiiiniiiiiiiiiMnvfliHll > dat zij ze lief zou. hebben, om lat hij ze lief had en dat zij alles voor hen wejen zou, wat zij kon. Dat was imuers ook niet moeilijk, als hij maar ach'er haar stond; niets was er moeilijk als hij me lehielp 't was immers alles zon en zaligheid ! En het geluk duurde een jaar tot weer de-seringen bloeiden. Toen stierf hij neer geveld door een hartaddr-breuk, en nu stond zij daar wetr tus.-chen al de bloemen zoo arm, zoo vreeselijk arm ! Nu was de band' gebroken ook die haar aan de kinderen bond, dacht zij in haar vertwijfeling en zij durfde die gedacute niet verder uitwerken. Plotsfcliug schrikte zij op. Wat was dat voor een ritselend geluid daar ginds bij dt-n muur? Bewoog zich iets in de sterf kiiner ? Wel neen, natuurlijk niet ! Zij deed zichzelf ge weld aan en begon weer.aan hare kransen. Moeder, mag ik binnenkomen ?'' klonk een kinderstem, maar zij verroerde zich niet. Mocht zij dan eens nooit alleen zijn met haar smart, zelfs dezen dag niet, den laatsten voor de begrafenis l De kindermeid was er toch ! O, die kinderen ! Hoe pijnigden zij haar l Welk een verantwoordelijkheid legden zij haar op steeds grooter, en nu verdubbeld, doordat zij da zorg alleen had te dragen ! Moeder, mag ik binnen komen ? ' klonk het weer, smeekend, bijna schreiend en ditmaal opende zij snel de deur voor een driejarigen drenmes, die nieuwsgierig de kamer rond keek, om strak* daarop zijn gezichtje iu de zwarte plooien va a haar kleed te ver bergen. Daar was iets in die angstige, beweging dat er haar ah van '.elf toe bracht zich neer te buigen, om hem liefkozend de krullende haren te streden. Wat is er, mijn jongen? wat \\iljedan?'1 Ik wil Vader zien," antwoordde hij, meteen uit zijn schuilplaats te voorschijn komend. Maar dat kan niet. Vader slaapt, weet je." Dan ga ik heel stil naar binnen en maak hem wakker." Nee, nee, blijf hier! liet helpt niet, Pau t je, vader wordt nooit weer wakker." Hij keek verwonderd naar haar op, zooals zij daar stond en plotseling toegaf aan haar smart, haar tenger lichaam schokkend van tranen. Hij luid haar nog nooit zien schreien en kinderen kunnen daar niet togen hij kroop diciit naar haar toe en tluisterde: Niet hallen, Moesje." Maar een oogenb ik later begon hij weer met een angitigen blik naar de deur op den achtergrond: Zeg, waar is Vader ? komt hij dan niet terug, als het winter wordt?' Xee, hij komt niet terug." Hut gezicht van het kind werd op eens zoo wanhopig: Hebben we dan geen vader meer, Moesje?' Xee, geen vader." Hij liet haar hand niet lo?, maar begon zacht te schreien. Toen kwam het Halsterend: Heb ben we dan ook geen moeder V Olof zegt, dat we u hebben, maar Max zegt, nee, ons eigen moedertje ligt op het kerkhof.'' ? Zoo, zegt Max dat ?" Zij durfde niet in de onschuldige kinderoogeu kijken en zich zelf van te maken, n enkel woord van den vader of de moeder was voldoende, om het kind weder aan de ellende prijs te geven. Reeds sedert geruimen tyd werd dit kwaad erkend, maar nooit werd er met kracht tegen gestreden. Het schijnt ons nu als iets ongeloofelijks toe, als men nagaat, dat er o a» in het jaar 1892 niet minder dan 868 door de rechtbanken, en 345ó kinderen bij de kan tongerechten werden veroordeeld.' Na afloop van hun straftijd gingen die kinderen naar hunne ouders terug, en er werd veider niet naar omgezien. Eerst in 1895 beloofde de Minister van justitie een wetsontwerp, waarbij de ouder lijke macht zou worden beperkt. De Volksbond een 'veraeniging tot be strijding van drankmisbruik, benoemde een commissie, die tot taak had antwoord te geven op de vraag: Wat moet er met de kinderen geschieden, die aan de ouderlijke macht onttrokken zijn?"5 Het rapport van die commissie diende grootendeels tol grondslag voor het wetsont werp, dat door den heer Van der Kaay, destijds minister van justitie, werd ingediend. MHflIIIMIIMniHIIIMtlHMIIIIIIItlMllllllllllllltllllHIIIMIIIIflHIMIIIIIIItlllnl T RADEMARK MARTELL'S COGNAC, Dit beroemde merk is verkrijg baar bij alle Wijnhaiidelaars en bjj de vertegenwoordigers KOOPMANS «& BRUIXIER, Wijnhandelaars te Amsterdam. Prijzen vanaf ? 2,50-perïlesciL cht Victoriawate OBERL.AHNSTEIN. cht Victoriawate, OBERLAHNSTEIN. Normaal-Gnderkleëding van ProfDrO. /- Eénige fabrikanten W.Benger Söhne StuJtgarr Hoofddepöt te AMSTERDAM: Kalverstraat 157] K. F. DEUSCHLE-BENGER. «timiniiiniHiiiiiiiiiiiHiiiiiiiii daarbij bekennen, dat Max gelijk had. Z| keerde het gelaat af en zocht iets tusschen de bloemen. Wat was het ook moeilijk ademen in deze lucht, zwaar van bloemengeur en zwaar van verdriet! Neen, zij hield het niet langer uit, zij moest althans een raam aan den anderen kant open hebben, dat er eens wat tocht kwam. En zij verliet haastig haar plaats, als kon zij daarmee teveus dj moeilijke vraag ontloopen. Maar daar waren een paar voe'jcs die haar onverdroten natrippelden. Is het waar. d.U wij geen moeder hebben ?" Toen keerde zij zich eensklaps om en beurde hem op in haar armen. Nee, nee, hoor ! het is niet waar! Je hebt een slechte moeder, eeu die veel te weinig voor jullie geweest is, maar nu zal zij haar heele leven aan je wijden aan jou en je kleine broers ja, heel haar leven ezi zonder oller want n i weet zij, dat haar doode vriend in jullie het beste heeft nagelaten dat hij bezat en waarvojr hij een beroep doet op h aar. jarenlange, trouwe liefje. En zij zal woord houden, ja, dat zal zij, hoe slecht zij ook is. O, lieve, kleine jongen, leg je arm om mijn hals en geef me een kus zoo, juist, dankje, dankje! Je bent mija eigen lieveling tn ik zal je leerenopje vader te gelijken. Jo zult allen op hem lijken, hem allen liefhebben en nooit zijn trekken ver geten." Xu was zij bij het venster gekomen en stond d^ar in het volle zonnelicht, dat dik wijls tusschen donderwolken doorbreekt. Zy hield den jongen vast tegen zich aan, zijn armen om haar hals eu van de t-eringen die zij nog steeds in haar hand hield, zag zij op in het ronde kindergezichtje. In h. tar droeve oogen lagen beloften, niet van die welke j n eeu bewogen oogeubük gegeven worden, om ze een volgend te vergeten, maar beloften die voor het leven gelden en waarvan de grondtoon diepe ernst is. Van uit den tuin klonken andere kinder stemmen die haar riepen, rumoerige, onstui mige stemmen die uiet op antwoord wilden wachten en nog eens werd zij door dien vreeselijken angst voor de verantwoordelijk heid aangegrepen, nog eens verzette zich haar hart om zich te geven aan wat niet van haar was; maar een zachte kindermond die als bij ingev'ng haar keer op keer kuste, onlwapende haar volkomen en verjoeg het laatste overblijfsel van koude uit haar gemoed. Dapper en beslist stond zij daar en zag haar plicht in de oogen, haar taak die zij alleen vervullen moest. En toen de stemmen buiten weer riepep, zette zij dm kleinen jongen neer, wierp den laatsten krans van zich en spoedde zich naar buiten, op de hielen ge volgd door het jubelend kind. De deurnaar de gang vergat zij te sluiten, zulk een haast had zij. Maar in groote bossen lagen- daar de witte en paarse seringen en door de reten zonden zij een laatsten groet naar het zwijgend ver trek, waaruit de dood alle zonaerwarnite verbannen had.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl