De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 28 januari pagina 7

28 januari 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1492 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Lc CWa-r de C fct « VoUCi OU3f Hl &. OAUCrifc ... C^ «tlltllllltlttlUllllllllllllllltllllllllllllUlllltfttlllllllltlltlllllltlltllllllllllUlllllllllllllllllllllllllllllU llUllllllltUllllllllttlUlllltMUHUlrllllMlIllltUlllllllllllllltlllltllltlllllllltllllllllllUIIIIIIIIMKIIIIIIHUKMlHIIIIIIMMlIIIIIIIMIIIMIIIIIt ba* ttofs l oU* |*ru,uj clt rc.cfLa.rvoe 1... Een nieuw Museum te Haarlem. Geen vreemdeling bezoekt Amsterdam, ?of hu maakt een uitstapje naar Haarlem. En dan gaat hij niet naar de Groote Kerk, ?om het orgel te hooren, niet naar het Paviljoen of naar Teylers stichting, maar regelrecht naar het Stadhuis, om de schilde rijen te zien, waarvoor hij gaarne het kwartje, dat er betaald moet worden, over heeft. Nederlanders denken er niet aan, het Stadhuis te bezoeken. En Haarlemmers komen er alleen, wanneer zij wat met het Stadsbestuur te maken hebben en niet om de schilderijen. Kon men in het Museum binnenloopen, gelijk men in het R\jksmuseum binnenloopt, menige stadgenoot zou nog wel een kijkje gaan nemen. Het kwartje werkt echter afschrikwekkend. Tusschen 12 en 3 uur kan men echter des Zondags om niet terecht. Wat is er toch in dat museum te zien, waarheen de vreemdelingen zoo loopen ? Zij komen niet om de schuttersstukken van Cornelis Cornelisz van Haarlem, de correcte teekenaar doch povere colorist, die van 1562 tot 1638 leefde. Maar hun doel zijnde schilderijen van Frans Hals, geboren om streeks 1580, in 1666 gestorven en, na Eembrandt, de meest geniale der Nederlandsche meesters. Acht groote schuttersen regentenstukken van zijn hand bevinden zich op het Stadhuis. Het oudste stuk, van 1616, verbeeldt een schuttersmaaltijd van twaalf personen, breed gemodelleerd in bruinachtige tinten. De tweede schilderij, van 1627, stelt weer een feestmaal van schutters voor. Hier heerscht een koeler toon, en zijn de penseelstreken blijven staan, zooals zij neergezet werden, kloek en forsch, maar raak. Het meester stuk van Frans Hals, uit 1633, vertoont schutters in een tuin, met een rood dak en donker geboomte als achtergrond. En haast even mooi is het schuttersstuk van 1639. Van de andere werken des meesters ver dienen vooral de twee schilderijen, die regenten en regentessen van het Oude mannenhuis voorstellen, de aandacht. Hals schilderde ze in 1664, kort yoor zijn dood ; zijn toets is hier ongelooflijk breed, en de grijze kleuren geven aan deze stukken iets zeer treffends. Dit zijn de schilderijen, waarop de vreemde lingen afkomen. Doch Haarlem bezit nog meer stukken van groote. waarde, zooals die van Johannes Cornelis Verspronck (1597?1662), Jan de Bray (t 1697), Pieter Molijn (1596?1661) ea andere meesters uit de 17e eeuw. De wijze, waarop deze kunstwerken totdusverre in het stadhuis tentoongesteld waren, voldeed aan geen der eischen, die tegenwoordig worden gesteld. Het gedeelte van het gebouw, dat als museum dient, is, misschien een halve eeuw geleden voor zijn tegenwoordige bestemming ingericht. Het licht is er slecht, de verwarming heeft in d«n winter plaats door gewone kachels, het lokaal is zóó dicht bij belendingen gelegen, dat brand, daar ontstaande, weldra zou everslaan naar het museum, waaruit waar schijnlijk wel niets zou kunnen gered worden. Het werd dan ook algemeen met genoe gen en voldoening vernomen, dat te Haarlem plannen voor een nieuw museum in voor bereiding waren. Doch toen de voordracht van Burgemeester en Wethouders 9 Januari laatstleden openbaar werd, keken de Haar lemmers vreemd op. Zij hadden gedacht een fraai gebouw te zullen krijgen, zooals Groningen er een bezit, vrijstaande, van steen, ijzer en glas en er werd voorgesteld... het museum te vestigen in het Weeshuis, dat voor dit doel zou worden aangekocht en ingericht. Niet veel Haarlemmers kenden dat Wees huis, dat in de eerste jaren der 17de eeuw als Oude Mannenhuis is gebouwd. Want het ligt tusschen het Groote, Kleine en Nieuwe Heiligland, drie onaanzienlijke straten, besloten. De toegang is door een gang uit het Groot Heiligland, waardoor men op een binnenplaats komt. Een der gevels van die binnenplaats vertoont een gevel van gehouwen en gebakken steen, met het jaartal 1608, en een later verbouw den top. De overige drie gevels hebben geen kunstwaarde. Gaat men het gebouw binnen, dan is er niets, wat de aandacht trekt, dan eenige balksleutels in de zaal, waar de weezen eten. Overigens ziet men niets merkwaar digs. Het zijn alles holle, kale ruimten. Alleen een beeld van een oud man, dat vroeger op een poort moet gestaan hebben, getuigt nog van den ouden luister. Toch is de binnenplaats mooi voor een schilder. Men vindt daar de intieme rust, die iedere geheel ingebouwde ruimte verOntwerp van een Museum in het Florapark te Haarlem, door A. W. Weissman. toont, doch die verloren gaat, zoodra er moderne veranderingen worden aangebracht. Het Oude Mannenhuis, later Weeshuis feworden, scheen dan ook voor het bewaren er schilderijen van Haarlen al zeer onge schikt. Bleef het, zoo als het was, dan kon het al niet beter geacht worden, dan het Stadhuis, dat nog zijn gunstiger ligging voor heeft. Ging men aan het verbouwen, dan moest noodwendig de tegenwoordige bekoorlijkheid verloren gaan. Ik moet bekennen, nooit er aan gedacht te hebben, dat men op het Weeshuis voor museum-gebouw het oog zou laten vallen. Toen ik dit hoorde, herinnerde ik mij, in 1901 een ontwerp voor een museum te Haarlem gemaakt te hebben. Ik was daar toen pas komen wonen, en ergerde mij aan de wyze, waarop Haarlem voor zijn kunst schatten zorgde. Waar zou het gebouw een plaats moeten krijgen? Natuurlijk geheel vrij, met het oog op de veiligheid en de goede verlich ting, die voor oude schilderijen het best door zijlicht ia te verkrijgen. Het Florapark leek my het meest geschikt. Daar zou het gebouw slechts n twintigste van de aan wezige ruimte innemen, gunstig op de wind streken gelegen zijn en een goede achter grond vormen voor het beeld van Frans Hals dat daar reeds staat. Het ontwerp is hiernevens gereproduceerd. Het museum heeft een lengte van 45 M. en een breedte van 30 M. Men treedt het gebouw binnen aan de oostzijde, door een breede deur, die toegang geeft tot eene vestibule. Door tochtdeuren wordt dan een voorzaal bereikt, vanwaar de twaalf zalen, die zich gelijkstraats aan de gevels be vinden, toegankelijk zijn. Deze zalen werden voor oudheden en dergelijken bestemd. Verder zijn gelijkstraats nog aanwezig een vertrek voor den bewaarder, een vertrek voor de suppoosten, een zaal voor vergade ringen, bergplaatsen en verdere gemakken. Gaan wij nu de hoofdtrap op dan komen wij in de groote trapzaal, die van boven verlicht is. Aan de zijgevels leggen acht kabinetten, die ik ieder voor n schilderij van Hals bestemde. Deze kabinetten zijn van dezelfde afmeting en inrichting als die te Kassei welke, terecht, een goeden naam hebben. Aan de doeltreffende verlichting is hier alles ten offer gebracht; om haar te kunnen verkrijgen zijn de vensters vierkant en van n spiegelruit voorzien. Deze verdieping bevat verder nog drie zalen met staand licht waar, bij de vensters, beweegbare schotten aanwezig zijn voor kleine schilderijtjes. Een groote zaal niet bovenlicht, in af metingen overeenkomend met de eerezaal in het Stedelijk Museum te Amsterdam ligt aan de westzijde van het gebouw. De zalen en kabinetten op deze verdieping bieden een bruikbare wandlengte van 320 M. aan. Boven die gedeelten van het ge bouw, die geen bovenlicht hebben, zijn ruime zolders ontworpen, die langs een af zonderlijke trap worden bereikt, door een Gelrjkstraats. lift met de beide verdiepingen in verbinding staan, helder verlicht zijn en daardoor voor het restaureeren van schilderijen kunnen gebruikt worden. De Raad van Haarlem heeft ondertusschen mijn aanbod om, voor ? 200.000 mijn ge bouw aan de Gemeente te leveren, niet aan vaard, en tot het aankoopen van het Wees huis en het inrichten daarvan als museum besloten. Er was een gewichtige reden, die, naar men zegt, tot het nemen van dit besluit geleid heeft. Doch een reden, die niets met kunst, Frans Hals of wat dies «ij te maken heeft. Twee jaar geleden stierf te Haarlem de man, die de ^Oprechte Haarlemmerolie" maakte. Toen kwam er een bericht in de dagbladen, dat hij zijn millioenen voor wel dadige doeleinden bestemd, en mij tot be heerder dier schatten had aangesteld. Mijn brievenbus werd aanstonds dag aan dag gevuld met aanvragen van mensehen of lichamen, die wel wat van de stokvischvellen begeerden. Stadgenooten, die mij anders niet aankeken, hielden mij belang stellend op straat staande, of groetten mij heel diep. Ten slotte bleek, dat een naamgenoot van mij de beheerder was, en werd ik met rust gelaten. Heeft Carnegie een zwak, om der menschheid bibliotheken te schenken, be dacht Ilolloway zijn land met ziekenhuizen, mijn naamgenoot, geboren Amsterdammer, en dus bekend met Vondels vers boven de poort van het Burgerweeshuis, denkt: Der Wtrzen vader derft Jiij niet Die H'eecoi troost i-» Itiui verdriet.'1' Reeds ziet men het nieuwe weeshuis der Lutherschen, als de vrucht van zijn welda digheid, aan den Wagen weg staan. Nu zouden ook de Nederduitsch Hervorm den een nieuw weeshuis krijsen. Mijn naamgenoot schijnt echter, zooals begrijpelijk is, verlangd te hebben, dat de regenten voor l Februari 1906 beslissen zouden, of ze al dan niet een nieuw gesticht wilden bouwen. Men wilde natuurlijk gaarne het aanbod aanvaarden, doch moest e«rst van het oude weeshuis af. Toen wwrtf feXteeht, dat de gemeente Haarlem het w«efl&ai» wel kon aankoopen. Maar, water mede te doen? Iemand kwam op het lumineus idee «t een museum van te maken, mea vroeg aan Dr. Bredins en Jhr- de Stuers wat zy er van dachten, die vonden het een schoon denkbeeld" en dus zou de zaak haar beslag gekregen hebben. Dit verhaal van de Oprechte Haarlem mer olie," de weldadigheid en Frans Hals wordt te Haarlem gedaan. Met Jonkheer van Riemsdijk zeg ik: si non vero" en voeg er aan toe ben trovato." Nu erken ik, dat het mjj voor de weezen zeer verheugt, dat zij een nieuw tehuis krijgen, vrolijker, aangenamer dan het vroegere Oude Mannenhuis, waar zij nu wel zeer schilderachtig, maar van alles afgezonderd zitten, Hier treurt het Weeskint, met gednlt Dat arm is zonder sijne schuit En in zijn armoe moet vergaan Indien gij ^t weigert bij te staan." zou men nu boven d« poort kunnen ?etten. Maar het treuren der weeskinderen zal, dank zij de Haarlemmer olie", wwiiira een einde hebben. Deze week ben ik naar Dr. Bredius ge gaan, die mij met de welwillendheid;, die hem tot een onzer populairste figuren, maakt, te woord stond. Hij toonde zich met mijn plan, dat ik hem vertoonde, zeer ingenomen en betreurde, dat hij het niet vroeger ge kend had. Niet hij had het Weeshuis aan gewezen, doch men had over dit gebouw zijn oordeel gevraagd, en dit was, dat men door aanzienlijke vleugel-aanbouwingen er wel een museum van zou kunnen maken. Als technicus of als brandsreerspecialiteit wilde hij niet beschouw^, worden. Wat hem aantrok was de infhn»- charme yan de binnenplaats. Daarop liet hij mij zijn nieuwe schilderij van Rembrandt zien (tusschen twee haakjes een juweel om het licht dat -het vrouwefiguurtje uitstraalt en om de uitnemende gaafheid) en praatten wij nog over tijden, die lang achter ons liggen. Nu het Weeshuis door de gemeente Haarlem is gekocht, kunnen de weezen ge rust zijn. Er is nu tijd, om alles nog eens kalm te overwegen, en zich af te vragen, of het Stads-armen- en Ziekenhuis niet veel beter in het Weeshuis gevestigd kan wor den, daar het dan in de onmiddellijke nabij heid van het St. Elizabeth-Gasthuis zou zijn. Het is te hopen, dat nu allen, die iets over het geval zeggen willen, dit zullen doen. Vooral de beoefenaars der bouwkunst hebben recht van medespreken. Om hen daartoe in staat te stellen, wordt mijn ontwerp gepubliceerd, en ik zal niet in gebreke blijven, op bedenkingen, die men er tegen zou willen maken, te antwoorden. Reeds heb ik mijn ontwerp een week te Haarlem bij een fotograaf in de Groote Houtstraat voor de glazen gezet, maar Verdieping. kritiek bleef uit. Alleen een der bewoners van het Florapark kwam met een inge zonden stuk, om te betoogen, dat, wanneer het museum op 40 M. afstand van zijn huis werd gebouwd, hij in zijn uitzicht zou worden belemmerd. Er is te Haarlem volstrekt geen openbaar leven, en in menig opzicht vindt men daar nog de opvattingen uit de 18e eeuw. De schilderijen van Frans Hals zijn echter in hoogeren zin. het bezit van de geheele wereld, en ik heb gemeend mijn waar schuwende stem te moeten laten hooren, die totdusverre nog wel die des roependen in de woestijn was, doch die. hoop ik, weer klank zal vinden, nu mijn spreektrompet over de muren van Haarlem wordt uitge stoken om heel Nederland te bereiken. A. W. Panl Rinl Paul Hink stierf vóór twee jaar, in den schoonsten tijd van het leven. Tot het laatste en niet het minste werk van hem behooren de schilderingen en schilderstukken in den koninklijken trein, aangeboden aan H. M. Wilhelmina, Koningin der Nederlanden, door de Hollandsche Ijzeren Spoorwegmaatschappij en de Maatschappij tot exploitatie van Staats spoorwegen. Boven de deur van de eetzaal der Kon. trein heeft P, Rink een paneel geschilderd, een stilleven op roodgouden grond : vruchten, blauwe en gele druiven, perziken, citroenen, tusschen appelbloesem, wingertbladen en seringen, alles decoratief behandeld. Op het paneel boven de tegenovergestelde deur : eene weelde van theerozen op goudfond. In de rookzaal in de trein, een prachtvertrekje voor Prins Hendrik, ein trautes Heim" zijn van P. Rink twee schilderstukken. Het eene stelt voor: de markt te Middelburg met het stadhuis op den achtergrond ; Zeeuwsche boeren en boerinnen, vol karakteruit drukking op den voorgrond, aan het handel

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl