Historisch Archief 1877-1940
1499
DE AMSTERDAMIER
A°. 1906;
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Oza-cLer redactie v a. m. J". 3D IE IKI O O.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.05
Voor Indiëper jaar . ? mail 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/«
Dit blad u verkrijgbaar Kioek 10 Boulevard d«> Capacines tegenover li«t Grand Café, te Parija.
Zondag 18 Maart.
Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Dnitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
KUDOLF MOSSËte Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Ffennig.
INHOUD:
VA.5T VEEKE EN VAN NABIJ : Nederland
«a -&éVlamingen. Nederland tnssehen
Fwnakrijk en Buitschland. Eugen Richter, f.
FEUILLETON: De zwarte kat, door Jacob
Israël de Haan. KUNST EN HSTTEKEN:
Muziek in de Hoofdstad, door Ant.
Averkamp. Lithographiën van Fantin Latour
b.v. Wwseliagh, door W. Steenhoff. Dr. L.
B. Beunen, door P. J. van Eldik Thieme.
Copieerlust des Dagelgkschen Levens", door
^tejc. -Gattering. VOOR DAMES: De vrouw
«n de wetgeving, 4°r J- K. van der Veer.
ALLERLEI, door Caprice. UIT DE
WATUUK, door E. Heimans. Nieuwe
baksteenfabrikaten en hare toepassing, door J. H. W.
Lelioaan. Eembrandt-album, (Ingez.), door
C. L. Dake. Ons teekenonderwijs op dwaal
wegen?, (ïr>gez.), door H. van Breemen.
Penteefcenin», van H.G. Ibels. Een extra'tje
voor -ontwikkelde vacantiehouders, door
Vrouwke. Een uiterst slechte vertaling,
door N. J. Beversen. De vakvereeniging
en de ministers, (Ingez.), door B. v. H. D«
substantie, door mr. J. A. Levy. LondeH,
II. 1831. De tiendaagsche veldtocht, door
jhr. J. C. C. de Beer Poortugael, beoordeeld
door generaal Wüppermann. De
Bieboeren, door L. Smits, beoordeeld door W.
Pik. Beschouwingen van een onderwijzer,
door H. INGEZONDEN. FINANCIEELE
EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D.
Stigter. DAMRUBRIEK. - SCHAAK
SPEL. ADVERTENTIËN.
?HHmuHuummmmiuiiii
Nederland en de Vlamingen.
In De Vlaamsche Strijd wordt in enkele
regels de meening van den heer De Beau
fort weergegeven omtrent eene nauwe aan
eensluiting tusschen Nederland en België.
Gelijk men zich herinneren kan tvorden
. in het Januari- tós-artikel bezwaren ge
opperd tegen een te sluiten tolverbond,
en tegen een militaire overeenkomst, en
wat deze laatste betreft, ze schijnen de
Beaufort inderdaad onoverkomelijk.
De Vlaamsche Strijd voegt hieraan toe:
Wat ons hierbij wel eeniyszins be
vreemdt, is dat de heer De Beaufort met
geen enkel woord spreelit over de ver
drukking, die zijn stamverwanten, de Vla
mingen, vanwege de Walen te lijden hebben.
Als vertegenwoordiger der Nederlandsche
Regeering op het Congres te Deventer, heeft
hij daar toch, o. a. uit de rede van Mr.
A. Prayon-van Zuylcn, u-el het een en
ander over de ergerlijke toestanden hier
te lande kunnen vernemen."
De redactie van De Vlaamsche Strijd
zou dit in het geheel niet bevreemd heb
ben, als zij geweten had, dat deze zelfde
heer De Beaufort de eer heeft gehad
Nederland mede verantwoordelijk te stel
len voor de uitsluiting van do
OranjeVrijstaat en de Transvaal van de llaagsche
vredesconferentio. Destijds heeft hij het
niet beneden zich geacht een conferentie
te helpen bijeenroepen, die regelrecht een
elag in het aangezicht was van Nederlands
innigste stamverwanten en dat nog wel
te 's Gravenhage, in Ha,rer Majesteits
lustelot het Huis ten Bosch. De reclame voor
Nederland maakte hem tot een lakei van
den Czaar en tot een knecht van Enge
land. Van eenige liefde voor recht, van
eenig besef van nationale eer, van eenige
fierheid geen sprake. Van deze treurige
bladzijde uit onze diplomatieke geschie
denis rept men hier zelden; men laat
haar liefst ongelezen. Maar men.weet wel,
dat de v^edesconferentie niet Haagsch
gewee8t:',EOft zijn, als we een krachtiger
figuur tot j&inister van Buitenlandsche
Zaken hadden gehad, een die Wilhelmina
had durven beschermen tegen dezen ons
land en volk vernederenden dwang.
Dat men nu toch onder het
Kuyperkabinet juist zulk een diplomaat als
vertegenwoordiger der Nederlandsche
Regeering, naar een Congres zond, waar
de stamverwanten over hun verdrukking
spreken, het bewijst alleen hoe weinig
in' de hoogste kringen bij zulk een
afvaardiging aan ernst wordt gedacht;
ejn. wie zal er zich nu nog over
verjroaderen, dat de heer De Beaufort al
Mag vergeten is, wat Mr. A. Prayon
van Zuylen bij die gelegenheid heeft
geaegd?
" "Wig hebben in ons No. van 3 Dec.de
Vlaaien gewaarschuwd niet te trachten
naat, eea nauw verbond met Nederland.,
zoolang; de taalquaestie niet is opgelost.
In verband hiermede schreven wij:
,üii wat zou nu voor de Vlamen het
gevolg zijn, indien er iets ontstond, wat
op een verbond geleek, vóór het
Walen4081 «t zqs zoo duchtig vei sterkte veste
den aftocht had aanvaard? De vrienden
van de Franco-Belgische beschaving"
zouden meer nog dan te voren behoud
van hun bevoorrechte positie zoeken en
het koninkrijk der Nederlanden verbonden
met het koninkrijk België, zou met geen
mogelijkheid te bewegen zijn ook maar
het geringste te doen, wat op het
verleenen van hulp aan de verdrukten,
zij 't ook den meest-indirecten steun
geleek. De politiek zou zoo.,. correct"
zijn ... terwijl de franco-belgische be
schaving waarlijk wel eenige sympathie
zou vinden in onze politieke en diploma
tieke kringen met hun omgeving... De
zwakheid der tweetalige Belgen zou ook
hiermeerdan wenschelijkis zich voordoen.
En zoo zou het kunnen, en, naar wij
meenen, zeer waarschijnlijk gebeuren,
dat de Vlamen tusschen de
overheerschende Walen en hot correcte" Neder
land kwamen in te staan, en in de knel ge
raakten, en dat Nederland, dattotnuten
minste geen aanleiding tot klachten had
gegeven, hun wel eens reden tot nieuwe
bitterheid kon brengen.
Immers wat zal voor het toonaange
vend Holland, verbonden met het toon
aangevend België... in zijn
hoogheidsgevoel van supra-beschaafdheid, het door
opzettelijke vorwaarloozing verworden
Vlaanderen zijn?
Daarom eerst het terrein geëffend.
Geen verbond zoolang de Walen zullen
blijven tyranniseeren. Waar de volkomen
verzoening van Walen en Vlamen op
zich laat wachten, kan een toenadering
van beteekenis n voor de Vlamen n
voor ons Hollanders niet anders zijn, dan
?het steken van de hand in een
wespenmest. Al meent men dan ook, dat er zoo
van die kleine indirecte voordeeltjes zijn
te behalen, welke als zeer belangrijk
worden voorgesteld, maar op het totaal
van de rekening niets uitmaken."
Het is waarlijk niet de houding van
den heer De Beaufort alleen, die ons
het bovenstaande weder in gedachte
brengt.
Een ander oud-Minister heeft evenzeer
zijn licht doen schijnen: de heer De
Marez-Oyens in de Revue de Belyique ?
in een uittreksel daarvan in Land
en Volk kon men het volgende lezen:
Wij moeten elkander beter leeren
kennen, elkanders instellingen
bestudeeren en het goede aannemen. Vertegen
woordigers van Nederland en Belgiëop
literair, economisch en politiek gebied
moeten met elkander in verbinding
treden en aldus reeds nu den band
hechter maken. Het Fransch kan gerust
het medium zijn, zonder dat wij hier
mede aan de liefde tot onze eigen taal
te kort doen.
De Nederlandsche en Belgische Aca
demies kunnen een groote en schoone
rol spelen in deze toenadering".
Nietwaar, hoe toeschietelijk! Waar er
zes millioen Nederlanders en vier
millioen Vlamen zijn, op de dertien millioen,
dus slechts drie millioen Walen,
moeten wij, ten einde de toenade
ring al vast te beginnen, in 't
Fransch met hen ons gaan onderhouden,
en dan vooral met de Belgische Acade
mies de toekomst trachten voor te berei
den, onder welke academies er niet n
Vlaamsche bestaat. Is het niet alsof deze
oud-minister uit het kabinet-Kuyper
nooit van den Belgischen taalstrijd
die onze taal betreft heeft gehoord,
en het hem zelfs verborgen is gebleven,
dat die taalstrijd in Belgiëzoo ongelijk
van krachten wordt gevoerd, omdat men
het Vlaamsch het academiesch onderwijs
heeft onthouden ?
Nu schijnt de heer de Marez Oyens
zelf wel gevoeld te hebben, dat men in
Vlaanderen en in Holland zijn advies
ietwat bedenkelijk en voor hem zelf
compromittant zou kunnen vinden
hij achtte het althans noodig er bij te
verzekeren, dat het Fransch gerust
medium kon zijn, zonder dat wij hier
mede aan de liefde tot onze eigen taal
te kort doen." Maar zou hij van de
liefde voor zijn eigen taal niet een meer
doorslaand bewijs hebben gegeven, als
hij de lezers van de Revue de Belyique
had doen gevoelen op zoo hoffelijke
wijs als het een oud-minister past
dat hij, Hollander, geleid door
nationaliteits- en rechtsgevoel, als eerste voor
waarde van toenadering beschouwde, een
eind gemaakt te zien aan de verdrukking
van zijn taalgenooten, die, naar zielental,
de meerderheid vormen in hetBelgenrijk?
In hetzelfde nummer van de Revue de
Belgique uit Charles Graux de onder
stelling, dat Kuyper's veel besproken be
zoek aan Brussel tot doel zou hebben
gehad het fiscaal stelsel van Belgiëte
bestudeeren, ten einde zoo ooogelijk de
qnaestie weder aanhangig te maken. In
hoeverre dit juist is, kan men niet uit
maken. Best mogelijk dat de groote po
litieke man een wijder horizon gezocht
heeft voor zijn tarief hervorming dan het
protectionisme, en er met Lcopold, niet
minder militaristisch aangelegd dan onze
avontuurlijke premier, samensprekingen
zijn gehouden, die, wie weet, onder welke
buitenlandsche invloeden, tot Baie's op
treden hebben geleid. Het heeft voorshands
geen zin, al ware het doenlijk, dit nader
te onderzoeken. Het is reeds met.tame
lijke zekerheid gebleken, gelijk wij van
den aanvang af hebben verklaard, dat
het geheele opzet een doodgeboren kindje
is, en dat al die vingerwijzingen met
geganteerde hand naar hetgeen er toch
nog van terecht zou kunnen komen....
niets anders bedoelen, dan aanhetlijkje
een fatsoenlijke begrafenis te bezorgen
Toch blijft het jammer, dat er naar
aanleiding van deze beweging, welke
maar niet in beweging kan komen, door
de Nederlanders, die over haar in tijd
schriften geschreven hebben, geen gebruik
is gemaakt van de gelegenheid, om te
toonen, die zij nog iets hoogers kennen,
dan stoffelijke voordeelen. Uit geen enkel
tijdschriftartikel spreekt het hart van een
volk, dat zich zelf respecteert en zich ge
kwetst gevoelt door het onrecht dat, in
zijn eigen taal, zijn stamverwanten lijden.
Slechts enkele dagbladen hebben daarop
een uitzondering gemaakt en dat, terwijl
we, om zoo te zeegen, tot getuigen ge
roepen werden. Zou dan werkelijk het
kleine Nederlandsche volk?en daaronder
vooral de hoogere standen meer van
nabij dan thans zich bedreigd moeten
zien in zijn onafhankelijk bestaan als
natie, oin duidelijk te beseffen welk voor
recht het is, een eigen taal te bezitten,
zoodat het bereid zal zijn voor verdrukte
stamgenooten op te komen, met wie het
eenmaal zal kunnen deelen in de taai
en beschavings-gemeenschap van tien
millioen zielen?
Helaas, die vraag moet gesteld.
Nederland tnsschen Frankrijk en
Ouischland.
De Weener correspondent van de N.
R. Ct. schrijft aan dat blad aangaande
de politie-kwestie te Algeciras aan de
orde.
Na een eerste plan, door Duitschland
verworpen, werd een tweede plan uit
gewerkt, waarbij de organisatie der
internationale politie in Macedoniëtot
voorbeeld genomen werd. Dit tweede
ontwerp werd wederom aan Duitschland
voorgelegd, en hiermee kon Duitschland
zich vereenigen. En na eenige tegenkan
ting stemde ook Italiëer mee in.
Zoo-als bekend, zal de inspecteur-ge
neraal der internationale politie door den
sultan benoemd worden uit een drietal
door Nederland en Zwitserland voorge
stelde candidaten. Belgiëkon ditmaal
niet in aanmerking komen, omdat het
zelf te veel belangen in Afrika heeft en
door den Kongostaat de buurman is van
den Franschen Kongo. Zwitserland is
alleen genoemd, omdat men de keuze
niet tot n rijk wilde beperken. Als
land zonder kolonies en maritieme be
langen, is Zwitserland toch eigenlijk
minder geroepen voor het vervullen van
de rol waartoe men het bestemmen wil.
Dit is echter niet het geval met ons
land, dat, als hebbende geen belangen
in Afrika, maar daarentegen wel erva
ring in behandeling van koloniale zaken,
ondersteld wordt zeer geschikt voor zulk
een taak te zijn. Het zal onze regeeiïng
wel niet moeielijk vallen iemand daartoe
aan te wijzen. Frankrijk maakt volgens
de bladen bezwaar tegen zulk een
inspectoraat, maar daar een beslissing eerst
na de samenstelling van het nieuwe
ministerie te verwachten is, is er tijd in
overvloed voor nader overleg.
Uit dit alles blijkt, dat als er zulk een
inspecteur-generaal komt, ons land de
voorkeur heeft en uitgenoodigd zal wor
den tot medewerking aan een zeer
oervolle, maar tevens zeer moeielijke taak."
Indien dus de Nederlandsche regeering
op dat voorstel ingaat, wat wij na hare
vroegere verklaring, niet willen gelooven
zou Nederland, bij de steeds gespan
nen verhouding tusschen Frankrijk en
Duitschland in het Marokkaansche, deze
zeer eervolle en moeilijke taak" zich
laten opkluwen.
Wij, die volstrekt geen belang hebben
bij de Marokkaansche quaestie zouden
dus tegenover Frankrijk ons stellen om
Duitschlan d uit de moeilij kheid te hel pen,
of zijn zin te doen krijgen; want welke
fraaie formule men ook zoeke of vinde, om
het Nederlandsche
schap een onschuldigen schijn te geven,
dit blijft de zaak.
En eenmaal een inspecteur-generaal
benoemd, die toezicht heeft te houden
over Fransche en Spaansche politie",
beidsn door Duitschland natuurlijk geens
zins vertrouwd, zal deze man, tusschen
twee vuren geposteerd, inderdaad een
moeilijke, liever gezegd, een onmogelijke
taak hebben te vervullen, zoodat men
kan nagaan hoe er alzoo te Berlijn en
Parijs zal worden gemanoeuvreerd ...
Maar de eer voor ons land! Voor den
kleine, genoodigd met twee groote
menschen, die niet kunnen nalaten elkaar
de kersen te ontstelen, mee te mogen
eten en hen op de vingers te zien...!
Volgens de Deutsche Zeitung vaart de
Nederlandsche diplomatie op de confe
rentie te Algeciras in het
FranschEngelsche vaarwater. Wij hebben tot
dusver daar niets van gemerkt, maar
zou er gevaar bestaan, dat wij ons
in het Duitsche vaarwater lieten slepen ?
Nog eens, wij gelooven het niet. Zijn
er echter die meenen, dat men zich hier
van niet zeker mag achten welnu, dat
men dan in of buiten de kamer een
mededeeling van de regeering vrage, of dat
deze opnieuw de wereld van haar onschuld
kond doe in een communiqué.
Gelukkig is het bericht van den "W eener
correspondent no£ niet bevestigd.
Hedeman van de Maltn spreekt van den
Zu'ilserschen inspecteur-generaal. Maar
in Zwitserland is men al evenmin ge
brand op deze eer. Ook daar houdt
men zich van de groote mogenheden lie
ver verre, om met het Handelsblad te
spreken, -?met beleefden dank".
EÜGEN RICHTER f.
(:t(> Juli 1838?10 Maart l!>(>(>.)
Zoo. is ook deze eik geveld.
Geen beter beeld voor den grooten
Parlementariër" dan de stoere, krach
tige boom der Germaansche bosschen,
knoestig en hoekig, vast van wortel,
kerngezond van hout, winterstormen
trotseerende en zijn gebruinde, verschrom
pelde bladeren nog dragend, als de
lenteadem van een nieuw leven de andere
boomen des wouds met jong en frisch
groen tooit.
Een man van buitengewoon verstand,
van ontzaglijke werkkracht, van nooit
falende toewijding aan de zaak der poli
tieke vrijheid, zooals hij die opvatte.
Een energiek partijleider, en slechts
daarom geen eminent staatsman, omdat
hem alle plooibaarheid ontbrak.
Ofschoon slechts acht-en-zestig jaren
oud geworden, was Richter een der
veteranen van het Duitsche parlement.
In 1864, op 26-jarigen leeftijd, trad hij
in Pruisischen Staatsdienst. Maar de jonge
Regierungs-Assessor deugde niet voor be
trekkingen, in welke men vaak het hoofd
moet buigen en den rug moet krommen.
De regeering weigerde de bekrachtiging
zijner benoeming tot burgemeester van
Neuwied en verplaatste hem naar Brom
berg, in het Oosten der monarchie.
Richter nam zijn ontslag en vestigde
zich te Berlijn, waar hij zich met
publicistischen arbeid bezig hield. In 1867
zond Nordhausen hem als afgevaardigde
naar den constitueerenden
Noordduitschen Rijksdag; in 1871 nam hij voor
Schwarzburg?Rudolstadt en in 1874
voor Hagen zitting in den Duitschen
Rijksdag, waarvan hij tot zijn dood lid
bleef. In 1869 werd hij ook gekozen tot
lid van den Pruisischen Landdag, en dit
laatste mandaat legde hij eerst enkele
jaren geleden neder.
Richter was in het Parlement al spoe
dig eene invloedrijke persoonlijkheid, en
onder het régime-Bismarck kon dit slechts
van zeer weinigen worden getuigd. Zijn
uitgebreide kennis van financieele en
administratieve quaesties, zijne buiten
gewone welbespraaktheid, die altijd
zaakrijk bleef en dikwijls scherp en sarcastisch
was, maakten hem tot den meest
gevreesden der oppositie-mannen. Vooral
bij de begrootings-debatten was hij in
zijn kracht, en menig ministerie zou onder
de geeselslagen zijner kritiek zijn bezwe
ken, indien niet bij onze oostelijke na
buren de ministeriën alleen bestonden
bij de' gratie van den koninklijken of
keizerlijken heer en meester, en in de
dagen van Bismarck, van den
oppermachtigen rijkskanselier. Maar zijn werk
zaamheid strekte zich veel verder uit.
De rechten van het volk en de politieke
vrijheid heeft hij in menigen persoon
lijken strijd met Bismarck verdedigd
met al de scherpte, welke dóór dezen
tegenstander werden uitgelokt, en
ook Jtor, joen de poèHiek van het
plotselinge" zoo menigmaal bezorgdheid
wekte, en toen niet slechts de parlementen,
maar ook de verantwoordelijke leiders
van den staat en de bondsstaten soms
bijna gansch ter zijde schenen te worden
geschoven, vond hij het bevrijdende woord,
waarmede zelfs zijne tegenstanders in
hun hart moesten instemmen." Aldus de
Frankfurter Zeitung; maar ook conser
vatieve bladen laten zich met hooge
waardeering uit over den tegenstander,
wiens scherpe kritiek, zooals zij rondweg
erkennen, vaak gerechtvaardigd en menig
maal doeltreffend was.
Aan deze late hulde van conservatieve
zijde is misschien de overweging niet
vreemd, dat Richter, die jaren lang de
erkende leider en woordvoerder der vrij
zinnigen was, zich steeds vierkant tegen
over de sociaal-democraten heeft gesteld.
Mér dan dit: voor de geheele sociale
beweging van onzen tijd en voor de
daaruit voortvloeiende sociale politiek,
aan welke toch geen enkele partij zich
meer kan onttrekken, had Richter geen
sympathie, wij zouden haast zeggen, geen
begrip. En dien zin was hij in hooge
mate doctrinair. Eerlijk en overtuigd
was hij zeer zeker; dat erkennen zijn
vrienden en zijn vijanden. Maar niet
geheel ten onrechte werd, reeds jaren
geleden, schertsender wijze gezegd: In
de vrijzinnige partij heeft ieder het
recht, Richter's denkbeelden vrij en on
omwonden te verkondigen. Hij is, jaren
lang, een partijpaus" geweest en heeft
daardoor ten slotte in die partij eeue
scheuring veroorzaakt, die haar uitermate
verzwakt heeft. En na hem is, helaas,
nog geen machtig liberaal leider opge
staan, die een open oog heeft voor het
goed recht van menigen eisch der uiterste
linkerzijde.
Intusschen, ieder heeft les défauts de
scs qnalités, en het is geen geringe lof
voor Eugen Richter, dat niettegen
staande zijn hoekigheid en stijfhoofdig
heid, zijn belangeloosheid en zijn goede
trouw algemeen worden erkend en ge
waardeerd.
Richter's werkzaamheid buiten het
Parlement was hoofdzakelijk van
publicistischen aard, en zeer omvangrijk. In
de Duitsche pers had hij zijn eigen
organen, die hij met groot talent leidde;
langen tijd is hij ook de Berlijnsche
correspondent geweest van de Amsterdam
mer, Dagblad voor Nederland.
Mmm«tm«MH««iiiiuuiiH«iuiiuimmiiittiiiHiiiiMmiitniiiiiiiitwnl
,ff(IE
Mei in fle Hoofflstai
Nadat hier al de vroegere symphonicën van
Malilcr zijn uitgevoerd, heeft men thans ook
gelegenheid gehad, kennis te maken met zijn
vijfde symphonie, een werk dat misschien minder
opschudding in de muzikale wereld heeft ver
oorzaakt, maar naar mijn meeninjr, een hobger
standpunt inneemt daii Mahler's andere
symphoniën.
Het is begrijpelijk dat Manier ons geen werk
in de oude vormen aanbiedt. Een koene voor
uitstrevende freest kan geen reactionair stand
punt innemen. Toch zijn de afwijkingen ditmaal
niet, zoo sterk, vooral niet zoo uiterlijk als bij
vroegere symphonieën. Mahler blijft thans geheel
instrumentaal; hij versmaadt het in zijn vijfde
zijn toevlucht te nemen tot vocale middelen.
Als ik dan ook hoven sprak van afwijkingen
van de oude vormen, dan had ik het oog op
de indeeling der symphonie in een Allegro,
Andante, Scherzo en Pinalc, welke door Mahler
is prijs gegeven en nog meer op de wijze van
bewerking zijner Satzeu.
Voor het eerste gedeelte heeft hij een
Trauermarsch aangewend. Zeer plechtig zet dit
gedeelte in. Aldra trekf een mooie melodie
in cis-kl. terts de aandacht. Het is een
breedc zeer 'lang uitgesponnen cantilene van
nobel gehalte. Do harmoniseering en vooral
ook de instrumentatie dezer melodie is
prachtig en vol stemming. De
pianiss'imo-accoorden van trompetten en trombones geven aan
het geheel een wijding, die volkomen past bij
het karakter van dezen Satz. Een meer bewogen
middengedeelte brengt nieuw materiaal. Er bruist
hartstocht door dit gedeelte, dat zich niet ver
liest in ijdel passagenwerk, maar waarin het
melodische ^element niet minder hêerseht dan in
het langzame begin. In de geheele symphonie
trouwens toont zich Mahler feen nielodist van
den eersten rang. Eigenaardig Inag het zeker
genoemd worden dat zijne melodieën onophou
delijk doorstroomen. Zij brengen bijna geen
herhalingen, geen varianten, geentranspositiën.
Mahler laat zijn melodische ader voortdurend
doorstroomen. Daarom vermoeit zijn werk het
publiek eenigszins. Men is er aan gewend
thematische bewerkingen te hooren. Alle com
ponisten, van Bach tot Strauss, wend«n die aan.
De toehoorder herkent die motieven in haje
J