Historisch Archief 1877-1940
N°. 1492
DE AMSTERDAMMEB
A°. 1906.
WEEKBLAD VOOK NEDEELAND
O n. ei © r redactie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
a. n. CT. ID IE IK! O O.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.05
Voor Indiëper jaar mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2
Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard dc3 Capucines tegenover liet Grand Café, te Parijs.
Zondag ^8 Januari.
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duitscliland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ : Diploma
tieke en Consulaire agentne. Sociale Recht
spraak. Roomsche mysteriën, (Ingez.), door
ipk Muller Fzn. FEUILLETON: De
Cinematograaf, naar het Fransch, van Ivan
Stranfcik. KUNST EN LETTEREN: Muziek in
de Hoofdstad door Ant. Averkamp. Kunst
zaal Frederik Muller & Co., door W. Steenhoff.
Verzen 'van Karel van de Woestyne, door dr.
J. Aleida N\jland.?Schetsen, van JanFeith,
laeoordeeld door Henri Dekking. VOOR
DAMES: WenscheliJkheid en werkelijkheid",
door Marie Jungius, beoordeeld door Vrouwke.
ALLERLEI, door Caprice. UIT DE
NATUUR, door E. Heimans. Een
Kinderprent, (met af b.). Le Char de l'Etat, door
H. G. Ibels. Een nieuw Museum te Haarlem,
(met afb.), door A. W.Weissman. Paul Rink,
(met afb.). Portret van Armand Fallières,
nieuw benoemd President der Fransche Repu
bliek. De Gereformeerde Kerk in de Omme
landen tusschen Eems en Lauwers (1595
1796), door dr. G. A. Wumkes, beoordeeld
door A. Klaver. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D.Stigter.
_ ALLERLEI, INGEZONDEN.
DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADVER
TENTIËN.
Diplomatieke en Consulaire
agenten.
- Bijzonder aangenaam was het ons in
_de Standaard, betreffende een groot
natio,naal belang, een beschouwing te lezen,
waarin we in hoofdzaak terugvonden,
wat wij zoo dikwijls hebben in het mid
den gebracht.
Naar aanleiding van een. aantal gege
vens in een brochure van Margetitch,
Le röle des agents diplomatiques et
consulaires en matière d'ejrpension conomique,
stelt het blad in het licht, hoe zeer bij
ons te lande de diplomatieke en consu
laire dienst, als factor tot verhooging van
volkswelvaart, nog ten achter-is<gebleven.
Wie zich echter voorstelt, dat ook ons land
in deze breede lijst (van verbeteringen) een
plaats der eere zal innemen, vindt zich bitter
teleurgesteld. Onder minister de Favereau
heeft zelfs Belgiëzich met allen ernst voor
dit nationaal belang gespannen, maar omtrent
Nederland bleek niets te vermelden te zijn.
Nederland staat ook ten dezen opzichte in
het bedenkelijk teeken van het
lachverwekkend blanco. Iets wat te meer te betreuren is,
wijl juist ons land, schier meer dan eenig ander,
tehade en achterstand op dit terrein heeft in te
kalen, en ons nationale welzijn door dien ac
teritand metterdaad bedreigd wordt. We verdienen
nog icel geld, maar naar evenredigheid veel
minder dan b.v. België, en dit onloochenbare
feit gevoegd bij de enorme verliezen die ons
kapitaal slag op slag op de Effectenbeurs
leed, ontnam ons niet alleen sinds lang de
illusie van den steinreichen" Hollander,
waarvoor meer dan n ons nog altijd in
Duitschland verslijt, maar doet een daling
voor de deur staan, die zich na niet zoo lange
jaren in alle standen voelbaar zal maken.
Ook ons wordt niet meer gevraagd, of we
ons met een soberder sociaal Ie yen tevreden
willen stellen; de algemeene industriëele en
handelsbeweging neemt ons, of we willen of
niet, in haar wereldactie op, tn dwingt ons
om óf ons beste beentje voor te zetten, óf achter
uit te boeren.
In de groote wereldactie beoogt een land
thans tweeërlei: lo. in de consumptie van
het eigen land zelf te voorjien en 2o. een
zoo groot mogelijk deel van wat het buiten
land noodig heeft, uit het eigen land naar
de buitenlandsche markt over te brengen.
Nu ligt in dien wedstrijd uiteraard dit
goede, dat hij de middelen doet vinden, om
l o. zoo goed mogelijk te produceeren; 2o.
zoo goedkoop mogelijk te leven, en 3o. zoo
snel on zoo goedkoop mogelijk het te leveren
goed ter plaatse te brengen. Maar het spreekt
evenzoo van zelf, dat zulk een strijd, van
alle landen tegelijk uitgaande, steeds scherper
gevoerd wordt, steeds vindingrijker maakt in
het uitdenken van middelen om elkaar een
vlieg af te rangen, en dat wie bij dien wedstrijd
niet met volle wapenrusting meedoet, eer hij er
om denkt, in den hoek wordt gedrongen.
Zij het nu al, dat het hierbij allereerst aan
komt op vindingrijkheid, wilskracht, moed,
beleid en volharding van het particulier ini
tiatief, toch is men steeds meer tot het inzicht
gekomen, dat de Regeering hè', particulier ini
tiatief te steunen heeft
Want wel ware het op zich zelf denkbaar, dat
de Regeeringen zich buiten dezen wedstrijd hiel
den, maar dal maakt dat zoodra in ei n o f meer
landen ook de Regeeringm zich roor dezen wagen
spannen, het land, waar de Regeerwij dit niet
doet, achterop raakt.
Met name ten opzichte van het vak
onderwijs en van de diplomatieke en consu
laire vertegenwoordiging staat 't dan ook
vast, dat ook wij anderer voorbeeld te volgen
hebben, of we worden in ona eigen land
door het buitenland overstroomd, zonder dat
wij op onze beurt onze schade in andere
landen kunnen inhalen".
Het is ons, als lazen wij een der arti
kelen van onszelf, waarin wtf tot de slot
som kwamen, thans door de Standaard
als volgt geformuleerd,
En zoo zal men ook zien, dat onderwijl
andere landtn door hun diplomatieke en con
sulaire agenten zich steeds breeder markt in het
buitenland weten te verzekeren, wij almeer het
kind van de rekening zullen worden." 1)
Wij achten dit optreden vande Stan
daard te verdienstelijker, omdat het der
redactie niet weinig moeite moet gekost
hebben zoo ruiterlijk voor algemeen stof
felijke belangen op te komen, waar juist
partij-belangen zijn zwijgen gemakkelijk
verontschuldigd zouden " Hebben. Zeer
uit de verte wijst hij allereerst op de
houding in deze van het vorig kabinet,
wat,naar men weet, zijn gansche hart bezat.
In de Troonrede van 1901," zoo vangt
het artikel aan, sprak zich uit voornemen
uit om onze diplomatieke en consulaire ver
tegenwoordiging in het buitenland meer dan
dusver dienstbaar te maken aan de bevor
dering van onzen landbouw, onze nijverheid
en onzen handel.
Minister Van Weede was te kort aan,
om dit hooge belang te bevorderen, en
Minister Van Lynden, onder wiens auspiciën
deze toezegging in de Troonrede kwam, was
in gebreke gebleven zijn voornemen ten deze
uit te voeren. Vermoedelijk is dit daaruit te
verklaren, dat het rapport der Consulaire Com
missie te lang toefde, en mhschien ook daar
uit, dat, naar verluidde, de adviezen, van onze
diplomaten over dit rapport ingewonnen,
voor het denkbeeld in de Troonrede van 1901
uitgesproken, verre van gunstig waren. Met
name het advies van Berlijn kan oorzaak
geweest zijn, dat de toenmalige minister
aarzelde zijn rst opgevat voornemen door
te zetten."
Wij deelen dit gaarne onzen lezers
mede, zooals wij het in het
Standaardartikel gevonden hebben. Immers het
mocht werkelijk niet gevorderd worden,
dat de redacteur, ter erkenning van de
volledige waarheid, zou geschreven heb
ben helaas Kuyper was zóó weinig
doordrongen van het besef, dat ons land
ten gevolge van onze allergebrekkigste
diplomatieke en consulaire vertegenwoor
diging op weg is het kind van de reke
ning" te worden, dat hij eenvou
dig Buitenlandsche Zaken en Handel
en Nijverheid ter behartiging heeft
gegeven aan twee personen, van wie
men op dit gebied volstrekt niets te
verwachten had , als ware dat deel
van de kabinetsformatie voor den her
vormer een klucht geweest.
Zooveel is zeker... met het oog op
deze aangelegenheid zal zelfs de Stan
daard niet kunnen treuren over den val
van het Kuyper-kabinet.
Zal nu echter het ministerie, dat thans
het roer in handen heeft, iets beters
te aanschouwen geven ? De Standaard
twijfelt is zelfs zeer pessimistisch
gezind.
Men kon een oogenblik. hope koesteren,
zelf toen nader bekend werd, dat de
uftstekende diplomaat, die ons een reeks van
jaren te Berlijn vertegenwoordigd had, chef
zou zijn van Buitenlandsche Zaken. De
vraag was maar, of Mr. Van Kaalte Jhr. Mr.
Van Tets van Goudriaen, dan wel Van Tets
Mr. Van Raalte voor zijii denkbeelden zou
weten te winnen.
Het laatste bleek thans het geval te zijn.
Dr. Hubrecht werd trait d'union. En zoo staan
we voor het weinig moedgevend feit, dat
ook dit gewichtig vaderlandsch belang zal
blijven slapen."
Misschien heeft het blad gelijk met niets
te hopen. Toch, waar Dr. Hubrecht als
trait-d'union kan worden aangewezen,
valt er dunkt ons, voor algeheelen stil
stand niet te vreezen. Doch om een
gansch andere reden hebben wij weinig
moed Handel en Nijverheid die te
samen behooren, zullen, evenmin als
Landbouw, bij de staatszorg tot hun
recht komen, zoolang zij niet zijn gesteld
onder een afzonderlijk Ministriëel depar
tement. En dan zij onder het ministerie
van Handel en Nijverheid, gelijk
minister Tak het reeds heeft voorgestaan
de consulaire vertegenwoordiging ge
bracht.
De staatszorg voor deze bronnen van
welvaart, en van andere die zoo nauw
daarmee samenhangen, moet voor een
landje als Nederland, de hoogste, de beste
zijn, die slechts denkbaar is, opdat het
niet behoeve te wijken voor zoo ijverige
mededingers als de omringende staten zijn.
Dat is, wij zeiden het reeds zeer vele
malen, voor Nederland heinUcrnoodit^te.
En dat allernoodigste zal men nimmer
verkrijgen bij de bestaande Ministeries,
die voor de meest heterogene zaken tege
lijk moeten dienen.
1) De cursiveeringen hier en liierbo-, en
z\jn van ons.
Daarom was het ons een bittere teleur
stelling, toen Kuyper als kabinetsfor
meerder optrad met dat oude stelletje
departementen, waaronder meer dan n
hoofdzaak als bijzaak wordt ingedeeld;
en daarom gaf het ons althans eenige
voldoening, toen bij de formeering van
het Borgesius-gezelschap er ten minste
n man meer werd genomen, om enkele
onderdeden iets beter te kunnen
beheeren al geeft dan ook deze halve maat
regel op den duur voor 's volks stof
felijke belangen veel te weinig, wij zouden
haast durven zeggen, zoo goed als niets.
Maar wij hebben dadelijk dankbaar ge
waagd van een stap in de goede richting.
Wat niet is kan komen en wat wij vragen,
zal eenmaal zeker komen; wel veel te
lang, maar geheel uitblijven kan het niet.
Wie volhardt vindt ten leste wel
gehoor," schrijft de Standaard. Nu, als
de Standaard dan maar met ons volhardt.
We beloven haar plechtig, dat zij in dezen
strijd voor stoffelijke belangen op ons kan
rekenen het zij dan tegen een christelijk
of tegen een onchristelijk kabinet.
Sociale Rechtspraak.
In het Katholiek Sociaal Weekblad van
13 Jan. jl. komt onder het opschrift:
Sociale Rechtspraak" het volgende voor.
Voor de rechtbank te Amsterdam stond
de vorige week een boekhouder terecht die
gedurende twee jaren ongeveer ? i 000 had
verduisterd. Het bleek dat hij dit geld had
gebruikt om zijn ziekelijke ouders te onder
steunen.
De verdediger, deze daad afkeurende, riep
de clementie der rechters in, daarbij wijzende
óp deze drie feiten: l", dat de beklaagde in
geen twee jaar gecontroleerd was; 2°. dat
ongeveer ? 100,000 per jaar door des boek
houders handen ging, en 3°. dat hij slechts
een salaris had van ? 65 per maand.
Hierop viel de president, Mr. baron Van
Imhof, den verdediger in de rede en ver
klaarde volgens het verslag van het Han
delsblad -- den verdediger niet te willen
beperken in zijne verdediging, maar merkte
toch op, dat het niet in het belang van den
bekl kan zijn om in het openbaar af te
geven op den eersten getuige (zijn patroon)
daar ieder patroon vrij is in het bepalen van
het loon en het iederen knecht vrijstaat om
met dat loon al of niet genoegen te nemen
en heen te gaan".
Men vraagt zich eenigszins angstig af, wat
er bij rechters, die nog zoo denken en a l s
rechter openlijk zóó spreken, terecht moet
komen van de sociale rechtspraak !
Hier spreekt wel 't anti-sociale van het
onvervalscht liberalisme zér duidelijk.
Toch hebben de sociaal- en
vryzinnigdemoc'aten in 1905 met liefde op dergelijke
liberalen gestemd l"
Prijzenswaardig van het Kath. Soc.
Weekblad, dat het dit feit onder de oogen
zijner lezers brengt, en schier onbegrij
pelijk, dat de liberale bladen zulk een
uiting van een rechter in onzen tijd
hebben laten passeeren, zonder, evenals
mr. Aalberse, er hun afkeuring over uit
te spreken en er iets, wat op een con
clusie gelijkt, uit te trokken.
Want vooral voor het laatste moet
men het Kath. Soc. Weekblad dankbaar
zijn : men vraagt zich eenigszins angstig
af, wat er bij rechters, die nog zóó den
ken en als rechters openlijk zóó spreken,
te recht moet komen van sociale recht
spraak .'"
Mr. Baron van Imhoff kent, zoo schijnt
het, alleen patroons vrij" in 't bepalen
van loon, en knecht*, vrij" om heen te
gaan ? d. w. z. om honger te lijden,
wanneer het dienen b.v. voor 65 gulden
per maand in Amsterdam als boekhouder
hun niet bevalt!
Is er zoo, zoo zouden wij willen vragen,
wel ooit korter en bondiger een bewijs
gegeven van de wenschelijkheid eener
hervorming onzer rechtspraak, waar deze
gevallen betreft ? hoe velen zijn dat
niet! bij welke de sociale rechtvaar
digheid haar eisch heeft te stellen!
Vordert wat men bij ons te lande
zoo gaarne in rechtsgeleerde kringen
tracht te ontkennen ? het berechten
van arbeiders-aangelegenheden dan niet
in de eerste plaats een college, waarin
de arbeiders zelf vertegenwoordigd zijn,
opdat de doctrine, waarin Baron van Im
hoff en zijn geestverwanten zijn opgevoed,
niet alleen aan het woord zij?
Volgens mr. Aalberse, vraagt men zich
eenigszins anristiy" af, wat er van de
sociale rechtspraak bij zulke rechters
moet terecht komen. Maar is onze redac
teur, die voor katholieken schrijft, er
wel zeker van, dat die men" zoo
ongeveer de heele katholieke, politieke j
en min -of- meer - groote- patroons wereld
omvat; of' mag er tot dusver nog pas
sprake zijn van het I\dth. Sor. Weekblad
en zijn, waarschijnlijk wel aangroeiend, j
maar betrekkelijk nog vrij kleinen kring j
van lezers ca in deze gelijkgezinde
i?eloofsgenooten ?
Wij zijn tot onzen spijt genoodzaakt
die vraag te stellen, nu mr. Aalberse,
volkomen onnoodig en zeer te onpas,
daar opeens bij deze sociale quaestie zijn
politiek hart lucht geeft, in de woorden:
Hier spreekt wel 't anti-sociale van het
onvervalscht liberalisme zeer duidelijk.
Toch hebben de sociaal- en vrijzinnig
democraten in 1905 met liefde op derge
lijke liberalen gestemd."
Hier, dunkt ons, daalt de heer Aal
berse zeer ver beneden het peil, waarop
wij hem ons gaarne denken.
Als nu een Brabantsche boer, die ge
woon is een paar maal in de week zijn
krantje te lezen, tot zulke
poHtico-filosofiscbe verzuchtingen komt, nu ja, dan zeg
gen wij bij onszelf: kereltje, zoo'n soort
van redeneering past geheel bij je mate van
kennis, en er is niets jtegen, dat je met je
buren onder een kom koffie er ook eens
over praat; maar... Meester Aalberse, lid
van de Tweede Kamer, wethouder van Lei
den, hoofdredacteur van een Sociaal Week
blad, die nu de houding aanneemt, als
wist hij niet, dat de verkiezingsstrijd
geloopen had over het vóór of tegen van
een calvinistisch of theologisch bewind;
dat geen enkele socialist of vrijzinnig
democraat met liefde", maar alleen
noodgedrongen, een Manchesterman had ge
stemd ; en die dan bovendien den schijn
aanneemt, als ware het onvervalschte
liberalisme" van Baron van Irnboff niet
de ware sociale leer voor driekwart, of
zeven achtste of negen tiende van de
katholieken zelf. Foei!
Het Kath. Soc. Weekblad is een ook
voor niet-katholieken zeer te waardeeren
blad. Het is in menig opzicht een voor
beeld, hoe men, afgezien van het stand
punt dat men inneemt, kan bijdragen om
nopens sociale aangelegenheden kennis
te verspreiden en belangstelling of liefde
te wekken voor een meer christelijke
sociale' practijk, maar dat de heer Aal
berse het noodig of nuttig zou kunnen
oordeelen met dergelijke losse en onware
praatjes nog zijn lezers te bewerken, dit
hadden wij niet verwacht. Had hij dan
toch gemeend in dit geval politiek te
moeten drijven, tot leering van zijn lezers,
waarom zich dan niet m dezer voege
uitgelaten: och, mijn lezers, gij, die met
mij een humane sociale rechtsspraak be
mint, laat ons toezien, dat wij nooit
weer christelijk-historische,
anti-revolutionnaire, vrij-anti-revolutionaire en ka
tholieke van Imhoff's bij de stembus
onzen steun verleenen... helaas... wij
hebben dit maar al te dikwijls gedaan!
Niet dat de heer Aalberse daarmede
in onzen geest zou hebben gehandeld.
Het droevige van het geval ligt voor ons
in het feit, dat, 't doet er niet toe welke
politiek, ook hier alweder de politiek op
het sociale terrein komt stroopen. Een
hebbelijkheid bij alle richtingen in zwang,
waardoor ten slotte de vooruitgang van de
sociale wetgeving zoo treurig langzaam
voortschrijdt.
Rooniselie mysteriën.
(Ingezonden).
Den heere Jan Kaf f.
Het doet mij waarlijk veel genoegen, ge
achte heer! dat mijne onbeleefdheden" (voor
wier goedgunstige verontschuldiging mijn
erkentelijken dank!) u er toe hebben ge
bracht, uwe stellingen nog eens te herzien;
immers de nieuwe formuleering (om een
zacht woord te bezigen) is niet alleen veel
aannemelijker voor mij, maar stellig ook voor
het algemeen.
Uw streven om de onaangename quaesties
over godsdienst op den achtergrond te schui
ven, verheugt mij; ze waren mij eeue ware
obsessie! Wel gelukt het u nog niet altijd:
de hatelijïheid over den plichtvergeten
priester" (bij mij aan het verkeerde adres!)
is tegenover djn man nauwelijks te verde
digen. Kn ook uw streven naar waardeering
van andersdenkenden levert nog niet al te
bevredigende resultaten : de protestantsche
hoogleeraar, die aanbood schouder aan
schouder" met u te werken, zal, vrees ik,
bedanken voor het oppermanswerk, dat gij
hem voor den katholieken kunstenaar wilt
laten verrichten. E f en wel aller Anfang
ist schwer, en ik neem met groote ingeno
menheid akte van uwen goeden wil.
Thans nog even over de hoofdzaak. Jammer
is het, dat het al wat laat is geworden en
de markt gaat scheiden. Wij moeten onze
lezers verlaten, vóórdat zij ons verlaten. Maar
uwe stellingen zijn te belangrijk, om ze niet
even kortelijk te bespreken.
1. Er is geen reden, zegt gij, a priori
aan te nemen, dat een katholiek onderzoeker
de middeleeuwen zou idealiseeren. Inder
daad, dat is ook zoo ; het doet mij leed, dat
ik, door het anti-proteslantsch gepraat ge
prikkeld, uiij heb laten verleiden om het te
beweren. Alleen bij die personen bestaat
dat gevaar, die de middeleeuwen als speciliek
Koomsch beschouwen, als iets eigens. iets spe
ciaal aan hen verwants. Wij weten liet wel:
reeds van ouds meende elk zijn ui! een
valk te zijn; het streven, om zich en de zijnen
te verdedigen en vooruit te breagen, is ver
klaarbaar, zelfs wel sympathiek. Maar daarom
toch wetenschappelijk niet zonder bezwaar.
Ik meen u dit thans zeer duidelijk te kunnen
maken. Gij hebt den mHdeleeuwschen pas
toor opgeborgen ; op gevaar af van u te ver
velen, wil ik hem nog even voor den dag
halen, omdat zijn geval zoo bijzonder leer
zaam is.
Gij kent vele pastoors, en gij houdt van
ze. Ten slotte zijt gij gaan houden van de
geheele soort". En ten langen leste heeft
uwe genegenheid" zich zelfs uitgestrekt ook
tot de middeleeuwsche pastoors. Zóó kwam
mijne beschrijving van den titularis (waardee
rend, maar niet uitbundig!) u wat dwars
te zitten. In den papiermand, waarin zich
de weggeworpen bescheiden, die mij voor
mijne beschrijving niet dienen, konden
nog bevonden, snuffelt gij naar mate
riaal, om uwe vrienden wat hoogerop te
brengen. En gij vindt werkelijk iets: de
zelfverdediging van een middeleeuwschen
pastoor." Eigenlijk niet wat eene onpartijdige
rechtbank zou verlangen. Maar enfin, laat ons
het stuk eens lezen ; ik vrees, dat gij u een
weinig hebt vergist. (Laat ik vooraf zeggen,
dat ik het u heelemaal niet ten kwade duid.
Het is alweer zoo lang geleden", en wjj
worden samen langzamerhand wat oud. En
dan die veeljarige" .kritische campagnes!
Ik heb van zulke zaken niet veel verstand;
maar ik kan toch wel begrijpen, dat zulk
kritisch krantengeschryf zér inspannend
is en vroeg vergiijst!) Maar ter zake.
Eigenlijk is het stuk geheel geen zelfver
dediging van een pastoor, maar de memorie
van iemand, die het ambt voor een pastoor
waarneemt; het stuk past dus niet geheel
in het verband, waarin gij het plaatst.
De zaak is deze. De pastoor van Beverwijk
heeft (om onbekende redenen) zijn ambt ver
laten en de waarneming daarvan, tegen eene
geldelijke uitkeering, opgedragen aan een
ander. Maar deze neemt het wat gemakke
lijk op, en zijne parochianen klagen nu
den pastoor en zijn plaatsvervanger beiden
aan bij hun superieur, den Haarlemschen
kommandeur van St. Jan, bewerende dat
zoowel met de missen als met de preeken
de hand wordt gelicht.
Wat antwoordt nu de waarnemende zielen
herder ? Ik ben volgens mijn contract niet
verplicht meer missen op te dragen dan ik
doe; verlangt gij er meer, dan kunt gij zelf
een priester aannemen en bezoldigen. En
wat het preeken aangaat, ik zou het wel
meer doen, als gy trouwer opkwaamf.
Ook zijt gij wel wat karig met de retri
buties aan den pastoor. Onverschilliger! zijt:
gij allen en ketters!"
De aangeklaagde maakte zich boos, een
slecht teeken l En zoodoende versprak hij
zich ook, zóó erg, dat ieder onpartijdige
hem dit nog kan narekenen. Want uit het
verband blijkt, dat de klagers wel ter mis
kwamen, maar niet ter preek. Het waren
dus allerminst ketters! En evenmin
onverschilligen; want waarom zouden zij geklaagd
hebben over het te zeldzame preeken, als zij
aan het nut daarvan niet hadden geloofd?
De zaak was, naar het schijnt, deze, dat de
gemeente verliep en dat de weinige getrou
wen door hunne klacht den zielenberder
wenschten te brengen tot wat meer ijver tegen
de veldwinnende ketterij (want, zegt de
memorie zei ve kenschetsend,de preek dient niet
voor de geloovigen, maar tot bekeering der
ketters). De pastoor echter vindt, dat hij al
genoeg doet; hij wil meer geld en denkt het
zich anders niet druk te maken niet de
ketters, die hem het leven lastig maken en
die hy haat.
Ik vind eigenlijk niet, dat deze pastoor,
midden in de zich uitbreidende reformatie,
een sieraad is van zijn stand; en het komt
mij voor, dat gij zijn portret ten onrechte
te voorschijn hebt gehaald uit de vergetelheid,
waaraan ik den man had prijsgegeven. Gij
hebt hem geïdealiseerd; want al bewijst zijne
slapheid niets tegen de soort, iemand met
onbenevelde oogen zal niet hém kiezen als
reclame voor den middeleeuwschen dorps
pastoor ! En uwe stelling, dat alleen de liefde
scherp en juist ziet ook in het verleden,
schijnt mij door dit geval niet sterker te staan.
2°. Op die stelling komt het nu aan. In
de litteratuur-geschiedenis, beweert gij, zal de
dichter beter slagen dan de philoloog, in de
kunsthistorie de artist beter resultaat verkrij:
gen dan de feitenkenner, in de waardeering
van godsdienstig leven de geloovige het winnen
van den icdifferenten geleerde. Dat is een ouds
bekend beestje, dat gij daar van stal haalt! Ik
vind niet, Jat gij het gelukkig prestnteert. De
tegenstelling is niet juist; want gij bedoelt
natuurlijk, dat in al die gevallen de een niet
zonder den ander kan. En dat vind ik ook.
Maar gij gaat verder. (En nu wordt het
ernst I) Het staat vast", roept gij met
buitengewonen nadruk, dat de historicus bij de
studie van tijdperken, waarin bepaalde geeste
lijke stroomingen van grooten invloed waren,
tot beter resultaat zal komen, naarmate hij in
eigen liefde krachtiger middel vindt om die
ttroomingen te begrijpen." Wél, dit moge dan
vaststaan" ; maar het komt mij voor niet
minder vast te staan, dat gij u geheel vergist,
als gij meent, dat dit en niets anders van
den aanvang uw standpunt" was. Herinner
ik mij zóó verkeerd, dat uwe stelling anders
luidde ? Eenige protestantsche geleerden, be
toogd-et gij, blijken niet te weten, wie Maria
Egyptiaca was; zij hebben onklare voorstel
lingen omtrent den aard van een monstrar.s,
een paas, een ciborie enz. enz.: ergo
deprote.stantsche geleerden begrijpen niets van de
middeleeuwen en zij zullen er het rechte
nooit van begrijpen.
Dit klinkt toch wel eenigszins anders,
niet waar'; Ik meen duidelijk gemaakt te