Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1494
Mr. M. J. PIJNAPPEL. f
Moest de man, wiens verscheiden in
de balie der hoofdstad, eene leemte laat,
ook al had hij sedert ettelijke jaren haar
vaarwel gezegd, in ne zinsnede wor
den herdacht, zij zou luiden: vir bonus,
dicendi peritus rechtschapen en wel
sprekend. Van den pleitbezorger had hij
de hoofdeigenschap : eene dialectische op
merkingsgave, die, recht op haar doel
afgaand, door alle omhulsels heen, de
kern eener zaak, onomwonden, voor
oogen stelde. Was eens het oogwit in
zijn geest vastgesteld, zijn woord, helder
als glas, nimmer falend noch aarzelend,
werd de stuwkracht, die beurtelings te
overreden of mede te sleepen wist, steeds,
ook den weerbarstige, te denken gaf.
Schitterende gaven als de zijne worden
lichtelijk tot uiterlijk vertoon misbruikt.
Daarvoor werd Pijnappel behoed, door
een inborst, zoo vast als staal, door een
rechtsgevoel, dat gansch zijn wezen door
tintelde. Ingetogen, tot stroefheid toe,
streefde hij niet naar behaaglijkheid van
vormen. Slechts in den intiemen, wel
licht huislijken kring, ontsloot hij den
ganschen schat van zijn welgeordend
gemoedsleven. Eens voor een belang, van
openbaren of bijzonderen aard, gewon
nen, gaf hij zich nooit ten halve. Ook
dan echter stond gansch zijn optreden,
zijne veelomvattende kennis, zijn stasje
volharding, zijne onverflauwde werk
kracht, onder de tucht van n hoofd
.beginsel: eene voorname, hooghartige
levensopvatting. Deze was het, die in
de audientiezaal, luister verleende aan
zijne verschijning. Deze tevens, die, in
de raadkamer van land -of gemeente,
het zorgvuldigst hem vermijden deed
eene aansluiting bij partijgroepeering
of politieke leuzen. Niets schuwde hij
meer dan den waan van den dag. Om
niets boeleerde hij minder dan «m de
gunst des volks. Hoe gemakkelijk gene
misleidt, hoe kwistig deze hare lauweren
uitdeelt, wist hij. Tegen beide kwam
zijne fierheid in verzet, en wat hij af
keurde, wees hij af, niet met zoet
gefleem, maar met kort en ondubbelzinnig
gebaar.
Van Guizot zeide Thorbecke eens:
men is niet licht populair, indien men niet
met zijn volk de .fouten gemeen heeft.
Om de ontstentenis dezer gezochtheid,
bestond zij, zou Pijnappel zich niet heb
ben bekreund. In velerlei zaken werd
hij geraadpleegd, aan velerlei belang
gaf hij zijn steun, aan n richtsnoer
bleef hij onwankelbaar trouw: van de
zelf gestelde wet niet een haarbreed af
te wijken. Pijnappel's geschriften zijn
minder in aantal dan men recht en lust
had te verlangen. Hoe echter in de
rechtsschool karakters worden gevormd,
van hoogen idealistischen stempel, tot
zwenken of zwichten nooit bereid dat
heeft zijn voorbeeld getoond en zijn leven
bezegeld.
Amst. 5 Febr. '06. J. A. LEVY.
iiiuntiMiiHiiuiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiuiiituiiiiiiiiHiiiiiiiiinniiHiiiiiiiiiiiituiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiii
Een aanstaande gedenïdag in Het M'1
Behalve den Rembrandt-gedenkdag zal het
jaar 1906 ons nog een andere herinnering
brengen aan een man aan beteekenis: aan
Jan Nieuwenhuyzen. Is de een 'n groote
figuur uit de geschiedenis der kunst, de ander
is het uit de geschiedenis der beschaving.
Het Nut" zoo is de volksmond,
afkeerig van langgerekte benamingen, gewoon
de Maatschappij tot nut van 't Algemeen te
noemen; en wie het Nut noemt, noemt tevens
den naam van den stichter,- d. i. van den
vroeden doopsgezinden predikant, die op
l Sept. 1724 te Haarlem geboren werd.
Het vraagstuk hoe de menschen gelukkig
JAN NlEUWENBtfYZEN.
te maken is door hem niet opgelost zelfs
Buddha, de Verlichte, heeft het niet gekund
maar het vraagstuk hoe ze uit een lageren
staat op te heffen tot een hoogeren ie door
hem eene schrede vooruit gebracht. En ge
lukkiger dan zooveel andere denkers, die
heUelfde doel nastreefden, mocht het hem
gebeuren zijne denkbeelden een praktischen
vorm te zien aannemen, zijne stichting te
zien groeien tot een levend organisme.
Zijn vader, Maarten Jansz. Nieuwenhuyzen,
was doopsgezind predikant te Haarlem ; zijne
moeder, Grietje van Dalen, verloor hij toen
hij pas elf jaren oud was. Een paar jaren
later kwam hij in de leer bij een boekhan
delaar in zijne vaderstad, en het was, zegt
ons de biograaf, zijn weetlust, zijn kennis
drift, die hem tot het dagelijksch verkeer
met boeken aanspoorde.
Maar zyn voorliefde tot de zaken van den
godsdienst, zijn geestelijke aanleg maakte dat
er uit den boekhandelaar een predikant
groeide. Er zat, moet men aannemen, aan
deze familie een zekere voorbeschiktheid tot
den geestelijken stand in 't bloed. Ondanks
dat hij zich als boekhandelaar vestigde op
't Verwulft, tegenover de vaderlijke woning
en als zoodanig in 1751 in het huwelijk trad
met een friesch meisje, Gezina Wijnalda,
hij bleef een aardje naar zijn vaértje houden.
Men struikelde in dit geslacht haast over de
dominees. Zijn vader bekleedde dat ambt,
evenals de broeder van zijn vrouw, Age
Wijnalda, die doopsgezind predikant te
Dokkum was, en zijn eenige zuster huwde met
iemand van gelijke conditie, ds. Daniel
Hovens, die zijn standplaats te Leiden had.
Ook bij Jan bleef ten slotte het apostolische
bloed bovendrijven. Acht jaren lang fungeerde
hij bij de Haarlemsche gemeente als spreker
of liefdeprediker; toen werd hij, in 1758,
beroepen als predikant te Middelharnis. De
rockende vlaswiek was niet uitgebluscht;
uit den dilettant-dominee was ten slotte een
dominee effectief geworden.
Later verliet hij deze gemeente voor die
te Aardenburg, en deze laatste, in 1771, voor
die te Monnikkendam, waar hij tot zijn dood
bleef wonen.
Nieuwenhuj'zen was vaardig met de pen ;
zijne verhandeling over De voortreffelijk
heid der wijsheid" getuigt er van. Het kwam
er slechts op aan die wijsheid in een vasten
vorm te gieten en ze onder het bereik der
menigte te brengen. De ervaring dat het den
lageren standen zoo vaak aan die beschaving
van het verstand ontbrak, welke de zeden
verbetert en het levensgenot verhoogt, bracht
hem op het denkbeeld een genootschap te
stichten voor de ontwikkeling des volks, en
daarvoor de verbetering van het onderwijs
als een der sterkste hef hoornen te ge
bruiken.
Voor dit ontwerp vond hij een krachtigen
medestander in zijn zoon Martinus. Uit zijn
huwelijk met Gezina Wynalda waren drie
kinderen gesproten, Age, Martinus en
Margaretha, van welke alleen de laatste hem over
leefde. De tweede, in 1759 te Middelharnis
geboren, was aan de familie-traditie ontrouw
geworden ; hij had meer liefde gevoeld voor
de natuurkundige wetenschappen dan voor
de godgeleerdheid, had eene opleiding als
geneesheer ontvangen en zich als zoodanig
te Edam gevestigd, 't Was njet ver van dat
Monnikkendam, waar de vader een blijvende
standplaats had gevonden ; waarvan Huygens
in zijne Stede-stemmen gezongen had:
Myn Burgers nioeteu bey Godsdiensti^h zijn en koen ;
Hun wei-zijn haaght gelyck aen 't Bidden cu aan 't doen,
En zeker was Jan Nieuwenhuyzen een der
genen, welke die les betrachtte. Martinus
was n van zin met zijn vader ; reeds zijne
letterkundige werkzaamheden, zijne mede
werking aan zulke tijdschriften als De
Menschenvriend en de Bijdragen tot het menschelijk
geluk zouden er voor pleiten. Hij beoefende
ook de dichtkunst, gaf een treurspel in het
licht (Desdemona, naar Shakespeare) en ette
lijke schoolboeken. Dit was hij met iijn vader
eens: er was verbetering noodig van den
toestand der armen, en verbetering van het
schoolwezen. Op deze t wee grondslagen bouw
den zij hun genootschap. Het doel", zegt
mr. Gerard van Loon in zijn bekend
numismatisch standaardwerk, was en is de bevor
dering van algemeene zedelijkheid, als de
eenige en hechte grondslag van het geluk,
zoowel van geheele volken als van bijzondere
personen. Het middel om die onderwerpen,
welke tot verbetering en verlichting van den
minvermogende kunnen strekken, op eene
korte en duidelijke wijze voor te dragen en,
in verhandelingen vervat, voor een geringen
prijs uit, te geven ten einde ook allen daar
door gelegenheid te verschaffen om met nut
te lezen, te onderzoeken, en dus zoowel in
het godsdienstige en burgerlijke als in het
vak der nutte kunsten zich bekwaam te
maken, enz."
Mocht aan Jan Nieuwenhuyzen het geeste
lijk \aderschap van het genootschap worden
toegekend, zijn zoon mocht er het quorum
pars magna fui op toepassen. Hij zou de
eerste secretaris der instelling worden. Maar
er waren meer broeders in den Heer, die
hun schouders onder de zaak zetten, in de
eerste plaats J. A. Hoekstra, doopsgezind
predikant te Edam, en J. C. Loggen, luthersch
predikant te Monnikkendam. Deze vier werden
het eens omtrent de wijze waarop zulk een
genootschap behoorda ingericht te worden en
legden, op 16 Nov. 1784, te Edam den grond
slag van de Maatschappij tot nut van 't Al
gemeen. Op 17 Febr. des volgenden jaars
werd in het Prinsenhof, in dezelfde stad, de
eerste plechtige vergadering gehouden. De
steen \vas aan 't rollen gebaacht.
Een paar jaren later, in 1787, werd de
hoofdzetel van bet genootschap overgebracht
naar Amsterdam, en derwaarts vertrok ook
de secretaris. Maar nwt zonder strubbeling.
Het was vooral het lid G. Brender a Brandis
die in dat aan revoluties zoo rijke jaar, en
op grond dat Edam zulk een onveilige ver
gaderplaats was, wist door te drijven dat de
Algemeene Vergadering in de hoofdstad des
lands gehouden zou worden, Er ontstond
hierover zooveel verdeeldheid, dat Nieuwen
huyzen een oogenblik vreesde: hij zou zyne
schepping ten gronde zien gaan, en de Maat
schappij uiteenspatten. Maar in 't eind zege
vierde het gezond verstand, al was de zaak
niet in' den wettigen vorm behandeld. Edam
gaf toe, en het hoofdbestuur werd te Amster
dam gevestigd. Het Edamsche Genootschap
nam den naam aan van Nederlandsche Maat
schappij, later dien van Bataafsche Maat
schappij ; eerst in 1806 kwam de nog bestaande
titel in de wereld.
Het geval had den vader, meer nog den
zoon heel wat onaangenaamheden veroorzaakt,
maar doofde zijn yver niet. In den nieuwen
zetel der Maatschappij, in het gebouw Felix
Meritis en in Doctrina el Amicitia trad hij
herhaaldelijk op als spreker, en er zouden
sedert wel minderwaardige redenaars op ,t
praatstoeltje staan dan deze dichterlijk onder
legde geneesheer. Althans, hij- behoorde niet
tot de zwetsende genootschappelijke ver
handelaars," die zelden iets anders uitkramen
dan langgeweten kennis, dan alledaagsche
denkbeelden omhangen met de franje van
conventioneele uitdrukkingen. Het vervullen
van spreekbeurten was van ouds een gelief
koosd middel om de openbare aandacht in
beslag te nemen en de jonge Maatschappij
tot nut van 't Algemeen maakte hierop geen
uitzondering. Men rekent," schreef Witsen
Geysbeek sarkastisch, dat er des winters,
in Amsterdam alleen, in de onderscheidene
maatschappijen niet minder dan driehonderd
zoogenaamde verhandelingen of redevoerin
gen gehouden worden. Hoe veel Gorgia^sen
en Demosth en essen er optreden, kan men
wel denken."
Nieuwenhuyzen de vader bleef te Mon
nikkendam, en van daar uit over de belangen
zijner stichting waken. Hij had het voorrecht
een aartsvaderlijken leeftijd te bereiken en
in den loop van zoo lang een menschenleven
het stekje, door hem geplant en gekweekt,
tot een statigen boom te zien opgroeien. Bij
zijn dood telde de Maatschappü75 departe
menten met 6341 leden. Hij beleefde de op
richting van vele volksscholen, van lees
bibliotheken voor minvermogenden, van
kweekscholen voor onderwijzers, de invoering
van geschikter leermiddelen en zooveel
andere hervormingen, die hem reeds lang
vóór het geboortejaar der Maatschappij voor
den geest hadden gestaan. Doch ook de ramp
spoeden der menschen, die verre den leeftijd
van den psalmist overschrijden, werden zijn
deel, in zoover dat hij de vrienden zag vallen,
die zijne medestanders waren geweest; dat
hij vrouw en kinderen, op n na. grafwaarts
moest brengen.
Een van 's mans lofredenaars getuigde van
hem.
Nauwgezet voor zichzelven, rijk in levens
wijsheid en met volhardenden ijver bezield,
paarde hij aan dit alles innige liefde voor
God en de menschen, zijn streven was om
dezen gelukkig te maken en, ter bereiking
van dat doel, hunnen geest te beschaven en
hun hart te veredelen. Zijne verhandeling
over de voortreffelijkheid der wijsheid"
getuigt van zijn helder hoofd, maar zijn
geheel en langdurig leven van zijne
onuitstelde onder den boom der kennisse gezeten,
die een schamel gekleeden knaap een boek
toereikt, als om aan te duiden, dat zij door
het uitgeven- van nuttige geschriften het
welzijn der lagere volkeklasse wil bevorderen.
Deze oudste prjjspenning van de Maatschappij
werd slechts vijf malen uitgereikt. De eerste
dubbele gouden werd in 1793 geschonken
aan de weduwe van Martinus, Anna Maria
Herdingh, met wie hij in 1789 te Haarlem
in het huwelijk was getreden. De beide
kinderen uit dezen echt ontvingen ieder een
zilveren medaille, ten bly'ke van de waar
deering der Maatschappij van de verdiensten
des vaders.
Toen Jan Nieuwenhuyzen den 25 Febr.
1806 zijn einde voelde naderen, mocht hij
met den dichter zeggen: mijn jaartal klom
tot volle som" vast eenentachtig! En hij
werd geacht een dergenen-te zjjn, die op de
velden des Tijds hunne voetstappen achter
laten. Zijn lijk werd begraven in de Her vormde
Kerk te Monnikkendam, in het graf door de
Maatschappij daartoe aangekocht. Op dat
graf werd een marmeren gedenk teeken ge
sticht, ofschoon de landgenoot wel besefte
dat h\j, die de Maatschappij tot nut van 't
Algemeen tot stand bracht, geen gedenkteeken
meer behoefde. Die stichting zelve was zijn
monumentum aere perennius. In tal van plaatsen
waar afdeelingen van Het Nut gevestigd
waren, werden lijkredenen, of wat hier het
zelfde was: lofredenen op dezen afgestorvene
gehouden; zijn beeltenis, reeds bij zijn leven
door de graveerstift veraanschouwelijkt, werd
op nieuw gereproduceerd en er werd een
gedenkpenning ter zijner nagedachtenis ge
slagen.
Vooral in zijn geboortestad Haarlem werd
zijn dood in 't openbaar en ietwat pompeus
herdacht. Er werd daar, den 9 April 1806,
een plechtig lijkfeest gehouden, waarvoor de
bloedverwanten van den overledene, deleden
der Maatschappij, eene commissie uit het
hoofdbestuur, eene andere uit de vroedschap,
enz. waren uitgenoodigd. Het inwendige van
de Waalsche kerk was voor deze. gelegenheid
met zwart laken bekleed, en tegen dien som
beren achtergrond verhief zich een grafnaald,
waaraan Nieuwenhuyzen's portret en eenige
zinnebeeldige figuren waren bevestigd. Voorts
op het voetstuk, een transparant met de
woorden : Jan Nieuwenhuyzen, stichter der
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen."
Aan weerszijden der naald brandden drie
hooge kandelabers n dit was, behalve de
kaarsen voor de muziek op het koor, ook
al het licht dat in de kerk was. De acteur
en zanger Majofski, die destijds te samen
met Andries Snoek voor den eersten
tooneelspeler van Nederland gold, was uit Amster
dam overgekomen e,n zong een recitatief van
Haydp. Bij tusschenpoozen deed het orkest
op het koor zich hooren, terwijl de conrector
der latijnsche school, C. Scholl van Egtnind,
de gedachtenisrede hield. Kinderen van
deDepartementale Scttóol zongen een drietal
coupletten, waarna twee andere kinderen, in
't wit gekleed en met een rouwsjerp om 't
lijf, de grafnaald omhingen met eene
cipressenguirlande, en den voet bestrooiden met
bloemen. Aan de familie werd het woord
gegeven in den persoon van den geletterden
boekhandelaar A. Loosjes Pz., behuwdbroeder
van Martinus Nieuwenhuyzen. Ook C. de
Koning Lz, de geleerde schrijver van het
Tafereel dn stad Haarlem, droeg een
treurzang voor op dit afsterven van een man, die
lang en niet te vergeefs geleefd had.
De plechtigheid eindigde met een slotzang
van het koor.
doofbare zucht om zijnen naasten nuttig te
wezen."
En die naaste liet zich niet onbetuigd. Er
werd hem eers genoeg bewezen, zoo vóór
als na zyn dood. Er werden redevoeringen
gehouden over zijne verdiensten, er werden
verhandelingen geschreven over zijne begin
selen, er werden lofredenen uitgegeven ter
zijner nagedachtenis, en werd aan hem en
zijne nakomelingen een eerepenning uitge
reikt, eindelijk een monument opgericht op
zijn graf. Waren de tijden niet zoo vol staat
kundige beroerten geweest, de regeeringen
niet zoo afwisselend, eene ridderorde zou
hem wel niet ontgaan zijn.
Zonder eermetaal" bleef hij intusschen
niet. In 1788 werd hem geschonken de
penning van het Edamsche Genootschap,
een medaille ter waarde van 10 dukaten,
waarvan de beeldenaar eene Minerva
voorAan Majofski, dien zelf eene zoo plechtige
begrafenis ten deel zou vallen, nadat hij,
gedurende eene voorstelling op het
Amsteri damsche tooneel, door eene beroerte getroffen
was, werd sedert een exemplaar aangeboden
van de zilveren medaille, welke de Maat
schappij ter ; gedachtenis van haren grond
vester vervaardigen Het.
Thans zal het, in Februari des volgenden
jaars, honderd jaren geleden zijn, dat Jan
Nieuwenhuyzen stierf, en dien dag wil de
Maatschappij tot Nut van 't Algemeen tot een
gedenkdag maken, tot een dag van bedevaart
naar zijn graf en van posthume hulde.
Haarlem, waar hij geboren werd; Monnik
kendam, waar hy stierf; Amsterdam, waar de
Maatschappij haren hoofdzetel vestigde, deze
drie het eerst zullen den burger herdenken,
die inderdaad met Huygens geloofde dat het
welzijn hing aan 't bidden en aan 't doen."