De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 11 februari pagina 6

11 februari 1906 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1494 Mr. M. J. PIJNAPPEL. f Moest de man, wiens verscheiden in de balie der hoofdstad, eene leemte laat, ook al had hij sedert ettelijke jaren haar vaarwel gezegd, in ne zinsnede wor den herdacht, zij zou luiden: vir bonus, dicendi peritus rechtschapen en wel sprekend. Van den pleitbezorger had hij de hoofdeigenschap : eene dialectische op merkingsgave, die, recht op haar doel afgaand, door alle omhulsels heen, de kern eener zaak, onomwonden, voor oogen stelde. Was eens het oogwit in zijn geest vastgesteld, zijn woord, helder als glas, nimmer falend noch aarzelend, werd de stuwkracht, die beurtelings te overreden of mede te sleepen wist, steeds, ook den weerbarstige, te denken gaf. Schitterende gaven als de zijne worden lichtelijk tot uiterlijk vertoon misbruikt. Daarvoor werd Pijnappel behoed, door een inborst, zoo vast als staal, door een rechtsgevoel, dat gansch zijn wezen door tintelde. Ingetogen, tot stroefheid toe, streefde hij niet naar behaaglijkheid van vormen. Slechts in den intiemen, wel licht huislijken kring, ontsloot hij den ganschen schat van zijn welgeordend gemoedsleven. Eens voor een belang, van openbaren of bijzonderen aard, gewon nen, gaf hij zich nooit ten halve. Ook dan echter stond gansch zijn optreden, zijne veelomvattende kennis, zijn stasje volharding, zijne onverflauwde werk kracht, onder de tucht van n hoofd .beginsel: eene voorname, hooghartige levensopvatting. Deze was het, die in de audientiezaal, luister verleende aan zijne verschijning. Deze tevens, die, in de raadkamer van land -of gemeente, het zorgvuldigst hem vermijden deed eene aansluiting bij partijgroepeering of politieke leuzen. Niets schuwde hij meer dan den waan van den dag. Om niets boeleerde hij minder dan «m de gunst des volks. Hoe gemakkelijk gene misleidt, hoe kwistig deze hare lauweren uitdeelt, wist hij. Tegen beide kwam zijne fierheid in verzet, en wat hij af keurde, wees hij af, niet met zoet gefleem, maar met kort en ondubbelzinnig gebaar. Van Guizot zeide Thorbecke eens: men is niet licht populair, indien men niet met zijn volk de .fouten gemeen heeft. Om de ontstentenis dezer gezochtheid, bestond zij, zou Pijnappel zich niet heb ben bekreund. In velerlei zaken werd hij geraadpleegd, aan velerlei belang gaf hij zijn steun, aan n richtsnoer bleef hij onwankelbaar trouw: van de zelf gestelde wet niet een haarbreed af te wijken. Pijnappel's geschriften zijn minder in aantal dan men recht en lust had te verlangen. Hoe echter in de rechtsschool karakters worden gevormd, van hoogen idealistischen stempel, tot zwenken of zwichten nooit bereid dat heeft zijn voorbeeld getoond en zijn leven bezegeld. Amst. 5 Febr. '06. J. A. LEVY. iiiuntiMiiHiiuiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiuiiituiiiiiiiiHiiiiiiiiinniiHiiiiiiiiiiiituiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiii Een aanstaande gedenïdag in Het M'1 Behalve den Rembrandt-gedenkdag zal het jaar 1906 ons nog een andere herinnering brengen aan een man aan beteekenis: aan Jan Nieuwenhuyzen. Is de een 'n groote figuur uit de geschiedenis der kunst, de ander is het uit de geschiedenis der beschaving. Het Nut" zoo is de volksmond, afkeerig van langgerekte benamingen, gewoon de Maatschappij tot nut van 't Algemeen te noemen; en wie het Nut noemt, noemt tevens den naam van den stichter,- d. i. van den vroeden doopsgezinden predikant, die op l Sept. 1724 te Haarlem geboren werd. Het vraagstuk hoe de menschen gelukkig JAN NlEUWENBtfYZEN. te maken is door hem niet opgelost zelfs Buddha, de Verlichte, heeft het niet gekund maar het vraagstuk hoe ze uit een lageren staat op te heffen tot een hoogeren ie door hem eene schrede vooruit gebracht. En ge lukkiger dan zooveel andere denkers, die heUelfde doel nastreefden, mocht het hem gebeuren zijne denkbeelden een praktischen vorm te zien aannemen, zijne stichting te zien groeien tot een levend organisme. Zijn vader, Maarten Jansz. Nieuwenhuyzen, was doopsgezind predikant te Haarlem ; zijne moeder, Grietje van Dalen, verloor hij toen hij pas elf jaren oud was. Een paar jaren later kwam hij in de leer bij een boekhan delaar in zijne vaderstad, en het was, zegt ons de biograaf, zijn weetlust, zijn kennis drift, die hem tot het dagelijksch verkeer met boeken aanspoorde. Maar zyn voorliefde tot de zaken van den godsdienst, zijn geestelijke aanleg maakte dat er uit den boekhandelaar een predikant groeide. Er zat, moet men aannemen, aan deze familie een zekere voorbeschiktheid tot den geestelijken stand in 't bloed. Ondanks dat hij zich als boekhandelaar vestigde op 't Verwulft, tegenover de vaderlijke woning en als zoodanig in 1751 in het huwelijk trad met een friesch meisje, Gezina Wijnalda, hij bleef een aardje naar zijn vaértje houden. Men struikelde in dit geslacht haast over de dominees. Zijn vader bekleedde dat ambt, evenals de broeder van zijn vrouw, Age Wijnalda, die doopsgezind predikant te Dokkum was, en zijn eenige zuster huwde met iemand van gelijke conditie, ds. Daniel Hovens, die zijn standplaats te Leiden had. Ook bij Jan bleef ten slotte het apostolische bloed bovendrijven. Acht jaren lang fungeerde hij bij de Haarlemsche gemeente als spreker of liefdeprediker; toen werd hij, in 1758, beroepen als predikant te Middelharnis. De rockende vlaswiek was niet uitgebluscht; uit den dilettant-dominee was ten slotte een dominee effectief geworden. Later verliet hij deze gemeente voor die te Aardenburg, en deze laatste, in 1771, voor die te Monnikkendam, waar hij tot zijn dood bleef wonen. Nieuwenhuj'zen was vaardig met de pen ; zijne verhandeling over De voortreffelijk heid der wijsheid" getuigt er van. Het kwam er slechts op aan die wijsheid in een vasten vorm te gieten en ze onder het bereik der menigte te brengen. De ervaring dat het den lageren standen zoo vaak aan die beschaving van het verstand ontbrak, welke de zeden verbetert en het levensgenot verhoogt, bracht hem op het denkbeeld een genootschap te stichten voor de ontwikkeling des volks, en daarvoor de verbetering van het onderwijs als een der sterkste hef hoornen te ge bruiken. Voor dit ontwerp vond hij een krachtigen medestander in zijn zoon Martinus. Uit zijn huwelijk met Gezina Wynalda waren drie kinderen gesproten, Age, Martinus en Margaretha, van welke alleen de laatste hem over leefde. De tweede, in 1759 te Middelharnis geboren, was aan de familie-traditie ontrouw geworden ; hij had meer liefde gevoeld voor de natuurkundige wetenschappen dan voor de godgeleerdheid, had eene opleiding als geneesheer ontvangen en zich als zoodanig te Edam gevestigd, 't Was njet ver van dat Monnikkendam, waar de vader een blijvende standplaats had gevonden ; waarvan Huygens in zijne Stede-stemmen gezongen had: Myn Burgers nioeteu bey Godsdiensti^h zijn en koen ; Hun wei-zijn haaght gelyck aen 't Bidden cu aan 't doen, En zeker was Jan Nieuwenhuyzen een der genen, welke die les betrachtte. Martinus was n van zin met zijn vader ; reeds zijne letterkundige werkzaamheden, zijne mede werking aan zulke tijdschriften als De Menschenvriend en de Bijdragen tot het menschelijk geluk zouden er voor pleiten. Hij beoefende ook de dichtkunst, gaf een treurspel in het licht (Desdemona, naar Shakespeare) en ette lijke schoolboeken. Dit was hij met iijn vader eens: er was verbetering noodig van den toestand der armen, en verbetering van het schoolwezen. Op deze t wee grondslagen bouw den zij hun genootschap. Het doel", zegt mr. Gerard van Loon in zijn bekend numismatisch standaardwerk, was en is de bevor dering van algemeene zedelijkheid, als de eenige en hechte grondslag van het geluk, zoowel van geheele volken als van bijzondere personen. Het middel om die onderwerpen, welke tot verbetering en verlichting van den minvermogende kunnen strekken, op eene korte en duidelijke wijze voor te dragen en, in verhandelingen vervat, voor een geringen prijs uit, te geven ten einde ook allen daar door gelegenheid te verschaffen om met nut te lezen, te onderzoeken, en dus zoowel in het godsdienstige en burgerlijke als in het vak der nutte kunsten zich bekwaam te maken, enz." Mocht aan Jan Nieuwenhuyzen het geeste lijk \aderschap van het genootschap worden toegekend, zijn zoon mocht er het quorum pars magna fui op toepassen. Hij zou de eerste secretaris der instelling worden. Maar er waren meer broeders in den Heer, die hun schouders onder de zaak zetten, in de eerste plaats J. A. Hoekstra, doopsgezind predikant te Edam, en J. C. Loggen, luthersch predikant te Monnikkendam. Deze vier werden het eens omtrent de wijze waarop zulk een genootschap behoorda ingericht te worden en legden, op 16 Nov. 1784, te Edam den grond slag van de Maatschappij tot nut van 't Al gemeen. Op 17 Febr. des volgenden jaars werd in het Prinsenhof, in dezelfde stad, de eerste plechtige vergadering gehouden. De steen \vas aan 't rollen gebaacht. Een paar jaren later, in 1787, werd de hoofdzetel van bet genootschap overgebracht naar Amsterdam, en derwaarts vertrok ook de secretaris. Maar nwt zonder strubbeling. Het was vooral het lid G. Brender a Brandis die in dat aan revoluties zoo rijke jaar, en op grond dat Edam zulk een onveilige ver gaderplaats was, wist door te drijven dat de Algemeene Vergadering in de hoofdstad des lands gehouden zou worden, Er ontstond hierover zooveel verdeeldheid, dat Nieuwen huyzen een oogenblik vreesde: hij zou zyne schepping ten gronde zien gaan, en de Maat schappij uiteenspatten. Maar in 't eind zege vierde het gezond verstand, al was de zaak niet in' den wettigen vorm behandeld. Edam gaf toe, en het hoofdbestuur werd te Amster dam gevestigd. Het Edamsche Genootschap nam den naam aan van Nederlandsche Maat schappij, later dien van Bataafsche Maat schappij ; eerst in 1806 kwam de nog bestaande titel in de wereld. Het geval had den vader, meer nog den zoon heel wat onaangenaamheden veroorzaakt, maar doofde zijn yver niet. In den nieuwen zetel der Maatschappij, in het gebouw Felix Meritis en in Doctrina el Amicitia trad hij herhaaldelijk op als spreker, en er zouden sedert wel minderwaardige redenaars op ,t praatstoeltje staan dan deze dichterlijk onder legde geneesheer. Althans, hij- behoorde niet tot de zwetsende genootschappelijke ver handelaars," die zelden iets anders uitkramen dan langgeweten kennis, dan alledaagsche denkbeelden omhangen met de franje van conventioneele uitdrukkingen. Het vervullen van spreekbeurten was van ouds een gelief koosd middel om de openbare aandacht in beslag te nemen en de jonge Maatschappij tot nut van 't Algemeen maakte hierop geen uitzondering. Men rekent," schreef Witsen Geysbeek sarkastisch, dat er des winters, in Amsterdam alleen, in de onderscheidene maatschappijen niet minder dan driehonderd zoogenaamde verhandelingen of redevoerin gen gehouden worden. Hoe veel Gorgia^sen en Demosth en essen er optreden, kan men wel denken." Nieuwenhuyzen de vader bleef te Mon nikkendam, en van daar uit over de belangen zijner stichting waken. Hij had het voorrecht een aartsvaderlijken leeftijd te bereiken en in den loop van zoo lang een menschenleven het stekje, door hem geplant en gekweekt, tot een statigen boom te zien opgroeien. Bij zijn dood telde de Maatschappü75 departe menten met 6341 leden. Hij beleefde de op richting van vele volksscholen, van lees bibliotheken voor minvermogenden, van kweekscholen voor onderwijzers, de invoering van geschikter leermiddelen en zooveel andere hervormingen, die hem reeds lang vóór het geboortejaar der Maatschappij voor den geest hadden gestaan. Doch ook de ramp spoeden der menschen, die verre den leeftijd van den psalmist overschrijden, werden zijn deel, in zoover dat hij de vrienden zag vallen, die zijne medestanders waren geweest; dat hij vrouw en kinderen, op n na. grafwaarts moest brengen. Een van 's mans lofredenaars getuigde van hem. Nauwgezet voor zichzelven, rijk in levens wijsheid en met volhardenden ijver bezield, paarde hij aan dit alles innige liefde voor God en de menschen, zijn streven was om dezen gelukkig te maken en, ter bereiking van dat doel, hunnen geest te beschaven en hun hart te veredelen. Zijne verhandeling over de voortreffelijkheid der wijsheid" getuigt van zijn helder hoofd, maar zijn geheel en langdurig leven van zijne onuitstelde onder den boom der kennisse gezeten, die een schamel gekleeden knaap een boek toereikt, als om aan te duiden, dat zij door het uitgeven- van nuttige geschriften het welzijn der lagere volkeklasse wil bevorderen. Deze oudste prjjspenning van de Maatschappij werd slechts vijf malen uitgereikt. De eerste dubbele gouden werd in 1793 geschonken aan de weduwe van Martinus, Anna Maria Herdingh, met wie hij in 1789 te Haarlem in het huwelijk was getreden. De beide kinderen uit dezen echt ontvingen ieder een zilveren medaille, ten bly'ke van de waar deering der Maatschappij van de verdiensten des vaders. Toen Jan Nieuwenhuyzen den 25 Febr. 1806 zijn einde voelde naderen, mocht hij met den dichter zeggen: mijn jaartal klom tot volle som" vast eenentachtig! En hij werd geacht een dergenen-te zjjn, die op de velden des Tijds hunne voetstappen achter laten. Zijn lijk werd begraven in de Her vormde Kerk te Monnikkendam, in het graf door de Maatschappij daartoe aangekocht. Op dat graf werd een marmeren gedenk teeken ge sticht, ofschoon de landgenoot wel besefte dat h\j, die de Maatschappij tot nut van 't Algemeen tot stand bracht, geen gedenkteeken meer behoefde. Die stichting zelve was zijn monumentum aere perennius. In tal van plaatsen waar afdeelingen van Het Nut gevestigd waren, werden lijkredenen, of wat hier het zelfde was: lofredenen op dezen afgestorvene gehouden; zijn beeltenis, reeds bij zijn leven door de graveerstift veraanschouwelijkt, werd op nieuw gereproduceerd en er werd een gedenkpenning ter zijner nagedachtenis ge slagen. Vooral in zijn geboortestad Haarlem werd zijn dood in 't openbaar en ietwat pompeus herdacht. Er werd daar, den 9 April 1806, een plechtig lijkfeest gehouden, waarvoor de bloedverwanten van den overledene, deleden der Maatschappij, eene commissie uit het hoofdbestuur, eene andere uit de vroedschap, enz. waren uitgenoodigd. Het inwendige van de Waalsche kerk was voor deze. gelegenheid met zwart laken bekleed, en tegen dien som beren achtergrond verhief zich een grafnaald, waaraan Nieuwenhuyzen's portret en eenige zinnebeeldige figuren waren bevestigd. Voorts op het voetstuk, een transparant met de woorden : Jan Nieuwenhuyzen, stichter der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen." Aan weerszijden der naald brandden drie hooge kandelabers n dit was, behalve de kaarsen voor de muziek op het koor, ook al het licht dat in de kerk was. De acteur en zanger Majofski, die destijds te samen met Andries Snoek voor den eersten tooneelspeler van Nederland gold, was uit Amster dam overgekomen e,n zong een recitatief van Haydp. Bij tusschenpoozen deed het orkest op het koor zich hooren, terwijl de conrector der latijnsche school, C. Scholl van Egtnind, de gedachtenisrede hield. Kinderen van deDepartementale Scttóol zongen een drietal coupletten, waarna twee andere kinderen, in 't wit gekleed en met een rouwsjerp om 't lijf, de grafnaald omhingen met eene cipressenguirlande, en den voet bestrooiden met bloemen. Aan de familie werd het woord gegeven in den persoon van den geletterden boekhandelaar A. Loosjes Pz., behuwdbroeder van Martinus Nieuwenhuyzen. Ook C. de Koning Lz, de geleerde schrijver van het Tafereel dn stad Haarlem, droeg een treurzang voor op dit afsterven van een man, die lang en niet te vergeefs geleefd had. De plechtigheid eindigde met een slotzang van het koor. doofbare zucht om zijnen naasten nuttig te wezen." En die naaste liet zich niet onbetuigd. Er werd hem eers genoeg bewezen, zoo vóór als na zyn dood. Er werden redevoeringen gehouden over zijne verdiensten, er werden verhandelingen geschreven over zijne begin selen, er werden lofredenen uitgegeven ter zijner nagedachtenis, en werd aan hem en zijne nakomelingen een eerepenning uitge reikt, eindelijk een monument opgericht op zijn graf. Waren de tijden niet zoo vol staat kundige beroerten geweest, de regeeringen niet zoo afwisselend, eene ridderorde zou hem wel niet ontgaan zijn. Zonder eermetaal" bleef hij intusschen niet. In 1788 werd hem geschonken de penning van het Edamsche Genootschap, een medaille ter waarde van 10 dukaten, waarvan de beeldenaar eene Minerva voorAan Majofski, dien zelf eene zoo plechtige begrafenis ten deel zou vallen, nadat hij, gedurende eene voorstelling op het Amsteri damsche tooneel, door eene beroerte getroffen was, werd sedert een exemplaar aangeboden van de zilveren medaille, welke de Maat schappij ter ; gedachtenis van haren grond vester vervaardigen Het. Thans zal het, in Februari des volgenden jaars, honderd jaren geleden zijn, dat Jan Nieuwenhuyzen stierf, en dien dag wil de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen tot een gedenkdag maken, tot een dag van bedevaart naar zijn graf en van posthume hulde. Haarlem, waar hij geboren werd; Monnik kendam, waar hy stierf; Amsterdam, waar de Maatschappij haren hoofdzetel vestigde, deze drie het eerst zullen den burger herdenken, die inderdaad met Huygens geloofde dat het welzijn hing aan 't bidden en aan 't doen."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl