De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 18 februari pagina 7

18 februari 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1495 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 138. H. Holbein (toegeschreven aan). 1465?1524. Baste naar links van een bejaard man; uitgevoerd in sepia. iiiiiiHiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiHiHiiiii llimiiiii iiiiiimiiiimn mmmiiimi iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin IIMIIIIIIMIMIIIIIIIIIItMMM Een nieuwe RemMt. Zoo nu en dan komt er uit de kunstwereld het sensatie-bericht, dat er wederom een ge wichtig meesterwerk is opgespoord. Meestal zijn de vinders erkende oordeelkundigen, en naarmate het geluk den een gunstiger is dan den ander, verwerven zij den faam van uit te munten in die animeerende sport. Men vindt ook maar geen Bembrandts meer naast ?de deur of onder een hoop rommel op de markt! Het groote veld voor ontdekkings tochten is afgegraasd. Toch is het opmer kelijk zooveel Rembrandts in de laatste tijden ontdekt" zyn, doch, er mag wel eenige reserve in acht worden genomen bij het aan nemen van al die heuchelyke tydingen. Want in, den ijver van hun speurtochten en, in de wel begrijpelijke zucht naar bevestiging ?van het popelend vermoeden bij iedere vondst, wordt er wel eens al te grif een groote naam genoemd voor de toeschrijving, 't Is waar, dat de ijver daardoor weer van een tegenovergestelden kant kan geprikkeld wor den : musea en groote verzamelingen bieden daarna weer een vruchtbaar terrein voor ontdekkingen, maar ik geloof, vooral in herzienenden zin. Wie zal bijv. eens gaan onder nemen een grondige critiek op de tallooze aan Rembrandt toegeschreven werken, om bij dezen nu te blij ven. De Rembrandttentoonstelling gaf in die richting wel een ?duidelijke vingerwijzing, 't Behoeven niet altyd ontgoochelingen te zyn; bijv., wie weet uit hoevele zijner landschappen ontdekt kan worden, de verborgen hand van den zeldzamen Hercules Seghers. Om echter kort te gaan deze Rembrandt van jongen datum, door dr. Bredius aan het licht gebracht of liever door hem als authen tiek verklaard, mag als zoodanig gezien worden. Het origineel heeft ongeveer de grootte ?van deze plaat. Het verhaal gaat, dat de vroegere bezitster er zich van wilde ontdoen, ?omdat de voorstelling haar een minder verkwikkelyk kunstgenot schonk. Dit laat zich voor een leek best denken niet alle leeken geven zoo eerlijk hun meening vooral als men niet anders ziet van het echilderjj dan dit doode evenbeeld in wit «n zwart. Deze schoone (Andromeda was immers weergaloos schoon?) met haar kogel hoofd en vulgaire lichaamsvormen, is niet het ideale type van de maagd, die uit haar gevangenschap onder bewaking van het mon ster, door den ridderlijken Perseus verlost werd. Toch is het een heel bekoorlijk schilde rijtje en daarby zeer belangwekkend voor het overzicht van Rembrandts ontwikkeling. Het heeft zyn bekoring, eerstens om het geheel, om den droom die er boven de zelfstandige en ge zond realistische zienswijze zweeft van een ro mantisch verbeelden dezer mythologische sage. Het is in een sober gamma van donkere bruinen gehouden en daaruit licht vinnig helder, bijna schril in haar lijkachtig witte vleesch, het aan de rotsen uitgerekte vrouwenlijf. De gedaante heeft een buitengewone, speci fiek rembrandtieke lichtkracht, een lichtgedaante van vleesch al laat het met zijn bijna ijzige bleekheid, in kleurwaarde zich nauwelijks onderscheiden van het kille wit der wade, die van de heup neerhangt. Ik weet niet of er buiten Rembrandt wel schilders zyn geweest, die in hun vrouwefiguren, van het naakt zóó de volle realiteit gegeven hebben. Deze Andromeda komt vrij dicht bij de Suganna uit het Mauritshuis, die uit 1637 zou zijn. Deze moet dan eenige jaren vroeger gesteld worden. Eenige speling mag er echter wel gelaten worden met het bepalen van die tijdsruimten ! Deze twee ge noemde stukken en de Diana uit de collectie Warneck laten zich goed te zamen brengen in een bepaald stadium van Rembrandt's werkzaamheid. Onaanneembaarder lijkt het dan echter weer dat bijv. de Danaëuit de Ermitage, met de vlotter schildering en ook met een weelderiger opvatting van het vrouwelijk naakt, een jaar vroeger zou ge schilderd zijn dan de Susanna. In dezen tijd kring echter heeft Rembrandt herhaaldelijk mythologische onderwerpen gekozen. Het schilderijtje is in uitnemenden staat; jammer echter, dat van terzijde ea van onder een reep van het paneel is weggesneden. Deze nieuwe aankoop van den geestdriftigen Rembrandt-vereerder-met-de-daad, die Dr. Bredius is, mag zeker toegejuichd wor den. Het geeft immers weer uitzicht, dat het zestal Rembrandts, door hem in bruik leen aan het Mauritshuis afgestaan, met een vermeerderd wordt. Zeren Rembrandt's is een respectabel getal l W. STEENHOFF. TeBtooDst. fleT yereenigini Voor ie Krast", te trecüt. Dank zij de recensie over deze tentoon stelling voorkomende in dit weekblad van 4 Februari, was mijne verwachting, toen ik naar Utrecht toog om toch even binnen te wippen in gebouw der Vereen. Voor de Kunst, ganschelyk niet gespannen; en toch had ik, toen ik genoemd gebouw een groot uur later weer verliet, niet de minste neiging om nu direct aan 't Aarts-Bisschoppelyk Museum te gaan aanschellen, teneinde me daar schade loos te stellen van teleurstelling. Want teleur stelling heb ik niet ondervonden, integendeel, ik heb er genot gevonden. Ik zie nog die prachtige hand van de groote Maria (No. 13). Dit is geen hout meer; dit is de weergave van het leven; deze hand is niet fraai, niet sierlijk, niet fijn bewerkt en deze hand ontroert me ; ik dacht aan den voet van het lijk op de Anatomische les. O menschehand, hand van een vrouw, die heeft geleefd en geleden, lieve*, arme hand, zoo opgeheven, wat vertelt ge my' ontroerende dingen uit de stilte en uit het licht waarin ge zijt. En de voetjes van het kind, zijn ze niet om liefkoozend op te nemen, :en te zoenen? De voetjes van mijn eigen zoontje zag ik zoo, als van een goddelijke verschijning, zoo vreemd en zoo roerend lief. En ook de mond der Heilige Moeder, die is heerlijk! Vol rust glimlachend als van een Egyptisch vrouwenbeeld. Dit werk is het mooiste, wat ik op de tentoonstelling zag. Het is zeer wel mogelijk dat in het Aarts bisschoppelijk- en andere Musea meerdere voorwerpen zijn in staat om een groote ont roering te geven, maar men is niet altijd en niet aldoor daarvoor ontvankelijk. Het is wat zwaar voor een mensch van gewonen aanleg, een reeks van ontroeringen te ondergaan tijdens een ~ toch altijd maar kort tentoonstellings- of mueeumbezoek. Ik heb bij voorbeeld in der tijd de Eembrandt-tentoon stelling herhaaldelijk bezocht, maar een inniger, dieper en klaarder aandoening van Kembrandt's werk als ik ns het geluk had te ondergaan by een beschouwing van de Joodsche Bruid, heb ik na dien dag nooit meer gevoeld; een kenbaar-making, een openbaring, een visie. Een grond-begrip heb ik toen ontvangen waardoor de Rembrandtfiguur, van uit zijn onvatbare grootheid, deels door my begrepen wordt en menschelijk aanvoelbaar. De mystiek van het Mariabeeld No. 13 bestaat niet in een expressie van bijzondere geloofsovertuiging, die ik in sommige Maria beeldjes vermoed als voor mij ketter niet te begrijpen. Ik bedoel die heilige-vrouwen poppen met overdreven hoog en strak voorhoofd, lang recht neusje en zeer klein preutsch en kuisch mondje en kin. Ze hebben een expressie van fanatieke vroomheid, vrouwelijke ongenaak baarheid en naar wierook ruikende heiligheid, ook wel van geloofs-idiotisme, als ze door onbekwame hand zijn gemaakt. Óf die beelden van bisschoppen en andere grooten, die in hun gezicht zoo vaak voor mij de uitdruk king hebben van fanatisme en geslepenheid. Dikwyls in tegenstelling met de uitbeelding der martelaars, met duidelijke expressie hunner nobele spontane intensie, van hun vreeselijk lijden of geduldige lijdensmacht. Maar de mystiek van dit beeld ia in een kettersche, een naturalistische visie op het leven. De artiest heeft, toen hij die hand en die voetjes maakte, niet gedacht aan de kerk, en de geur van 't wierookvat was niet in zijn geheugen. Aan het dogma en den tijdstijl ontglipt, heeft hij een hand gemaakt voor alle eeuwen. Kunst-voorwerpen toch zy'n deze, die de macht der ontroering in zich hebben. Deze hand der Maria houdt een waarheid, een licht, een levensvisie, die ze openbaart aan den aanschouwer van nu en later. Nooit heb ik duidelijker dan hier kunnen opmerken, dat niet alle midden-eeuwsche kunst, kunst is; ik kom met deze uitdrukking eenigszins in het vaarwater van den heer Steenhoff, met dit onderscheid echter, dat ik de tegenstellenda voorbeelden hier beide voorhanden had. Bij welke verzameling is het anders? Een piet4 (no. 5) is gemaakt zonder eenig doordringend begrip in de voorstelling: Martha? zit hier.genoegelyk met het houterig lyk van den Christus op schoot, waarvan de ge laatsuitdrukking allerminst zijn vreeselijke uitgeledenheid weergeeft, ook niet zijne over gave of rust in God. Lachwekkend is de voorstelling no. 23, waar Anna zat te fluiten, Maria een leelijk gezicht trekt en haar kind een oud-achtig hoofd heeft als een café-chantant-komiek. De voorstellingen van het kind hadden hier over het algemeen weinig kinderlijks, uitgezonderd o.a. no. 36, waar misschien het materiaal (albast) meewerkte tot de molligheid van de aan de moederborst genietende kleine. Er valt hier in Holland evenals in Zwitser land en Duitschland te ageeren tegen de onfatsoenlijkheid der kerkelijke voorstellingen. Tenzij hier te lande de zwynjakken niet voor komen die zich ergeren aan de naaktheid van een kind. In tegenstelling met no. 5 en no. 23 is de kruisafneming (no. 33) een artistiek werk. De boersche gezichten der afnemers zijn vol oprechte treurigheid; het figuurtje der vrouw toont zielige droefenis. No. 27 is eene aanbiddelijke Maria onder 't kruis Zij wekt het medelijden. Dit kunst werk is een voorbeeld hoe het beschilderen kan bijdragen tot het expressieve der voor stelling : het weemoedige licht-blauwe der opziende oogen verhoogt de smart-uitdruk king. Dit beeldje bracht mij een oud-dietsch gedicht in 't geheugen waarvan een paar coupletten luiden: O, hoe droeve ende hoe onblide Was die soete gebenedide Moeder moeder van den enigen sone, die, welke wenede ende rouwede die weerde moeder aU si aenscouwede sy'ne pine swaer ende ongewone. Wie es die mense, di niet en clage Als hi Christi-moeder aensage In sulcken swaeren druc synde ? Wie en zoude niet wenen mogen Sulc moeder siende in sulcken dogen 800 droevigh als men haer kind zoo pynde? Eya moeder, fonteyne der minnen. Een voorbeeld van verschil in geestesrich ting in denzelfden tijd, meen ik op te mogen maken uit de voorstellingen no. l en no. 2, beiden Maria's met Christus, kind beiden van omstreeks 1200. No. l noem ik dan een voorbeeld van systematisch kerkwerk, volkomen in de leer, dom-geloovig; een nobel, doch koud produkt een soort koningin, een bizonder edel, een bovenmenschelijk en heerschend wezen is hier bedoeld. No. 2 is een boerenvrouw; voorstellende Maria als een mensch onder de menschen; de maker had om zoo te zeggen de kettersche gedachte: de moeder Gode was een vrouw als een andere". Schoon individueeler, was dat werk overigens weinig artistiek. Een dergelijke tegenstelling van kunst en niet-kunst vind ik tusschen de profaan-figuren No. 17. Een der Drie-koningen een vol komen naturalistische, frissche wereldsche figuur, prachtig gecostumeerd, in parmantig voorschrijdende houding; en de NOS. 31 en 32, twee grove ridderfiguren, dik in 't goud. Een paar voorbeelden uit de zeer vele, waaruit te besluiten is, dat het eigenlyke van kunst niet zit in het tijd lyk systeem, maar in wat het individu, de artiest, er in brengen kan: de kenbare ontroering der menschelijke ziel. Ik vermeen dat dit wel eens gezegd mag worden in dezen tijd, waarin sommigen zoo hunkeren naar een stijl en deze zelfs systematisch willen gaan verwekken; waardoor men gevaar loopt spon tane uitingen te klein-achten en te negeeren. Het is wellicht nutteloos nog over deze tentoonstelling te spreken met verwijzing naar het geëxposeerde : ze werd Zondag l L dezer gesloten, het is mosterd na den maaltijd. Maar ik waag het hier een raad te geven die voor de toekomst gelden kan, en goede raad komt nooit te laat. Het is mij hier, als bij iedere tentoonstel ling, gebleken, dat het het beste is zich niet vooraf te laten beïnvloeden door de af brekende of opkammende kritieken welke ze inluiden, maar er altijd heen te gaan en uit je eigen doppen te kijken; als je dat niet kunt, blijf dan maar thuis. Ten slotte heeft de heer Steenhoff gelijk. Een keuze-ten toonstelling is dit niet geweest. Hij erkent ook dat er ontegenzeggelijk bezienswaardige exemplaren in de verschillende rubrieken" waren. Ik heb alleen de rubriek" beeldhouwwerk bekeken en sommige exem plaren" niet alleen bezienswaardig," maar zelfs van groote schoonheid gevonden. Ik heb dezen feestdronk, door de Vereeniging Voor de Kunst ingesteld ter viering van haar tienjarig bestaan, mede gedronken en daarbij geen zuur gezicht behoeven te trekken. Maar zoo'n erge fijnproever ben ik nog niet. Zeer zeker zal ik d en klaarder wijn gaan drinken, die in 't Aarts-Bisschoppelijk Mu seum te geef ia. Echter, niet dadelijk nu, want niet gedreven door onvoldaanheid, doch door opgewekte begeerte. Eet teeienoDöerwijs op dwaalwegen, Meer en meer komt men tot 't besef, dat er heel wat hapert aan ons teekenonderwijs, vooral aan dat op de lagere school. De resultaten zijn gering. Men vraagt zich af of men ermee op den rechten weg is en komt tot de conclusie, dat die niet wordt betreden. Wat toch is 't doel van het teekenonderwijs? Het antwoord luidt gewoonlijk, dat het oog en hand wil ontwikkelen en den smaak vormen. Nu, oog en hand worden door de vigeerende methoden wel wat ont wikkeld, maar de leerling gaat meest van school, zonder eenige vaardigheid in het teekenen naar de natuur verworven te hebben. En dat behoorde toch het eind resultaat te zijn. Om ertoe te geraken laat men hem eerst' naar wandplaten teekenen, dan naar een voudige meet kunstige lichamen en ver volgens naar bekende voorwerpen, die in vorm daar mee overeenkomen. Op de meeste scholen blijft echter het natuurteekenen achterwege en vormen de wandplaten alle leerstof voor de teekenles. Die stof is dan zeer zorgvul dig verdeeld en pasklaar gemaakt voor den leerling zoowel als voor den onderwijzer. De laatste kan in 't algemeen nauwelijks teekenen en nu hebben de ontwerpers van serieën wandplaten die zoo ingericht, dat in het oog van iemand, die niet te veel nadenkt, toch tamelijk wat verkregen wordt. De wandplaten volgen elkaar zeer juist op, de gradatie van moeilijkheden is zóó scherp, dat de sprong van de eene plaat op de andere uiterst gering is geworden. ra.ike.re5 : Eit-U. ctoru. i t, taeüixt lefanjUau duPou\/oir ?'? L.oubet ; 0!v ' i oui ia-vw , clans Ie. M loLu,... H.OLÜexodcrons toviovri vrubsv ... v ??** *J ? iMitmiMNiiiiiiiiMHliiillllmliiilimimifjijifiimiiiiiimtiifllimiliiiimm in handen van heele en halve leeken op teekengebied, die hun' gebrek aan prakti sche bekwaamheid en kennis van de stof, niet kunnen vergoeden door ijver voor de goede zaak en algemeen methodisch inzicht. En dat nu niet door de rechte krachten op de rechte wijze wordt gezocht en geij verd, blijkt wel uit de manier, waarop dat wordt gedaan. Zooals een schooljongen, die zijn som niet kent links en rechts bij zijn buren gluurt, wordt door de reformmannen over de grenzen in Amerika, Hamburg of Antwerpen een blik geworpen om daar door aan inzicht te winnen. En zooals die jongen met even ernstig nadenken op den weg naar zijn oplossing raakt, om er dan met een wenk van zijn meester heele maal te komen, zoo moeten hier de her vormers eerst overwegen. Rustige bezinning is eerst noodig en dan dient pas bij anderen gekeken, of daar wat te leeren is. Dat de voormannen der reform niet hel der weten wat en hoe zij zoeken, blijkt daar wel uit, dat zij zooveel licht zagen in de methode van Liberty Tadd te Philadelphia. De komst van Miss Hunter maakte toch maar luttel wijzer en dat beetje stond in geenerlei verhouding tot de groote kosten. Volgens de beginselen van haar meester Tadd, gaf zij les in Engeland. Een paar dames-leeken van hier volgden die les enkele dagen en waren zoo voldaan over de resultaten, dat zij de komst van Miss Hunter naar hier, van groot belang voor ons onderwijs achtten. De heer Gunning deed in vereeniging met anderen de noodige stappen, met behulp van den wethouder voor het onderwijs werd het benoodigde geld gevonden en Miss Hunter kwam haar lecture geven en haar cursus houden. Uit Tadd's boek kan men zijn methode goed leeren kennen en nu maakte zijn leerling een en ander wat aanschouwelijker, met het gevolg, dat de groote fouten van Tadd's methode scherper spraken. De malligheden van het twee-armig teekenen en van het drilvormen trekken, kwamen scherp uit en wie maar even ingewijd was, zag al heel gauw, dat het vormen van samenstellingen uit klassieke of moorsche siervormen, aan welke ziellooze en doeliooze producten dan den naam van ornament-ontwerpen werd gegeven, niet genoeg kan veroordeeld worden. Had men een paar werkelijk deskundigen naar Engeland gestuurd, om eerst pools hoogte te nemen, dan waren zij gekeerd met de boodschap, dat voor ons bij Miss Hunter bijna enkel viel te leeren, hoe men niet teekenonderwijs moet geven. En ons geld, onzen tijd en onzen naam hadden wij gespaard. Dat bij de zoekers naar nieuwe banen en bij belangstellende onderwijzers de smaak onvoldoende ontwikkeld is, bleek op de lezing van den heer Muller, den teekenleeraar uit Hamburg, die te Amsterdam werk van zijn leerlingen exposeerde. Deze heer maakte den indruk, dat hij een be kwaam lesgever is, maar tevens, dat hij arm is aan begrip van ornamenteele ver siering. Op zijn tentoonstelling waren een handvol blauwe kaften, waarop zijn leer lingen in kleur naturalistische bloemstukjes hadden geteekend, waarnaast in vrije letters het woord rnappe" te lezen stond. Dit werk nu had met echt versieren absoluut niets te maken, 't Herinnerde aan tekstof nieuwjaarskaarten van hoogst twijfel achtig allooi; 't was juist zóó, dat men tegen zijn leerling moet zeggen, dat 't heelemaal mis is en hij 't nooit op die manier moet doen. De heer Muller hield echter zijn mappen" niet zonder triomfantelijkheid omhoog en zijn auditorium liet een gemompel van bewondering hooren. Daaronder waren onze reformers en zij hebben toen noch later geprotesteerd. Men zal mij misschien toevoegen, dat mijn veroordeeling hier een ondergeschikte zaak geldt. Ik ben echter van tegenover gestelde meening en acht een ornamenteele versiering een neel belangrijk object in ons teekenonderwijs. Achter deze beknoeide mappen" zie ik de geheele kunstnijverheid, die bij ons verjongt en zooveel schoons voortbrengt. Waardeering wekken voor haar produkten moet een der voornaamste opgaven zijn voor het teekenonderwijs, als het werkelijk vormend wil zijn. Uit mijn voorbeelden blijkt wel, dat het teekenonderwijs bij vele reformers niet veilig is en zij niet in staat zijn den weg naar zuiver schoonheidsbegrip aan te wijzen; in 't algemeen zijn zij niet de rechte padvinders, die het teekenonderwijs van zijn dwaalwegen zullen voeren. Er zijn andere Bovendien licht de handleiding bij de platen den onderwijzer allernauwkeurigst in, zoodat eenig nadenken over de aan te bieden stof haast overbodig wordt. Onder het heerschend wandplatensysteem is de lesgever weinig meer dan een automaat, die door den hand boekenmaker in beweging wordt gezet. Dit onderwijs slaagt er heelemaal niet in vaardigheid in het natuurteekenen aan te brengen, en den smaak te vormen. En een voorname eisch tot verbetering is wel, dat eerst de onderwijzer zelf teekenen leert. Onze reformisten stellen intusschen het doel van het teekenonderwijs nog heel wat hooger, dan de leiders der oude periode. Zij zeggen, dat naast ontwikkeling van het schoonheidsgevoel het streven moet zijn het teekenen tot een tweede taal te maken. Dit laatste getuigt echter van een zeer over dreven opvatting van het vermogen van den mensch en de macht van het onderwijs. De utopistische voorstelling van Liberty Tadd, als zou een tijd kunnen komen, waarin de menschen in de lucht teekenen om zoo hun woorden te verduidelijken, *mag ons niet verlokken in die richting te overdrijven. Laten we liever zeggen, dat het onderwijs zooveel mogelijk moet bestaan in teekenen naar de dingen zelf en bij de leerlingen de vrijmoedigheid moet worden opgewekt om door een teekening zich te uiten. Dan raakt het waildplatenstelsel van de baan en natuur teekenen en geheugenteekenen krijgen de eerste plaats. Het ligt voor de hand, dat het teeken onderwijs dan een totale verandering onder gaat en het is de vraag, waarin die nu juist moet bestaan. Daarbij moet dan hoognoodig worden naggegaan, hoe de aesthetische opvoeding tot haar recht zal komen. Tot op heden is die geheel en al verwaar loosd. Dat kon trouwens ook moeilijk anders, want te dezen opzichte is bij de vorming van den onderwijzer zoo bedroefd weinig gedaan, dat hij in 't algemeen onbekwaam moet heeten, zijn leerlingen op te voeden tot schoonheidsbesef en schoonheidsliefde. Waar nu de belangrijkheid der reform beweging pp teekengebied zoo in 't oog springt, rijst onmiddelijk de vraag of zij wel in de bekwaamste handen is. En dit is helaas niet het geval. Tot dusver mogen we zeggen, dat de ernst, de toewijding der reformers vast staan, maar meer niet. Hun leider en woordvoerder te Amsterdam is de district-schoolopziener dr. J. H. GunningWz., die zich zeer beijvert en als de nieuwe banen gevonden zijn, zal 't mee te danken wezen aan zijn initiatief. Hij is echter geen teekenaar of praktisch lesgever. En zoo zijn er meer. Het weten en het kunnen der reformers is meest te gering. Ik wil niet zeggen, dat er onder hen geen voorkomen, die aan hooge eischen voldoen, maar hun aantal is ver in de minderheid. Het rechte inzicht omtrent doel en mid delen kan slechts bij hen zijn, die het tee kenvak onder de knie hebben en een breede aesthetische ontwikkeling bezitten. Waar de reform niet enkel levenlooze voorwerpen tot model kiest, maar juist de levende natuur, bloemen, bladen, vlinders en vogels zeer gepaste leerstof acht voor de teekenles, is het te meer noodzaak, dat zij, die mee be slissen of het voor ons gewenscht is met het buitenland in deze keuze der leerstof samen te gaan, zelf de levende natuur in beeld kunnen brengen, om de moeilijkheden dier nieuwe materie aan te wijzen en de wijze van uitvoering te kunnen bepalen. En waar met meer kracht dan vroeger de eisch gaat gelden, dat wij den schoonheidszin van het kind moeten opwekken en ontwikkelen, moet hij, die mee de stof en de middelen daartoe wil aanwijzen, zelf het schoone in natuur en kunst kennen, effectbejag van zuiverheid, den schijn van het zijn kunnen onderscheiden. Wie niet aan genoemde eischen voldoet, moet bij de belangrijkste vragen der reform zwijgen; voor het minst past heni beschei denheid. De beste van onze teekenonderwijzers, zij die geen methode's of leermiddelen van de oude school hebben te verdedigen, die de eischen van lager en voortgezet onderwijs kennen, waren daarom aangewezen de leiding der reform op zich te nemen. De Ned. Ver. voor Teekenonderwijs is 't lichaam dat metterdaad had moeten optreden. Deze vereeniging heeft echter niet genoeg met zijn tijd meegeleefd; zij bevat wel de noodige krachten, maar zij nam geen initiatief. Haar houding is een afwachtende en het is nu wel Hollandsen secuur om de kat uit den boom te kijken, maar in dit geval is lauw optreden haast gelijk met plichtverzuim. De reformbeweging is nu hoofdzakelijk

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl