Historisch Archief 1877-1940
No. 1495
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 138. H. Holbein (toegeschreven aan). 1465?1524.
Baste naar links van een bejaard man; uitgevoerd in sepia.
iiiiiiHiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiHiHiiiii
llimiiiii iiiiiimiiiimn mmmiiimi iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
IIMIIIIIIMIMIIIIIIIIIItMMM
Een nieuwe RemMt.
Zoo nu en dan komt er uit de kunstwereld
het sensatie-bericht, dat er wederom een ge
wichtig meesterwerk is opgespoord. Meestal
zijn de vinders erkende oordeelkundigen, en
naarmate het geluk den een gunstiger is dan
den ander, verwerven zij den faam van uit
te munten in die animeerende sport. Men
vindt ook maar geen Bembrandts meer naast
?de deur of onder een hoop rommel op de
markt! Het groote veld voor ontdekkings
tochten is afgegraasd. Toch is het opmer
kelijk zooveel Rembrandts in de laatste tijden
ontdekt" zyn, doch, er mag wel eenige
reserve in acht worden genomen bij het aan
nemen van al die heuchelyke tydingen.
Want in, den ijver van hun speurtochten en,
in de wel begrijpelijke zucht naar bevestiging
?van het popelend vermoeden bij iedere vondst,
wordt er wel eens al te grif een groote
naam genoemd voor de toeschrijving, 't Is
waar, dat de ijver daardoor weer van een
tegenovergestelden kant kan geprikkeld wor
den : musea en groote verzamelingen bieden
daarna weer een vruchtbaar terrein voor
ontdekkingen, maar ik geloof, vooral in
herzienenden zin. Wie zal bijv. eens gaan onder
nemen een grondige critiek op de tallooze
aan Rembrandt toegeschreven werken, om
bij dezen nu te blij ven. De
Rembrandttentoonstelling gaf in die richting wel een
?duidelijke vingerwijzing, 't Behoeven niet
altyd ontgoochelingen te zyn; bijv., wie weet
uit hoevele zijner landschappen ontdekt kan
worden, de verborgen hand van den zeldzamen
Hercules Seghers.
Om echter kort te gaan deze Rembrandt
van jongen datum, door dr. Bredius aan het
licht gebracht of liever door hem als authen
tiek verklaard, mag als zoodanig gezien
worden.
Het origineel heeft ongeveer de grootte
?van deze plaat. Het verhaal gaat, dat de
vroegere bezitster er zich van wilde ontdoen,
?omdat de voorstelling haar een minder
verkwikkelyk kunstgenot schonk.
Dit laat zich voor een leek best denken
niet alle leeken geven zoo eerlijk hun meening
vooral als men niet anders ziet van het
echilderjj dan dit doode evenbeeld in wit
«n zwart. Deze schoone (Andromeda was
immers weergaloos schoon?) met haar kogel
hoofd en vulgaire lichaamsvormen, is niet
het ideale type van de maagd, die uit haar
gevangenschap onder bewaking van het mon
ster, door den ridderlijken Perseus verlost
werd. Toch is het een heel bekoorlijk schilde
rijtje en daarby zeer belangwekkend voor het
overzicht van Rembrandts ontwikkeling. Het
heeft zyn bekoring, eerstens om het geheel, om
den droom die er boven de zelfstandige en ge
zond realistische zienswijze zweeft van een ro
mantisch verbeelden dezer mythologische sage.
Het is in een sober gamma van donkere bruinen
gehouden en daaruit licht vinnig helder,
bijna schril in haar lijkachtig witte vleesch,
het aan de rotsen uitgerekte vrouwenlijf.
De gedaante heeft een buitengewone, speci
fiek rembrandtieke lichtkracht, een
lichtgedaante van vleesch al laat het met zijn
bijna ijzige bleekheid, in kleurwaarde zich
nauwelijks onderscheiden van het kille wit
der wade, die van de heup neerhangt.
Ik weet niet of er buiten Rembrandt wel
schilders zyn geweest, die in hun
vrouwefiguren, van het naakt zóó de volle realiteit
gegeven hebben. Deze Andromeda komt vrij
dicht bij de Suganna uit het Mauritshuis,
die uit 1637 zou zijn. Deze moet dan eenige
jaren vroeger gesteld worden. Eenige speling
mag er echter wel gelaten worden met het
bepalen van die tijdsruimten ! Deze twee ge
noemde stukken en de Diana uit de collectie
Warneck laten zich goed te zamen brengen
in een bepaald stadium van Rembrandt's
werkzaamheid. Onaanneembaarder lijkt het
dan echter weer dat bijv. de Danaëuit de
Ermitage, met de vlotter schildering en ook
met een weelderiger opvatting van het
vrouwelijk naakt, een jaar vroeger zou ge
schilderd zijn dan de Susanna. In dezen tijd
kring echter heeft Rembrandt herhaaldelijk
mythologische onderwerpen gekozen. Het
schilderijtje is in uitnemenden staat; jammer
echter, dat van terzijde ea van onder een
reep van het paneel is weggesneden.
Deze nieuwe aankoop van den geestdriftigen
Rembrandt-vereerder-met-de-daad, die Dr.
Bredius is, mag zeker toegejuichd wor
den. Het geeft immers weer uitzicht, dat
het zestal Rembrandts, door hem in bruik
leen aan het Mauritshuis afgestaan, met een
vermeerderd wordt. Zeren Rembrandt's is
een respectabel getal l
W. STEENHOFF.
TeBtooDst. fleT yereenigini Voor ie Krast",
te trecüt.
Dank zij de recensie over deze tentoon
stelling voorkomende in dit weekblad van 4
Februari, was mijne verwachting, toen ik
naar Utrecht toog om toch even binnen te
wippen in gebouw der Vereen. Voor de Kunst,
ganschelyk niet gespannen; en toch had ik,
toen ik genoemd gebouw een groot uur later
weer verliet, niet de minste neiging om nu
direct aan 't Aarts-Bisschoppelyk Museum
te gaan aanschellen, teneinde me daar schade
loos te stellen van teleurstelling. Want teleur
stelling heb ik niet ondervonden, integendeel,
ik heb er genot gevonden.
Ik zie nog die prachtige hand van de
groote Maria (No. 13). Dit is geen hout meer;
dit is de weergave van het leven; deze hand
is niet fraai, niet sierlijk, niet fijn bewerkt
en deze hand ontroert me ; ik dacht aan den
voet van het lijk op de Anatomische les.
O menschehand, hand van een vrouw, die
heeft geleefd en geleden, lieve*, arme hand,
zoo opgeheven, wat vertelt ge my' ontroerende
dingen uit de stilte en uit het licht waarin
ge zijt. En de voetjes van het kind, zijn ze
niet om liefkoozend op te nemen, :en te
zoenen? De voetjes van mijn eigen zoontje
zag ik zoo, als van een goddelijke verschijning,
zoo vreemd en zoo roerend lief. En ook de
mond der Heilige Moeder, die is heerlijk!
Vol rust glimlachend als van een Egyptisch
vrouwenbeeld.
Dit werk is het mooiste, wat ik op de
tentoonstelling zag.
Het is zeer wel mogelijk dat in het Aarts
bisschoppelijk- en andere Musea meerdere
voorwerpen zijn in staat om een groote ont
roering te geven, maar men is niet altijd en
niet aldoor daarvoor ontvankelijk. Het is wat
zwaar voor een mensch van gewonen aanleg,
een reeks van ontroeringen te ondergaan
tijdens een ~ toch altijd maar kort
tentoonstellings- of mueeumbezoek. Ik heb bij
voorbeeld in der tijd de Eembrandt-tentoon
stelling herhaaldelijk bezocht, maar een
inniger, dieper en klaarder aandoening van
Kembrandt's werk als ik ns het geluk had
te ondergaan by een beschouwing van de
Joodsche Bruid, heb ik na dien dag nooit
meer gevoeld; een kenbaar-making, een
openbaring, een visie. Een grond-begrip heb
ik toen ontvangen waardoor de
Rembrandtfiguur, van uit zijn onvatbare grootheid, deels
door my begrepen wordt en menschelijk
aanvoelbaar.
De mystiek van het Mariabeeld No. 13
bestaat niet in een expressie van bijzondere
geloofsovertuiging, die ik in sommige Maria
beeldjes vermoed als voor mij ketter
niet te begrijpen.
Ik bedoel die heilige-vrouwen poppen met
overdreven hoog en strak voorhoofd, lang
recht neusje en zeer klein preutsch en kuisch
mondje en kin. Ze hebben een expressie van
fanatieke vroomheid, vrouwelijke ongenaak
baarheid en naar wierook ruikende heiligheid,
ook wel van geloofs-idiotisme, als ze door
onbekwame hand zijn gemaakt. Óf die beelden
van bisschoppen en andere grooten, die in
hun gezicht zoo vaak voor mij de uitdruk
king hebben van fanatisme en geslepenheid.
Dikwyls in tegenstelling met de uitbeelding
der martelaars, met duidelijke expressie
hunner nobele spontane intensie, van hun
vreeselijk lijden of geduldige lijdensmacht.
Maar de mystiek van dit beeld ia in een
kettersche, een naturalistische visie op het
leven. De artiest heeft, toen hij die hand en
die voetjes maakte, niet gedacht aan de kerk,
en de geur van 't wierookvat was niet in
zijn geheugen. Aan het dogma en den tijdstijl
ontglipt, heeft hij een hand gemaakt voor
alle eeuwen.
Kunst-voorwerpen toch zy'n deze, die de
macht der ontroering in zich hebben.
Deze hand der Maria houdt een waarheid,
een licht, een levensvisie, die ze openbaart
aan den aanschouwer van nu en later.
Nooit heb ik duidelijker dan hier kunnen
opmerken, dat niet alle midden-eeuwsche
kunst, kunst is; ik kom met deze uitdrukking
eenigszins in het vaarwater van den heer
Steenhoff, met dit onderscheid echter, dat
ik de tegenstellenda voorbeelden hier beide
voorhanden had. Bij welke verzameling is
het anders?
Een piet4 (no. 5) is gemaakt zonder eenig
doordringend begrip in de voorstelling:
Martha? zit hier.genoegelyk met het houterig lyk
van den Christus op schoot, waarvan de ge
laatsuitdrukking allerminst zijn vreeselijke
uitgeledenheid weergeeft, ook niet zijne over
gave of rust in God.
Lachwekkend is de voorstelling no. 23,
waar Anna zat te fluiten, Maria een leelijk
gezicht trekt en haar kind een oud-achtig
hoofd heeft als een café-chantant-komiek. De
voorstellingen van het kind hadden hier over
het algemeen weinig kinderlijks, uitgezonderd
o.a. no. 36, waar misschien het materiaal
(albast) meewerkte tot de molligheid van de
aan de moederborst genietende kleine.
Er valt hier in Holland evenals in Zwitser
land en Duitschland te ageeren tegen de
onfatsoenlijkheid der kerkelijke voorstellingen.
Tenzij hier te lande de zwynjakken niet voor
komen die zich ergeren aan de naaktheid
van een kind.
In tegenstelling met no. 5 en no. 23 is
de kruisafneming (no. 33) een artistiek werk.
De boersche gezichten der afnemers zijn vol
oprechte treurigheid; het figuurtje der vrouw
toont zielige droefenis.
No. 27 is eene aanbiddelijke Maria onder
't kruis Zij wekt het medelijden. Dit kunst
werk is een voorbeeld hoe het beschilderen
kan bijdragen tot het expressieve der voor
stelling : het weemoedige licht-blauwe der
opziende oogen verhoogt de smart-uitdruk
king. Dit beeldje bracht mij een oud-dietsch
gedicht in 't geheugen waarvan een paar
coupletten luiden:
O, hoe droeve ende hoe onblide
Was die soete gebenedide
Moeder moeder van den enigen sone,
die, welke wenede ende rouwede
die weerde moeder aU si aenscouwede
sy'ne pine swaer ende ongewone.
Wie es die mense, di niet en clage
Als hi Christi-moeder aensage
In sulcken swaeren druc synde ?
Wie en zoude niet wenen mogen
Sulc moeder siende in sulcken dogen
800 droevigh als men haer kind zoo pynde?
Eya moeder, fonteyne der minnen.
Een voorbeeld van verschil in geestesrich
ting in denzelfden tijd, meen ik op te mogen
maken uit de voorstellingen no. l en no. 2,
beiden Maria's met Christus, kind beiden van
omstreeks 1200.
No. l noem ik dan een voorbeeld van
systematisch kerkwerk, volkomen in de leer,
dom-geloovig; een nobel, doch koud produkt
een soort koningin, een bizonder edel, een
bovenmenschelijk en heerschend wezen is
hier bedoeld.
No. 2 is een boerenvrouw; voorstellende
Maria als een mensch onder de menschen;
de maker had om zoo te zeggen de kettersche
gedachte: de moeder Gode was een vrouw
als een andere". Schoon individueeler, was
dat werk overigens weinig artistiek.
Een dergelijke tegenstelling van kunst en
niet-kunst vind ik tusschen de
profaan-figuren No. 17. Een der Drie-koningen een vol
komen naturalistische, frissche wereldsche
figuur, prachtig gecostumeerd, in parmantig
voorschrijdende houding; en de NOS. 31 en
32, twee grove ridderfiguren, dik in 't goud.
Een paar voorbeelden uit de zeer vele,
waaruit te besluiten is, dat het eigenlyke
van kunst niet zit in het tijd lyk systeem,
maar in wat het individu, de artiest, er in
brengen kan: de kenbare ontroering der
menschelijke ziel. Ik vermeen dat dit wel
eens gezegd mag worden in dezen tijd,
waarin sommigen zoo hunkeren naar een
stijl en deze zelfs systematisch willen gaan
verwekken; waardoor men gevaar loopt spon
tane uitingen te klein-achten en te negeeren.
Het is wellicht nutteloos nog over deze
tentoonstelling te spreken met verwijzing
naar het geëxposeerde : ze werd Zondag l L
dezer gesloten, het is mosterd na den maaltijd.
Maar ik waag het hier een raad te geven
die voor de toekomst gelden kan, en goede
raad komt nooit te laat.
Het is mij hier, als bij iedere tentoonstel
ling, gebleken, dat het het beste is zich
niet vooraf te laten beïnvloeden door de af
brekende of opkammende kritieken welke ze
inluiden, maar er altijd heen te gaan en uit
je eigen doppen te kijken; als je dat niet
kunt, blijf dan maar thuis.
Ten slotte heeft de heer Steenhoff gelijk.
Een keuze-ten toonstelling is dit niet geweest.
Hij erkent ook dat er ontegenzeggelijk
bezienswaardige exemplaren in de verschillende
rubrieken" waren. Ik heb alleen de rubriek"
beeldhouwwerk bekeken en sommige exem
plaren" niet alleen bezienswaardig," maar
zelfs van groote schoonheid gevonden. Ik
heb dezen feestdronk, door de Vereeniging
Voor de Kunst ingesteld ter viering van haar
tienjarig bestaan, mede gedronken en daarbij
geen zuur gezicht behoeven te trekken.
Maar zoo'n erge fijnproever ben ik nog niet.
Zeer zeker zal ik d en klaarder wijn gaan
drinken, die in 't Aarts-Bisschoppelijk Mu
seum te geef ia. Echter, niet dadelijk nu,
want niet gedreven door onvoldaanheid,
doch door opgewekte begeerte.
Eet teeienoDöerwijs op dwaalwegen,
Meer en meer komt men tot 't besef, dat
er heel wat hapert aan ons teekenonderwijs,
vooral aan dat op de lagere school. De
resultaten zijn gering. Men vraagt zich
af of men ermee op den rechten weg is en
komt tot de conclusie, dat die niet wordt
betreden.
Wat toch is 't doel van het
teekenonderwijs? Het antwoord luidt gewoonlijk, dat
het oog en hand wil ontwikkelen en den
smaak vormen. Nu, oog en hand worden
door de vigeerende methoden wel wat ont
wikkeld, maar de leerling gaat meest van
school, zonder eenige vaardigheid in het
teekenen naar de natuur verworven te
hebben. En dat behoorde toch het eind
resultaat te zijn.
Om ertoe te geraken laat men hem eerst'
naar wandplaten teekenen, dan naar een
voudige meet kunstige lichamen en ver volgens
naar bekende voorwerpen, die in vorm daar
mee overeenkomen. Op de meeste scholen
blijft echter het natuurteekenen achterwege
en vormen de wandplaten alle leerstof voor
de teekenles. Die stof is dan zeer zorgvul
dig verdeeld en pasklaar gemaakt voor den
leerling zoowel als voor den onderwijzer.
De laatste kan in 't algemeen nauwelijks
teekenen en nu hebben de ontwerpers van
serieën wandplaten die zoo ingericht, dat in
het oog van iemand, die niet te veel nadenkt,
toch tamelijk wat verkregen wordt.
De wandplaten volgen elkaar zeer juist
op, de gradatie van moeilijkheden is zóó
scherp, dat de sprong van de eene plaat
op de andere uiterst gering is geworden.
ra.ike.re5 : Eit-U. ctoru. i t, taeüixt lefanjUau duPou\/oir ?'?
L.oubet ; 0!v ' i oui ia-vw , clans Ie. M loLu,... H.OLÜexodcrons toviovri vrubsv ... v
??** *J ?
iMitmiMNiiiiiiiiMHliiillllmliiilimimifjijifiimiiiiiimtiifllimiliiiimm
in handen van heele en halve leeken op
teekengebied, die hun' gebrek aan prakti
sche bekwaamheid en kennis van de stof,
niet kunnen vergoeden door ijver voor de
goede zaak en algemeen methodisch inzicht.
En dat nu niet door de rechte krachten
op de rechte wijze wordt gezocht en geij verd,
blijkt wel uit de manier, waarop dat wordt
gedaan. Zooals een schooljongen, die zijn
som niet kent links en rechts bij zijn
buren gluurt, wordt door de reformmannen
over de grenzen in Amerika, Hamburg of
Antwerpen een blik geworpen om daar
door aan inzicht te winnen. En zooals
die jongen met even ernstig nadenken op
den weg naar zijn oplossing raakt, om er
dan met een wenk van zijn meester heele
maal te komen, zoo moeten hier de her
vormers eerst overwegen. Rustige bezinning
is eerst noodig en dan dient pas bij anderen
gekeken, of daar wat te leeren is.
Dat de voormannen der reform niet hel
der weten wat en hoe zij zoeken, blijkt
daar wel uit, dat zij zooveel licht zagen
in de methode van Liberty Tadd te
Philadelphia. De komst van Miss Hunter maakte
toch maar luttel wijzer en dat beetje stond
in geenerlei verhouding tot de groote kosten.
Volgens de beginselen van haar meester
Tadd, gaf zij les in Engeland. Een paar
dames-leeken van hier volgden die les
enkele dagen en waren zoo voldaan over
de resultaten, dat zij de komst van Miss
Hunter naar hier, van groot belang voor
ons onderwijs achtten. De heer Gunning
deed in vereeniging met anderen de noodige
stappen, met behulp van den wethouder
voor het onderwijs werd het benoodigde
geld gevonden en Miss Hunter kwam haar
lecture geven en haar cursus houden. Uit
Tadd's boek kan men zijn methode goed
leeren kennen en nu maakte zijn leerling
een en ander wat aanschouwelijker, met
het gevolg, dat de groote fouten van Tadd's
methode scherper spraken. De malligheden
van het twee-armig teekenen en van het
drilvormen trekken, kwamen scherp uit en
wie maar even ingewijd was, zag al heel
gauw, dat het vormen van samenstellingen
uit klassieke of moorsche siervormen, aan
welke ziellooze en doeliooze producten dan
den naam van ornament-ontwerpen werd
gegeven, niet genoeg kan veroordeeld
worden.
Had men een paar werkelijk deskundigen
naar Engeland gestuurd, om eerst pools
hoogte te nemen, dan waren zij gekeerd
met de boodschap, dat voor ons bij Miss
Hunter bijna enkel viel te leeren, hoe men
niet teekenonderwijs moet geven. En ons
geld, onzen tijd en onzen naam hadden wij
gespaard.
Dat bij de zoekers naar nieuwe banen
en bij belangstellende onderwijzers de
smaak onvoldoende ontwikkeld is, bleek op
de lezing van den heer Muller, den
teekenleeraar uit Hamburg, die te Amsterdam
werk van zijn leerlingen exposeerde. Deze
heer maakte den indruk, dat hij een be
kwaam lesgever is, maar tevens, dat hij
arm is aan begrip van ornamenteele ver
siering. Op zijn tentoonstelling waren een
handvol blauwe kaften, waarop zijn leer
lingen in kleur naturalistische bloemstukjes
hadden geteekend, waarnaast in vrije letters
het woord rnappe" te lezen stond. Dit
werk nu had met echt versieren absoluut
niets te maken, 't Herinnerde aan
tekstof nieuwjaarskaarten van hoogst twijfel
achtig allooi; 't was juist zóó, dat men
tegen zijn leerling moet zeggen, dat 't
heelemaal mis is en hij 't nooit op die
manier moet doen.
De heer Muller hield echter zijn mappen"
niet zonder triomfantelijkheid omhoog en
zijn auditorium liet een gemompel van
bewondering hooren. Daaronder waren onze
reformers en zij hebben toen noch later
geprotesteerd.
Men zal mij misschien toevoegen, dat
mijn veroordeeling hier een ondergeschikte
zaak geldt. Ik ben echter van tegenover
gestelde meening en acht een ornamenteele
versiering een neel belangrijk object in ons
teekenonderwijs. Achter deze beknoeide
mappen" zie ik de geheele kunstnijverheid,
die bij ons verjongt en zooveel schoons
voortbrengt. Waardeering wekken voor
haar produkten moet een der voornaamste
opgaven zijn voor het teekenonderwijs, als
het werkelijk vormend wil zijn.
Uit mijn voorbeelden blijkt wel, dat het
teekenonderwijs bij vele reformers niet veilig
is en zij niet in staat zijn den weg naar
zuiver schoonheidsbegrip aan te wijzen; in
't algemeen zijn zij niet de rechte
padvinders, die het teekenonderwijs van zijn
dwaalwegen zullen voeren. Er zijn andere
Bovendien licht de handleiding bij de platen
den onderwijzer allernauwkeurigst in, zoodat
eenig nadenken over de aan te bieden stof
haast overbodig wordt. Onder het heerschend
wandplatensysteem is de lesgever weinig
meer dan een automaat, die door den hand
boekenmaker in beweging wordt gezet.
Dit onderwijs slaagt er heelemaal niet in
vaardigheid in het natuurteekenen aan te
brengen, en den smaak te vormen. En een
voorname eisch tot verbetering is wel, dat
eerst de onderwijzer zelf teekenen leert.
Onze reformisten stellen intusschen het
doel van het teekenonderwijs nog heel wat
hooger, dan de leiders der oude periode.
Zij zeggen, dat naast ontwikkeling van het
schoonheidsgevoel het streven moet zijn het
teekenen tot een tweede taal te maken. Dit
laatste getuigt echter van een zeer over
dreven opvatting van het vermogen van den
mensch en de macht van het onderwijs. De
utopistische voorstelling van Liberty Tadd,
als zou een tijd kunnen komen, waarin de
menschen in de lucht teekenen om zoo hun
woorden te verduidelijken, *mag ons niet
verlokken in die richting te overdrijven.
Laten we liever zeggen, dat het onderwijs
zooveel mogelijk moet bestaan in teekenen
naar de dingen zelf en bij de leerlingen de
vrijmoedigheid moet worden opgewekt om
door een teekening zich te uiten. Dan raakt
het waildplatenstelsel van de baan en natuur
teekenen en geheugenteekenen krijgen de
eerste plaats.
Het ligt voor de hand, dat het teeken
onderwijs dan een totale verandering onder
gaat en het is de vraag, waarin die nu
juist moet bestaan. Daarbij moet dan
hoognoodig worden naggegaan, hoe de
aesthetische opvoeding tot haar recht zal komen.
Tot op heden is die geheel en al verwaar
loosd. Dat kon trouwens ook moeilijk anders,
want te dezen opzichte is bij de vorming
van den onderwijzer zoo bedroefd weinig
gedaan, dat hij in 't algemeen onbekwaam
moet heeten, zijn leerlingen op te voeden
tot schoonheidsbesef en schoonheidsliefde.
Waar nu de belangrijkheid der reform
beweging pp teekengebied zoo in 't oog
springt, rijst onmiddelijk de vraag of zij
wel in de bekwaamste handen is. En dit is
helaas niet het geval. Tot dusver mogen
we zeggen, dat de ernst, de toewijding der
reformers vast staan, maar meer niet. Hun
leider en woordvoerder te Amsterdam is de
district-schoolopziener dr. J. H. GunningWz.,
die zich zeer beijvert en als de nieuwe
banen gevonden zijn, zal 't mee te danken
wezen aan zijn initiatief. Hij is echter geen
teekenaar of praktisch lesgever. En zoo zijn
er meer. Het weten en het kunnen der
reformers is meest te gering. Ik wil niet
zeggen, dat er onder hen geen voorkomen,
die aan hooge eischen voldoen, maar hun
aantal is ver in de minderheid.
Het rechte inzicht omtrent doel en mid
delen kan slechts bij hen zijn, die het tee
kenvak onder de knie hebben en een breede
aesthetische ontwikkeling bezitten. Waar
de reform niet enkel levenlooze voorwerpen
tot model kiest, maar juist de levende natuur,
bloemen, bladen, vlinders en vogels zeer
gepaste leerstof acht voor de teekenles, is
het te meer noodzaak, dat zij, die mee be
slissen of het voor ons gewenscht is met
het buitenland in deze keuze der leerstof
samen te gaan, zelf de levende natuur in
beeld kunnen brengen, om de moeilijkheden
dier nieuwe materie aan te wijzen en de
wijze van uitvoering te kunnen bepalen.
En waar met meer kracht dan vroeger
de eisch gaat gelden, dat wij den
schoonheidszin van het kind moeten opwekken en
ontwikkelen, moet hij, die mee de stof en
de middelen daartoe wil aanwijzen, zelf
het schoone in natuur en kunst kennen,
effectbejag van zuiverheid, den schijn van
het zijn kunnen onderscheiden.
Wie niet aan genoemde eischen voldoet,
moet bij de belangrijkste vragen der reform
zwijgen; voor het minst past heni beschei
denheid.
De beste van onze teekenonderwijzers, zij
die geen methode's of leermiddelen van de
oude school hebben te verdedigen, die de
eischen van lager en voortgezet onderwijs
kennen, waren daarom aangewezen de leiding
der reform op zich te nemen. De Ned. Ver.
voor Teekenonderwijs is 't lichaam dat
metterdaad had moeten optreden. Deze
vereeniging heeft echter niet genoeg met
zijn tijd meegeleefd; zij bevat wel de noodige
krachten, maar zij nam geen initiatief. Haar
houding is een afwachtende en het is nu
wel Hollandsen secuur om de kat uit den
boom te kijken, maar in dit geval is lauw
optreden haast gelijk met plichtverzuim.
De reformbeweging is nu hoofdzakelijk