De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 4 maart pagina 8

4 maart 1906 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1497 il i* v ? ? hoven'8 opus 18 No. 2, in G nog meer af. Het zonnige, lichte van dezen jongen Beethoven werd met onovertroffen meesterschap weer gegeven. Wat een klaarheid, wat een fijn stijlgevoel l Het was prachtig! Voorts kwamen nog ter uitvoering een Andante uit het F-dur quartet van Dvorak, een Valse t r is t e van Nedbal, den altist van het gezelschap, en een Presto van Haydn. Men zal het zeker algemeen betreurd heb ben, dat Nedbal zelf door ziekte verhin derd was mede afscheid van ons te nemen. Bij het hooren van de weemoedige tonen zijner wals is echter de herinnering aan hem toch levendig geweest. Een mooi kleurryk en melodieus stukje, die Wals van Nedbal. Het Andante van Dvorak en het Presto van Haydn zijn zoo echt in staat het eigendommelijke der Bohemers te doen uitkomen. Het eerste omdat het van Czechischen oor sprong is en het tweede door de duizeling wekkende snelheid, waarmede de melodie zich voortspoedt. De heer E. Benedictus uit den Haag had den heer Nedbal vervangen. En hij heeft dit gedaan zóó voortreffelijk, dat het gemis van den uitmuntenden altist nauw merkbaar is geworden. De heeren Hoffmann en Wihan werkten nog mede in een viertal der Schottische Lieder van Beethoven. Zelden worden deze liederen, tenminste in de origiueele bezetting van zang, viool, violoncel en piano, uitgevoerd. Men weet het Beethoven was niet by uitstek lyriker. Toch zijn er onder die Schottische Lieder" ware juwelen ; en allen kenmerken zich door een gevoeligheid en charme, die bewjjzen met hoeveel voorliefde Beethoven die sympathieke liederen gecom poneerd heeft. Mejuffrouw EvaLessmann wasde zangeres, die het vocale gedeelte dezer compositie op zich genomen had. Mejuffrouw Lessmann imponeert niet door schitterende atem mid delen Deze zjjn zelfs eenigszins stroef en de schouwburg-acustiek kwam haar daarbij hoegenaamd niet tegemoet; echter mejuffrouw Lesgmann droeg eenvoudu maar goed voor. Enkele der Mozart'sche liederen welke zy op Beethoven's Schottische" liet volgen, ver schaften haar dan ook een vriendelijk applaus Die Verschweigung" vooral werd warm toe gejuicht. De heer de Veer begeleidde met tact. Ik zei het reeds vroeger; nadat de Bohe mers ons land voor het eerst bezooht hebbeu, jjn er talrijke quartetgezelschappen uit het binnen- en uit het buitenland ons de ge heimen der kamermuziek komen ontsluieren. Maar geen quartet heeft heeft het tot den graad van volkomenheid oog gebracht als zij. Geen quartet heeft zulk een rijkdom van schakeeringen als de Bohemers. Schakeeringen in het tempo, in de dynamiek, in zielestem mingen ; en zelfs in hun hoogsten geestdrift bly'ft de toon altijd schoon. Green quartet beeft ziohftot dusverre een zoo groote sym pathie verworven en daarom laat hun heen gaan een leemte achter. B\j hun afscheid roepen wij hun dan ook gaarne een tot spoedig weerziens toe. De viool schynt in dit seizoen het bevoor rechte solo-instrument te zijn in het Concertgebou*r. En kunstenaars van beteekenis zijn het allen, die er mede optraden. Wel mis ik noode namen van landgenooten, als b.v. Petri, Eldering, Kosman, om slechts deze te noemen. Laat mij hopen, dat'men nog aan hen goedmake, wat men tekort geschoten is. Donderdag 22 Februari was Alexander Petschnikoff de uitverkorene. Jaren geleden is deze Russische violist eens hier ge weest; toen heeft hu de virtuose zyde van zjjn talent fneer doen schitteren, als ik mij goed herinner. Ditmaal heeft hij (op Woens dag en Donderdag) twee concerten van Mozart, n van Tscbaikowsky en n van Zilcher uitgevoerd. Voorwaar een programma dat bewondering afdwingt. Eerbied dwong ook af de wijze waarop de violist zijn taak ver vuld heeft. Een met alle moeilijkheden spot tende techniek en heerlijk zoeten toon wer den thans niet in den dienst gesteld van de virtuositeit, maar werkten ditmaal mede om de artistieke eigenschappen der kunst werken in het juiste licht te plaatsen . In het concert van Hermann Zilcher beeft mjj het tweede deel het meest bekoord. Een mooi, week thema ligt er aan ten grondslag. De imitatorische bewerking van solo-instru ment, fluit, hoorn en alten, in den aanvang, maakt een goed effect, gelijk over het algemeen de orchestbehandeling modern ia, zonder in het overladene te vervallen. Dat gedeelte is omgeven door twee Allegro-satzen van pittig karakter; vooral het Finale heeft iets Zigeunerachtigs, dat het concert goed stond en dat ook zeer wel paste bij den aard van het solo-instrument. Men mag den heer Petschnikoff dankbaar zijn voor de kennismaking met dit werk. Door het orchest werd voor de pau ie een symphonie gespeeld in A. van Mozart; een werk weinig pretentieus en niet zoo hervorragend" als de meer bekende in g-moll en C-dur, maar toch van zeer bekoorlijken in houd. Hef concert werd besloten met Tschaikowsky's schitterende Fantasie Romeo et Juliette", door den heer Mengelberg kranig gedirigeerd en door het orchest uiterst klankschoon ges .eeld. Buitengewoon interessant was het, kort riada't dr. Ludwig Wüllner hier is geweest, Ernst v. Posaart als declamator te kunnen bijwonen. Hoewel Wüllner in den laatsten tijd als liederen zanger is opgetreden, moet men niet vergeten dat hij zijn eerate succes by ons te lande heeft te dansen gehad aan de declamatie van Wildenbruch's Hexenlied". ok heeft hy' onlangs Tieck's Magelone gedeclameerd. Een vergelijking tusscheu Possart en Wüll ner kon dan ook moeilijk uitblijven. Beiden zijn groote kunstenaars. Vooral wanneer men dit woord in onmiddellijk ver band brengt met kunnen", dan kan men niet anders dan groote bewondering gevoelen voor beider talent. Beiden hebben zij prachtig klinkende organen, als declamator. Wüllner meer naar den somberen, dieperen kant over hellende ; Possart daarentegen meer open, klaar en licht. Het kunnen van Possart be slaat een grootere uitgestrekt!) ei l dan dat van Wüllner; want hij kan gemakkelijker met z\jn orgaan in de Wüllnersche diepten afdalen, dan Wüllner stijgen tot de lichtere hoogten van Poesart. De begaafdheid van Wüllner acht ik echter op een hoogeren trap te staan dan die van Possart. Wij weten van Possart dat hij elk gebaar, eiken gelaatstrek, elke sternbuiging ' bestudeert; maar wy welen ook dat daar door het spontane geheel buitengesloten is. Bij Wüllner echter is, ondanks alle studie, nog een behoorlijke mate van onmiddellijk zich uitend gevoel aanwezig. Men krijgt bij Wüllner meer den indruk van meeleven met het gedicht dan bjj Possart. En toch zou Wüllner geloof ik met Enoch Arden" niet zooveel indruk gemaakt hebben als Possart. Er komen te veel momenten in van naief, innig volksleven, momenten die Wüllner niet gunstig liggen en die hij allicht, zij het dan ook onwillekeurig, te somber zou gekleurd hebben. In dat geval zou er een gevoel van mono tonie zijn ontstaan, dat thans hoegenaamd niet aanwezig was. Een andere zaak is het, of men op menig punt met Possart niet van meening zal hebben verschild, over de wijze van voordragen van ennyson's ge dicht. Of men niet vaak bij den Münchener kunstenaar te veel pathos heeft moeten constateeren, waar een meer eenvoudige, maar toch warme en aangrijpende verhaal trant meer op zijn pas ware geweest. Het gedicht van Alfred Tennyson *), den vermaardste onder alle Poëts-laureate, en auteur van Idyls of the King" is wel zeer gevoelig, maar is het niet tevens een weinig verouderd ? Zeker, wij herinneren ons van de schoolbanken nog wel, hoeveel deernis wij hadden met het lot van den armen Enoch. Maar is een stuk, dat in school boeken op zijn plaats is, nu wel geschikt om in een schouwburg dooreen eerste rangs kunstenaar te worden gereciteerd? De muziek, die Strauss geschreven heeft by' Tennyson's Enoch Arden", bepaalt zich, in hoofdzaak, tot een paar leidmotieven, die de bedoeling hebben, de drie personen weer te geven en hunne zieletoestanden te schilderen. Het motief van de titelfiguur lijkt mij niet zoo belangryk van vinding, als juist daarvan wel verwacht had mogen worden. De andere motieven zyn echter zeer mooi en in een welluidend klinkenden klaviersatz gezet. Steeds wanneer in het gedicht over de bewuste personen gesproken wordt, komen hunne thema's voor den dag. Bij Wagner treden de leidmotieven ook zoo op; alleen vloeit de stroom der muziek bij dien meester onophoudelijk door, terwijl bij Strauss meestal de motieven los en afzonderlijk aangeslagen worden. Dat nu is een wel ietwat ge makkelijk procédé, dat ik eigenlijk eenigszins beneden de waardigheid vind van dien be gaafden componist. Wat nu aangaat het genre declamatorium met muziek voor eenigen tyd schreef ik dat zuiver litterair aangelegde menschen erger nis zouden gevoelen bij de muziek; terwijl de muzikale toehoorder wel graag zou hebben dat de muziek, terwille van den gedeclameerden tekst, niet telkens zoo onderbroken behoefde te worden. In deze opvatting ben ik bij Possart's optreden bevestigd geworden. In mijn om geving hoorde ik ty'dens de voordracht wrevelige opmerk ingen maken tegen hetpianospel. Later vernam ik van anderen, dat de muziek hun meer voldaan had dan de declamatie van Possart. Voor my blijft het declamatorium met muziek een Zwitterding" zooals de Duitschers het noemen. Het is te hopen dat het genre niet al te veel gecultiveerd wordt, vooral niet door dii minores, want het zou te betreuren zijn, als men aan dien uitwas der muzikale kunst een te groote beteekenis ging hechten. 'Ten slotte nog de opmerking dat mejuf frouw Cornelia Rider met veel smaak en schoonen aanslag de muziek van Strauss op den vleugel vertolkte. ANT. AVERKAMP. *) Possart gebruikte de vertaling van Ad. Strodtmann. BOEKAANKONDIGING. Dani'él Juni, door HERMANN STEGEMANN, vertaling van G. H. PRIEM. Amsteidam, C. L. G. Veldt. Daniël Junt, dat als ondertitel draagt Roman uit de Vogezen, is een boek, dat als lectuur wel valt aan te bevelen. Om een maatstaf voor zijn waarde te geven, zou ik het willen vergelijken met Jörn Uhl..., maar dan een vél slappere l Vooral het eerste hoofdstuk doet er machtig veel aan denken, met het sterven van Junt's vrouw, en die onbuigzame kop, waarmee hij zijn weduwnaarstaat ingaat Dan is het verder Junt's leven als weduw naar daar eenzaam boven op z'n berg, z'n zorgen.z'n tobben, z'n nieuwe trouwplannen. Maar dit is alles, schoon ook episch behandeld, ge lijk Jörns leven op de Noord Duitsche marschgronden, van minder breedheid en diepte, en dit zal wel niet alleen liggen aan het verschil tusschen de eentonige marschen en de heerlijke Vogezen, die zoo dikwijls en mooi beschreven zijn in Stegemanns boek. Junt i? maar eenheel kleine Jörn gebleven, maar omdat hij er iets van heeft, is het toch al een boek geworden, dat zich lezen laat. Dan komen er drie gedeelten in voor, telkens als een der drie hoofdpersonen sterft, welke in hun sobere schoonheid van vertelling tot iets treflend moois geworden zijn Bij een vertaald boek vraagt men ook naar de vertaling en hoe het als Hollandse!) boek werd. Dat bedoelt niet altijd de vraag, of van de twee boeken, naast elkaar «elegd, de stipte vertaling taalkundig onberispelijk was. De kwestie is gewoon deze: daar is een Hollandsch boek te meer verschenen, en is dat in zijn taal Hollandsch ? Dan dient men bij de vertaling van den heer Priem even een ergernis weg te slikken eer men de zuivere taal en den goeden Hollandschen gang van de zinnen prijst. Want dan wrokt men, dat een vertaling, waar op elke bladzijde de onvertaalde woorden uitspringen, waar soms heele zinnen onver taald staan, waar dientengevolge de malste verwarringen als met opzet bijeengezocht schijnen, dat zulk een werk kwalijk ver taling kan heeten. Men schrijve dan niet op de titel vertaling" maar immers liever gedeeltelijk vertaalde roman" ! Waarom Vogeesche boeren elkaar moeten toespreken met trompeeren" en excuseeren", waarom nourice", caisse d'épargne", cuisinière" onvertaald moesten blijven; waarom slopwoordjes als tiens", eh bien", hein" (Hein !) zóó moesten blijven staan, is wat vreemd. Toch niet ter verlevendiging van het plaat selijk karakter 1 Een boer, al is hij een Vogeesche bergbewoner, moet boer blijven, en dat is hij niet, kan hij niet zijn, wanneer hij, vertaald in htt Hollandsch, na eenige zeer krachtige boersche zinnen, zich aldus uit: Franschen zijn we, <*e vrais Frangais wel verdomd, en als de c/airon inaar eerst voor revanche blaast, leggen wy den monsieur in zijn groene jas het eerst op den rug..." Mathijs zette zich in postuur en herhaalde : De vrais Francais sacréfromage de Brie." Het is Jammet, dat het in dit vertaalde" boek wemelt van zulke zinnen l J. F. iiiiliiiiiiluiililiiiniiiiiimiilillllillluiiMllimiMiliiiiiiiitiiiM ofnazzonbiw ?HllllllllliiillilllimillMllllllllllllllMUIIIIIIMIIIIMIIIllllllMIIII DielscL Meermalen wordt in Neerlandia" het maandblad van het Algem. Nederlandsch Verbond'. gesproken van de Dietsche taal en den Dietschen stam en zelf gebruikte ik ook meermalen deze woorden. Ik voldoe hierbij tevens aan een door enkelen aan mij gericht verzoek om een verklaring van Dietsch te geven, welke ik ontleende aan Buddinghs Dietsche taal en poezy" (1859). Terwijl de Duitschers met of omtrent 1150 het oude tijdvak hunner poëzie afsluiten, dat wij uit hoofde van afkomst, taal- en staats betrekking (Nederland was een leen van 't Duitsche rijk) met hen gemeen hebben, begint ook hier voor de Nederlanden een nieuw tijdvak, dat der eigenlijke Dietsche taal en letterkunde. Gelijk de algemeene geest des tijds mede bracht, had men zich^in de 10e en lleeeuw ook in de Nederlandsche kloosters met latijnsche bearbeidingen van volkssagen, epos en dierfabel beziggehouden. AVy noemen slechts den door Menéen Grimm uitgegeven Isengrimus en Reinardus Vulpes van Magister Niardus, welke beide,eenen vrijen, onaf hankelijken geest ademen, 4*e k der ontwikkeling der eigene taal voordeelig moest zijn. Deze vrije geest was het, waarin in het volgend nieuwe tydvak, van 1150?1250, de kiemen eener rdfeer op zich zelve staande, eigene taal, krachtig ontwikkeld werden. Omtrent het midden der 12e eeuw drong in onze noordelijke Nederlanden deze vrije ontwaakte volksgeest door, die zich in meer dan n spotgedicht, aanvankelijk nog inde Kerk- of Latijnsche taal, maar weldra ook in de volks- of Vietsche taal, lucht geeft; terwijl de dialecten zich met toenemende zelfstan digheid des volks, meer en meer van den algemeenen taalstam. als eene eigene taal, afscheiden. In Schwaben, het land der Hohenstaufen, als middelpunt, voorts aan den Bovenrijn, in Zwitserland, Beieren, Oostenrijk en Frankenland, ontwikkelde zich het Schwabiêche dialect tot eene eigene taal, door Grimm, en, na hem, ook door andere Duitscbers, als middel-hoogduitsche taal aangeduid; terwy'l aan een mid den- en nedtr-Rijn het door denzelfden taaigeleerde aldus genoemde middel-Nederduitsch ontstond, en nog lager, aan de monden van den Rijn en Maas, de eigenlijke Dietechetaal zich afscheidde, die zich uit het moeso-gothisch en later germaansch, regelmatig en op eene organische wijze voortontwikkelde. Wat men door Dietse, gothisch Thuida, oud-hoogduitsch Duitise (uit Diot) angelsakstisch Theodiie (uit Theod) te verstaan heeft, leert ons dezelfde Grimm, die daarvoor geeft: gentilis, gentilitum, popvlaris, vulgaris, d. i. Volkstaal. In dien zin geeft Otfried, thiot voor gens, poputus, b.v. Kristinaz-thiot: het christenvolk (I. 12. 31). Men noemde deze Dietsche taal (volkstaal) zoo, gelijk het schynt, aanvankelijk in tegen overstelling der Latijnsche of kerktaal, later, toen ook andere afzonderlijke dialecten zich meer en meer ontwikkelden, of toen andere talen in deze en in de zuidelijke gewesten door drongen, ook in tegenoverstelling van andere talen, b.v. het \\alsc. Met de toeneming der meerdere zelfstandigheid en kracht des volks, werd het Dietsch ook in tegenoverstelling van het Duutsch (Hoogduitscb), ook zelfs in tegen overstelling van het Vlaemsch, aan de eene zijde en het Lank-fries, aan den anderen kant zoo genoemd, welke la- tste taal zich meer aan het Angel-Saksisch aansloot. Nemen wy het Dietsch als een ontwikkelde tongval (dialect) van de algemeene Nederduitsche taal, dan treedt het ook als zoodanig op tegenover het Duutsch (aan den middelrijn), het Vlaamsch in de beide Vlaanderens, het Brabants in N. en Z. Brabant en zelfs het Zeeuwsch in Zeeland. Al die dialecten waren, ten tijde, toen Van Maerlant in het Dietsch schreef, duidelijk en bij name van elkander onderscheiden. Men moet om de rime souken Misselike tonghe in boeken: Duuts, Dietse, Brabants, Vlaemsch, Zeeus, Walsc, Latijn, Griex en Hebreeus, Om vray thoudene rijm en zin. Ook hier staat dua het Di-etsch tegenover DmitSfh (Duitsch), Brabants, Vlaemscli, zelfs Zeeuwsch en men moet derhalve het eigenlijke boeken Dietsch tot Holland, meer bepaald tot Zuid-Holland, waartoe ook het eiland Voorne behoort, beperken : zoo althans ten tijde van onzen Van Maerlant, en, in zijne eeuw, toen de steden en plaatsen, Maerlant, Voorne, Dordrecht, het Westland (Polanen, Naaldwijk), Delft, Haarlem, Egrnond, OostVoorne, Schiedam en Hillegaersberi, zelfs Utrecht enz. bleken te zijn de woonplaatsen der beoefenaars en aanzienlijke bevorderaars der Dietsche taal en letterkunde. FKEIX OUDSCHANS DENTZ. London, Louwmaand 1900. NIEUWE UITGAVEN. Clarenbeek, Huis van verpleging, opvoeding en onderwijs voor achterlijke kinderen te Apeldoorn, onder leiding van P. C. van Brussel en I. van Brussel?Van llaariem. Apeldoorn, J. H. Steghgers H.J.zn. De H are Jozef, doorFEMX HAGEMAN, No. 193 van Warendorf's Novellen Bibliotheek. Am sterdam, Van Holkema A Warendorf. Sckrts eener critische. geschiedenis van het sub stantiebegrip in de nieuwere wijfbegeerte, door dr. P. H. RITTEK. Leiden, voorh. E J. Brill. Lichaiimxoefeni'ngen en voiksweerbaar/teid,tiooi J. J. DE RuuTEH .Ir. R'dam, M. Boogaerdt Jun. Het ongettekende stuk, van mr. H. FIGSES c. s. Een politieke onthulling door T. H. Voorburg, Drukkerij en Uitgeversmaatschappij. L. H. A. DBABBE, De Sluier. Amsterdam, D. Buijs Dzn. Hilliyenlei. Een roman van GUSTAV FRENSSEN. Geautoriseerde uitgave, verwerkt door dr. C. D. SAX. A'dam, Van Holkema & Warendorf. Wet tot regeling van het lager onderwijs met bijbehoorende Kon. besluiten en reglementen, benevens een historisch overzie rit door W. SWIJNBNBÜKO. Groningen, P. Noordhofl. J.J.BIUSING, jHttnti f handel. 8-GRAVENHA.GE, iolenstmt65.654eii6l doderne Schilderijen, Aquarellen en Gravures. MODERNE MEUBILEERING APARTE MODELLEN ^.^ ontwerpen, eigen fabrikaat, bij onze ensembles wordt steeds op artistieke kleur en combinatie gelet. Billijke prijzen.-!- -t--t--t~-t--»-4-+-*-+. Stalen en Teekeningen op aanvrage. Levering franco met garantie. ?<- ?»Vraagt onze speciale prijscourant voor Kantoor-Meubelen. PHOENIX Meubileer-lnrichting 234 Spuistraat,76Damrak, Amsterdam Panorama Amsterdam, Plantage in de Jtunstzaat» Tentoonstelling van origineele Teekeningen van de Simplicissimus. Toegang ?vrij. Js. VAN G1NKEL ===== ZEIST === FABRIKANT VAN KUNST-KOPERWERKEN IN OUD-HOLLANDSCHE MODERNE- EN ANDERE STIJLEN 5TEENDRÜKKER1J ET1KETTEHFABRIEK ARNHEM TtlEPHOON 970 J. . DE fiBAAFF-lran. Ouden Engireg 18. AmSTERDAffl AARDEWERK Efl TEGELS BEEÜDEN, YASEN »%JABDINIEKE8 TEGELSCHILDERIJEN ENZ. ? MUSEUM GRISAXT1, EOKIN 06, (Stille *&*), AMSTERDAM. . Toegang vrij. D RKSCHNflBEL <L.0. O C M E "S OP KOPER EN ZINIS Gt&°(JW..FELIX MERITI5" t\EIZER5GRACHT-32<t TEL. 2SQ7 Neêrlamds Oude Kunst. 12 Etsen van WILM STEELINK. Met Tekst van J. F. VAN SUMEREN, Bibliothecaris te Utrecht. - ?12.50. Deensche Kunst. Groote collectie van Kunstvoorwerpen uit de onderstaande fabrieken: Koninklijke Forceleinfabriek, Faiencefabriek Aluminia", Terralit" Fabrieken, Koninkl. Hof Terracotta Fabriek P. Ipsens Enke, alle te Kopenhagen. Onze kunstzalen zijn dagelijks geopend van g?5. CHABOT ft ALBERSL Interc. Telefoon 6519. Singel 164. MARMEREN SCHOORSTEENMANTELS G. & J. COOL. AMSTERDAM. ROTTERDAM. UTRECHT. BLOEMGRACHT 77 OELFT5CHESTRBAT6I BltTiTRlfAT 30

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl