Historisch Archief 1877-1940
No. 1498
DE A M S T E R D A M M K U WEEKBLAD VOOR N E l) K R L A N I).
Grafmonument Tan Dr, Scnaepan.
Aan Het Centrum, dat ons in de gelegen
heid stelde een afbeelding van_het Graf
monument van dr. Schaepman te geven,
ontleenen wy het .volgende:
Door de edelmoedige ssorgen van Mgr.
den Aartsbisschop van Utrecht en door
de kunstvaardige hand van onzen
Nederlandschen beeldhouwer Pier Pander, is
het grafmonument van dr. Schaepman, op
het Duitsche kerkhof bij St. Pieter te
Rome, thans in tweede, aanzienlijk ver
beterde uitgave voltooid."
* * *
Een Duitsch hekeldichter heeft eens
lat doch die beste Kritik vonder Welt,
Dass statt was ihm nicht gefallt,
Einer was eigenes, besseres stelt."
Aldus begreep het de Nederl. beeld
houwkunst, hier ter stede zoo waardig
vertegenwoordigd door Pier Pander. Toen
deze van Mgr. den Aartsbisschop de
vereerende opdracht ontving om een andere
buste van dr. Schaepman te modelleeren,
zette hvj, de stoere Fries met zijn helderen,
onbevangen blik op menschen en dingen,
zich terstond en on verpoosd aan den arbeid.
De kunstenaar bij Gods genade moest
eerst dr. Schaepman, den dichter en
redenaar bij de gratie Gods, den gewel
digen paladijn, den verzienden, energieken
staatsman, den alles opzij dringenden en
toch allen om zich scharenden organisateur,
leeren begrijpen Voor Pander, die slechts
n enkele maal den Doctor persoonlijk
had ontmoet, was dit zoo moeilijk niet.
Integendeel, het prikkelde juist zijn
kuntftenaars-ambitie, om zich van Schaepman's
grandiose figuur een getrouwe en duidelijke
voorstelling te vormen. Uit eigen her
innering, uit geschriften van en over den
ontslapene, uit mondelingemededeelingen,
vooral uit nog bestaande portretten.
De redelyke ziel komt uit zijn tronie
zwie(ren,"
zou Vondel hier getuigen over de beeltenis
van dezen Nederlandsen-katholieken dich
ter, die hem in veelzrjdigen aanleg, in
echt-roomschen zin vooral, in ontembaren
kamplust voor hetgeen beiden lief en heilig
was, tot dusverre nog hel meest nabij
gekomen is. En dr. Schaepman-zelf ik
ben er tamelijk gerust op zou ongetwij
feld, indien hij dit zijn marmeren borst
beeld nog had kunnen zien, tevreden
zjjn geweest, nittermate voldaan over dit
kloeke werk van een Nederlandsehen
kustenaar."
* *
Aan Pier Pander onze oprechte huideen
dank. Mag hier niet terecht een majestueus:
onze worden gebezigd ? Immers, de tallooze
vrienden en vereerders, die in het vader
land tot dr. Schaepman bewonderend
opzagen, sluiten zich eenparig bij dit
hulfle- en dankwoord aan, wijl het den
landgenoot-kunstenaar geldt, die ons aller
onvergetelijken woordvoerder en leider,
op diens afgelegen rustplaats in de Eeuwige
Stad, een nu waardig monument hielp
oprichten en diens genialen priesterkop naar
waarheid vereeuwigde."
* *
*
Schreef aldus Rornanus, een te Rome
vertoevend Nederlander, in het Centrum, de
correspondent van de N. Rolt. Crt. laat zich
als volgt uit:
Het bas-relief in profiel verleidt beel
dende kunstenaars dikwijls tot het maken
van een munt op levensgrootte. Pander
heeft dit gevaar kloek en zelfoewust
vermedeu, en is toch niet in het andere
liitiiilMiiitfiiiiHiimMuiiiilMHiiiiiriMiiiiiimiiiiiiinMilMiiiiiliHmmiiii
Tentoonstelling f. B. TnolenRott. KnnsUring,
Het ware 't tegendeel van mijn gewoon
te de fouten niet te zien in 't werk of in
sommig werk mijner vrinden. Schoonheid
is in deze gedingen altijd de eerste, dan
volgt de ?vrindschap wanneer ge kritisch te
spreken dient over werk. En de meerlin
gen van anderen, hoe dikwijls gebaseerd
op ijdel zien inderdaad zoo ze zuiver be
doeld zijn of in hun enthousiasme namen
noemen er ver weg ze laten me mis
schien, te veel, lichtelijk onverschillig.
Maar ik voel iets dat me tot verzet brengt
in het artikeltje in de Rotterdammer: wijl
het niet hartstochtelijk tegensprekend maar
moedwillig-kleineerend is. Ik kan het ar
tikel door juffrouw Marius te bedachtsaam
vinden er is tegenwoordig ten neiging
waar kleine angst voor flaters schuilt
om over schilderijen te spreken in
een opeenstapeling van zorgzaamheden als
of kritiek-schrijven geworden waar: hc.t
maken van notarieele actes met vele ter eenre
zijde, ter andere zijde, en niet een stem harts
tochtelijk sprekend over andere Levenden
maar het is een meening, en er zijn redenen
van beoordeeling in. Het artikel in de Rott.:
Het is of de schrijver den weg niet zag, en
in ongerustheid, zich zwak voelend ja,
moedwillig kleineerde. Juffrouw Marius
zag het schoone schilderij de Stal niet voor
bij (No. 57 Schuur) een bizonder schilderij
op deze tentoonstelling, noch het
vastgedegene, wat beïnvloede, toch eigene, Molens
{No. 5) een der meest geziene schilderijen;
de Rotterdammer noemt deze niet, de Rot
terdammer noemt sommige der kinderpor
tretten niet waarbij er zeker een paar zijn,
die, goed, beter zijn, meer van een schilder,
meer schoonheid van wat ooit Haverman
maakte (of zag de berichtgever No. 50
niet of het kleine kindje en profil) het
zijn stukken waarop totaal niet past de
jonge juffrouw-opmerking: dat de schilder
aardig opmerkt", die hoe wel misschien nog
goed bedoeld, hier neerzettend gebruikt
wordt.
Het is mij een genoegen ten eenenmale
van inzicht te verschillen , au fond, kan
het artikel me niets schelen: het is geen
artikel om over te vechten het mist het
reëele zien van deez tentoonstelling (zie de
genoemde zaken met de erbij gelegde opmer
kingen) maar ik vind den toon onzuiver
Hoewel deze tentoonstelling voor wie het
niet ter dege kennen, slechts een gedeelte
lijk inzicht geeft in het werk van dezen
werkelijken schilder bevat het toch schil
derijen van 1881 ongeveer, tot in de laatste
jaren, in het laatste jaar. Het heeft me
hier, deze tentoonstelling rondziend ge
troffen, hoe een diepgaand verschil er is
tusschen een schilder, werkelijk schilder,
en diegenen die meer of minder habiel met
verf omgaan. Het is een ken-merk. Het
kan met angstige woorden ontkend worden
maar het is niet te loochenen. Men kan
uiterste' vervallen van het hout-relief, dat
tot op halven diame:er gaat. Het vraag
stuk is hier voorbeeldig opgelost. Aan den
beitel is vrij spel gelaten en het is geen
schilderkunst, of eene doorgezaagde buste.
Vleezig en krachtig de heele kop, met
een lagen krans van week haar. De ronde
lijn van de kin het eenige wat den
pater-goedleven verried buiten het postuur ;
de energieke partijen van de jukbeenderen
en de wilspluoien om den mond, de stoere
neus, ??bossen van wenkbrauwen, de oogen
miiiiiiHUimniiiiMiiiHiimiiiiMinniiiiimiliiiMMiiiiMMiiiiiimiiiiiimiii
door velerlei machinaties een schilder ont
nemen waarop hij recht heeft maar
het zet tot glimlachen. Kr zijn schilders
die het tijdens hun leven moeten hebben,
door relaties, en wijze van ageeren, die
niet van een kunstenaar zijn er zijn de
anderen die schilderen, en Vier roem is
als een groeiende plant, die groot wordt.
T holen is een der icerkrlijke schilders, J lij
heeft het kenmerk dat vele anderen missen;
en dat zéin hem ziend listiglijk trachten
te verduisteren maar moeten zien. Hij
heeft de /tuin eigen kleurgroepei'ringen die
oorspronkelijk' zij» f il /tij /teeft, u'anneer
hij teeki'iif, een eigen uitdrukking in zijn
lijn. Deze beiden constateeren het kenmerk.
Verder is hij te karakteriseeron doordat bij
hem nooit iets nninne//. De composities
zijn hecht, de kleuren-verhoudingen van
de gewaagdste onderwerpen buitengewoon
zuiver. Hij heeft een eigenaardig behagen
in een zeer gecompliceerd gegeven hij
heeft dingen geschilderd die van een oor
spronkelijkheid' zijn en van een bizondere
zuiverheid die zeer nauw luistert, want
n verhouding mis en het gegeven was
als bouw totaal weg (bv. Bouwerij). Dit
zijn eenige algemeene opmerkingen vooraf.
In de eerste jaren, de oudste schilderijen,
vindt ge den invloed van (iabriel. Zie bv.
5. Molens, waarin het rechtsche gedeelte,
in de wijze waarop de takken van de struik
geschilderd en het nauwkeurig behagen in
den vorm van een paal ge den invloed
vindt van den leermeester. Uit dezen tijd
zijn ook een paar nog niet breed geziene,
klein behandelde schilderijen als No. G
Boomgaard. Toch is 5. Molens al een
respectabel bewijs van een
schildersvaardigheid die het schilderzijn aanduidde, toen
reeds. Uit '85 is de sparreboom" een
boom staand onder eeu lucht vol wolken,
op een hei, die vooral in de groenige grij
zen van de lucht sterk is. Uit den zelfden
tijd zijn de kraaien op een land neerge
vallen uit een mistige lucht, de luchtige
aquarel Speelplaats". Omstreeks 88 zijn
de Zanderijen en de twee vroegere por
tretten 16 en 17 van een jongen, en van een
meisje, en de slachthuizen. No. 21, de groote
/anderij is een belangrijk werk; het bevat
de eigenaardige groote schaduwpartijen die
hij gaarne ziet in deze gegevens en een
goed gedeelte ervan is zooals de lucht
staat over de duinen: het fijne, verband van
de atmosfeer en de zandhoogte. Deze dingen
zijn met een gemakkelijken toets geschil
derd. De Melkinrichting" vooraan de groote
koperen kannen, en in een verder vertrek
de kerels met de ijlkleurige kielen alles
in een fijnen grijzen toon, is een type van
een bepaald aantal werken door Tnolen
waarin hij een eigen grijsheid heeft naast
die van Mauve. Van ae beste schilderijen
hier ter tentoonstelling zijn het slachthuis,
de slagerij. De beide schilderijen zijn een
interieur van een slachtplaats. Op beide
hangen de gehalveerde beesten aan de
klein en scherpzinnig turend, achter het
brilleglas; een modelévan voorhoofd en
bersenkas, dat een gedachtenzwaar hoofd recht
doet; de tegenstelling van het gedrongen
proiiel en den weidschen schedel en toch
in alles de projectie in plastiek van eenen
kampioen van de kerk, een Koomschen
kop, zooals van Eyck ze nog niet kende
omdat het ultramontanisme ze nog niet ge
maakt had, een echten Hollander onder
den decoratieven hoed van protonotarius
apostolicus."
balken op. De muren rondom zijn rood en
grijs. Door een open deur ziet ge een zon
verlicht huis. De kleur hiervan is zeer oor
spronkelijk. Alles is in een eenigszins gelen
toon geschilderd. Van een bizondere be
koring is in Slagerij (no. 22) b.v. het rood
links van den muur tegen het grijs aan.
Ken zwarte huid geeft zijn doffe kleur te
midden der andere roode en gele etc. en
maakt het geheel rijk. De atmosferische
toestanden zijn bizon Ier goed geobserveerd,
evenals in het slachthuis (no. 20) met de
zwarte kat over den drempel naar buiten
gaand. Ik vond deze schilderijen beter dan
het bekend Dokterskoetsje, staand in de
besneeuwde straat, daar iiierin de kleuren
tam zijn. Van een fijne levendigheid
is ook de aquarel iciiilervermauk". Vooraan
sneeuwigijs waarin de figuren zich bewegen,
impressionistisch gezien, en dan op den
achtergrond onder winters wit-blauwe
lucht een aantal doodnuchtere huizen, maar
van een zoodanige juistheid en smetteloose
zuiverheid van zien dat het geheel met zijn
ruime atmosfeer wordt tot een zooals altijd
fijne aquarel, l'inkeit (no.28) op't strand lig
gend herinnert door het gegeven ook des
noods, in zijn zwaarte aan een .1. Maris. Dan
komen achtereenvolgens: no. 32 Doodbeest,
een aantal kerels als beestige insecten een
huid afhalend van een dier dat zijn pooten in
de lucht steekt met de felle, ziek-roode
kleuren van het lijf, een grootseh gezien
werk onder zijn schilderijen ; X<>:i* kantoor,
met de welige reflexen op de tafel. Verder
Speelplaats en de Portn-tli-H. Ik schreef' aan
het begin van dit opstelletje dat deze portret
ten van kindereu mij beter bevielen dan die
door Haverman gemaakt waren. Kr zijn
hier ei'it paar portretten bij dit' nis kunst
werk, door kleur en licschonieing cnn de
beste k itiilct'/ioi'f/'effen ~tjiï>n llolluiid in
dezen lijd geschilderd, zekoi' cnn de beste.
Ook door kun klun: Is het Portret ( No. 25)
van de Moeder der Marissen een eerbiedige,
aandachtig neergezette kop van de moeder
der 3 Schilders, en dunkt mij het type
gansch gegeven, van groote bekoorlijkheid
zijn mij de No. 41, No. 42, Xo. 50, Xo. 5(i, No.
49, No. 41 (uit 92) stelt voor een kind en
profil gezien, (links profil) zittend in een
kleine rieten stoeltje tot ongeveer borste
hoogte. Tegen een grijzen fond. 't Haar is'
blond. De kinderlijkheid van het gegeven
is hier op bizonder aandachtige wijze in
de fijne kleuren aangegeven. No. 42 is
een ' portret tegen een bruin fond het
meisje gezien en face. Ze heeft een zacht
gele jurk aan. De expressie der oogen,
en het geel der jurk welig, zijn op een
eigenaardige losse manier geschilderd.
No. 50. Een ander meisje tegen weer een
grijs fond. Ken grijs-blauw schort aan, een
donkerblauwe jurk. Door het licht heeft dit
portretje op de tentoonstelling iets
witachtigs wat het anders niet heeft. De nauw
keurige verschillen van het grijs van den
fond en van de schort en het gezicht met
bruin haar er rond, de gansche bouw van
dit schilderij: het meisje en face in het
rechter gedeelte van het schilderij en het
oog kijken, maken met de kleur dit
tot een der beste No. 56. Zijn t wee meisjes
op een sofa een liggend, de andere in een
hoek zittend (uit 95). In het donker gekleed.
De sofa rood. Beide met een boek. Het is
als van een zuiveren franschman, zoo
degelijk in zijn kleursamenstel. No. 54.
Uitzicht. No. 55. Gieters. Van de twee
schilderijen der honden is dat met de gele
rechtop en de donkerder liggend niet het
knapste maar het meest atmosferisch.
De boineerij (uit 05) is voor velen, schijnt,
een schilderij om niet overweg mee te
kunnen. Het is door het geval. Het mist
de z.g.n. gew.one schilders-poëzie, en het
mist de gewone bouw van een schilderij.
Het is een der eigenaardigste dingen
hier aanwezig en juist dit missen van gewone
manieren van een schilderij maakt be
langrijk. Het duidt aan: de oorspronkelijk
heid van Tholen, zijn zuiverheid van zien en
deze i* niet gering, zijn vermogen om over
weg te kunnen waarmee, anderen het niet
zouden kunnen. Huizen, een planken keet,
haast vlak van voren, lui die werken, en
die steenen dragen, zonlicht, daarachter
het meest nuchtere huize-aanzicht onder
een weinig sprekende lucht. En niet tegen
staande al deze moeilijkheden, een schilderij
fijn, zuiver van waarde, hecht van bouw,
waar niets in ,2örammelt No. 62. Piet Meiners,
biljard spelend: een interieur in een oude
villa, de biljardkamer, door het raam op
een gele wei ibotballers, de schilder, witte
jas, wit vest een sigaar rockend, de wolken
er voor hem hangend, een spel van allerlei
reflexen, een luchter boven een nuchter
groen biljard; eveneens een bewijs van zijn
kennis. Uit '92 is nog de gele boom staand
tegen wittrillende blauwe lucht, een rijke
kleur geel en lichtblauw, in de lucht alle
gloed van den herfst toch kon misschien
de kleur niet zwaarder zijn maar met nog
meer innerlijkheid, volheid, in de uitvoe
ring. Omstreeks 1900: Herberg, met het
figuurtje buiten stappend, Miljard van een
kalme immer meer aandoende zuiverheid,
de l'ajiiernitili-iis bruinpaars haast met enkel
het blauw of het rose van een paar ruiten
erin. Deze papierfabrieken zijn van de beste
schilderijen, door wijden bouw en gevoelige
nuanceering van de eene kleur: door uit
drukking van het licht in zoo'n vertrek.
Ik vergeet nog uit '!)3: nu. /.-> Elburg een
harmonie van rood der huizen,
lichtzalmrood tegenover een gele lucht ook gezien door
de poort aan het eind der straat en daar
boven uit; een notitie maar met een vlooien
van lucht rondom alles die liet bij doet
blijven. Omstreeks 1900?03 komen de
gezichten op de Zuiderzee: 'l'ltnlfii is ren
buitengewoon schilder can icater Ino. 80, 81,
86) de twee slagerijen 87 eu 9(1 maar nu
vol van rooden, rio. 95, 96, 97, 101., het
charmeerende no. 93; 92, etc. Toch is er
nog een schilderij Schuur' dat ik lest
noem, wijl in sommige opzichten best.
Ken schuur, groenig, open deur waarop een
kip zit, met een vrije deftiglieid geschilderd,
met een ruime zwaarte van schilderen,
die zeer zeldzaam is. Saam vattend mijn
oordeel: een oorspronkelijk schilder run.
allerlei gegevens, run- een langzaam icerkcnde
bekoring, soms niet poignani genoeg (door
te ceel er op zitten werkens), soms niet zoo
weidsch en vol als hij vermag: eenpersoon
lijkheid.
Remtadt in flocmnenteii.
Dit' Vrkvmleti ulier Hcmlramlt (157ö1721).
\eu herausgegeben und commentirt
von Du. C. Hoi'sTKiiK DK GKOOT.
Martinus Xijholf, den Haag.
Allen die belang stellen in Kembrandt's
levensloop en lotgevallen, zullen den uit
gever van dit boek dankbaar zijn. Even
dankbaar zijn zij hem daarvoor die, reeds
bekend met al wat men over den Meester
in de oude paperassen heeft opgediept, die
gegevens dikwerf noodig hebben bij hunne
geschriften of verdere onderzoekingen. Want
nu was het steeds een oneindig gezoek.
Overal stond iets in over den schilder: in
Vosmaer, Scheltema, hoofdzakelijk in
UudHolland. maar in hoevele artikelen! bij
Sandrart, Hoogstraten, Houbraken, de l'iles,
Baldinucci, ja waar niet al!
Thans vindt men alles beknopt bijeen,
chronologisch geschikt en met een sobere
maar soms zeer nuttige commentaar er bij.
Door het inlasscheii van onuitgegeven be
scheiden, voornamelijk uit oude inventarissen,
wordt er toch nog eenig belangrijk nieuws
aan het vele dat reeds over onzen grooten
schilder aan het licht gebracht werd, toege
voegd Dezelfde tekst (met gelijke afwijkingen)
als die dit deel der (2'iellenstudien zur
Hollandischen Kunstgeschicbte" behelst, gaf
de schrijver als slot van Bode's groote werk
van acht folio deelen een zoo kostbare
publicatie dat slechts enkelen zich die kunnen
aanschaffen. Met des te grooter ingenomen
heid begroeten wij dus deze betrekkelijk
goedkoope editie bij Martinus N ij h off.
leder die nu zelf liet eigenaardige genot
wil smaken de soms zoo trellende, ja aan
doenlijke documenten over Rembrandt te
lezen, zóó als zij in onze Archieven begraven
liggen, neme dit handige boek ter hand.
Daar leze men de stukken over Hembrandt's
schilderijen over de Nachtwacht wat
men hem er voor betaalde de testamenten
van Saskia, van Titus, van zijne trouwe
Hendrikje, het allermerkwaardigste Contract
waarmede die brave vrouw met Titus
Rembrandt voor de nijpendste zorgen kon
behoeden, die aandoenlijke acte, waarin ver
haald wordt, hoe (je oude vrouw, die den
schilder in zijn laatste ziekte bad opgepast,
op de vraag: is er geld in huis ? antwoordt:
Neen en nog zoo heel veel meer, wat toch
eigenlijk ieder, die werkelijk belang stelt in
onzen grootsten kunstenaar, moest weten.
Mij dunkt, het zal niet lang duren of de
iirma Xijhoil zal een tweeden druk ter perse
hebben.
A. BRKDIUS.
breiding oer Rijks-Academie voor beeldende
kunsten".
Het kau natuurlijk niet in mijne bedoeling
liggen het opstel punt voor punt na te gaan,
om de eenvoudige reden dat de vergaderzaal
der Rijks Academie van beeldende unsten
eigenlijk de aangewezen plaats is voor een
dergelijke gedachten wisseling.
Maar nu de heer C. L. D. zijne in7,ichten
heeft meenen te moeten publiceeren, acht ik
het noodig te wijzen op eenige onjuistheden,
die door deal te vluchtige behandeling van het
onderwerp allicht tot misvattingen aanleiding
kunnen geven.
Wanneer de heer C. L. D. zegt: Met welk
materiaal ik nu teeken of schilder, komt er
eigenlijk niet op aan" dan is het mij niet
zeer duidelijk welk verband er kan bestaan
tusschen deze methode van onderwijs en de
beperkte ruimte in het gebouw der
RijksAcademie; die moeilijkheid komt meer voort
uit het steeds-wisselende aantal leerlingen en
heeft niets te maken met de beginselen
volgens welke het onderwijs gegeven wordt.
Evenmir is het mij duidelijk waarom de
schrijver, die kort te voren spreekt van het
zér kleine budget voor de leermiddelen,
intusschen verzuimt te vermelden dat de
voor de studie van het menschbeeld aange
wezen leermiddelen (gips-afgietsels en fevende
modellen) steeds, zonder eenige belemmering,
ter beschikking worden gesteld
Het is wel mogelijk dat de hierboven
aangehaalde meening recht van bestaan heeft,
maar dan moet zij worden begrepen als de
persoonlijke zienswijze van den heer C. L. D.
en niet als het uitgangspunt van academisch
onderwijs.
Ik kan toch bezwaarlijk aannemen dat het
onderwijs :ian onze academie zóó mag worden
verstaan; behalve dat Reglement en Pro
gramma hieromtrent zekere aanwijzingen
geven, ligt het voor de hand dat de ateliers,
door de hoogleeraren in gebruik voor de
uitvoering hunner werken, met geen andere
bedoeling werden afgestaan dan om de
praktijk van het kunstvak een rol te doen
vervullen bij het onderwijs. Inderdaad,
het zou onredelijk moeten worden ge
noemd, wanneer de leerling, na volbrachte
studie, na verschillende examens, na omgang
met leermeesters, nog verplicht zou zijn om
bij een werkman de grondslagen van het vak
te gaan aanleeren, terwijl de school-zelve de
beste gelegenheid biedt.
Als de heer C. L D zoodanige gevallen
weet op te noemen, dan wijst dit op onre
gelmatigheden die behooren te worden voor
komen en als aanleiding tot correcties niet
onbelangrijk zijn. Waar door den schrijver
het onderwijs in de schilderkunst eeea wordt
aangestipt, vergeet hij dat ook de
hoogleeraardirecteur hierbij moet worden genoemd (de
leerlingen die afzonderlijke ateliers hebben,
staan onder zijne leiding).
Sprekende over graveerkunst meent de
heer C. L. D. te moeten betwijfelen of ook de
houtgravure hiertoe behoort; voor dezen
twijfel bestaat geen grond omdat koper
gravure, houtsnede en houtgravure als zeer
verwante vakken mogen worden beschouwd:
hetzelfde soort werktuig,dezelfde techniek die
nen den kunstenaar als middel van uitdruk
king. Overdrijving zou het stellig zijn wanneer
voor de studie der houtgravure een of twee
bekwame houtgraveurs" aan de inrichting
moesten worden verbonden.
De heer C. L. D. maakt ons dan verder
bekend niet het feit dat de Weener academie,
na het vertrek van den graveur Jacoby, het
professoraat in de graveerkunst heeft opge
heven en dit voorval dient den schrijver als
steun voor de vraag of de graveerkunst aan
de academie moet worden onderwezen of
niet, een vraag die wel niets ter zake doet,
maar niettemin eenige overweging schijnt te
verdienen.
De klinkende informatie betreffende de han
deling eener buitenlandsche academie zou mis
schien wel van beteekenis kunnen zijn, indien
de lieer C L. D. haar ook terloops had willen
toelichten. Vooreerst dan zou het voor den
belangstellenden lezer noodii zijn te weten
of er bij het vertrek van den graveur Jacoby
kunstenaars waren aan te wijzen, die instaat
konden worden geacht de graveerkunst, naar
behooren, te onderwijzen; vervolgens, of deze
kunstenaars bereid werden gevonden om
zich met het onderwijs aan die academie
te belasten.
Wanneer er geen kunstenaars waren, die
voor dien werkkring in aanmerking kwamen
of wenschten te komen dan is genoemde
academie wel genoodzaakt geweest het ambt
voorloopig op te heffen, bij gebrek aan goede
meesters.
In het tegenovergesteld geval (dus wan
neer eenige graveurs zich wél beschikbaar
hebben gesteld) zou het ongetwijfeld leerzaam
kunnen zijn, na te gaan welke bizondere
redenen het Bestuur der Weener Academie
kan hebben gehad om van deze krachten
geen gebruik te maken voor het onderwijs
en welk beginsel zich ertegen verzette.
Dan eerst kan het nuttig zijn dit feit als
voorbeeld te stellen.
De commissie van toezicht op de
RgksAcademie van B. K. en de directeur dezer
instelling dus de eenige autoriteiten die
door den minister tot het geven van adviezen
in deze gemachtigd zijn hebben blijkbaar
geoordeeld dat de opheffing van dit leervak
niet wenschelijk en niet noodzakelijk was.
Terwijl de Weener academie zich waarschijnlijk
tot eene opheffing gedwongen heeft gezien.
Dit is het voornaamste verschil.
De heer C. L. D. kan weten dat voor be
paalde ambten ook bepaalde eischen werden
gesteld. Zijn verlangen naar geconcentreerd
onderwijs en zijne persoonlijke opvatting van
vak-onderwijs zouden wellicht gelegenheid
kunnen geven tot voor te stellen wijzigingen,
in lien de inzichten van den geachten schrij
ver ook werden gedeeld door hen, die met
het geven van vak-onderwijs aan de Rijks
instelling zijn belast.
Den heer redacteur dankende voor de
plaatsing,
Met de meeste hoogachting
Amst., 8 Maart 190U P. DUPONT.
0?er net onderwijs aan fle Rüls-Acaiemie
Tan beeldende nosten,
Geachte Jteer Redacteur,
Gaarne zou ik enkele opmerkingen willen
maken na lezing der beschouwingen van den
beer Carel L. Dake in het Weekblad van 4
Maart 191)0 en getiteld Concentratie of
uit1)
De Intellectele Ontwikkeling in België.
Het onderwijs, de ontwikkeling en de
beschaving in Belgiëzijn nog niet dat wat
zij zijn konden.
Welke krachten, welke gaven, welke
talenten in liet volk der Belgen zijn, heeft
1) La Culture Intellectuelle de la Belgique
par Ch. Buis, Président d» Ia Ligue de
l'Knseignement, Bruxelles. Oscar Larnberty,
Editeur, 1905.