De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 11 februari pagina 1

11 februari 1906 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

s?^. K'. 14f4 DE AMSTERDAMMER A°. 1906. Dit nummer bevat een bijvoegsel. VOOR NEDEKMM) O zi cL e r redLsLoti© -v-ain. J". 33 E ICO O. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . . . . . ' . / 1.50, fr. p. post f I.ü5 Voor Indiëper jaar . . . - . mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . . . ?. . 0.12'/« Dit blad is verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard des Capuchies tegenover het Grand Café, te Parijs. Zondag 11 Februari. Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel .?0.40 Annonces uit Duitscliland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig. .& INHOUD: VAN VERRE EN VAN NABIJ: Neder land en de Mogendheden. Sociale recht spraak. Vergadering van afgevaardigden van''de Kamers van Koophandel, door C. de Vries. FEUILLETON: Zijn lordschap. Naar het En gelach, Van W. W. Jacobs, I. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. BurgermenBchen, "door Frans Coenen, beoordeeld door G. van Hulzen. Götz Krafft, van Edward Stilgebauer, III, beoordeeld door J. Brouwer. VOOR DAMES: Nieuwere litte ratuur op hét gebied der fraaie handwerken, door Johanna W. A. Naber. INGEZON DEN. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Mr. M. J. Pjjnappel, f> (met portret), door mr. J. A. Levy. Een aanstaande gedenkdag in Het Nut", (met portret en af b.), door S. Kalff. D'Algeciras, door H. G Ibels. Kunstverkooping C. F. Roos & Co., Amsterdam, (met afb.). Het Nachtwacht"-kader, door S. Kalff. Tent.-Laren-Kunsthandel-Pulchri, Den Haag, door Plasschaert. J. D. Ha. de la Fuente, (met portr.), door Ant. Averkamp. Mevrouw Sitnons-Mees, doorRud. Feenstra. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRO NIEK, door, D. Stigter. Filosofo-fideele beschouwingen, van prof, Hans Nar DAMRUBRIEK. SCHAAKSPEL. A VERTENTIEN. milliiiiiiiiiiMiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiimii i minimum .Nederland en de Mogendheden. Zelden beleefde Nederland een tijd, waarin het geruster zich kon gevoelen met het oog op de naaste toekomst. Sedert Duitschland zoo goed als alleen staat, en Frankrijk een soort van bond genootschap met Rusland en een entente ? met Engeland heeft verkregen, kan er tot vrees voor een oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk moeilijk grond bestaan. ?Frankrijk ia er maar al te zeer van over tuigd, dat het, ondanks allerlei toeschietelijkhedén van zijn twee vrienden, kans zou loopen in een nieuwen oorlog met Duitschland verpletterd te worden, en Duitschland in zijn isolement kan tot zulk. een oorlog niet het initiatief nemen, omdat het toch de vraag is, welke poli tieke gebeurtenissen zulk een krijgte voor schijn zou roepen. 0 A'an een oorlog tusschen Engeland en Frankrijk aan de eene zijde en Duitsch land aan de andere, valt evenmin te denken. Zulk een wederzijdsche vernie tiging van sociale en economische be langen durven de drie mogendheden niet aan. Wel klettert Wilhelm, in zijn onaan genaam gevoel van verlatenheid, graag met den degen en lijkt hij bij wijlen op een krater waar de damp uitslaat; maar zijn Duitsehers laten zich daardoor niet opwinden of van de wijs brengen trouwens'wie begrijpt niet, dat; al deze drukte '"ènvo'tidig gemaakt wordt, om zóó mogetijk het respect bij de buiten wacht er in te houden en te versterken? Wat Frankrijk betreft, men weet hoe het Delcasséin zijn hemd heeft laten staan, toen hij, naar men zegt maar wat door Engeland ontkend wordt een oorlogsplannetje met den Europeeschen nabuur had ontworpen, en eer John Buil tegen Michel het met de wapenen opneemt, zullen er nog wel tientallen yan jaren verloopen. Zijn practische zin is bekend. Daarom, hoe veel oorlog we voorloopig op het papier nog beleen en dat kan bij den rethorischen aanleg van keizer Wil helm en bij de onvriendelijkheid tusschen Engelschen en Duitschers en tusschen Duitschers en Franschen heel wat zijn! wij, Nederlanders, zitten, dunkt ons, in Abrahams schoot. > -Het gevaar dat Nederland steeds duchtte, kwam van Duitsche zijde. Men begreep, ook al zou geen enkele Duitseher hei hebben * gezegd, dat Duitsch land teetirig moest zijn ons land tot een d^Tipn zijn rijk te,maken. Daar over te flïdeneeren, het schijnt ons neusch de moeite niet waard. Men behoeft de kaart slechts te zien, qm te beseffen, dat die begeerte niet k&jtplf kan uitblijven. Maat schappelijke, stea&uishoudkundige, han dels- en defensie-belaagen, alles wijst in deze richting. Maar begöehsn is nog iets aöders dan in staat sofin te verkregen, en bij het béstaan'd Europeesch even wicht, zoo lang Frankrijk niet ten tweede male tot onmacht wordt geslagen, kan er ajin een min of meer krachtig optreden om het bezit van Nederland een voorwaardelijk of onvoorwaardelijk bezit niet gedacht wórden. Eer Duitschland zou kunnen komen tot wat het niet anders achten kan dan de afronding van zijn rijk ten Westen, door de aanhechting van Nederland aan zijn grondgebied, zullen Engeland en Frankrijk weder gescheiden moeten zijn en Frankrijk teruggebracht tot een staat, die, ook in troebele tijden, geen aan val. ter herovering van Elzasen Lotharingen kan wagen: Zoolang dus de goede verhouding tusschen Engeland en Frankrijk blijft voortduren, heeft men, meenen wij,'niet alleen geen grooten WestEuropeeschen oorlog te duchten, maar behoeven de lage landen, Belgiëen Neder land, zich niet al te druk te maken over en zich uit te putten voor hun defensie. Intusschen, juist nu, door de samenstemming van Engeland en Frankrijk, voor beiden een gevolg van belangen, die niet gemakkelijk zich wijzigen zullen, de toestand voor Nederland gunstiger is geworden, in zooverre er voor een aanval door Duitschland op onze onafhankelijk heid minder dan ooit gevaar bestaat, wordt van militairistische zijde op sterker wapening aangedrongen, als stonden wij aan den vooravond van een geweldigen krijg. En deze alarm-roepers hebben daarbij het voorrecht zich. te mogen zien aangevuurd door buitenlandsche militaire schrijvers, die zich in het bijzonder inte resseeren veor Nederlands onafhankelijk bestaan. Nu eens komt de belangstelling van Duitsche zijde, dan weer van den Engelschen kant. En zeer begrijpelijk deze zorg voor ons welzijn bij een militair, hij zij Duitscher of Engelschman; immers hoe zou men een echt ?krijgskundige" kunnen zijn, zonder zich een heuschen oorlog van Engeland en Frank rijk met Duitschland voor te stellen en dan daarbij te denken : wat zou het goed zijn,als wij daarbij op Nederlanden Belgi konden rekenen. Zoo hooren wij dan ook telkens weer het vermaan van deze oorlogsplannenmakers; mijn lieve Neder landers, bouwt toch uw vloot en ver dubbelt de sterkte van uw leger; een raad, die in geldeijfers omgezet, niet anders luiden kan dan: voer uw defensiekosten van plm. 40 millioen tot 50 a (50 millioen op; een bedrag, dat geen enkel buitenlandsch militairist en ook waar schijnlijk geen enkel Nederlandsen mili tairist exorbitant mag vinden. De laatste vriendelijke aansporing in dien geest, met veel zoets daarbij, aan ons gegeven, kwam nu eens van Engelschen kant, en werd ons aangeboden door geen mindere capaciteit dan de militaire medewerker van de Londenscho Times. De korte zin van het lange verhaal was als volgt: Duitschland heeft behoefte aan de Hollandschc havens en de lage landen aan de Noordzee; de schrijver beroept zich voor die verzekering op Grervinus, Treitschke, Eanke en Arndt. Engeland echter zal nooit kunnen dulden, dat deze zeestelling van de Schelde tot Tessel in Duitsche handen komt, en daarom moet Nederland zich zoo krachtig mogelijk wapenen, zijn plicht tegenover zichzelf en Europa niet tegenover Engeland maar tegenover Europa! zich bewust zijn, en dan wordt daar verder zoo iets van een verbond met Engeland, Frankrijk en. Belgiëge richt tegen Duitschland in het vooruit zicht gesteld. Dat wij ons hier te lande niet door deze Duitsche en Engelsehe politiekemilitaire kout beangstigen laten, is ver klaarbaar genoeg. Eigenlijk strekt zij ons eer tot kalmeering. Want wij lezen er slechts een bevestiging in van onze overigens reeds; voldoend gewaarborgde overtuiging, dat er yan een aanval van Duitschland voorloopig geen sprake kan zijn. Zulk een moorddadigen oorlog als Duitschlaad zou moeten voeren, om Frankrijk en Engeland te samen te fnuiken en ons land te veroveren, voert het, bij de eenheid der maatschappelijke en staathuishoudkundige belangen, en bij de steeds wassende kracht van een bewust proletariaat, niet meer. Dit gevoel yan gerustheid ontheft ons echter geenszins van den plicht, ons in te richten tot een behoorlijke voorbe reiding ter handhaving onzer neutraliteit, -?doch deze dan ook'niet geregeld naar de fantasieën van buitenlandsche krijgskundigen, die óns zouden willen verlokken, ook waar er geen gevaar dreigt, ons te binden ten voordeele van eenige partij. Al zyn de omstandigheden, waaronder wij thans leven volstrekt niet van dien aard, dat zij ons tot haast zo uden, roe pen, niemand kan de toekomst voorspellen, de meest onverwachte wijzigingen kunnen zich' onder de machtsverhoudingen voor doen en niemand zal de verantwoorde lijkheid willen dragen, van niet voor de mogelijke verdediging van 'slands nafi hankelijkheid te hebben zorg gedragen. Maar die zorg kenmerke zich niet door zenuwachtigheid, leide niet tot het toe staan van overdreven d. i. militairis tische eisehen, en make ons niet blind voor de noodzakelijkheid van ons defensie budget in overeenstemming te brengen met ons financieel vermogen, in ver band met de schromelijk verwaarloosde schreeuwende behoeften op zoo velerlei staats-, gemeentelijk en maatschappelijk terrein. De bezuiniging op defensieuitgaven kon moeilijk een beter tijdstip treffen dan het huidige, om te worden doorgevoerd. De man van de Times herinnert ons aan het woord van Kolonel Muller, hoofd van het militaire departement te Bern, dat Zwitserland op ernstige gebeurtenissen is voorbereid, en schrijft dan dat een land met een leger van 300.000 man en 850 vuurmonden niet te minachten is. Nu, zulk een land zou ook Nederland kunnen zijn, indien het niet, naar allerlei elkander te niet doende theorieën en opvattingen, zijn geld vermorst had aan vloot, leger, fortificaties enz., zijn geld, meer dan tweemaal het bedrag per hoofd, dat Zwit serland aan zijn verdediging' ten koste legt. Wij hebben er reeds meer op gewezen, dat de allernoodigste hervorming ? wil len wij tot een vermindering van oorlogskosten, welke iets beteekent, komen, moet zijn opheffing der vloot. Wat toch wil men met een vlootje verrichten zelfs in het o.i. voorloopig ondenkbaar geval, dat er een oorlog zou uitbreken van Engeland en Frankrijk tegen Duitsch land ? Gelooft iemand, dat waar de vloten der bondgenooten toch zeker die van Duitschland twee- drie-maal in sterkte zouden overtreffen, dit laatste met zijn schepen onze havens zou trachten te nemen, of dat, zoo Engeland en Frankrijk het noodig mochten achten onze havens te blokkeeren, ons vlootje daartegen iets zou vermogen? Maar in dit o.k ? voorloopig ondenk baar geval zou Nederland tot handhaving zijner onzijdigheid sterk zijn, indien het, zonder vloot en zonder stelling-Amster dam, beschikken kon over een goed voor bereide kustverdediging en een leger als het Zwitsersche, bij een indeeling en mobilisatie naar de eisehen van zijn taak geregeld. Geen nabootsing van een vloot een weelde die wij ons niet kunnen veroorloven maar een goed leger alleen, dat, niet in slaafsche navolging, doch in den geest van het Zwitsersche ingericht, grooter en toch minder kost baar dan ons tegenwoordig leger kan zijn, vermag in .vele gevallen het vader land dienst te bewijzen, al missen wij dan ook een belangrijk deel van de militai ristische parade. Het deed ons genoegen bij het Eerste Kamerdebat althans iets te vernemen, wat bewijst hoe de vloot-verheerlijking, bij ons zoo mheemscb, reeds een weinig van haar gloed begint te verliezen. De heer v. Löben Sels pleitte voor inkrim ping" van de vloot hier te lande om dan die voor Indiëmeer te versterken. Wat ons betreft, het laatste achten wij geenszins noodig. Sedert den afloop van den Russisch-Japanschen oorlog, en het sluiten van het Engelsch-Japansch verbond, be staat er voorloopig niet het geringste gevaar voor ons koloniaal bezit. Duitsch land is ook hierdoor de handen gebonden, en het krijgt die, mede omdat China een weinig begint te ontwaken, niet gemak kelijk vrij. Natuurlijk kunnen en zullen er in Aziëevenals in Europa te eenigertijd wijzigingen in de machtsverhoudingen ontstaan, en zijn dan de gevaren voor ons koloniaal bezit niet buitengesloten, maar wat Nederland in dat geval met een paar schepen meer tegenover den eventueelen aanvaller zou kunnen doen, zal, dunkt ons, ook den heer v. Löben Sels niet duidelijk zij n. Wel mochten wij vernemen, dat in den thans geëindigden oorlog ons eskader zijn taak naar eisch had vervuld maar, nietwaar, die taak was niet zoo bijster zwaar uit krijgs kundig oogpunt; er werd geen schot gelost. Wat er van die taak terecht zou zijn gekomen1, indien het door Rusland of Japan tot handelen ware gedwongen, zal zelfs de Minister niet weten. Hoe dit zij echter, dat de heer v. Löben Sels tot inkrimping van onze vloot advi seert getuigt van het opkomen eener verstandiger meening omtrent de wenschelijkheid van het al of niet behouden eener Nederlandsche vloot. Waar Nederland er zich in verheugen mag, dat door de scherpe tegenstelling van Frankrijk en Engeland met Duitsch land, zijn positie als zelfstandige mogend heid nog gejuimen tijd verzekerd is, bestaat er Behalve de plicht om, gelijk eiken onaf hankelijken staat betaamt, zich op redelijke wijs voor zijn neutralite sverdediging te bekwamen, nog een andere voor hem van niet minder gewicht; een plicht die o.i. maar al te dikwijls is geringgeschat. Hebben wij evenmin te denken aan een bondgenootschap met Engeland en Frankrijk als aan een met Duitschland geplaatst als wij zijn tusschen twee elkander vijandige machten, spreekt het van zelf', dat wij ook in vredestijd een staatkundige neutraliteit hebben te be trachten, zóó strikt, dat zij links noch rechts aanleiding tot ook maar de ge ringste ontstemming kunne geven. Zoo hebben wij indertijd ook reeds gepro testeerd tegen de faciliteiten aan Duitsch land verleend, om ons Indisch gebied te gebruiken voor baar telegraaf maat schappij; zoo zijn wij bij herhaling op gekomen tegen aanbevelingen van post en tol-unies met Duitschland; hebben gewezen op het bedenkelijke van het geval, dat Kuyper bij Wilhelm ging lunchen, en wij een Vorstenhuis bezitten zoo goed als uitsluitend met Duitsche relaties; dat de Prins Gemaal zich ten tweede male van een Duitsch particulier secretaris voorzag; dat wij bij voorkeur de behartiging onzer belangen, bij ont stentenis van eigen gelastigde, aan Duitschers opdragen, en zoo moest men verleden jaar weder het hoofd schudden, toen wij, bij een scherp geschil tusschen Duitschland en Frankrijk, twee onzer huiswaarts keerendeN schepen geheel onnoodig Marokko zagen aandoen. Wie wenscht niet een volkomen vriend schappelijke verhouding tot Duitschland, een nabuurschap zoo goed mogelijk; maar waarom moet er in 't geheel in die verhouding zich zoo vaak een element mengen, dat in Frankrijk en Engeland wantrouwen wekken kan ten op zichte van onze staatkundige symphatie ? En toch, men verliest dit zoo vaak uit 't oog, ook in regeeringskringen hebben wij voor onze onafhankelijkheid, voor die van 't moederland en van de koloniën, niets van Duitschland te hopen, maar leven, waarom 't niet eerlijk erkend ? bij de gratie van Frankrijk's en Engeland's jaloerschheid. Geen verbond, geen entente, geen uitwisseling van onnoodige vriendendiensten met Engeland of Frankrijk is in ons belang, maar wél eenzelfde houding tegenover deze beide als tegenover Duitschland, omdat wij maar al te goed weten, dat hun beider vriendschap voor ons vooral niet minder waard is, dan die van den Oranje-keizer en de zijnen, die zoo nu en dan van liefde voor ons vorstenhuis en volk vergaan. Sociale rechtspraak. In ons Nr. van 28 Jan. deelden wij volgend stukje uit het Kalh. Soc. Week blad mee: Voor de rechtbank te Amsterdam stond de vorige week een boekhouder terecht die gedurende twee jaren ongeveer ? 5000 had verduisterd Het bleek dat hij dit geld had gebruikt oia zijn ziekelijke oudera te onder steunen De verdediger, deze daad afkeurende, riep de clementie der rechters in, daarbij wijzende op deze drie feiten: ]. dat de beklaagde in geen twee jaar gecontroleerd was; 2. dat ongeveer ? 100,000 per jaar door des boek houders handen ging, en 3. ^at hij slechts een salaris had van ? 05 per maand. Hierop viel de president, mr. baron van Imhof, den verdediger in de rede en ,verklaarde volgens het verslag van het Han delsblad den verdediger niet te willen be perken in zijne verdediging, maar merkte toch op, dat het niet in het belang vanden bekl. kan zijn om in het openbaar af te geven op den eersten getuige (zijn patroon) daar ieder -patroon vrij is in het bepalen van het loon en het iederen knecht vrijstaat om met dat loon al of niet genoegen te nemen en heen te gaan". Men vraagt zii;h eenigszins angstig af, wat er bij rechters, die nog zoo denken en a l s rechter openlijk zóó spreken, terecht moet komen van de sociale rechtspraak l Hier spreekt wel 't anti-sociale van het onvervalscht liberalisme zér duidelijk. Toch hebben de sociaal- en vrijzinnigdemocraten in 1905 met liefde op dergelijke liberalen gestemd!" ? Wij maakten naar aanleiding daarvan enkele opmerkingen, waarop in het Kath. Soc. Weekblad van 3 Febr. j.l. wordt geantwoord: ' Het blad valt echter over de laatste regelen van ons stukje: Hier spreekt wel 't anti-soclale van het onvervalscht liberalisme zeer.duidelijk. Toch hebben de aociaal- en vrijzinnig-democraten in 1905 met liefde op dergelijke liberalen gestemd". Het voegt daaraan deze reprimande toe: Hier, dunkt óng, daalt de heer Aalberse zeer ver beneden het peil, waarop wy hem ons gaarne denken. . Als nu een Brabantsche boer, die gewoon is een paar maal in de week zijn krantje te lezen, tot zulke politico-nlosofische verzuch tingen komt, nu ja, dan zeggen wij by" ons zelf: kereltje, zoo'n soort van redeneering past geheel bij je mate van keunis, en er is niets tegen, dat je met je buren onder een kom koffie er ook eens over praat; maar .... Meester Aalberse, lid van de Tweede Kamer, (oMd-)wethouder van Leiden, hoofdredacteur van n Sociaal Weekblad, die nu de houding aanneemt, als wist hij niet, dat de verkiezingsstrijd geloopen had over hetivóér of tegen van een calvinistisch of theologisch bewind; dat geen enkele socialist of vrijzinnig-democraat met liefde", maar alleen noodgedrongen, een Manchester man had gestemd; en die dan bovendien den schijn aanneemt, als ware het onvervalschte liberalisme" van Baron Van Imhoff niet de ware sociale leer voor driekwart, of zeven achtste of negen tiende van de katholieken zelf. Foei!" Wij voelen ons niet zóó schuldig, als na zoo felle afstraffing wel te verwachten ware. Immers, -voor onze lezers, itteraard meer ontwikkelden was loch de uitdruk king mét liefde'1 wel duidelijk als totaal ironisch bedoeld. En Dd Amsterdammer blijkt den juisten niet-ironischen zin ook wel gevat te hebben, door er op te wijzen, dat het allerminst met liefde" doch uit haat ge schiedde. Wy bedoelen niets anders te zeggen. Ook ona en onzen lezers is het voldoende bekend, dat er van liefde tusschen Vrijzinnig-demo craten en Oud-liberalen geen sprake was noch is. Wat echter de draagwijdte onzer ironische opmerking betreft, die ging eenigszins verder, dan De Amsterdammer scheen te vermoeden. Immers wij zien in het Liberalisme het echte, zou Mr. Treub zeggen de groote oorzaak der Sociale Quaestie. ' Dit :z\jn de Vrijzinnig-democraten ten volle met ons eens. Zij staan, evenals wij, niet op het stand punt van de individualistisshe, maar op dat van de organische leer, al verschilt ook hun or ganische leer in enkele opz chten van de onze: wij bestinnen met St. Thomas van Aquino, zij eerst met Comte. Welnu, in 't aangehaalde geval kwam nu ' weer een zér sterk uit het in praktijk anti sociale van het on ver valschte individualisme, dat de wijsgeerige onderlaag is van het Libe ralisme. Was het nu zoo'n crime, daarbij ter loops en kort in een ironisch zinnetje even te .wijzen, op het monsterachtige" van het verbond" tusschen Vrijzinnige en Oud liberalen ? Op n punt vergist De Amsterdammer zich zeer bepaald, n.l. wanneer zij meent, dat het onvervalscht" liberalisme nog voor drie kwart de leer van de huidige katho lieken zijn zou. Zou De Amsterdammer, uit uitlatingen van de laatste tien jaren, van onverdach ie katho lieken afkomstig, kunnen bewijzen, dat dit zoo is ? Dat er door sommige (echter volstrekt niet de meeste) katholieke patroons nog zóó ge redeneerd wordt als deze Amsterdamsche Eechter sprak, wij moeten het tot onzen spijt toegeven. Maar wij kennen in ons land geen enkel katholiek blad, waarvan de redactie er aan denken zou, deze uitspraak van baron van Imhoff te onderschrijven. En van geen enkel, te dezer zake competent, katholiek schrijver der laatste tien jaren, herinneren wij ons zoodanige zegswijze. Alleen in een tweetal brochures van katholieke fabrikanten kan men iets in die richting vinden. Doch zér algemeen is daar dan ook onze katholieke pers met kracht tegen opgekome0. Neen, zelfs het economische liberalisme is, Goddank, onder de onzen als beginsel een overwonnen standpunt. Waar enkele uitzonderingen d«zen regel bevestigen, gaat het toch niet aan, om te zeggen, dat die uitzonderingen nu % der katholieken achter zich hebben. Iets anders is dit, dat op 't gebied der Staatsinmenging niet alle katholieken even ver plegen te gaan. Maar is tegen de Wetsontwerpen Kuyper Loeff (Arbeidswet, Ziekteverzekering, Uit breiding Ongevallenverzekering, Arbeidscon tract, enz.) van katholieke zijde eenigszins algemeene oppositie gekomen ? Het tegendeel is waar. Maar waar haalt dan De Amsterdammer dat %, of %, ja zelfs 'J/io van de katho lieken vandaan, die thans nog het onver valscht liberalisme" op sociaal gebied hul digen? Mr. A. Wij nemen gaarne aan dat Mr. Aal berse de bedoeling heeft gehad zich ironiesch uittedrukken ... maar in dit geval ontbreekt er aan den zm* iets. Het woordje toch" weerhield ons aan ironie te denken. Immers bedoelde de Ifeer Aalberse" te schrijven toch hebben 'Aft sociaal- en vrijzinnig-democraten in t£Q5 met li^Se; ironisch, gelijk met ?weerzin', nooafaedrongen op dergelijke liberalen gestemd, dan begrijpen wij heelemaal niets van dtó toch", waarmee de zin aanvangt en allerminst iets van het doel, waarmee deze opmerking werd gemaakt. Dat stemmen met weerzin, noodgedrongen, was immers de meest natuurlijke zaak ter wereld. Waa het nu zoo'n crime, daarbij ter

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl