Historisch Archief 1877-1940
l
D E A JkT;i. T K R DAM M K II W E E K B L A D VOOR N E D E R L A N D.
No. 1194
loops en kort, even te wijzen op het
monsterachtige" van het verbond tusachen
Vrijzinnig-democraten en oudliberalen ?
vraagt Mr. Aalberse. Zoo'n crime,
och neen, het had o. i., meer van een
dorperheid dan van een misdaad; wat
voor nïoasterachHgs"' zit er in een te
samen-stemmen van twee partijen, die
ia veel opzichten met elkaar verschillen,
maar die het over het hoofdpunt, waar
om voor... hen bij zekere gelegenheid de
htrijd gaat, ns zijn zooals
Vrijzinnigieihocraten en Oud-Liberalen of
Roomschen on Calvinisten?
Deze terminologie voor dit geval ligt
d. o. beneden de politieke ontwikkeling
van den redacteur van het Katli. 8oci;tal
Weekblad. En.hebben, wat het feit van
fcainen-stemmen aangaat, over de vraag
vóór of tegen een calvinistisch of theolo
gisch bewind met voorbijzien van andere
punten, de linker en de rechterzijde elkaar
\vel iets te verwijten? Waarom dan
alleen van de Vrijzinnigdemocraten en
Socialisten melding gemaakt ?
Verbissen wij otts inderdaad, wanneer
xvij beweren, dat het onvervalschte
liberalisme" nog de ware sociale leer voor
, drie kwart van de huidige katholieken is ?
Wij spraken van de ware sociale leer,
omdat wij zeer goed er aan. dachten, dat
>r ook een andere leer voor de
katbo?Meken gold wij hebben hier slechts
te noemen de encycliek Reruin Xovarum.
Zeker, de theorie van de katholieken
luidt ander:). Maar de leer in de praktijk
beleefd, is die niet nog bij de groote
meerderheid dezelfde als door v. Irnhoff
' verkondigd: de patroon is vrij in het
? bepalen van loon naar de verhouding
irm vraag en aanbod en de knecht
moet itutar zlm dat hij er mee rondkomt?
Ondanks allo arbeidswetten, reeds be
staande of in spe, blijft zpowel onder
katholieken als onder niet-katholieken
Mj de overgroote meerderhti.l, niet alleen
in fabrifken en werkplaatsen, maar ook
in meer particuliere dienstverhoudingen,
"dit de wet der wetten.
Vergadering van de afgevaar
digden van, de Kamers van
Koophandel
In het Algemeen Handelsblad van Maan
dag-avond, 5 dezer, kwam een kort bericht
. over de op dien dag gehouden ver
gadering voor; aan het slot de
medeeeUng, dat de beraadslagingen, evenmin
als -ten vorige jare, openbaar waren,
maar dat eerlang een resumévan de
genomen besluiten aan de pers
terpubli. eatie zal worden gezonden.
En reeds hedenmorgen staat een verslag
van die vergadering in het OchtendbUd
van het genoemde dagblad.
Dat verslag is natuurlijk hoogst
belangrijk; maar men wordt er niets
wijzer door.
Mun verneemt het feit, dat 53
afge. vaardigden tegenwoordig waren, en de
namen van hen, die door den
directeurgeneraal der posterijen en telegraphie
waren aangewezen om deze bijeenkomst
bij te wonen.
! Aangaande de op 15 en 1(J Juli 1904
gehouden bijeenkomst wordt medegedeeld,
dat de meeste" punten bij het hoofd
bestuur der posterijen en telegrafie in
. ernstige overweging zijn, terwijl op vele"
punten aan de geuite wenschen is vol
daan.
Misschien gaat het anderen als mij :
'deze mededeeling kan mij maar matig
interessecren. Naar het mij voorkomt, zou
het.van meer belang geweest zijn om eens
mede te deelen op welke" punten een
en ander is verkregen.
Vervolgens komt aangaande do nu ge
houden vergadering het bericht, dat de
agenda in drie hoofdstukken werd ver
deeld en .... Overgegaan werd tot
behandeling der agenda, die in haar
ge,heel werd afgehandeld!"
Met dit verslag het zou oneerbiedig
zijn daarbij aan een grap te denken ?
kan niet bedoeld zijn: het resumévan
?genomen besluiten, dat eerlang aan de
pers ter publicatie zal worden gezonden."
Velen zullen toch naar die besluiten
.zeer nieuwsgierig uitzien. Immers als ik
mij niet bedrieg, dan kwam op de agenda
onder meer voor, eene bespreking in ver
band met eene postunie met
Duitschland."
Nu blijkt, dat de agenda geheel is afge
handeld, zal het zeker velen belang in
boezemen wat aangaande dit naar
mijn bescheiden meening, hoogst onge
lukkige denkbeeld door de vergadering
ie besloten.
6 Februari 1906.
C. DE VRIES.
' Muzieïin fle HooHM
pp de laatste avond- en middagconcerten
ia liet Concertgebouw, heeft de heer Men
gelberg' steeds een'paar compositiën doen
uitvoeren van Mozart. Als het 't plan is op die
TI jj ze; voort te gaan, dan is dit zeker toe te
jiiiche'n en mag' dit beschouwd worden als
en< schoone hulde aan het onsterfelijke
.gSme-Yan den cotnpojHSt, die 150 jaren
ge..Jfden geborett>jw«rd. j, , -v
Dit neeint niet- weg dat een. grootscbe
manifestatie ; als waarvan i.k yerlëclejv.weék
epYak, en" w'aetrbft de versctillende-coiripositier ;
genres waarin Mozart heeft uitgeblonken,
tot uiting zouden zijn gekomen toch had
kunnen plaats vinden en de gaven van den
meester had geëerd, meer onmiddellijk in
verband met den heriunéringsdag zijner
geboorte.
.Het 13 werkelijk bijna ongelooflijk, welk
groot aantal werken van Mozart's hand in
aanmerking kunnen komen, om in het
Concertgebouw te worden uitgevoerd. De
catalogus van Breitkopf & JUartel's
Gesamtausgabe" vermeldt niet, minder dan een
en veertig symphoniën, benevens zes
syiiiphonrën, die aan Mozart worden
toesefchreven, zonder dat men echter d.iarvoor afdoende
bewijzen he;ft.
Met drie symphonie-finales en een fuga
voor orchest is dat eveneens h«-t geval.
Ouder die een en veertig symphoniën zijn
er bij, die waarschijnlijk iu onze dagen nooit
gespeeld zijn; van zeventien zijn t r zelfs
geen partijen gedrukt.
Voorts vindt men nog achttien ouvertures,
twee kassatiën 1), elf serenaden, zeventien
divertimenti, n Notturno voor
vierorehesten, en een groot aantal marschen, dansen
en contredacsen voor orchest.
Ook op het gebied van bet concert voor
viool, piano, fluit, hoorn, enz., met orcbest
heeft Mozart verbazend veel geschreven.
Men telt b.v. vijf vioolconcerten, zes en
twintig piano-concerten, n cuncert voor
twee en n voor drie piano's, drie voor
fluit, n voor fagot, n voor clarinet, drie
voor hoorn, een concertcne voor twee solo
violen en een syinphonie concertante' voor
?viool en alt.
Wen ziet het het is niet gemakke'ijk
den geheelen Mozart te kennen. Als men
uu nog daarbij voegt zijne compositiën op
vocaal gebied, dan zou men bijna beweren,
dat er een geheel menschenleven toe noodig
is, oai thuis te zijn in hetgei n Mozart
gedurende zijn kort bestaan heeft gewrocht.
Op het concert van l dezer djed de lieer
Mengel berg spelen een van 's meest rs vier
symphoniën in Bes, een werk van groote
charme en van een frischheid van gedachten,
die duidelijk deed blijken, met hoeveel ge
mak de geniale toondichter zijn compositiën
aan het papier kon toevertrouwen.
Daarna, hoorden wij het concert in Es voor
twee piano's, door mejuffrouw Vigeveno m<>t
haar leermeester, den beer Mengelberg, ge
speeld.
Weinig toehoorders van Donderdag 1.1.
zullen zich vermoedelijk herinnerd hebben
dat vóór jaren dit concert ook een^t gespeeld
is, door mevrou v Bosmans en den heer Kes,
toenmaals directeur van het Concertgebouw.
Mejuffrouw Vigeveno beschikt wél over de
gratie -in het figurenspel en over den lichten
aanslag, die in een pianowerk van Mozart
geëischt worden ; niet echter over de
verscbeidenhei l in dynamische nuances,die nu eenmaal
in een groote zaal en tegenover de
orchestbejeleiding, noodzakelijk zijn om te kunnen
boeien. Misschien echter dat zij met deze
acustische eigenaardigheden weinig rekening
hield. Thans'maaktöhet concert den indruk
een weinig monotoon te zijn, een euvel dat door
het boven allen lof verheven spel van den
heer Mengelberg niet werd weggenomen en
dat ook niet had behoeven te ontstaan, als
mejuffrouw Vigeveno af en toe dwi vleugel
eens wat energischer had kunnen aanspreken.
Het orchest begeleid Ie zonder dirigent. Ik
meen dat alles nog beter, geacheveerdor en
zekerder geklonken zou hebben, als de heer
H 'uckeroth de i staf had gezwaaid.
Het tweede deel van het concert werd ia
beslag g'enomen, door de Tondichtung Ein
Heldenleben" van Richant Strauss. zooals
men weet, door de/.on aan Mengelberg en het
Concertgebouworchest opgedragen.
Langzamerhand begint ons publiek
ververtrouwd te worden met de werken van
Strauss. Bij enkelen wordt de waardeering
of bewondering steeds grooter, anderen kan
nen zich maar steeds niet bevrienden met
fragmenten als des Helden \Vidersacher ' of
des Helden YValstatt." Meent men nu dat
muziek een kunst is d ie steeds zinnestreelend
op het gehoor moet werken, dan inderdaad
mag men gegronde aanmerking maken, over
de wij/ie waarop Strauss' af en toe zijn
instumenton behandelt. Erkent men echter inde
litteratuureninde-childerkunsthetrechteener
modern-realistische opvatting, dan is er geen
enkele reden om Slrauss het recht te ont
zeggen, naast de veel mooi klinkende passages,
als hem dit noodig dunkt, ook schel en hard
klinkende effecten aan te wenden.
Het..werk werd prachtig door het ver
sterkte orchest gespeeld en door den heer
Mengelberg 'uit het hoofd gediiigeerd. De
heer Chr. Timinner speelde zeer schoon de
belang- en omvangrijke vioolpartij.
Tot mijn leedwezen was ik verhinderd, door
afwezigheid. Zondag 1.1. de uitvoering bij te
wonen van Bach s'Matheus passion door de
Oratbriumvereeniging. Solisten waren de da
mes Lutkemann en Stapelfeldt en de
heeren van Kempen en van Oort. Dezelfde so
listen dus als in het vorige jaar. Daar nu
het koor der Oratoriumvereeniging verleden
jaar reeds het werk mach;ig was, het
Concertgebouw-'orchest steeds mooi speelt, het
kinderkoor ditmaal in den heer den Hertog
een conscentieus leider bezat en de heer
Tierie steeds met ijver zijne troepen aanvuurt,
is er alle reden om aan te nemen dat de
uitvoering als geheel, voortreffelijk geslaagd
is, zooals ik dan ook vernomen heb.
ANT. AVERKAMI'.
1) In het Italiaansch Cassazione" (afdan
king) een instrumentaal-compositie, in den
vorm eener serenade, die bestemd was om
in de open lucht te worden uitgevoerd.
Burgermenschen', door FRANS COENF.N, uit
gave van W. L. en J. Brusse, Rotteidain.
Burgermenschen! Deze titel eegt weinig
en heel veel, maar is voor de meesten niet
aanlokkelijk.
Door alle lijden heen werden burgermenschen
in kleineering aangezien, en "meestal wel ten
onrechte, 't Woord burgerlijk of burgermenseh
is van 't ergste wat men
hoogerstrevenden kan ' toevoegen, wijl ordelijkheid en
regelmaat, direkt eraan verbonden, en op
zichzelf de schoonste deugden, in de hoogere
levensuitingen ons gewoonlijk niet verder voe
ren dan tot de gevreesde middenmaat.
'De Keve lezers in ons land, die naar
v«rHefnng; naar zieleverheffing smachten, de
leesgrage klanten van de bibliotheken, de
dames die dottige boeken ten geschenke
ko'open,'de mondaine freules die'een
regena'crltigen sichter middag met'een boek passeeren
otn op een' 'der jours'1 efover te kunnen
spreken, 't werkmanskiöE-éiat -flaj». een,
tooverkring langt, om eigen ellende te ver
geten, zelfs de lezers uit eizen burgerstand,
geen van allen zullen, om zich te vergasten,
grijpen naar een boek dat tot titel heeft:
Burgermenschen, het opschrift door Coenen
boven zijn werk gezet, 't Is of heel de
wereld, en zeker do lezende wereld, met
minachting neerziet juist op dat wat ons
allen 't meest-naaste en 't meest-ei <en is.
Maar wat geeft 'n auteur als Coenen om
ttl of niet bij stik^ts onze burgertnetischje.?,
pardon ... ik versctireef me daar, ik bedoel van
on/.e voorname, hoo/gestemde zielen, de lieden
di-; een Marie Corelh als 't hoogste lezen, de
literair-hoog gerezenwi dio een boek als de
kleine Lord in .),(luO exemplaren verslinden
en heel hun hersenkast volproppen met
uitheemsche fantasterij, zóó heerlijg. wijl dat ge
lukkig ver van ht>n ligt, en het niet riekt naar
huil eigen... burgerlijkheid. O,üaaf verschreef
ik me al*we,er. 't Is of Coenen een pleizier
er ia heefi vierkant in te gaan tegen den
heerschenden smaak, door zich niet voorliefde
toe te leggen op dat veel gesmade onderwerp.
Ku dut niet door arlitstenberekening die zoekt
wat anderen laten liggen, niet door bui
tenissigheid of reaktiezm, maar enkel uit de
diepe overtuiging, dat een waar, schrijver te
hoog moet staan om 't eene deel van't volk
geringer te achten voor zijn waarneming en
zijn liefde, niettegenstaande juffrouw lees
publiek anders erover denkt, een bewustzijn,
dat in de meeste artiesten, ook in de schrijvers,
die toch behalve verbeelding, ook nog over
denkkracht en verstandelijke vermogens moe
ten beschikken, helaas nog zoozeer schuilt,
ten bewijze dat zij in hun uitlatingen zich
gaarne als artiett, dat is anti burgerman laten
kennen.
Deze meeriing van Coenen, uit zijn kri
tieken hier en daar te projven, is op zichzelf
weer niet vrij van opzettelijkheid, dus een
zu-je van snobisme. Hiej-, waar we niet te
doen hebhen met Coenen's kritische
redeneelingen maar met z'u produklie, behoeven we
niet verder erop in 1e gaan. 't Blijkt toch zeer
zuiver, dat hij, met terzijddstelling van mid
delen, -die zijn werk voor 't groote publiek
meer lokkend zouden maken, alleen streeft
en betracht wat hij, an leren ten eisch stelt,
namelijk : het leven 't zij vroed of ruw, zwaar
moedig of lichtgestemd, egaal of kleurig,
hoe ook, dut leven aanzien eerlijk en op
recht, zonder sentimentaliteit, zuiiier fran
jes, zonder pedanterie van den schrijver, die
zich boven zijn sujetten stelt met het spot
tend lachje, cf het genadig knikje van be
minnelijk auteur.
Coenen beziet en beschrijft zijn nienschen
met liefde en toewijding, denkt allerminst
eraan een leesbaar boek te maken in.gewonen
zin. Hij denkt zichzelf weg, denkt zich in den
toestand van zijn sujetten, zooals elk goed
schrijver doet. En met dit zichzelf wegcijferen,
wordt hij als't ware de deklamator die uitzegt
het leven, het lijden van de anderen, het lijden
misschien wtl 't allermeest, en dit laatste
is mogelij*, zooal gten fout, dan toch allicht
een tekortkoming, wijl de schaal niet in 't
evenwicht blijft.
Ik gebruik hier zeer voorzichtig 't woordje
mogelijk, want de stuurlui aan «al, de
aesthelici en ethici zijn zoo grif gereed, om een
steen op hem te werpen in hun parmantig
spreken van pessimisme en eenzijdigheid. Is 't
bij Coenen wel pessimisme, of eeidjr een
innig medelijden met het creatuur: menscb?
Zijn niet juist velen van de /.oogenaamde
optimisten, van oiue lieve luchthartigen, die
alles zoo voorbeeldig vinden en aan 't nare
en 't ellendige niet herinnerd willen worden.
zijn dezen nitt juist de onverbttcilijk.ste egoïs
ten ? Ik weet, wij hebben noodig deze
zelfzuchtigen evengoed als de frazeerende idea
listen, wiil anders de wereld in siuarte zou
verga tn. Maar men blij ve dan eerlij k en late ook
een plekske open voor de verder-zienden en
de diepervoelenden, die men zoo gereedelijk
noemt: de zwaartillenden.
Evenwel, is het werkelijk Coenen's waar
achtig inzicht, is zijn werkwijze een gevolg
vaii een zuiver onderzoek, van een weten
schappelijk sterk oordeel, dat hem er toe
drijft de wereld aldus te zien, ook als hij
schertst? Of is 't meer zijn latentheid, zijn
negatie van het levenwekkende, die hem r
de bitterheid te proeven geeh dan de blijheid
en de verrukkingen, die toch evengoed
rondom ons zijn? Hier staat het groote
vraagteekeii. Persoonlijk ken ik Coenen niet
voldoende, om een besliste meeniug daarover
te vellen, maar ik ben geneigd te onder
stellen, dat 'c een met 't ander bij hem
samengaat. Fijne ironie over il l 'i
menschelijkbestaande, en 't bewustzijn, dat het op dit
ondennaansche toch maar tobben blijft,
dit is 't besinksel wat zich uit zijn werk
laat puren. Voor Coenen is alles zooals 't is,
en niet zooals 't hoort, maar, hij zelf gelooft
niet aan verbetering, zelfs niet aan in
werking van eigen geschrijf. De mensen blijft
z«oals hij is, en daarmee uit. Zijn taak rekent
hij volbracht als hij 't menschdoai te aan
schouwen geeft, zooals zijn blik dat ziet
en kent.
Dit is een zeer bescheiden opvatting, en
wars van alle ijdelheid. Een andere kwestie
is of een schrijver mat zulke geringe idealen en
zoo weinig vertrouwen in zichzelf, ooit een
ander tot ontroering zal kunnen brengen.
Waarvoor schrijft zoo iemand dan, als hij
niet tot iets beters wekken wil?
IJdele vraag en dom er bij. Wie vraagt
aan de eik waarom zijn takken zoo knoestig
groeien, en wie verwijt de treurwilg dat zijn
kroon ten grave ueigv'.'
Alles groeit, leeft en geeft zich in de natuur
zooals 't kan en als een mensch dat doet,
blijkt hij echt en natuurlijk, eerste eigenschap
voor een schrijver. Zijn verdienste bestaat
niet in aangename lektuur te leve1 en, maar in
het peilen van de w.arheid en het kritizeeren
van konventie'en kultuur, 'al verricht hij
dat vaak onbewust door simpele objektieve
beelding.
Er is wel wat tegenover te stellen, n.l. bij
alleen toont zich de meester, wiens aanvoe
len niet enkel steunt op eigen levensbesef,
maar die eveneens de macht van 't woord
bezit zijn inuerlijkst aanvoelen, zijn diepste
gedachten te uiten in volmaakten vorm,
zóodat zijn levensbeelding zelfs voor den
meest platten mensch nog aantrekkelijk
heid heeft. De schoonheid dus lokspijs,
dekmantel van wat er onder ligt. Maar
m.en moet hiermee toch voorzichtig wezen,
wijl de echtheid zoo Hebt Schade lijdt, en de
ziel ontglipt door vormschoonheid waarop
de aandacht samentrekt.'t Eene heeft zoo szoed
zij n" bezwaren als 't andere. Op'dit oogenblik
is er een neiging onder de jongere schrijvers
om vooraf echt en groot tédoen, hefiig t« zien,
breed werk te leveren. Dit pogen op zichzelf
zejejs; tofsa,aniig,-b,eefk eveneens .'n keerzijde .
i
wijl het gauw verloopt in uiterlijk, in
spekulatie op grof eflekt, een gevaar te grooter
naarmate de massa, die niet zuiver voelt en
niet fijn onderscheidt, allicht de bombast
aanmoedigt. Vooral voor beginnenden in de
literatuur lij'jt mij het inkeeren tot zichzelf,
het voorzichtig zuiver werken uieer waard
dan het glorierijk klappen met de vleuglen.
Coenen behoort niet tot het ras der
overvleu^elaars. Hij belooft niet meer dan hij
kan, maar wat hij brengt is echt, hoewel
wrang, nooit bedacht, inuar van 't leven
afgezien, of minstens met taaien wil op de
werkelijkheid bevochten.
Coenen is voor ui ij volstrekt niet de groote
woordkunstenaar, waarvoor hij wel wordt
uitgegeven. Daarvoor ontbreken hem
enthoesiasuie, vurige drang, lyrische verheffing, de
difhteradetu, en vooral de liefde tot het leven
zelf. Bij hem vindt men geen spjelschheM
die prachtige rhythmtn schept, geen
onverwachtsche wendingen, geen taal die vloeit
en glijdt, geen kleur en klank, die t/ilt.
Door eiken regel heen voelt ge dat hij de gaven
van den dichterlijken mensch mist. Maar tege
lijk merkt ge, dat hij over wat anders beschikt,
en dat d;it andere bijna evenwaardig is Coenen
is de preciese, gewetensvolle uitzegger van
't g> en hij heelt duo grondt, de verklanker zon
der eenige emphaze of schettering. Elke regel,
elke zin draagt het kenmerk van wel over wojien
in elkaar te zijn gezet, 't Is of men de fijne
vingers van Coenen het werk ziet verrichten
en zijn peinzend hoofd het geval overleggen.
't Blij':t werk van een mathemaiikusof van een
literaire scheikundige. Zijn zinnen zijn weten
schappelijk-gesplitst en weer saauigevoeg:!,
en elke spontaniteit mankeert. Wel lijn moet
een geest zijn, die bij zulke negatieve eigen
schappen toch zu k goed werk verricht. De
kwalitikatie gelieve men dus niet direkt als
van mindere orde op te vatten. De
romanarbeid van tegenwoordig bestaat minstens uit
evenveel deelen wetenschap en studie ala van
zuivere kunstinspiraiie. En wie zul aan deze
verschillende eigenschappen den voorrang
durven geven, wie zeggen wi'.t liooger eu
wat beter is ! 't Modern epos verlangt juist
een samengaan van 't wet en en de verbeelding.
En toch kan Coenen bij al zijn fijne nauw
gezetheid vaak leelijke zinnen zetten, ? en
dat is meest een gevolg van ai te groote
angstvalligheid. Coeuen laat zich zoo zelden
natuurlijk gaan. Ruimte ontbreekt om dit
hier in den breede aan te toonen, en
ook zou't onbillijk zijn. juist dit boek ervoor te
netnen., waaraan de zetter ook 'tjn schuld
zal hebber),
Als we op déeerste bladzijde b.r. lezen.'
Tusschen de groene lagen van spreidende,
uillende blaren verzetten schuivend zijn
btenen ', dan moet hier een woord uitgevallen
zijn. Daarentegen is het een onzuiverheid van
den schrijver zelf; waar hij zegt: zware
Slappen kraakten de trap af ', en eenige regels
later het niet de stappen maar de traptreden
het zijn die kraakten..
Op blad 3 zc^t Cuenen, dat een jong geplante
laan van bezemachtige boompjes door de wijde
bouwvlakte schreed. Dit set,reed-is hier zeer
mooi, wijl een rij jong geplante booui"1* s zoo'ii
indruk geti't, maar als hij eenige i la zijden
ferder zegt,dat de buurvrouw langzaaiu loerend
naar voren kwam getreden, dan is getreden
een stadhuiswoord, en minder moei tn
teekenend dan b.v. als de buurvroaiv loareud
zou zgn komen aanzetten.
Moet ik van de -'ne verhalen die in dit
boek voorkomen nog afzonderlijk spreken,
nu ik 't zoo uitvoerig van den auteur zelf
dejd ? Mij dunkt van niet. De aard van 't
werk is hier voldoende omschreven, de inhoud
vertellen acht ik een ijdele poging, wie geeft
er grok van grok, wie een verhaal van een
verhaal? De vizie, de aanvoeling, de diepte
van den toets beslist en niet hel gegeven, dat
bij alle kurnt maar bijzaak blijft. Eu psycholo
gisch is Coenen zeer s'erk Hier wel niet zoo
sterk b.v. als in zijn boek Zondagsrust.",
uuur op gapingen betrapt uien hem niet
licht. Hij mag geen overbluUend stijlkunste
naar zijn, in zijn zien en waarnemen b.lijkt
hij zuiver en oprecht.
Toch. wil ik iets zeggen over de drie
stukken in dezen bundel. Iu 't eerste wordt
geschetst, misschien niet bedektelijk
geijoeg, de hang van een burgervrouw naar
weligheid en zonnigheid, dat bijna raakt
naar 't verbodene Lesbos toe; het tweede
geeft schrijnende, pijnende tragi-kornische
-tafereelen van een familie, een dagje uit
naar Zandvoort; in het derde de bittere
ziltheid van een meisje, dat verloofd, haar
ongeluk tegemoet ziet. De meeste schrij
vers hadden in zijn plaats, en daarom gaf
ik even de korte omschrijving, deze burger
menschen zoodanig uitgebeeld, dat al hun
ellende eigenlijk gereede fetof werd voor de
lachspieren van de lieve lezers. Burgermen
schen een dagje uit, een burgerjuth'e dat zich
aanstelt, een diamantslijpersvrouw, die lekker
doet tegen een andere vrouw, zie dat is voor
een humorist om van te smullen.
Dat Coenen 't niet detd, en zijn gevoelige
ziel, 't zij dan al of zonder zwaartillenden
aanleg, de bittere kiem proefde en niet het
grof potsier'ijke ; dat hij deze veilangens en be
geerten zuiver zag als reaktie op de
neergetraptheid en sleurigheid van deze uienschen,
zie, ik voor mij, heb Coenen als meusch, en als
artiest, ook zijn boek er liever om, al moet ik
mij nu 't genot van 't voluit lachen om anderer
ellende ontzeggen.
Wel rijst de vraag of deze drie studies
niet waren te vereenigen geweest tot een
enkel verhaal, 't Zou dan allicht grooter in
druk hebben gemaakt. Zooals nu laten de
schetsen door te veel en te weinig wel wat
onbevredigd. He,t naar zon verlangende inLena,
't ziesnikkende in Tilly en de wrange humor
van de familie Kramp er door heen, 't zou
waarlijk het licht en 't donker, het epos
hebben kunnen zijn van de zich afbeulende,
zich aftobbende burgerij. Want, ondanks het
smalend neergekijk op burgermenschen, zal
hij, die 't epos van deze burgermenschen
weet te schrijven, Neerlands grootste schrijver
blijken, wijl Neerland en burgermenschen
men denke slechts aan de Camera Obscura
en 'c is geen schande maar een eere
synoniemen zijn.
Doorn, 3 Dec. 1905. G. v. HULZEN.
Götz Krafft, Die Geschichte einer Jugend,
von EDWARI^STILGEHAUER., III. lm Engen
Kreis. Berlin, Rich. Bong *}.
Ia den kleinen kring van het militaire
leven vinden we GOtz Kraftt terug : in
Bejjeren's prachtige hooflstad zal hij als
Einjiihriger" een jaar lief en lee-1 doorbrengen.
(Jotz Kratl't, hij, de sterke jonge man, met
,'ï>Zie-Z)e AmtierAavuwf van .10 Dec. 1905.
zijn hooge en scboone idealen, een jaar lang
in dea ban van het militairisme ! Bedenkt
het, jongelui," zoo ongeveer heeft het de
kapitein gezegd, dat je in dienst in.de eerste
plaats soldaat zijt."
En Götz? Dacht hij aan déwoorden van
den dichter :
Wenn etwas ist, gewiilt'ger als das Schicksal,
Bo ist's der Mut, der 's unerscbfültert tragt."
Hij verloochent zichzelven, laat zich dril en,
en niet do mensch Krail'i, maar de
tinjiihriger is het, die to München het vaderland dient.
Götz vindt, dat aprèi tout deze militairej
j opvoeding toch voor hoogere naturen een
waardevolle kern in zich bergt, ook voor hem.
V'ielleicht war gerade hier fiir den eittlich
Bêgabtcn d.xs eine -/.u lemen, das mit döiii
ganzen Btreben und Kampten des gew
hnlichen Erwerbslebens in tctirofl'em Gegentatze
stand: Das eine, nach dcm auch er so oft
in seineui Leben gestrebt batte, die Interessen
dfcr eigenen Person den höheren Interessen
des Ganzen zum Opfer zu brinken."
Afgezien nu van de vporopstelling, of door
het militairiftne de hoogere belangen van het
geheel worden gediend, waarmee men het al
of niet eens kan zijn, is Götz'standpunt: het
noodlot te troiseeren. het eenig ware.
Een vaderlijke vriend, in wiens huis te
München Götz, als kazerne makker van den
zoon, vriendelijke gastvrijheid (en meer nog!)
vindt, de bijna blinde p'ilosoof Eugen Frey,
spreekt de beide jongelieden aldus toe :
Nu geldt het voor jelui te kiezen :
Griekengeest en Pruisischb dril, de
onvereenigbaarste uitersten in het luenschelijk; Ie'en,
mensch en ledepop, individualiteit en
uuiform, persoonlijkheid en nummtr, zij worden
u tot uw neil dagelijks eikander tegenover
geplaatst; de vraa-g, die het lot u thans voor
legt, ij deze: wordt ge autoriteitsgeloovige
of blijft go vrije meusch, laat ge u eronier
krijgen of niet':"
Ku Götz, wiens hart geweldig klopt, voelt
zich gedrongen de hand van dezen man te
vatten, en Uem te smetken : leid gij mij op
de paden, die tot de diepte uwer wereld- en
menscheukeuuis voeren."
Maar de stroeve dwang der conventie, die
thans meer dan ooit mensch, van mensch
scheidt, iioudt hem van elke gevoelsuiting
terug. O die conventie! En, o, die Götz! Dat
hij zich nog door haar dwingen laat! Neen,
dat zou Trapp, de anarchist, anders en bjter
gedaan hebben l
Goede menschen, ik bedoel hen, die door
hun innerlijkste wezen ^Silreven worden tot
het verrichten van goede dingen, voor wie'
het uö'üvan iets dat edel en mooi is, eene
levensbehoefte i?, evenals voor den erfelijk
belaste de niet te weerstreven dwang bestaat
tot het kwade, goede nienschen vinden
op hun weg al ijd wel anderen, die hen hel
pen willen en sieunen en strijden met hen.
En dat Götz daar in Mücclien, waar hij als
bij toeval een jaar zijner jeugd zal doorbren
gen, in aanraking komt met den blinden
phiiosoof Eugen Frey, dit is even zoo weinig
toevallig als dat de bloesem, dij staat te
ontbloeien in de lente, den zonnestraal tot
zich trekt: want zoo trekt het goede zichzelf
aan. Fn Frey, wiens leven, nu zijne oogen
niet meer het goddelijke licht mo n aan
schouwen, naar binnen is ontpe oid Frey,
die slechts in een rijk en schoon /.leleleveu
nog de kracht vindt tot het blijmoedig
trotseeren van zijn lichtloos bestaan,?deze
Frey is nu juist de man om op den jongen
Krafft een verreineuden, veredelendeu in
vloed uit te oefenen.
Ken u zelven!" zoo spreekt hij; mijn
gansene leven was en is gericht op de nako
ming van dezen door Plato ontworpen eisch!
Gy beiden maakt thans een goede leerschool
door. En ii heb de vaste overtuiging, dat zij
u tot zegen zal zijn. omdat juist zij u de diepe
beteekenis van dit kun u zelven" zoo dui
delijk mogelijk n aken zal."
L'e verschijning van dezen Eugen Frey id
er een van groote dramatische kracht in dit
deel van Gölz' jeugdgeschiedenis. En het is
dn groote verdienste van den auteur, dat hij
haar niet op deii voorgrond brengt, baar
sober en eenvoudig Uat inwerken in Götz' o
bestaan, waar zij in hoort : omdat het goede
zichzelve aantrekt. Götz Krafft nu is een goed
uieuscb.
En meer nog!" zeide ik daareven, to?n ik
verhaalde, wat Krarfc in het huis van Eugen
Frey vond, behalve gastvrijheid en vriende
lijke opneming. En dat meerdere,?het is de
liefelijke verschijning van de negentienjarige
Eva, . Fraulein Evchen", zooals haar, ietwat
sentimenteel, Götz noemt. Dat meerdere,
-het is hetzelfde, wat de ontbloeiendu knop
vindt bij ds aanraking met den zonnestraal,
wat het leven, ook het allerarmste, doet rijk
zijn in overweldigende; scht onheld, wat de
zielen aantrekt tot het licht: ein ganz
seltsames, ungekanntes Gefiilil". Eva, de
geloovige katholieke, die iederen dag bidt voor
het behoud van het klein beetje licht, dat
den vader nog is overgebleven; Eva, d.e de
kleine, blanke hand op het voorhoofd legt
van den blinde, eir op zijne oogleden den
warmen kus drukt der kinderliefde ; Eva
is het, die in Götz Krafft het eerste, warme
gevoel der wa^e, innige liefde doet opbloeien.
Hoe sympathiek is die kleine kring, waarin
Götz terechtgekomen is!
Helaas, al te vaak moet hij zich het genot
er te verblijven, ontzeggen ! Nu eens wegens
den dienst, die hem noodzaakt liet Kerstfeest
ergens in een wachtlokaal te vieren met de
kameraden,dan weder, omdat hij werken moet
op zijne kamer. Want zijn schrikkelijk door hem
verwaarloosden leermeester te Jfer.ijn, prof.
Trümmler, heeft hem destijds opgedragen eene
kritische verklaring op de wei ken van
Klopstock uit te werken, en daar besteedt hij al
zijn vrijen tijd aan. En vóór Eugen Frey vol
slagen blind was, had hij zijn jongen vriend
bij zekere gelegenheid eenige bladen van een
handschrift op perkament gegeven, dat zijne
arme oogen reeds lang niet meer vermochten
te ontcijferen. Bij tene ontmoeting van
Trümmler en Götz blijkt de eerste aan bet
zoeken te zijn naar een verloren geraakt ge
deelte van een iS'ibelungen-tekst, en zie! Götz
was reeds tot de veronderstelling gekomen,
dat de heni door Frey geschonken
perkan.ent-bladen wel een stuk van het
Nibelungenlied konden bevat ten, en nu sluiten zejuistaan
bij het frament van Trümmler. Zoo is Götz
bettemd in de toekomst een man van beteekenis
te worden: de commentaren op Klopstock
in dj ontcijfering en verklaring van het
Nibelungenfragment zullen daarvoor zorgen.
We zeiden het reeds vroeger : de Duitsche
roman staat in het teeken van de sentimen
taliteit. En ook Stilgebauer's helden zijn daar
niet vreemd aan. We zouden Götz zoo gaarne
wat gepassioneerde! zien, en Eva wat minder