De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 11 februari pagina 2

11 februari 1906 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

l D E A JkT;i. T K R DAM M K II W E E K B L A D VOOR N E D E R L A N D. No. 1194 loops en kort, even te wijzen op het monsterachtige" van het verbond tusachen Vrijzinnig-democraten en oudliberalen ? vraagt Mr. Aalberse. Zoo'n crime, och neen, het had o. i., meer van een dorperheid dan van een misdaad; wat voor nïoasterachHgs"' zit er in een te samen-stemmen van twee partijen, die ia veel opzichten met elkaar verschillen, maar die het over het hoofdpunt, waar om voor... hen bij zekere gelegenheid de htrijd gaat, ns zijn zooals Vrijzinnigieihocraten en Oud-Liberalen of Roomschen on Calvinisten? Deze terminologie voor dit geval ligt d. o. beneden de politieke ontwikkeling van den redacteur van het Katli. 8oci;tal Weekblad. En.hebben, wat het feit van fcainen-stemmen aangaat, over de vraag vóór of tegen een calvinistisch of theolo gisch bewind met voorbijzien van andere punten, de linker en de rechterzijde elkaar \vel iets te verwijten? Waarom dan alleen van de Vrijzinnigdemocraten en Socialisten melding gemaakt ? Verbissen wij otts inderdaad, wanneer xvij beweren, dat het onvervalschte liberalisme" nog de ware sociale leer voor , drie kwart van de huidige katholieken is ? Wij spraken van de ware sociale leer, omdat wij zeer goed er aan. dachten, dat >r ook een andere leer voor de katbo?Meken gold wij hebben hier slechts te noemen de encycliek Reruin Xovarum. Zeker, de theorie van de katholieken luidt ander:). Maar de leer in de praktijk beleefd, is die niet nog bij de groote meerderheid dezelfde als door v. Irnhoff ' verkondigd: de patroon is vrij in het ? bepalen van loon naar de verhouding irm vraag en aanbod en de knecht moet itutar zlm dat hij er mee rondkomt? Ondanks allo arbeidswetten, reeds be staande of in spe, blijft zpowel onder katholieken als onder niet-katholieken Mj de overgroote meerderhti.l, niet alleen in fabrifken en werkplaatsen, maar ook in meer particuliere dienstverhoudingen, "dit de wet der wetten. Vergadering van de afgevaar digden van, de Kamers van Koophandel In het Algemeen Handelsblad van Maan dag-avond, 5 dezer, kwam een kort bericht . over de op dien dag gehouden ver gadering voor; aan het slot de medeeeUng, dat de beraadslagingen, evenmin als -ten vorige jare, openbaar waren, maar dat eerlang een resumévan de genomen besluiten aan de pers terpubli. eatie zal worden gezonden. En reeds hedenmorgen staat een verslag van die vergadering in het OchtendbUd van het genoemde dagblad. Dat verslag is natuurlijk hoogst belangrijk; maar men wordt er niets wijzer door. Mun verneemt het feit, dat 53 afge. vaardigden tegenwoordig waren, en de namen van hen, die door den directeurgeneraal der posterijen en telegraphie waren aangewezen om deze bijeenkomst bij te wonen. ! Aangaande de op 15 en 1(J Juli 1904 gehouden bijeenkomst wordt medegedeeld, dat de meeste" punten bij het hoofd bestuur der posterijen en telegrafie in . ernstige overweging zijn, terwijl op vele" punten aan de geuite wenschen is vol daan. Misschien gaat het anderen als mij : 'deze mededeeling kan mij maar matig interessecren. Naar het mij voorkomt, zou het.van meer belang geweest zijn om eens mede te deelen op welke" punten een en ander is verkregen. Vervolgens komt aangaande do nu ge houden vergadering het bericht, dat de agenda in drie hoofdstukken werd ver deeld en .... Overgegaan werd tot behandeling der agenda, die in haar ge,heel werd afgehandeld!" Met dit verslag het zou oneerbiedig zijn daarbij aan een grap te denken ? kan niet bedoeld zijn: het resumévan ?genomen besluiten, dat eerlang aan de pers ter publicatie zal worden gezonden." Velen zullen toch naar die besluiten .zeer nieuwsgierig uitzien. Immers als ik mij niet bedrieg, dan kwam op de agenda onder meer voor, eene bespreking in ver band met eene postunie met Duitschland." Nu blijkt, dat de agenda geheel is afge handeld, zal het zeker velen belang in boezemen wat aangaande dit naar mijn bescheiden meening, hoogst onge lukkige denkbeeld door de vergadering ie besloten. 6 Februari 1906. C. DE VRIES. ' Muzieïin fle HooHM pp de laatste avond- en middagconcerten ia liet Concertgebouw, heeft de heer Men gelberg' steeds een'paar compositiën doen uitvoeren van Mozart. Als het 't plan is op die TI jj ze; voort te gaan, dan is dit zeker toe te jiiiche'n en mag' dit beschouwd worden als en< schoone hulde aan het onsterfelijke .gSme-Yan den cotnpojHSt, die 150 jaren ge..Jfden geborett>jw«rd. j, , -v Dit neeint niet- weg dat een. grootscbe manifestatie ; als waarvan i.k yerlëclejv.weék epYak, en" w'aetrbft de versctillende-coiripositier ; genres waarin Mozart heeft uitgeblonken, tot uiting zouden zijn gekomen toch had kunnen plaats vinden en de gaven van den meester had geëerd, meer onmiddellijk in verband met den heriunéringsdag zijner geboorte. .Het 13 werkelijk bijna ongelooflijk, welk groot aantal werken van Mozart's hand in aanmerking kunnen komen, om in het Concertgebouw te worden uitgevoerd. De catalogus van Breitkopf & JUartel's Gesamtausgabe" vermeldt niet, minder dan een en veertig symphoniën, benevens zes syiiiphonrën, die aan Mozart worden toesefchreven, zonder dat men echter d.iarvoor afdoende bewijzen he;ft. Met drie symphonie-finales en een fuga voor orchest is dat eveneens h«-t geval. Ouder die een en veertig symphoniën zijn er bij, die waarschijnlijk iu onze dagen nooit gespeeld zijn; van zeventien zijn t r zelfs geen partijen gedrukt. Voorts vindt men nog achttien ouvertures, twee kassatiën 1), elf serenaden, zeventien divertimenti, n Notturno voor vierorehesten, en een groot aantal marschen, dansen en contredacsen voor orchest. Ook op het gebied van bet concert voor viool, piano, fluit, hoorn, enz., met orcbest heeft Mozart verbazend veel geschreven. Men telt b.v. vijf vioolconcerten, zes en twintig piano-concerten, n cuncert voor twee en n voor drie piano's, drie voor fluit, n voor fagot, n voor clarinet, drie voor hoorn, een concertcne voor twee solo violen en een syinphonie concertante' voor ?viool en alt. Wen ziet het het is niet gemakke'ijk den geheelen Mozart te kennen. Als men uu nog daarbij voegt zijne compositiën op vocaal gebied, dan zou men bijna beweren, dat er een geheel menschenleven toe noodig is, oai thuis te zijn in hetgei n Mozart gedurende zijn kort bestaan heeft gewrocht. Op het concert van l dezer djed de lieer Mengel berg spelen een van 's meest rs vier symphoniën in Bes, een werk van groote charme en van een frischheid van gedachten, die duidelijk deed blijken, met hoeveel ge mak de geniale toondichter zijn compositiën aan het papier kon toevertrouwen. Daarna, hoorden wij het concert in Es voor twee piano's, door mejuffrouw Vigeveno m<>t haar leermeester, den beer Mengelberg, ge speeld. Weinig toehoorders van Donderdag 1.1. zullen zich vermoedelijk herinnerd hebben dat vóór jaren dit concert ook een^t gespeeld is, door mevrou v Bosmans en den heer Kes, toenmaals directeur van het Concertgebouw. Mejuffrouw Vigeveno beschikt wél over de gratie -in het figurenspel en over den lichten aanslag, die in een pianowerk van Mozart geëischt worden ; niet echter over de verscbeidenhei l in dynamische nuances,die nu eenmaal in een groote zaal en tegenover de orchestbejeleiding, noodzakelijk zijn om te kunnen boeien. Misschien echter dat zij met deze acustische eigenaardigheden weinig rekening hield. Thans'maaktöhet concert den indruk een weinig monotoon te zijn, een euvel dat door het boven allen lof verheven spel van den heer Mengelberg niet werd weggenomen en dat ook niet had behoeven te ontstaan, als mejuffrouw Vigeveno af en toe dwi vleugel eens wat energischer had kunnen aanspreken. Het orchest begeleid Ie zonder dirigent. Ik meen dat alles nog beter, geacheveerdor en zekerder geklonken zou hebben, als de heer H 'uckeroth de i staf had gezwaaid. Het tweede deel van het concert werd ia beslag g'enomen, door de Tondichtung Ein Heldenleben" van Richant Strauss. zooals men weet, door de/.on aan Mengelberg en het Concertgebouworchest opgedragen. Langzamerhand begint ons publiek ververtrouwd te worden met de werken van Strauss. Bij enkelen wordt de waardeering of bewondering steeds grooter, anderen kan nen zich maar steeds niet bevrienden met fragmenten als des Helden \Vidersacher ' of des Helden YValstatt." Meent men nu dat muziek een kunst is d ie steeds zinnestreelend op het gehoor moet werken, dan inderdaad mag men gegronde aanmerking maken, over de wij/ie waarop Strauss' af en toe zijn instumenton behandelt. Erkent men echter inde litteratuureninde-childerkunsthetrechteener modern-realistische opvatting, dan is er geen enkele reden om Slrauss het recht te ont zeggen, naast de veel mooi klinkende passages, als hem dit noodig dunkt, ook schel en hard klinkende effecten aan te wenden. Het..werk werd prachtig door het ver sterkte orchest gespeeld en door den heer Mengelberg 'uit het hoofd gediiigeerd. De heer Chr. Timinner speelde zeer schoon de belang- en omvangrijke vioolpartij. Tot mijn leedwezen was ik verhinderd, door afwezigheid. Zondag 1.1. de uitvoering bij te wonen van Bach s'Matheus passion door de Oratbriumvereeniging. Solisten waren de da mes Lutkemann en Stapelfeldt en de heeren van Kempen en van Oort. Dezelfde so listen dus als in het vorige jaar. Daar nu het koor der Oratoriumvereeniging verleden jaar reeds het werk mach;ig was, het Concertgebouw-'orchest steeds mooi speelt, het kinderkoor ditmaal in den heer den Hertog een conscentieus leider bezat en de heer Tierie steeds met ijver zijne troepen aanvuurt, is er alle reden om aan te nemen dat de uitvoering als geheel, voortreffelijk geslaagd is, zooals ik dan ook vernomen heb. ANT. AVERKAMI'. 1) In het Italiaansch Cassazione" (afdan king) een instrumentaal-compositie, in den vorm eener serenade, die bestemd was om in de open lucht te worden uitgevoerd. Burgermenschen', door FRANS COENF.N, uit gave van W. L. en J. Brusse, Rotteidain. Burgermenschen! Deze titel eegt weinig en heel veel, maar is voor de meesten niet aanlokkelijk. Door alle lijden heen werden burgermenschen in kleineering aangezien, en "meestal wel ten onrechte, 't Woord burgerlijk of burgermenseh is van 't ergste wat men hoogerstrevenden kan ' toevoegen, wijl ordelijkheid en regelmaat, direkt eraan verbonden, en op zichzelf de schoonste deugden, in de hoogere levensuitingen ons gewoonlijk niet verder voe ren dan tot de gevreesde middenmaat. 'De Keve lezers in ons land, die naar v«rHefnng; naar zieleverheffing smachten, de leesgrage klanten van de bibliotheken, de dames die dottige boeken ten geschenke ko'open,'de mondaine freules die'een regena'crltigen sichter middag met'een boek passeeren otn op een' 'der jours'1 efover te kunnen spreken, 't werkmanskiöE-éiat -flaj». een, tooverkring langt, om eigen ellende te ver geten, zelfs de lezers uit eizen burgerstand, geen van allen zullen, om zich te vergasten, grijpen naar een boek dat tot titel heeft: Burgermenschen, het opschrift door Coenen boven zijn werk gezet, 't Is of heel de wereld, en zeker do lezende wereld, met minachting neerziet juist op dat wat ons allen 't meest-naaste en 't meest-ei <en is. Maar wat geeft 'n auteur als Coenen om ttl of niet bij stik^ts onze burgertnetischje.?, pardon ... ik versctireef me daar, ik bedoel van on/.e voorname, hoo/gestemde zielen, de lieden di-; een Marie Corelh als 't hoogste lezen, de literair-hoog gerezenwi dio een boek als de kleine Lord in .),(luO exemplaren verslinden en heel hun hersenkast volproppen met uitheemsche fantasterij, zóó heerlijg. wijl dat ge lukkig ver van ht>n ligt, en het niet riekt naar huil eigen... burgerlijkheid. O,üaaf verschreef ik me al*we,er. 't Is of Coenen een pleizier er ia heefi vierkant in te gaan tegen den heerschenden smaak, door zich niet voorliefde toe te leggen op dat veel gesmade onderwerp. Ku dut niet door arlitstenberekening die zoekt wat anderen laten liggen, niet door bui tenissigheid of reaktiezm, maar enkel uit de diepe overtuiging, dat een waar, schrijver te hoog moet staan om 't eene deel van't volk geringer te achten voor zijn waarneming en zijn liefde, niettegenstaande juffrouw lees publiek anders erover denkt, een bewustzijn, dat in de meeste artiesten, ook in de schrijvers, die toch behalve verbeelding, ook nog over denkkracht en verstandelijke vermogens moe ten beschikken, helaas nog zoozeer schuilt, ten bewijze dat zij in hun uitlatingen zich gaarne als artiett, dat is anti burgerman laten kennen. Deze meeriing van Coenen, uit zijn kri tieken hier en daar te projven, is op zichzelf weer niet vrij van opzettelijkheid, dus een zu-je van snobisme. Hiej-, waar we niet te doen hebhen met Coenen's kritische redeneelingen maar met z'u produklie, behoeven we niet verder erop in 1e gaan. 't Blijkt toch zeer zuiver, dat hij, met terzijddstelling van mid delen, -die zijn werk voor 't groote publiek meer lokkend zouden maken, alleen streeft en betracht wat hij, an leren ten eisch stelt, namelijk : het leven 't zij vroed of ruw, zwaar moedig of lichtgestemd, egaal of kleurig, hoe ook, dut leven aanzien eerlijk en op recht, zonder sentimentaliteit, zuiiier fran jes, zonder pedanterie van den schrijver, die zich boven zijn sujetten stelt met het spot tend lachje, cf het genadig knikje van be minnelijk auteur. Coenen beziet en beschrijft zijn nienschen met liefde en toewijding, denkt allerminst eraan een leesbaar boek te maken in.gewonen zin. Hij denkt zichzelf weg, denkt zich in den toestand van zijn sujetten, zooals elk goed schrijver doet. En met dit zichzelf wegcijferen, wordt hij als't ware de deklamator die uitzegt het leven, het lijden van de anderen, het lijden misschien wtl 't allermeest, en dit laatste is mogelij*, zooal gten fout, dan toch allicht een tekortkoming, wijl de schaal niet in 't evenwicht blijft. Ik gebruik hier zeer voorzichtig 't woordje mogelijk, want de stuurlui aan «al, de aesthelici en ethici zijn zoo grif gereed, om een steen op hem te werpen in hun parmantig spreken van pessimisme en eenzijdigheid. Is 't bij Coenen wel pessimisme, of eeidjr een innig medelijden met het creatuur: menscb? Zijn niet juist velen van de /.oogenaamde optimisten, van oiue lieve luchthartigen, die alles zoo voorbeeldig vinden en aan 't nare en 't ellendige niet herinnerd willen worden. zijn dezen nitt juist de onverbttcilijk.ste egoïs ten ? Ik weet, wij hebben noodig deze zelfzuchtigen evengoed als de frazeerende idea listen, wiil anders de wereld in siuarte zou verga tn. Maar men blij ve dan eerlij k en late ook een plekske open voor de verder-zienden en de diepervoelenden, die men zoo gereedelijk noemt: de zwaartillenden. Evenwel, is het werkelijk Coenen's waar achtig inzicht, is zijn werkwijze een gevolg vaii een zuiver onderzoek, van een weten schappelijk sterk oordeel, dat hem er toe drijft de wereld aldus te zien, ook als hij schertst? Of is 't meer zijn latentheid, zijn negatie van het levenwekkende, die hem r de bitterheid te proeven geeh dan de blijheid en de verrukkingen, die toch evengoed rondom ons zijn? Hier staat het groote vraagteekeii. Persoonlijk ken ik Coenen niet voldoende, om een besliste meeniug daarover te vellen, maar ik ben geneigd te onder stellen, dat 'c een met 't ander bij hem samengaat. Fijne ironie over il l 'i menschelijkbestaande, en 't bewustzijn, dat het op dit ondennaansche toch maar tobben blijft, dit is 't besinksel wat zich uit zijn werk laat puren. Voor Coenen is alles zooals 't is, en niet zooals 't hoort, maar, hij zelf gelooft niet aan verbetering, zelfs niet aan in werking van eigen geschrijf. De mensen blijft z«oals hij is, en daarmee uit. Zijn taak rekent hij volbracht als hij 't menschdoai te aan schouwen geeft, zooals zijn blik dat ziet en kent. Dit is een zeer bescheiden opvatting, en wars van alle ijdelheid. Een andere kwestie is of een schrijver mat zulke geringe idealen en zoo weinig vertrouwen in zichzelf, ooit een ander tot ontroering zal kunnen brengen. Waarvoor schrijft zoo iemand dan, als hij niet tot iets beters wekken wil? IJdele vraag en dom er bij. Wie vraagt aan de eik waarom zijn takken zoo knoestig groeien, en wie verwijt de treurwilg dat zijn kroon ten grave ueigv'.' Alles groeit, leeft en geeft zich in de natuur zooals 't kan en als een mensch dat doet, blijkt hij echt en natuurlijk, eerste eigenschap voor een schrijver. Zijn verdienste bestaat niet in aangename lektuur te leve1 en, maar in het peilen van de w.arheid en het kritizeeren van konventie'en kultuur, 'al verricht hij dat vaak onbewust door simpele objektieve beelding. Er is wel wat tegenover te stellen, n.l. bij alleen toont zich de meester, wiens aanvoe len niet enkel steunt op eigen levensbesef, maar die eveneens de macht van 't woord bezit zijn inuerlijkst aanvoelen, zijn diepste gedachten te uiten in volmaakten vorm, zóodat zijn levensbeelding zelfs voor den meest platten mensch nog aantrekkelijk heid heeft. De schoonheid dus lokspijs, dekmantel van wat er onder ligt. Maar m.en moet hiermee toch voorzichtig wezen, wijl de echtheid zoo Hebt Schade lijdt, en de ziel ontglipt door vormschoonheid waarop de aandacht samentrekt.'t Eene heeft zoo szoed zij n" bezwaren als 't andere. Op'dit oogenblik is er een neiging onder de jongere schrijvers om vooraf echt en groot tédoen, hefiig t« zien, breed werk te leveren. Dit pogen op zichzelf zejejs; tofsa,aniig,-b,eefk eveneens .'n keerzijde . i wijl het gauw verloopt in uiterlijk, in spekulatie op grof eflekt, een gevaar te grooter naarmate de massa, die niet zuiver voelt en niet fijn onderscheidt, allicht de bombast aanmoedigt. Vooral voor beginnenden in de literatuur lij'jt mij het inkeeren tot zichzelf, het voorzichtig zuiver werken uieer waard dan het glorierijk klappen met de vleuglen. Coenen behoort niet tot het ras der overvleu^elaars. Hij belooft niet meer dan hij kan, maar wat hij brengt is echt, hoewel wrang, nooit bedacht, inuar van 't leven afgezien, of minstens met taaien wil op de werkelijkheid bevochten. Coenen is voor ui ij volstrekt niet de groote woordkunstenaar, waarvoor hij wel wordt uitgegeven. Daarvoor ontbreken hem enthoesiasuie, vurige drang, lyrische verheffing, de difhteradetu, en vooral de liefde tot het leven zelf. Bij hem vindt men geen spjelschheM die prachtige rhythmtn schept, geen onverwachtsche wendingen, geen taal die vloeit en glijdt, geen kleur en klank, die t/ilt. Door eiken regel heen voelt ge dat hij de gaven van den dichterlijken mensch mist. Maar tege lijk merkt ge, dat hij over wat anders beschikt, en dat d;it andere bijna evenwaardig is Coenen is de preciese, gewetensvolle uitzegger van 't g> en hij heelt duo grondt, de verklanker zon der eenige emphaze of schettering. Elke regel, elke zin draagt het kenmerk van wel over wojien in elkaar te zijn gezet, 't Is of men de fijne vingers van Coenen het werk ziet verrichten en zijn peinzend hoofd het geval overleggen. 't Blij':t werk van een mathemaiikusof van een literaire scheikundige. Zijn zinnen zijn weten schappelijk-gesplitst en weer saauigevoeg:!, en elke spontaniteit mankeert. Wel lijn moet een geest zijn, die bij zulke negatieve eigen schappen toch zu k goed werk verricht. De kwalitikatie gelieve men dus niet direkt als van mindere orde op te vatten. De romanarbeid van tegenwoordig bestaat minstens uit evenveel deelen wetenschap en studie ala van zuivere kunstinspiraiie. En wie zul aan deze verschillende eigenschappen den voorrang durven geven, wie zeggen wi'.t liooger eu wat beter is ! 't Modern epos verlangt juist een samengaan van 't wet en en de verbeelding. En toch kan Coenen bij al zijn fijne nauw gezetheid vaak leelijke zinnen zetten, ? en dat is meest een gevolg van ai te groote angstvalligheid. Coeuen laat zich zoo zelden natuurlijk gaan. Ruimte ontbreekt om dit hier in den breede aan te toonen, en ook zou't onbillijk zijn. juist dit boek ervoor te netnen., waaraan de zetter ook 'tjn schuld zal hebber), Als we op déeerste bladzijde b.r. lezen.' Tusschen de groene lagen van spreidende, uillende blaren verzetten schuivend zijn btenen ', dan moet hier een woord uitgevallen zijn. Daarentegen is het een onzuiverheid van den schrijver zelf; waar hij zegt: zware Slappen kraakten de trap af ', en eenige regels later het niet de stappen maar de traptreden het zijn die kraakten.. Op blad 3 zc^t Cuenen, dat een jong geplante laan van bezemachtige boompjes door de wijde bouwvlakte schreed. Dit set,reed-is hier zeer mooi, wijl een rij jong geplante booui"1* s zoo'ii indruk geti't, maar als hij eenige i la zijden ferder zegt,dat de buurvrouw langzaaiu loerend naar voren kwam getreden, dan is getreden een stadhuiswoord, en minder moei tn teekenend dan b.v. als de buurvroaiv loareud zou zgn komen aanzetten. Moet ik van de -'ne verhalen die in dit boek voorkomen nog afzonderlijk spreken, nu ik 't zoo uitvoerig van den auteur zelf dejd ? Mij dunkt van niet. De aard van 't werk is hier voldoende omschreven, de inhoud vertellen acht ik een ijdele poging, wie geeft er grok van grok, wie een verhaal van een verhaal? De vizie, de aanvoeling, de diepte van den toets beslist en niet hel gegeven, dat bij alle kurnt maar bijzaak blijft. Eu psycholo gisch is Coenen zeer s'erk Hier wel niet zoo sterk b.v. als in zijn boek Zondagsrust.", uuur op gapingen betrapt uien hem niet licht. Hij mag geen overbluUend stijlkunste naar zijn, in zijn zien en waarnemen b.lijkt hij zuiver en oprecht. Toch. wil ik iets zeggen over de drie stukken in dezen bundel. Iu 't eerste wordt geschetst, misschien niet bedektelijk geijoeg, de hang van een burgervrouw naar weligheid en zonnigheid, dat bijna raakt naar 't verbodene Lesbos toe; het tweede geeft schrijnende, pijnende tragi-kornische -tafereelen van een familie, een dagje uit naar Zandvoort; in het derde de bittere ziltheid van een meisje, dat verloofd, haar ongeluk tegemoet ziet. De meeste schrij vers hadden in zijn plaats, en daarom gaf ik even de korte omschrijving, deze burger menschen zoodanig uitgebeeld, dat al hun ellende eigenlijk gereede fetof werd voor de lachspieren van de lieve lezers. Burgermen schen een dagje uit, een burgerjuth'e dat zich aanstelt, een diamantslijpersvrouw, die lekker doet tegen een andere vrouw, zie dat is voor een humorist om van te smullen. Dat Coenen 't niet detd, en zijn gevoelige ziel, 't zij dan al of zonder zwaartillenden aanleg, de bittere kiem proefde en niet het grof potsier'ijke ; dat hij deze veilangens en be geerten zuiver zag als reaktie op de neergetraptheid en sleurigheid van deze uienschen, zie, ik voor mij, heb Coenen als meusch, en als artiest, ook zijn boek er liever om, al moet ik mij nu 't genot van 't voluit lachen om anderer ellende ontzeggen. Wel rijst de vraag of deze drie studies niet waren te vereenigen geweest tot een enkel verhaal, 't Zou dan allicht grooter in druk hebben gemaakt. Zooals nu laten de schetsen door te veel en te weinig wel wat onbevredigd. He,t naar zon verlangende inLena, 't ziesnikkende in Tilly en de wrange humor van de familie Kramp er door heen, 't zou waarlijk het licht en 't donker, het epos hebben kunnen zijn van de zich afbeulende, zich aftobbende burgerij. Want, ondanks het smalend neergekijk op burgermenschen, zal hij, die 't epos van deze burgermenschen weet te schrijven, Neerlands grootste schrijver blijken, wijl Neerland en burgermenschen men denke slechts aan de Camera Obscura en 'c is geen schande maar een eere synoniemen zijn. Doorn, 3 Dec. 1905. G. v. HULZEN. Götz Krafft, Die Geschichte einer Jugend, von EDWARI^STILGEHAUER., III. lm Engen Kreis. Berlin, Rich. Bong *}. Ia den kleinen kring van het militaire leven vinden we GOtz Kraftt terug : in Bejjeren's prachtige hooflstad zal hij als Einjiihriger" een jaar lief en lee-1 doorbrengen. (Jotz Kratl't, hij, de sterke jonge man, met ,'ï>Zie-Z)e AmtierAavuwf van .10 Dec. 1905. zijn hooge en scboone idealen, een jaar lang in dea ban van het militairisme ! Bedenkt het, jongelui," zoo ongeveer heeft het de kapitein gezegd, dat je in dienst in.de eerste plaats soldaat zijt." En Götz? Dacht hij aan déwoorden van den dichter : Wenn etwas ist, gewiilt'ger als das Schicksal, Bo ist's der Mut, der 's unerscbfültert tragt." Hij verloochent zichzelven, laat zich dril en, en niet do mensch Krail'i, maar de tinjiihriger is het, die to München het vaderland dient. Götz vindt, dat aprèi tout deze militairej j opvoeding toch voor hoogere naturen een waardevolle kern in zich bergt, ook voor hem. V'ielleicht war gerade hier fiir den eittlich Bêgabtcn d.xs eine -/.u lemen, das mit döiii ganzen Btreben und Kampten des gew hnlichen Erwerbslebens in tctirofl'em Gegentatze stand: Das eine, nach dcm auch er so oft in seineui Leben gestrebt batte, die Interessen dfcr eigenen Person den höheren Interessen des Ganzen zum Opfer zu brinken." Afgezien nu van de vporopstelling, of door het militairiftne de hoogere belangen van het geheel worden gediend, waarmee men het al of niet eens kan zijn, is Götz'standpunt: het noodlot te troiseeren. het eenig ware. Een vaderlijke vriend, in wiens huis te München Götz, als kazerne makker van den zoon, vriendelijke gastvrijheid (en meer nog!) vindt, de bijna blinde p'ilosoof Eugen Frey, spreekt de beide jongelieden aldus toe : Nu geldt het voor jelui te kiezen : Griekengeest en Pruisischb dril, de onvereenigbaarste uitersten in het luenschelijk; Ie'en, mensch en ledepop, individualiteit en uuiform, persoonlijkheid en nummtr, zij worden u tot uw neil dagelijks eikander tegenover geplaatst; de vraa-g, die het lot u thans voor legt, ij deze: wordt ge autoriteitsgeloovige of blijft go vrije meusch, laat ge u eronier krijgen of niet':" Ku Götz, wiens hart geweldig klopt, voelt zich gedrongen de hand van dezen man te vatten, en Uem te smetken : leid gij mij op de paden, die tot de diepte uwer wereld- en menscheukeuuis voeren." Maar de stroeve dwang der conventie, die thans meer dan ooit mensch, van mensch scheidt, iioudt hem van elke gevoelsuiting terug. O die conventie! En, o, die Götz! Dat hij zich nog door haar dwingen laat! Neen, dat zou Trapp, de anarchist, anders en bjter gedaan hebben l Goede menschen, ik bedoel hen, die door hun innerlijkste wezen ^Silreven worden tot het verrichten van goede dingen, voor wie' het uö'üvan iets dat edel en mooi is, eene levensbehoefte i?, evenals voor den erfelijk belaste de niet te weerstreven dwang bestaat tot het kwade, goede nienschen vinden op hun weg al ijd wel anderen, die hen hel pen willen en sieunen en strijden met hen. En dat Götz daar in Mücclien, waar hij als bij toeval een jaar zijner jeugd zal doorbren gen, in aanraking komt met den blinden phiiosoof Eugen Frey, dit is even zoo weinig toevallig als dat de bloesem, dij staat te ontbloeien in de lente, den zonnestraal tot zich trekt: want zoo trekt het goede zichzelf aan. Fn Frey, wiens leven, nu zijne oogen niet meer het goddelijke licht mo n aan schouwen, naar binnen is ontpe oid Frey, die slechts in een rijk en schoon /.leleleveu nog de kracht vindt tot het blijmoedig trotseeren van zijn lichtloos bestaan,?deze Frey is nu juist de man om op den jongen Krafft een verreineuden, veredelendeu in vloed uit te oefenen. Ken u zelven!" zoo spreekt hij; mijn gansene leven was en is gericht op de nako ming van dezen door Plato ontworpen eisch! Gy beiden maakt thans een goede leerschool door. En ii heb de vaste overtuiging, dat zij u tot zegen zal zijn. omdat juist zij u de diepe beteekenis van dit kun u zelven" zoo dui delijk mogelijk n aken zal." L'e verschijning van dezen Eugen Frey id er een van groote dramatische kracht in dit deel van Gölz' jeugdgeschiedenis. En het is dn groote verdienste van den auteur, dat hij haar niet op deii voorgrond brengt, baar sober en eenvoudig Uat inwerken in Götz' o bestaan, waar zij in hoort : omdat het goede zichzelve aantrekt. Götz Krafft nu is een goed uieuscb. En meer nog!" zeide ik daareven, to?n ik verhaalde, wat Krarfc in het huis van Eugen Frey vond, behalve gastvrijheid en vriende lijke opneming. En dat meerdere,?het is de liefelijke verschijning van de negentienjarige Eva, . Fraulein Evchen", zooals haar, ietwat sentimenteel, Götz noemt. Dat meerdere, -het is hetzelfde, wat de ontbloeiendu knop vindt bij ds aanraking met den zonnestraal, wat het leven, ook het allerarmste, doet rijk zijn in overweldigende; scht onheld, wat de zielen aantrekt tot het licht: ein ganz seltsames, ungekanntes Gefiilil". Eva, de geloovige katholieke, die iederen dag bidt voor het behoud van het klein beetje licht, dat den vader nog is overgebleven; Eva, d.e de kleine, blanke hand op het voorhoofd legt van den blinde, eir op zijne oogleden den warmen kus drukt der kinderliefde ; Eva is het, die in Götz Krafft het eerste, warme gevoel der wa^e, innige liefde doet opbloeien. Hoe sympathiek is die kleine kring, waarin Götz terechtgekomen is! Helaas, al te vaak moet hij zich het genot er te verblijven, ontzeggen ! Nu eens wegens den dienst, die hem noodzaakt liet Kerstfeest ergens in een wachtlokaal te vieren met de kameraden,dan weder, omdat hij werken moet op zijne kamer. Want zijn schrikkelijk door hem verwaarloosden leermeester te Jfer.ijn, prof. Trümmler, heeft hem destijds opgedragen eene kritische verklaring op de wei ken van Klopstock uit te werken, en daar besteedt hij al zijn vrijen tijd aan. En vóór Eugen Frey vol slagen blind was, had hij zijn jongen vriend bij zekere gelegenheid eenige bladen van een handschrift op perkament gegeven, dat zijne arme oogen reeds lang niet meer vermochten te ontcijferen. Bij tene ontmoeting van Trümmler en Götz blijkt de eerste aan bet zoeken te zijn naar een verloren geraakt ge deelte van een iS'ibelungen-tekst, en zie! Götz was reeds tot de veronderstelling gekomen, dat de heni door Frey geschonken perkan.ent-bladen wel een stuk van het Nibelungenlied konden bevat ten, en nu sluiten zejuistaan bij het frament van Trümmler. Zoo is Götz bettemd in de toekomst een man van beteekenis te worden: de commentaren op Klopstock in dj ontcijfering en verklaring van het Nibelungenfragment zullen daarvoor zorgen. We zeiden het reeds vroeger : de Duitsche roman staat in het teeken van de sentimen taliteit. En ook Stilgebauer's helden zijn daar niet vreemd aan. We zouden Götz zoo gaarne wat gepassioneerde! zien, en Eva wat minder

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl