De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 28 januari pagina 5

28 januari 1906 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Na 1492 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. M A 661's Soepen in tabletten, merk Kmisster, maken het mogelijk om in den kortst mogelij ken tijd (10?25 minuten), slechts met water, voortreffelijke krachtige soepen klaar te maken. Per tablet voor 2 flinke borden Fransche soepen 10 Ct. Pikante soepen 13 MAGGI's Bouillon-Capsules, merk Ernisster, geven door oplossing in kokend water oogenblikkelijk een voortreffelijken voor het gebruik gereed zijnden bouillon. Per capsule voor 2 koppen Consommé(extra sterk vleeschnat zonder vet) 12 Ct. Bouillon (vleeschnat met vet) . 9 MAGGI's Aroma, merk Ernisster, geeft aan zwakke soepen, sausen, groen ten, hutspot zoowel aan allerlei vleeschgerechten oogenblikkelijk een verrassenden, fijnen smaak. Zeer toereikend, derhalve spaarzaam te gebruiken. Verkrijgbaar in flacons vanaf 30 Ct. VOOR DAMES. (Bijdrage tot de kennis van het leven der arbeidster-moeder J, door MARIE J UNGIUS. Wanneer Marie Jungius der Hollandsehe menschheid wat wenscht te verkonden, dan kan men op twee dingen rekenen : Ten eerste, dat de zaak, die zij behandelt, het verkonden waard is, ten tweede, dat alvorens zij haar bevinden bekend maakt, een alleszins vertrouwbaar onderzoek, omtrent 't door haar behandelde, daaraan is voorafgegaan. Dezen keer. geldt 't een blik te geven op de resultaten van art. 8 der arbeidswet van 1889 waarbij verboden werd, een vrouw arbeid te doen verrichten in fabrieken en werkplaatsen binnen vier weken na haar bevalling. En met een groot vraagteeken stelt schrijfster de kwestie, of inderdaad dit voorschrift, waaraan niets toegevoegd werd, iets bevorderd heeft, de oplossing van het moeielijke vraagstuk : Hoe de moeder, tevens arbeidster, in 't proktariërsgezin te sparen, voor haar zelve en voor haar kind, tijdens haar zwangerschap en den tijd, dat zij en de pasgeborene meerdere zorg behoeft." Zeer juist acht ik schrijfster'» verlangen, om dadelijk bij de geboorte van een wet, die, zooals deze, van zoo grooten en ingrijpenden invloed is voor 't arbeidersgezin, voor de arbeidersvrouw in 't bijzonder, een commissie te benoemen, die nauwkeurig en gedurende de eerste drie, vier jaren de werking van zulk een wet in al haar détails nagaat en daarvan goede nota houdt. Ik ben 't volko men met haar eens, dat feitelijk eerst na een totaal neutraal en deskundig onderzoek van langeren tijd, over 't recht-van-bestaan van gelijksoortige wetten kan geoordeeld worden. Is de vrouw, die men met deze wet heeft willen beschermen, inderdaad daarmee ge baat geworden? Als men juflr. Jungius' brochure leest, dan waarlijk behoeft men zich over haar bestaan niet te verheugen : voor haar is 't kwaad, voor zoover dit dan zou verholpen kunnen worden [want slechts een klein gedeelte der gehuwde arbeidsters treft dat art.] slechts verplaatst, niet vernietigd. En hoe kan dat anders ? Waarlijk, 't is geen luxe, die de vrouw, moeder vaak van vele kleine kinderen, naar de fabriek, 't landop of naar de steenovens drijft . . . Dat is gén weelde; dat is bittere nood. Bittere nood, veelal omdat werkelijk de ver diensten van den man op verre na niet toe reikend zijn, om zelfs maar op de allersjofelste wijze in de behoefte van 't talrijke gezin tévoorzien. Maar 't komt helaas niet minder vaak voor daar, zoowel als in ge zinnen van andere werklieden 1) dat de vrouw slechts een klein deel krijgt van wat de man verdient, en deze de rest aan eigen minder wenschelijk genot besteedt. Een van UIT DE NATUUR Van de regen in de droogte. Als het 's winters regent in de stad, op je eenigen vrijen dag kil en zwaar, zoo van 's mor gens vroeg tot in den namiddag, is 't een heele toer, iets opwekkend uit de natuur te schrijven. Net was ik van plan maar een boek te pakken en daaruit tweedehands bezieling te zoeken voor een artikel, toen tegenover mijn venster aan den kant van de gracht, waar 't pontje aanlegt, een groote vogel neer streek, een bonte kraai. Glimmend van nat tigheid stapte het heerschap met schuddepasjes tot vlak aan den waterrand; daar lag stroo en ander aanspoelsel, door den wind tegen den afgetrapten wal gedreven; met bek en pooten scharrelde de vogel in den viezen rommel, en vond er iets van zijn gading, een stuk rotte appel. Een kort ge smoorde vreugdekreet ontglipte zijn honge rige keel. Dat was dom van 't dier; want al is ge deelde vreugd dubbele vreugd, als 't een noodzakelijke boterham geldt, is, de even redigheid meestal omgekeerd. Een tweede kraai daalde neer uit den druipenden iep aan de overzij; met open bek en wijd uitge slagen vlerken, dreigend uitgespreid de slagpenpunten als zooveel zwarte vingers, kwam hij neer boven op den eersten rechtmatigen vinder, en rauw en nijdig krassend eischte hij een deel of alles. Wijd gingen de groote zwarte bekken als nijptangen open en dicht, klauwen kromden zich, donkere veertjes vlogen een klein eindje omhoog, dan dadelijk kleefden ze, door den regen neergesmakt, vast in den modder. Bits en fel vlogen de grijs met zwarte rouwvogels in klimmende opwinding tegen elkaar in; hun kra-kra klonk gesmoord, woe dend uitgewrongen. Als vogels schreeuwen, komt er dadelijk gezelschap. Let maar eens op, hoe gauw er een heele bende van allerlei soort bijeen zwermt, als n vogel, een musch of spreeuw, wat ongewone heftige geluiden maakt. Of 't nieuwsgierigheid of hulpvaardigheid is, valt moeilijk uit te maken voor ons buitenstaan ders. Mogelijk is 't van beide. De toeschouwers die bij 't gekras van mijn bonte kraaien los kwamen, waren stellig niet door den lust tot redden gedreven; kraaien kunnen zichzelf wel helpen, en de andere vogels weten heel goed, wat voor valsch heer zoo'n kraai is, hetzij dan bont of zwart. Binnen een of twee minuten trippelden een achttal vogels zenuw achtig en gemaakt druk doende, in wijden kring om 't strijdperk heen. Op n vink en n spreeuw na waren 't natuurlijk musschen. De spreeuw was een oude bekende van me: een manke; maar brutaal als de beul, hu laateen kat tot vlak bij zich komen en pikt een straat hond een beentje voor den neus weg. Ik zag dadelijk aan de slinksche manieren van de spreeuw, dat hij als altijd profiteeren ging van de gelegenheid ; alsof hij van zijn moeder 't spreekwoord van de twee vechtende honden deze twee omstandigheden zijn 't,die de vrouw dwingt tot geldverdienen. Slechts hoogst zelden 't onderzoek, in de brochure open baar gemaakt, toont dit aan zijn andere gronden de drijfveer. En nu zegt de wet: Gij zult niet in de fabriek werken, gedurende 4 weken na uw bevalling, terwijl men in art. 71 van het nieuw ontwerp-arbeidswet 1904 de bepaling wil maken, dat moeders ook vier weken vóór haar bevalling niet werken mogen 2). Dat wil dus zeggen: Gij vrouw, die nu weer No. zoo en zooveel ter wereld gaat brengen, die om zijn boterham gaat vragen", gij, die zelve een deel van dien tijd van de vloer" zijt, waardoor allicht minder zuinig alles wordt beheerd, gij zult nu gedurende twee maanden uw verdiensten missen". Is er nog iemand onbekend genoeg met de werkelijkheid, om een oogenblik met ernst er aan te kunnen denken, dat daar, waar 't zóó krap toegaat, aan sparen voor die rust periode kan gedacht worden ? En dan bij de komst van den eerste ?" kan men vragen. Daarop luidt 't antwoord, treurig maar waar: De meeste gehuwde fabrieksarbeidsters zijn dochters-weer van moeders, die harerzijds weer 't brood uit de fabriek moesten helpen halen, die dus maar luttel tijds aan haar huishouden hebben kunnen geven en ... daardoor ook verre van de ware huishoudsters zijn. Dat jongere geslacht dus, heeft in zake huishoudelijk beheer meestal geen geschikt voorbeeld gehad; voegt men daar 't feit aan toe, dat zij zelven al, zoodra de wet zulks toelaat dus met twaalf jaar, denzelfden weg ter brood winning gaan, dan begrijpt men, dat zij, die werkelijk door net en zuinig beheer, 't in de eerste jaren, als nog maar een enkel, of twee kinderen haar zorg en... hun boterhammen vergen, het tot wat besparen brengen, uit zonderingen zijn. Wat dan?" Ja.., dat weet ook juffrouw Jungius niet... Züheeft verscheidene vroedvrouwen ten platte lande en in de steden een vragenreeks gesteld, deels om te weten te komen, hoe 't staat met de navolging van 't pl.m. 10 jaar werkende art. 8, anderzijds om haar opinie te vernemen omtrent genoemd art. 71 van 't nieuw ontwerp arbeidswet. Uit de beantwoording dier vragen mag de conclusie worden getrokken: 1. Dat er sinds de in werking treden der wet op den arbeid van de gehuwde vrouw, minder en minder vrouwen arbeiden in die inrichtingen, die vallen onder genoemde wet, doch dat zij nu in huis werken, waardoor de gezondheid van 't gezin vaak meer dan vroeger geschaad wordt, «a inér ook voorkomt, dat jonge" kinderen aan den arbeid gezet en tévaak dan geëxploiteerd worden. 2. Dat ook de nieuwe wet, zoo die in wer king komt, slechts verplaatsing van't kwaad tengevolge zou hebben. Dit is in zeer vluchtige trekken de hoofd had geleerd, zoo snel was zijn plan gemaakt en uitgevoerd. Op 't oogenblik dat de beide kraaien elkaar eens weer in de oogen keken en opvlogen, schoot de spreeuw hinkend en fladderend op den appel toe, zette er zijn snavel is en ging er mee van door, laag over 't water, De zware appel trok hem mee naar onder, en daar viel de appel met een klets in 't water, zonk, kwam weer boven, bleef drijven dicht bij den kant. De beide kraaien schrikten op van den klets en samen schoten ze op 't water toe, maar ze durfden er niet in. Tusschen verlangen en watervrees geslingerd, drentelden ze langs den kant; daar stonden ze eindelijk, stil en droevig, met schuin omlaag gebogen kop naar den appel te kijken, die treiterend dobberde op de zachte rimpels van het donkere gracht water, mat van de spattende droppels. Een van de kraaien waagde er nog een natten poot aan, maar 't was onbegonnen werk. Vliegend ging 't ook niet, hun veeren waren te nat en te zwaar. Daar kwam een lichte schim langs de effen grauwe regenlucht strijken; flauw weerspiegelt het doffe water iets wits, dat wappert in den regen... en de kraaien weten, dat hun buit niet hun buit meer is. Zij krassen nu eensgezind, hun hongerkreet wordt beant woordt met een krijsch van boven, rauwer. inhoud van juffrouw Jungius' brochure (uit gever W. Versluys, prijs 25 cent), die voor hen, die belang stellen in de sociale vragen van den dag, de lezing ten volle waard is. Mijnerzijds nog een bemerking: Ik meen uit 't werkje der geachte schrijfster te moeten opmaken, dat zij een flinke scha deloosstelling voor loonderving van de zijde des werkgevers (of van andere zijden) zou wenschelijk achten, tijdens de spaartijd van de fabriekarbeidster. Al weet ik al evenmin als blijkbaar (tot nu toe) iemand, ook maar een vingerwijzing te geven naar de goede richting, ik meen, dat Ie 't verstrekken van schadevergoeding van de zijde van den werk gever niet alleen een onrechtvaardige eisch zou zijn, maar dat bok met een eventueele schadevergoeding uit 's lands kas bitter ?weinig zou bereikt worden. Hier en daar toch leest men reeds in de antwoorden, voorko mende in de brochure hoe de kraamheer misbruik makend van macht, 't voor de kraam vrouw bestemde, ten eigen genot misbruikt. Zon als men de toestand in 't huwelijk overal, maar zeker niet 't minst bij den proletariër, goed beschouwt men niet tot de conclusie komen, dat 't verstrekte geld min stens voor 60 pCt, 'tzij door geweld of door overreding van de zijde van den man tot geheel andere bestemming zal komen, dan waarvoor 't feitelijk is verstrekt ? Ik zei 't reeds: Ik sta totaal machteloos in 't geven ook maar van een aanduiding. Ook dit probleem, dat als zoo velen zoo luid naar een rechtvaardige oplossing schreewt is zóó ingewikkeld dank de bestaande moreele begrippen en gevoelens, dat, in wan hoop, men ook hier, met Heine slechts zeg gen kan: Und ein Narr wartetauf Antwort." Maar snel dan, voeg ik er bij: Ende desespereert niet." Den Haag, Januari '06. VROUWKE. 1) En nooit in de z.g.n. betere" klassen?? Vrouwke. (2 Terecht wordt in de antwoorden ge wezen op de inoeielijkheid, de onmogelijk heid om dat juiste oogenblik van zwanger schap aan te geven. iiiiimiiiiiiiiuliiiiiiiHiiiiMiiimiimiiiiiiiiimiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmii Magd. de la Terrade. Berta von Suttner. Ter nagedachtenis van de moeder eens dichters. Niet meer juffrouw" maar mevrouw". Magd. de la Terrade is een jeugdige, feitelijk piepjonge Fransene dichteres. Van haar zijn nog geen bundels gedichten verschenen, zelfs nog njet h'et geringste liundejtje. Toch zullen wij 'misschien 1B de t&ekbmst Magd. de la Terrade kunnen begrpeten als een son netten-dichteres van niet alledaagsch gehalte. Par droit de naissance klopt de dichtader in haar polsen; de dichter JoséMaria de Herédia is haar oom. Magd. de .la Terrade zond een vijftal sonnetten aan de redactie van Fenina en dat dit kieskeurig blad haar dichtproeven hooger nog; van #én die ook geregeld honger heeft, vooral in den winter als 't regent en de menschen in de stad geen medelijden oi' geen lust hebben op straat te gaan en wat neer te strooien. Maar ook de witte meeuw moet vlug wezen als hij ongestoord wil morgenmalen, want er komen van alle kanten hongerlijders op zetten, en hun mager geschreeuw vult de lucht. Ze slaan de regendroppels van hun rechten weg, zoodat er een vreemde lichtstreep over 't water heenglipt; nu vechten ze al om de overrijpe manderijntjes die er schuilen tusschen de bossen stroo en pakvloei. Gulzige, twistzieke beesten, die meeuwen; heerlijk mooi toch van lijn en kleur, en vredig als een duifje, zou men zeggen, als er zoo een zich neer zet op 't water en zich zachtjes laat drijven en draaien met den golf slag door een zoiderschuit verwekt. Om den regen geven zij niets, heelemaal niet, zij vliegen er even goed om, en voelen zich er blijkbaar in 't minst niet door bezwaard. Zij hebben niets van dat natte-kat-achtige van de mus schen en kraaien; hun satijnen kleedje is first class waterproof, van boven en onder. Maar ik heb immers ook een regenjas en overschoenen en een parapluie; buiten is altijd nog meer te zien dan binnen voor de ramen, waar het uitzicht zoo beperkt is. Maar, buiten is zoo ver, als men in een groote stad woont ; en de plassen zoo diep en de modder zoo bruin, en de rijtuigen spatten je sterretjes op je brilleglazen. Dan ga ik nog liever Artis in, daar is het rustig. Ook wel kil, nat en glibberig, maar als ge wilt kunt ge toch even de tropen in wippen ; zij het dan ook met een absente zon. Ja juist op zoo'n killen, regenachtigen dag, als de handen kleu men en de voeten gloeien in overschoenen, als je ooren en neus rood voelt worden van nattigheid en scherpen wind, is het winters wel eens leuk de achterkant van Artis te houden en door de winterhokken te wandelen naar Indiëen Afrika, langs de logeerkamers van giraffen, nijlpaarden, olifanten, reuzenschildpadden, waar de minimum-thermometer op 70 A 80 graden staat. Zorgvuldig wordt de koude natte buiten lucht geweerd, 't is er lekker ea betrek kelijk frisch door de hoogte van de stallen en de doelmatige ventilatie. Dat zei ik hardop tegen den oppasser. Mijn lof wekte echter tegenspraak bij een medebezoeker. De eerste gedachte, zei hij, die ik van morgen hier kreeg bij 't bin nenkomen, was: wat moeten die beesten zich toch gruwelijk vervelen in zoo'n lange winter. En een dame, die toevallig tegelijk met ons de giraffenstal met een bezoek ver eerde, hoorde ik 't een treurig gezicht noe men en een onverantwoordelijk iets een dier op te sluiten. Een mensch wil altijd zijn eigen denken en gevoel ook in de dieren leggen, dat is bepaald verkeerd. Want als b.v. die beide giralfen zich werkelijk zoo gruwelijk verveelden en zich zoo langzaam doodkniesden, als wij ons voorstellen, dat ze zich wel moeten doen, dan waren ze opnam, is voor het dichteresje een onder scheiding en een aanmoediging. Het is merkwaardig de opkomst, de ont wikkeling, den wasdom, den bloei en de volle rijpheid van een talent na-te-gaan. Marie Hall, het slraatmusieiennetje, ontwikkelde zich tot een violiste, die nu reeds gerekend wordt tot de sterren der vioolspeelkunst. Het te New-York ontdekte bierbrouwersknechtje, nu geheel verdiept in zijn zangstudiën, kunnen wij misschien over eenige jaren als heldentenor begroeten. En wat zal Magd. de la Terrade ons nog doen hooren ? * * * Het door Alfred Nobel gesticht fonds gaat door, krachtens wilsbeschikking van den erflater den Nobel-prijs toe te kennen aan hem of haar die uitmunt in wetenschap of kunst; die door kennis of talent der menscheid tot zegen is. Aan Oostenrijk was dusverre nog niet de onderscheiding van den Nobel-prijs-te-beurt-gevallen. Aan het eind van het vorig jaar is de prijs toe gekend aan de Oostenrijksche schrijfster, barones Berta von Suttner, auteur van : die Waffen nieder", de vrouw die geheel haar leven wijdt aan het onvolprezen vrede-werk. Vermoeienis, ontberingen, overstelpenden arbeid heeft Bertha von Suttner getrotseerd om in alle landen en kringen belangstelling te wekken voor de idealen die zij met onverflauwde geestdrift hoopt om te tooveren tot realiteit. De Oostenrijkers zijn dol op hun kranige Frau Berta" ; zij zijn zeer ingenomen met de eer die haar werd toegekend, doch, zij steken haar oordeel allerminst onder stoelen-en-banken, en komen rond uit voor hun meening, namelijk dat Berta von Suttner reeds jaren geleden ware in aanmerking gekomen voor de onderscheiding van den Nobel-prijs. Het laatste in Weenen gemaakte portret van Berta von Suttner vind ik de meest sympathieke foto die ik tot dusver van haar zag. Niet behaagziek, krul-kroezerig en gede colleteerd, wat ik weinig in harmonie achtte, met den heiligen ernst der zaak waaraan zij haar krachten wijdt; thans een fijne vrou wenfiguur in rouwgewaad, op het hoofd de strenge weduwkap met den achterwaarts neerhangenden, somberen sluier. * * # Het is een kalme, weldadige gewaarwor ding in onze dagen van woelig, snel leven, van het presto opdoen van indrukken die prestissimo worden uitgewischt en vervangen door andere, dat er nog menschen gevon den worden, die tijd hebben om met eerbied het verleden te gedenken. Menschen, voor wie het eene behoefte des harten is, de nage dachtenis hoog te houden van mannen en vrouwen, die, door de wijze waarop zij zich tijdens hun leven deden kennen, verdienen voort te leven in dankbare herinnering van komende geslachten. Alle mannen, hetzij . mannen van beteekenis" of onbeteekenende, beginnen precies op dezelfde wijze : zij worden geboren uit een vrouw. Historie en fraaie letteren wemelen immers niet zoo gegroeid sedert ik ze gezien heb en dan zagen ze er niet zoo glanzend dik en gezond uit. Van heimwee naar de acaciaboschjes aan den zoom van de Sahara zijn ze althans nog niet overvallen, al is in den winter hun woestijn 25 meter in 't vier kant, en hun zomerverblijf evenveel van hun voetstappen in 't rond. Ze kwijnen ook al niet weg in een smachten naar ruimte ; ja, de ijverigste dieren beschermer zal in hun mooie groote oogen geen ziertje verdriet kunnen ontdekken over de smadelijke gevangenschap, die eerst eindigen zal met hun dood. Ik verwed er mijn pink onder, dat er geen schijn of schaduw van een gedachte aan een wijdere wereld in hun giraffen-hersens is nagebleven. Een ver langen naar vrijheid is er al lang niet meer, iils 't er ooit geweest is. Hiermee wil ik niet zeggen dat alle dieren zich zoo gemakkelijk gewennen aan een eng verblijf bij een kunstmatige warmte; en ook zal ik, als 't rnij gevraagd wordt, wel be kennen dat ik liever de giraffen in vrijheid zou zien, dan daar in Artis opgesloten; maar dat geldt meer mijzelf dan de dieren, omdat ik niet nalaten kan, de onjuiste vergelijking te maken en mijzelf in zoo'n hok, te denken. opgesloten met geweld ; terwijl de wijde zon nige wereld mijn rechtmatige woning is. Natuurlijk kwijnt er wel eens een dier weg in Artis, doordat het opgesloten werd en zijn natuurlijke levenswijze niet kon volgen ; maar dat komt veel minder voor dan men van voorbeelden over den invloed der moeder op haar zonen en dochters. In Oberndorf aan den Neckar is een medaljon geplaatst in den gevel van het huis waar de moeder geboren werd van den dichter van Eckehart" en den Trompeter von Sackingen". Midden in het bronzen medaljon door rozen takken omrankt, is een keurig relief portret van Josephine von Scheffel geboren Brederer. Wolfgang van Goethe deelt ons zelf mede, dat hij van zijn vader de gestalte en den ernst des levens erfde en, dat hij vom Mütterchen die Frohnatur und Lust zum Fabulieren" had gekregen. Precies in dezelfde verhouding staat Jos. Victor von Scheffel tot zijn moeder. Josephine Brederer, die op negentienjarigen leeftijd met den kapitein von Scheffel huwde, was zeer muzikaal en dichterlijk. Levenslustig en opgeruimd, was het voor haar een behoefte en een vreugde, haar .indrukken weer te geven in blijheid van tonen en sierlijkheid van taalklanken. Zij componeerde en schreef verdienstelijke balladen. Niemand beter dan zübegreep de poëtische droomerijen van haar zoon. Zij moedigde hem aan en prees hem telkens, wanneer hij in versmaat uiting gaf aan alles wat zijn ziel ontroerde en be stormde. De lieve, trouwe, opgewekte en begaafde moeder van den dichter stierf op zestigjarigen leeftijd te Carlsruhe, waar zij ook begraven werd. Het medaljon aange bracht in haar geboorteplaats stelt de be minnelijke vrouw voor, toen zij reeds een goed eind over den middelbaren leeftijd was. Een prachtige kop. De beeltenis van een schrandere, schalke, goedhartige vrouw. Haar grijze haren, gekapt a la Madonne, omlijsten haar hoog voorhoofd en slapen. Als echte Germaansche, die door haar huwelijk under die Haube" werd gebracht, draagt Josephine Scheffel een groote, met strikken versierde muts op het forsche hoofd. Sprekend en schrander zijn haar oogen; haar mond ge tuigt van schalkernü, die niet ontaardt in spotlust, bedwongen door den overheerschenden trek van beminlijkheid stralend uit geheel haar wezen. * * * De heeren der school-commissiën in ZuidOostenrijk hebben besloten in 't vervolg alle onderwijzeressen, hulp-, hoofd-onderwijze ressen en directrices aangesteld in hunne districten, hetzij de dames gehuwd of onge huwd zijn, als mevrouw" aan te spreken. De kinderen der scholen mogen haar onder wijzeressen niet langer juffrouw" noemen. De heeren oordeelen, dat het niet te pas komt, dat schoolkinderen reeds door het geven van een titel, met nauwkeurigheid aanduiden, welke de verhouding van hun opvoedsters is, tegenover den man. Frau" geeft een zekere waardigheid aan de onder wijzeres, terwijl Friiulein" een persoontje is, met wie de jeugd meent nog wel eens een loopje te mogen nemen. CAPRICE. allicht denken zou. Als 't beest jong gevan gen, of misschien in een diergaarde geboren werd, is bet medelijden al vrij wel overbo dig. Het dier heeft het in onze diergaarde stellig beter dan in de natuur, en zijn vrij heid mist het niet of heel weinig, omdat het die niet kent. Een onduidelijk gevoel van benauwing en half bewust verlangen m>ar ruimte zal wellicht wel eens opkomen in den paartijd of in den trektijd vooral bij vogels.Maar zoolang wij nog gelooven moeten dat een dier niet kan denken en zich de dingen niet fantaseerend voor den geest kan brengen zoo als een mensch, een ontwikkeld mensch nog wel, zoolang kunnen wij met onverdeeld genoegen onze giraffen gaan bekijken, ons verheugen in hun welzijn, en altijd opnieuw hun handige tong bewonderen, ook de manier waarop zij drinken bestudeeren en bly zijn met de dier gaarde die ons echt menschelijk verlangen naar kennis van 't geen zoo verre van ons leeft, bevredigt. Als er nooit om minder edel doel dieren geofferd werden, konden alle dierenvrienden dubbel en dwars tevreden zijn en de dieren zelf voeren er wel bij. Onbe kend maakt onbemind" is, in tegengestelden vorm, veel meer waar voor dieren dan voor menschen. E. HEIMANS. iDgekomen TOOF BeiBs te Inspeel. Van den heer J. H. de Wit, boekhandelaar, Amsterdam: Aanbieding van Atlas van Ned. Planten door Eitzema Bos, 23 Litho's van T. Nieuwenhuis, Em. C. Knappert, Kijkjes in de plantenwereld, Witte, Eene keur van vaste planten; van mevr. J. V. v. H., Nij megen per postwissel ? 5; id. van mevr. A. B. te Rotterdam f l ; id. van mej. M. H. te Amersfoort ? l; id. van N. N. te Zuid-Scharwoude ?2.50; mej. v. d. W., Nunspeet ? 2.50; H. C.teMenton bankbillet/10; mej.S..Utrecht, postbewijs ? 2.50; postwissel v. D., Doesburg ?3; postwissel, G. K., Haarlem ? 10; Aan bieding A. A, V. v. O. te Rijswijk (Z.-H.) Floralia's en catalogi; H. S. te Oosterbeek: boek naar keuze te bestellen; mevr. wed. B., Amsterdam: boeken op keur, dr. J. Th. O. te Amsterdam, bijdrage ?50. De ingekomen gelden zijn geplaatst op de spaarbank te Nunspeet om later in overleg met den heer Heimans en Beins zelf op de beste wijze besteed te worden. Nog ingekomen heden: J. R. v. G., Drie bergen: Loupe en aanbod boeken te zenden. H. J. H. G., Velp: aanbod microscoop in leen af te geven; W. A. R., Rotterdam, postwissel ? 10. Met hartelijken dank. Nunsp., 23 Jan. '06. N. F. PERK. * Ook mijn innigen dank aan allen die blijken gaven te kunnen medegevoelen met den ouden man. Nu is 't al weer genoeg, dunkt mij. Heer lijk als je iemand zoo met een paar geschre ven woordjes uit het ongeluk kunt helpen. De wereld is nog zoo kwaad niet. E. H.'s. J

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl