De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 21 januari pagina 7

21 januari 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1491 DE A M S T E R D A M M E R W E E K 13 L A l) VOO R K E J> K R L A N D. LJ&ÏDeleQue> faire et laiiser rire Moui cauieroni aptei....cnez ?L MoHa.mni.ecl -ef- Mokru ! aan biographieën en ook de andere onder zoekingen betreffen meestal meer persoon lijke dan algenieene bijzonderheden. Zoo geeft de heer E. W. Moes eeu reeds genoemd artikel over de portretten van Willein III, dat zich uitnemend tot illustratie leende. Hier is een keuze ge daan uit den overvloed van conterfeitsels van den Koning-Stadhouder, van de aar dige kinderportretjes tot de oude trekken van den weduwnaar van Mary. Wij geven daarvan twee als voorbeeld: het mooie jongentje met pluimhoed, gelaarsd en gespoord op een hit, de prent van Hendrik Rohesz naar een teekening van Pieter Jansz. en de fijne kop van 1678, de zwartekunstprent van Abraham Blooteling naar een schilderij van Sir Peter Lely. Twee andere van onze reproductiën zijn ontleend aan een belangwekkende studie van dr. H. J. de Dornpierre de Chaufepiéover de voorstellingen op Oranje-penningen. De eene is de beroemde penning op Prins Willem I; te midden van een woest opgezweepte zee drijft het nest van den ijsvogel; doch niette genstaande stormen en hoogslaande gol ven vliegt de vogel er gerust heen saevis tranquillus in undis", zooals het randschrift zegt. Op onze andere penning is de glorieuse revolutie van 1688 gesymboliseerd: midden op den penning staat een bloei ende oranjeboom; op den voorgrond ligt de trotsche eik der Stuarts ontworteld; op den achtergrond de zee met 's prin sen vloot. Kasteelen spelen steeds een belang rijke rol in het leven der vorsten. Van daar ook in dezen bundel niet alleen tal van afbeeldingen van, maar ook eenige artikelen over deze huizen. Zoo schrijft de heer L. Duhamel een wat droge, maar belangrijke en rijk geïllustreerde geschiedenis van het kasteel van Oranje, de heer Th. Morren het eerste gedeelte Tan een breed opgezette studie over het huis Honselaarsdijk, dat al een oude ge schiedenis had, toen Frederik Hendrik het tot een prinselijk lustslot inrichtte, eindelijk de heer J. A. van Steijn een artikel over het thans gelukkig gerestau reerde Oude Loo. Maar zoo zouden wij toch ontrouw worden aan ons plan om niet alle arti kelen stuk voor stuk te vermelden. Laat ons daarom van de overige (daaronder van prof. Kramer, dr. L. H. Wagenaar, en de heeren M. Mazel, J. F. M. Sterck, E. W. Moes en C. L. Levoir) slechts nog het eerste artikel uit den geheelen bun del noemen, dat van dr. P. Wagner over den oorsprong van het huis Nassau. Het spreekt van zelf, dat ook daaromtrent verdichting en waarheid zoo nauw aan elkander zijn verbonden, dat men soms de eene niet kan afsnijden zonder tevens de laatste te beschadigen. Hoe hoog werd niet de oorsprong van Nassau oud tijds opgevoerd, tot Karel den Groote, zelfs tot Caesar's tijd! De historische waar heid geeft dr. Wagner. I u een zeer hel dere studie wijst hij alle vernuftige combinatiën beslist af en stelt de oudste Nassau's, waarvan wij met zekerheid iets weten, in het begin der twaalfde eeuw. Ter kenschetsing van het geheel geven wij, behalve de reeds genoemde, nog eenige andere reproductiën, die in dit mooie boek zijn opgenomen. BKT<;.MA>;S. Reibranflt als mensen en als Kunstenaar. Het getal van hen, die de gave bezitten om kunst te kunnen genieten is niet groot. Want die gave wordt e ven zeldzaam geschon ken als het talent om een wezenlijk kunst werk te kunnen maken. Hij die dit toegeeft, begrijpt dat de goedbedoelde pogingen, die tegenwoordig gedaan worden om kunst aan het volk" te brengen, in het gunstigst geval op het aankweeken van een bedenkelijk snobisme" moeten uitloopen. Onze tijd heeft reeds veel te veel snobs". Wanneer het publiek af en toe belangstel ling voor RembramU toont, dan wordt die opgewekt door de hooge prijzen, welke de werken van dien schilder opbrengen. Als iemand op een zolder een oud paneeltje vindt, dan vraagt hij niet, of het mooi ofleelijkis, maar hij neetnt het onder den arm en loopt er mede naar den naasten Rembrandt-kenner" in de hoop, dat de/,e, door het tot een werk van den meester te verklaren, aan het beschilderde stukje hout de waarde zal geven, waarvan de vinder droomt. De feesten van dit jaar zullen zeker niet ten gevolge hebben, dat meer menschen Rembrandt verstaan. Gevoel voor kunst kan iemand niet worden geleerd. In de Staalmeesters" bezit -Nederland het meesterwerk van Rembrandt. Doch wie heeft ooit. als hij in het Rijksmuseum kwam, Xederlanders in dichte drommen voor dit schil derij aanschouwd? Des zomers ziet men daar veel vreemdelingen, die door Baedekers ster retjes werden aangelokt. In 18U8 is ons publiek naar het Stedelijk Museum opgegaan, om daar, voor geld, die zelfde Staalmeesters" te zien. die, in het Rijksmuseum, waar iedereen om niet wordt toegelaten, onbezocht bleven ! Dit alles bedacht ik, toen ik het werk ter hand nam, dat M. C. van de Koovaart onder den titel van Kembrandt als mensch en als kunstenaar" bij de Drukkers- en UitgeversMaatschappij te Buiksloot heeft doen ver schijnen. Is het ook al een onbegonnen werk, ons volk, dat weinig gevoel voor kunst heeft, die eigenschap te willen aanleeren, menigeen zal, nu de feesten op komst zijn, iets willen weten van den schilder, die herdacht wordt. Die weetgierigheid wil het boek bevredigen. Doch de schrijver, hoe zeer hij zij u best ge daan moge hebben, was tegen zijn taak niet opgewassen. Hij heeft, wat in Fransche of Duitsche boeken te vinden was, vertaald, maar op een wijze, die doet zien, dat hij de Nederlandsche taal niet machtig is. Een Nederlander spreekt niet vau kracht woord", van machtgeweld", van levens krachtig" of van schietgihien", van ..dokters corporaties", groepsafbeeldingen", pronkvol", poezieloos", natuurgetrouwheid" en werkelijkheidszin". Deze germanismen zijn bijeengegaard uit de vier eerste bladzijden van het boek, die blijkbaar slecht uit het Duitsch werden vertaald. Aan een Fransch voorbeeld denkt men als men leest van platen die de hedendaagsche verzamelaars zich betwisten", van Lievensz, wiens carrière iets brillants heeft, dat con trasteert met Kembrandt's bestaan", of van Elsheimer, werkzaam en intelligent, wiens renommée groot werd". Een andere zin luidt: ..Om een woord te gebruiken, dat kort eo krachtig het resultaat aanduidt, hij werd bekoord door een vreem den stijl en smaak, maar zijn hybridisch werk verloor aan waarde naarmate het in eigen oogen de scheppingen van een grootsch ver leden nabij kwam". Ten slotte nog dit proef je : < 'ok op andere schilderijen van Lastman wordt de correcte compositie, de accurate, schoone en karakte ristieke teekening ontsierd door de brutale kleuren en de weinig vlotte peinture." Al deze aanhalingen zijn uit de 30 eerste bladzijden; het werk is 280 bladzijden groot. liet schrijven van behoorlijk Nederlandse h gaat boven het vermogen van de meesten, die tegenwoordig voor de pers werken. ,,/ijn vreugde, aim behagelijke huiselijke omgeving uit zich door aankoop van ver schillende vreemde voorwerpen" staat er op bladzijde 240, als een Duitsche zin vertaald is, die begint met Seine Freude an". Op bladzijde 1015 leest, men : ..Vermoedelijk hebben wij bier te doen met een portret van l'aulus Dooiner", als haben wir es m t hun" vertaald moet worden. De Duitsche kunstgeleerden", die Rembrandt als een dankbare vindgroef" hebben uitgebuit" werken dus, zonder het te vermoeden, tot het Nederlandse)! taalbederf" mede. Het is treurig, dat niemand tegen bet be derven onzer taal opkomt. Het slechte Nederlandsch, dat tegenwoordig geschreven wordt bewijst wel, dat het onderwijs in onze taal niet deugt. De schrijver heeft tal vau werken geraad pleegd, en is toch zijn onderwerp niet meester. Hij verwart op bladzijde 21 Heraclitus met. . . Heracles l Als hij zal vermelden, hoe in KUS de Leidsche schutterij een oproertje dempte schrijft hij dat de burgergarde de godsdienst twisten onderdrukte". Wanneer hij wil ver klaren, waarom Rembrandt zoo dikwijls zich zelf en de menschen uit zijn omgeving ge schilderd heeft, dan heet het dat zijn on matige eigenliefde door hem uitgestrekt wordt over de zijnen". Erasmus wordt een Eotterdamsch geleerde" genoemd. Gerard Dou heeft er genoegen in geschept den naam te krijgen van peuterig en oogbedervend minia tuurschilder". De H. Hieronymus wordt tot den heiligen Jéromus" verklaard, die in geen kalender te vinden is. Constantijn Huygens is een hofman", omdat hij secretaris van Frederik Hendrik geweest ia; blijkbaar is hoveling" bedoeld. Op bladzijde 05 wordt een afbeelding van de Marekerk te Leiden gegeven, die in geen verband tot den tekst staat. Daaronder leest men Hooglandsche kerk, Leiden". Deze blad zijde is ook merk waardig om zinnen als deze : De meer burgerlijke Rembrandt werd door burgers van Amsterdam geprest ten hunnent te komen"; of: Lievensz stak op herhaalden aandrang de zee over om in de voetsporen van Rubens te treden". In het jaar 1034 droeg Rembrandt een niet juist natterenden bakkebaard". Men draagt steeds twee bakkebaarden ; de dracht kwam echter pas na 1800 in zwang. Rem brandt zou er met n bakkebaard zeker dwaas uitgezien hebben. Het is den schrijver echter ontgaan, dat het Duitsche woord als ringbaard" vertaald inoet worden. Een zonderlingen indruk maakt het als wij lezen van Amsterdarasche burgervaders uit patricische families als de De Witten" gespioten, want de De Witten behoorden te Dordrecht thuis. Die burgervaders schijnen al heel raar gedaan te hebben, immers de burgelijke toon die in hun woning bleef te herkennen was evenwel niet ontbloot van grootschheid, de weelde die in hun woning huis Ie was indrukwekkend trots overladenbeid en parvenu's eigenschappen". Rembrandt zelf had neiging tot luxe," en ontdekte met fijnen kennersblik kunst schatten," maar hij iijoest zich het geld tot het aanleggen van zijn verzameling aanschaf fen". Blijkbaar heeft de vertaler voor se procurer'1 aanschaffen genomen, ofschoon het woordenboek ook verschaffen geeft. l Tegenwoordig ziet men vrijwel algemeen in dat Taine's leer van het milieu" afge daan heeft: immers die leer kwam ten slotte alleen daarop neer, dat een schrijver de eigenaardigheden, die hij in een kunstenaar meende te vinden, ook in diens omgeving ging opzoeken. Maar de heer Van de Rovaaart is nog van de oude school en volgt Michel op den voet. Rembrandt wordt geacht ..van pronk en praal" gehouden te hebben, ofschoon daarvoor eigenlijk geen bewijzen kunnen worden aangevoerd. En daarom word nu het Amsterdam der l Te eeuw verklaard tot een stad, waar slemppartijen plaats vonden, waar de meer beschaafden door schitterende maal tijden hun gasten trachtten te verblinden, waar weelde en genot, tot ongebondenheH toe, hoogtijd vierden." Wie de moeite neemt, om zich in de ge schiedenis der 17e eeuw te verdiepen, be speurt, dat de weelde pas algemeen werd, toen Rembrandt in zijn nadagen verkeerde. Men kan de Nederlandsche Schilderschool en vooral Rembrandt niet door het milieu" verklaren. De beschaving onzer 17e eeuw was klassiek; niet alleen dichters en ge leerden, maar ook de meest in trek zijnde kunstenaars waren bij de klassieken ter school gegaan. Hoe is het mogelijk ge weest, dat van dit klassicisme bij de schil ders zoo weinig wordt gevonden? De schil ders voelden zich handwerkslieden, die zich alleen orn hun vak bekommerden. Zulk een handwerksman, maar welk een handwerks man, is ook Rembrandt geweest. Men mag er den schrijver geen verwijt van maken, dat hij zijn bronnen gebruikend, dit doet zonder critiek. Immers hij beoogde slechts, een populair werk te geven. Doch nauwkeurigheid mag wel worden verlangd, en daarmede is het treurig gesteld. Simson bedriegt zijn schoonvader" staat onder een afbeelding, die weergeeft hoe deze oudtesta mentische held iemand bedreigt." Een rabbijn" wordt tot een rabijner" verklaard; de predikant Hendrik Swalm" wordt Henri Swalm" genoemd; de weduwe Swartenhont," die haar naam aan het uithangteeken de zwarte hond" ontleende, staat als Swarterihout" vermeld ; baar man, de admiraal, krijgt van den schrijver denzelfden naam; Geertje Dircx, die Rembrandt in rechten aansprak, wordt?Geertje Dircx Eyscherese" genoemd, als of dit haar naam was; Doctor Tholinx wordt in het boek Thoninx geheeten ; de schilderij David en Saul" wordt onder de afbeelding gezeg l in het Mauritshuis te hangen, en in den tekst als te Frankfort aanwezig genoemd. Dit zijn maar enkele staaltjes van onnauw keurigheid. Er zouden er nog veel meer gegeven kunnen worden. Zoo laat de schrijver Hendrickje Jacobsz. reeds in 1055 sterven, terwijl zij pas tien jaar later overleed; ver plaatst hij het kasteel Maurik van Vucht naar de Vecht ; laat hij Vostnaer beweren, dat een schilderij, die van 100ti dagteekent, in 10ÜO gemaakt is. Doch genoeg hiervan. Als een proeve van den stijl volge hier wat over de Staalmeesters" gezegd wordt. Dit meesterstuk uit het jaar 1001 is een bestel merk dat den kunstenaar van uit de bnnjrrij toeging. Rembrandt, hoewel meesterstukken leverende, was er tot dusverre niet in ge slaagd '/<' ei'h'n.it uit} >:<iti ziyn l.uxt.f/ei'ers te /crij'/i'n.. Over de Nachtwacht" ontstond een proces, Claudius Civilis", een tweede bettelnerk, wordt verminkt eu weggemoffeld, liet is waarschijnlijk van >le nitgexl.ii]>eu kooplieden, die zich in 10'il lot Rembraudt wendden om een afbeelding van hun bestuur, berekening geweest, dat men '/*'// <i!li'xzi'iix lit'L'fi'n.nt'J,ii, maar niet. met bestellingen overladen schilder uit zocht om n/i niet te knntbure. irijze in het bezit van een ii:n<:i'der<>l schilderij te komen". Wij /.uilen het hierbij maar later,. De Duitsche ..kunstgeleerde.': die dit. beweerde. heeft al een bijzonder hoogen dunk van de uitgeslapenheiil dezer kooplieden, die in l'101 begrepen, voor een schijntje een schilderij te kunnen krijgen, dat in UMH> millioenen waard zou zijn. Over de eischen. waaraan een verlucht boekwerk moet voldoen, is in de laatste vijftien jaren heel wat gezegd. Men zag in de verluchte handschriften der middel eeuwen het ideaal, doch vergat, dat de kostbaarheid van het perkament toen de betrekkelijk weinige lezers noodzaakte met velerlei genoegen te nemen, wat iemand in onzen tijd niet zou bevallen. Gelukkig heeft onlangs de lieer .T. W. Enschedé, toen hij zijn lezingen over Logica in de Boekdrukkunst" hield, op beldere wijze uiteengezet, hoe een verlucht werk thans behoort te zijn. Aan ilie eischen wordt door Rembrandt als mensch en als kunstenaar" wel voldaan. De bladspiegels" zijn goed vierkant, de alinea's worden niet door kabbalistisehe teekens gevuld, de letter is goed van karakter, alleen zincografiën zijn in den tekst geplaatst en de autotypiën werden buiten den tekst gehouden. Toch ziet het boek er niet smakelijk uit. Het papier is dun en glad, de verluchtingen in den tekst geven de etsen van Kembrandt slecht weer, omdat dit door zincogratie niet anders mogelijk is, en ook de autotypiën komen op het dunne papier weinig uit. Het doel, dat de uitgevers zich blijkens hun prospectus stelden de verspreiding van goede reproducties naar Kembrandts werk" werd dus niet bereikt. Voor j 2.70, wat het boek kost, kan men geen 28ti op zwaar papier gedrukte bladzij den, met 150 naar den eisch uitgevoerde verluchtingen, geven. Als de, uitgevers dit hadden Billen inzien, als zij den omvang van den tekst tot n derde teruggebracht had den en slechts eenige goed uitgevoerde ver luchtingen gegeven hadden zouden zij een meer waardige Rembrandt-hulde", of op zijn Nederlandsch hulde aan Rembrandt, ge bracht hebben, dan nu Hopen wij, dat het nu besproken boek voor de feestcommissie, die ook zulk een werk wil laten verschijnen, moge zijn wat een schip op het strand voor den zeeman is. Wanneer die commissie zorgt voor een goed Nederlandschen tekst, zonder kunst-koeterwaalsch, gallicismen en germanismen, als zij dien tekst met inooien letter, zonder kabbalistisehe kruizen of sterren op stevig papier laat druk ken en vau eeuige fraai uitgevoerde losse platen laat voorzien, dan zal zij de beste hulde aan Rembrandt brengen, die mogelijk is. A. W. WEISSMAX. Twee lezingen over Banttre, door Pernot (Rott. Knnstirmg). Er was in deze lezing iets dat binderde. De levensloop van Baudelaire wierd kortweg beschreven; geconstateerd aan de bewijsstuk ken, dat hij werkelijk zijn gedichten erkende als een uiting vau zijn Innerlijk, dat ze Bau delaire" waren en niet een houding, niet een pose (ge mocht van zulk werk dit inzien zonder bewijs-stuk, zooals een toevallig ge schreven briefje), Een achtergrond wierd gevonden voor de Fleurs dn Mal, die niet zonder logisch verband zouden zijn (wat bij dezen minnaar van logisch vreemd -vaar'); invloeden ondervonden.aangeduid; liet milieu geschetst of het café, waar hij en /'n vrinden kwamen. Er werd een enkel vers voor gelezen, op de stadsgezichten gewezen in hun verband; zijn katholicisme aangegeven; z'n aristokraatzijn : dandv ; gewezen o|> z'n ziekteverloop; z'n hoe langer hoe zwijgender worden, uit ziekte, uil houding; z'n correctheid, Engelsch, waarin Delacroix hem voorgegaan was. Dit alles werd aangeduid (de tijd tocli was kort; in enkele klare woorden. Het leek alles zoo eenvoudig. Maar dat was niet wat hinderde. Deze tragi sche levensloop (geldzorgen en dandv, aristokraat en armoede, katholiek en van een demon bewoond) werd uu te scliertsenderwij:e soms behandeld. Er was een geestigheid soms in den lezer, die misschien niet zonder genoegelijkheid was voor het in dat opzicht bereidwillig publiek maar leest ge over Baudelaire om de dingen (die er niet op aankomen) als grappen te laten zien? Is het zoo interessant dat ie schulden maakte voor klecren er zijn er honderden die <iat doen, en die wie >oit na hun dood zal aanzien of herdenken of is de tragische mensch, die hij was en die nu nog niet ten volle geap precieerd wordi door ile Bende" is de groote stille jammer en de diepe zuivere grootheid (hoe bar ook deze zooveleu lijken moge) vau dezen dichter en dezen kritikus niet iets om ten eerste en ten tweede en ten laatste met eerbied te bespreken? Is het om de menscheu, die daar waren, die wellicht vol goeden wille waren, maar van wie wellicht eiikleu hem lazen reden voor een succes om wat dartel om te gaan met hem, den gewonde die al z'n leed ver zweeg, een die de schoonheid eerde zuiver zooals zelden -?en is het reden, om met dezen, vele anderen te smalen ofschoon de de lezer zei: dat de levens der kunstenaars moeitevol waren. En klonken daarom ook niet de gelezen veizen niet zoo door, zooals ze in werkelijkheid doen, muziek die ze zijn? * X Hoewel de indruk bleef bestaan dat het werklijk wezen van het vers zoo niet gansch dan toch gedeeltelijk ligt buiten bet gevoel van dezen lezer over Baudelaire, was de tweede avond daarom aangenaam wijl zoo vol van geest-volle afleiding, en inzichten. Hoewel eeu vers (verklankt het niet i u een zuiver contour voor eeuwig de ondergane nuance van gevoelens etc.) hem in den kern wat vreemd leek anders had deze ze uit zijn mond toch statieuzer gezongen was er een overvloed van peiilleerende opmerkingen en inzichten getuigend van een lijn intellect. dat nauwlettend analyseert. Aangewezen werden de gevoeligheden van Baudelaire voor reuk- eu tast-indrukken ; bestreden werd --- terecht dunst mij dat hij een decadent 7,011 zijn. De nadruk werd gelegd op den /eer gepcrfecüomieenlen versvorm en op de zuivere omlijning der gevoelens zoodat in plaats van een decadent Ie zijn ten zijnen opzichte meer mocht gesproken van een k/nnxiei; dn'liter al waren de gevoelens /.elf buiten de vroeger behandelde, ^iju verscuil met zoogenaamde polymorphe'' symbolisten werd aangeroerd; gewezen op de concentratie van de idee in het vers en de daarmee saam-gaand t; gerin gere lengte. De wisselwerking tusscheii beginontroenng. de grootere gevoeligheid voor bepaalde sensaties en de associaties die iaardoor ontstaan iiesprak de lezer ; het symbo lisme dat -onis niet eens zoo duidelijk, zoo genaamd toch goed blijkt, omdat we het gevoel niet hebben in een andre sfeer te komen, hiervan wierd gerept. Dat liaudelaire een fijn kritikus was van schilderijen, het bleek tevens ook uit de bouw van Don .Juan (zie Delacroix) en de ordonnantie in het vers der liguren ; uit les Aveugles; hij volgde zelfs in Don .luan ge deeltelijk de prospectus" die Delacroix gaf van zijn werk. -x- -x* Deze lezingen, twee, waren te kort om de rijke overmaat van 't werk te verduidelijken, ze konden niet dan slechts aanroeren maar ze deden dit op geest-volle wijze. I'LASSCIIAERT. Rodscfle lysteriên. Aan Mr. S. Muller Fzn. Zeer geachte heer! Het verheugt mij buitengemeen, dat gij ten slotte toch nog hebt kunnen goedvinden uwe beschouwingen nader te heften tot het pei , waarop het onderwerp hun aanspraak geeft. Vergun mij niettemin, vóór ik ten principale u te woord sta, nog enkele verklaringen. Waarlijk, niet de zaak zelve, die u tot schrij ven bracht, heb ik voor grappig" gehouden. Maar het scheen mij een flauwsje, dat gij ? na mijn in respectueusen toon voorgedragen betoog over de onwetendheid in Roomsche materiën van Nederlandsche mediaevisten mij buiten gevecht wildet stellen met eenige geestigheden" over eene veeljarige critische werkzaamheid, die nogwel grooten deels buiten het gebied uwer gebleken belang stelling viel. Iets dergelijks deedt gij ook laatstelijk weder met u te houden alsof ik mijne kennis van middeleeuwsche cultuur uit boeken als Buchberger's Handlt.i'ikon pleeg te putten. Xu, ik gun u ook dit grapje". Maar gij moet niet meenen, dat ik iederen katholiek, krachten» zijn geloof, tot het be grijpen der middeleeuwen bekwaam acht. Ik beweer alle* n, dat hij de Vorbe.dinrjung ertoe heeft en, caeteris paribus, beter zal slagen dan gij. De zonderlinge vertaling van dien pastoor neern ik dan ook allerminst in bescherming al overdrijft gij de portee zijner fout ook schromelijk gij, die toch wel weet (naar een vriend van u mij laatst vertelde), wat veel ergers den groote Kanke is overkomen met het woord irregularitas. Ongetwijfeld: in en buiten Troje wordt er gezondigd. Jn m ij ii opstel in Van onzen Tijd ging het dan ook niet om een" enkel geval, doch was het de groote reeks van gelijksoortige mis slagen begaan, door coryfeeën in hun vak, die zeker besluit mocht wettigen. Maar om tot de hoofdzaak te komen : ik wenschte en wensch inderdaad te be weren, dat de niet-katholiek bij de studie van tijdperken, waarin met het katholicisme als belangrijken factor gerekend moet worden, nimmer tot zoogoed-mogelijke resultaten kan komen. Ik toonde aan dat zelfs elementaire kennis van het katholicisme hem meestal ontbreekt, wees erop dat zijne, in het gunstigst geval, sympathisch-dilettantische" verhou ding tegenover deze cultuurrnacht hem verre moet houden van wezenlijk, esoterisch 6eijrijpen en liet zien, dat hij gewoonlijk ook de diepere belangstelling mist. Ik achtte dit zeer verklaarbaar, gaf toe, dat katholieken in dergelijke houding staat tegenover perioden. waarin de Hervorming'' van overwegende beteekenis was, en liet, dunkt mij, wel blijken, dat deze toestanden met opzettelijke partij digheid m. i. niets hebben uit te staan. Tegenover deze, toch waarlijk niet harts tochtelijk" stelling, tracht gij niet zoozeer met feiten aan te toonen, dat den niet-katholiekeii historicus het innig-begrijpen van, vergun mij, ..Koomsche" tijden pleegt tege lukken gij signaleert voornamelijk het gevaar", dat katholieke historiografie bet iioomsch verleden zal flatteeren en gij spreekt in dit verband zelfs van jongeren", die de waarheid te dikwijls omverloopen". Ik waardeer deze duidelijke verwoording van uvye meening en verheug mij, dat gij ditmaal ook eens hebt beproefd haar met een voorbeeld te illustreeren. Gij meent dan, dat uwe voorstelling van den middeneeuwschen dorpspastoor op studie" berustte, de mijne echter beïnvloed was door mijn vast houden aan waarheden, die mijn geloof" mij leerde en dus eigenlijk ontsproten aan een ontvlamde fantaisie". Laat mij nu, om te beginnen, u in alle oprechtheid verzekeren, dat het katholiek gelooi' niets leert betreffende de waardeering van den mediaevalen zielenherder of van eenigc andere louter-historische feitelijkheid. In dit opzicht praejudicieert mijn geloof" dus niets. Doch ik wil, in vertrouwen, u wel wat meer vertellen. Ik ben bekend met tal van hedendaagsche pastoors en mijne studie heeft mij velen hunner voorgangers aan het werk doen zien. Deze bekendheid deed mij gene genheid opvatten voor hunne soort; zelfs zóó, dat ik niet onmiddellijk geneigd ben iemand te gelooven, die van eenen verte genwoordiger dier species veel slechts ver halen zou. .Maar maak u nog niet blijde met deze bekentenis. Want den plichtvergeten priester plegen wij minder te idealiseeren", dan gij-protestanten, die fondsen opricht om hem te laten trouwen of hem een kamerzetel aanbiedt. Al wat gij kwaads weet van middeleeuwsche geestelijken hebt gij grooten deels vernomen uit de openbare mandementen van hunne eigen kerkelijke overheden of uit publieke klachten van goed-Roomschen, als Maerlant, Buendale, Geert Groote enz. En mijne genegenheid heeft mij indertijd niet weerhouden eenigen priester-journalistenonomwonden de waarheid te zeggen. Volkomen onbevangen dus ontken dit nu niet weder! las ik hoe gij in een uwer fraaie Schetsen uit de middeleeuwen het type van den middeleeuwschen dorpspastoor voor stelt. Ik zag, dat gij uw best deedt hem te waardeeren, maar door uwe bronnen u tot veel voorbehoud gebonden nieldt. en de eindindruk, dien ik vau uwe teekening ontving, is dat hij eigenlijk een weinig-aantrekkelijk wezen was: Gaat het u als mij" zegt ge den lezer dan zij t gij niet al te zeer inge nomen met het aanschouwde tafereel." Hoewel nu het procédévan deze uwe studie mij eenier dat van den artist, den romanschrijver, dan van den historicus scheen, daar gij b.v. telkens gegevens uit verschillende eeuwen en plaatsen bijeenvoegt om tot een volledig beeld te komen zou ik toch wel licht aan de juistheid van uwe schets niet hebben getwijfeld, indien gij niet bij uwe recapitulatie van wat er misschien toch goeds was in den delinquent, hem tegenover zijnen hedendaagschen ambtgenoot hadt gesteld en dezen iaatsten opgevoerd als een in zich zelf teruggetrokkene, min of meer geheim zinnige celibatair." Daar bracht gij mij plots op bekend terrein en.. . in een hartelijken lach ! Mijne kamer liep vol met de vele dorpspastoors, die ik tegenwoordig ambtshalve dagelijks ont moet, en er was daar misschien wel een enkele bij, die zweemde naar uwen sinisteren kluizenaar, ook een paar stellig-o aangename figuren ontbraken niet, maar verreweg de meesten hadden, bij zekeren gemoedelijken ernst, den open lach, liet gul gebaar, heel den blijmoedigen habitus kortom, zoo natuur lijk aan menschea, die leven als zij die hopen" en wien de eerbiedige genegenheid

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl