De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 18 maart pagina 1

18 maart 1906 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1499 DE AMSTERDAMIER A°. 1906; WEEKBLAD VOOK NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. Oza-cLer redactie v a. m. J". 3D IE IKI O O. uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden f 1.50, fr. p. post f 1.05 Voor Indiëper jaar . ? mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/« Dit blad u verkrijgbaar Kioek 10 Boulevard d«> Capacines tegenover li«t Grand Café, te Parija. Zondag 18 Maart. Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Dnitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma KUDOLF MOSSËte Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Ffennig. INHOUD: VA.5T VEEKE EN VAN NABIJ : Nederland «a -&éVlamingen. Nederland tnssehen Fwnakrijk en Buitschland. Eugen Richter, f. FEUILLETON: De zwarte kat, door Jacob Israël de Haan. KUNST EN HSTTEKEN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Lithographiën van Fantin Latour b.v. Wwseliagh, door W. Steenhoff. Dr. L. B. Beunen, door P. J. van Eldik Thieme. Copieerlust des Dagelgkschen Levens", door ^tejc. -Gattering. VOOR DAMES: De vrouw «n de wetgeving, 4°r J- K. van der Veer. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE WATUUK, door E. Heimans. Nieuwe baksteenfabrikaten en hare toepassing, door J. H. W. Lelioaan. Eembrandt-album, (Ingez.), door C. L. Dake. Ons teekenonderwijs op dwaal wegen?, (ïr>gez.), door H. van Breemen. Penteefcenin», van H.G. Ibels. Een extra'tje voor -ontwikkelde vacantiehouders, door Vrouwke. Een uiterst slechte vertaling, door N. J. Beversen. De vakvereeniging en de ministers, (Ingez.), door B. v. H. D« substantie, door mr. J. A. Levy. LondeH, II. 1831. De tiendaagsche veldtocht, door jhr. J. C. C. de Beer Poortugael, beoordeeld door generaal Wüppermann. De Bieboeren, door L. Smits, beoordeeld door W. Pik. Beschouwingen van een onderwijzer, door H. INGEZONDEN. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. DAMRUBRIEK. - SCHAAK SPEL. ADVERTENTIËN. ?HHmuHuummmmiuiiii Nederland en de Vlamingen. In De Vlaamsche Strijd wordt in enkele regels de meening van den heer De Beau fort weergegeven omtrent eene nauwe aan eensluiting tusschen Nederland en België. Gelijk men zich herinneren kan tvorden . in het Januari- tós-artikel bezwaren ge opperd tegen een te sluiten tolverbond, en tegen een militaire overeenkomst, en wat deze laatste betreft, ze schijnen de Beaufort inderdaad onoverkomelijk. De Vlaamsche Strijd voegt hieraan toe: Wat ons hierbij wel eeniyszins be vreemdt, is dat de heer De Beaufort met geen enkel woord spreelit over de ver drukking, die zijn stamverwanten, de Vla mingen, vanwege de Walen te lijden hebben. Als vertegenwoordiger der Nederlandsche Regeering op het Congres te Deventer, heeft hij daar toch, o. a. uit de rede van Mr. A. Prayon-van Zuylcn, u-el het een en ander over de ergerlijke toestanden hier te lande kunnen vernemen." De redactie van De Vlaamsche Strijd zou dit in het geheel niet bevreemd heb ben, als zij geweten had, dat deze zelfde heer De Beaufort de eer heeft gehad Nederland mede verantwoordelijk te stel len voor de uitsluiting van do OranjeVrijstaat en de Transvaal van de llaagsche vredesconferentio. Destijds heeft hij het niet beneden zich geacht een conferentie te helpen bijeenroepen, die regelrecht een elag in het aangezicht was van Nederlands innigste stamverwanten en dat nog wel te 's Gravenhage, in Ha,rer Majesteits lustelot het Huis ten Bosch. De reclame voor Nederland maakte hem tot een lakei van den Czaar en tot een knecht van Enge land. Van eenige liefde voor recht, van eenig besef van nationale eer, van eenige fierheid geen sprake. Van deze treurige bladzijde uit onze diplomatieke geschie denis rept men hier zelden; men laat haar liefst ongelezen. Maar men.weet wel, dat de v^edesconferentie niet Haagsch gewee8t:',EOft zijn, als we een krachtiger figuur tot j&inister van Buitenlandsche Zaken hadden gehad, een die Wilhelmina had durven beschermen tegen dezen ons land en volk vernederenden dwang. Dat men nu toch onder het Kuyperkabinet juist zulk een diplomaat als vertegenwoordiger der Nederlandsche Regeering, naar een Congres zond, waar de stamverwanten over hun verdrukking spreken, het bewijst alleen hoe weinig in' de hoogste kringen bij zulk een afvaardiging aan ernst wordt gedacht; ejn. wie zal er zich nu nog over verjroaderen, dat de heer De Beaufort al Mag vergeten is, wat Mr. A. Prayon van Zuylen bij die gelegenheid heeft geaegd? " "Wig hebben in ons No. van 3 Dec.de Vlaaien gewaarschuwd niet te trachten naat, eea nauw verbond met Nederland., zoolang; de taalquaestie niet is opgelost. In verband hiermede schreven wij: ,üii wat zou nu voor de Vlamen het gevolg zijn, indien er iets ontstond, wat op een verbond geleek, vóór het Walen4081 «t zqs zoo duchtig vei sterkte veste den aftocht had aanvaard? De vrienden van de Franco-Belgische beschaving" zouden meer nog dan te voren behoud van hun bevoorrechte positie zoeken en het koninkrijk der Nederlanden verbonden met het koninkrijk België, zou met geen mogelijkheid te bewegen zijn ook maar het geringste te doen, wat op het verleenen van hulp aan de verdrukten, zij 't ook den meest-indirecten steun geleek. De politiek zou zoo.,. correct" zijn ... terwijl de franco-belgische be schaving waarlijk wel eenige sympathie zou vinden in onze politieke en diploma tieke kringen met hun omgeving... De zwakheid der tweetalige Belgen zou ook hiermeerdan wenschelijkis zich voordoen. En zoo zou het kunnen, en, naar wij meenen, zeer waarschijnlijk gebeuren, dat de Vlamen tusschen de overheerschende Walen en hot correcte" Neder land kwamen in te staan, en in de knel ge raakten, en dat Nederland, dattotnuten minste geen aanleiding tot klachten had gegeven, hun wel eens reden tot nieuwe bitterheid kon brengen. Immers wat zal voor het toonaange vend Holland, verbonden met het toon aangevend België... in zijn hoogheidsgevoel van supra-beschaafdheid, het door opzettelijke vorwaarloozing verworden Vlaanderen zijn? Daarom eerst het terrein geëffend. Geen verbond zoolang de Walen zullen blijven tyranniseeren. Waar de volkomen verzoening van Walen en Vlamen op zich laat wachten, kan een toenadering van beteekenis n voor de Vlamen n voor ons Hollanders niet anders zijn, dan ?het steken van de hand in een wespenmest. Al meent men dan ook, dat er zoo van die kleine indirecte voordeeltjes zijn te behalen, welke als zeer belangrijk worden voorgesteld, maar op het totaal van de rekening niets uitmaken." Het is waarlijk niet de houding van den heer De Beaufort alleen, die ons het bovenstaande weder in gedachte brengt. Een ander oud-Minister heeft evenzeer zijn licht doen schijnen: de heer De Marez-Oyens in de Revue de Belyique ? in een uittreksel daarvan in Land en Volk kon men het volgende lezen: Wij moeten elkander beter leeren kennen, elkanders instellingen bestudeeren en het goede aannemen. Vertegen woordigers van Nederland en Belgiëop literair, economisch en politiek gebied moeten met elkander in verbinding treden en aldus reeds nu den band hechter maken. Het Fransch kan gerust het medium zijn, zonder dat wij hier mede aan de liefde tot onze eigen taal te kort doen. De Nederlandsche en Belgische Aca demies kunnen een groote en schoone rol spelen in deze toenadering". Nietwaar, hoe toeschietelijk! Waar er zes millioen Nederlanders en vier millioen Vlamen zijn, op de dertien millioen, dus slechts drie millioen Walen, moeten wij, ten einde de toenade ring al vast te beginnen, in 't Fransch met hen ons gaan onderhouden, en dan vooral met de Belgische Acade mies de toekomst trachten voor te berei den, onder welke academies er niet n Vlaamsche bestaat. Is het niet alsof deze oud-minister uit het kabinet-Kuyper nooit van den Belgischen taalstrijd die onze taal betreft heeft gehoord, en het hem zelfs verborgen is gebleven, dat die taalstrijd in Belgiëzoo ongelijk van krachten wordt gevoerd, omdat men het Vlaamsch het academiesch onderwijs heeft onthouden ? Nu schijnt de heer de Marez Oyens zelf wel gevoeld te hebben, dat men in Vlaanderen en in Holland zijn advies ietwat bedenkelijk en voor hem zelf compromittant zou kunnen vinden hij achtte het althans noodig er bij te verzekeren, dat het Fransch gerust medium kon zijn, zonder dat wij hier mede aan de liefde tot onze eigen taal te kort doen." Maar zou hij van de liefde voor zijn eigen taal niet een meer doorslaand bewijs hebben gegeven, als hij de lezers van de Revue de Belyique had doen gevoelen op zoo hoffelijke wijs als het een oud-minister past dat hij, Hollander, geleid door nationaliteits- en rechtsgevoel, als eerste voor waarde van toenadering beschouwde, een eind gemaakt te zien aan de verdrukking van zijn taalgenooten, die, naar zielental, de meerderheid vormen in hetBelgenrijk? In hetzelfde nummer van de Revue de Belgique uit Charles Graux de onder stelling, dat Kuyper's veel besproken be zoek aan Brussel tot doel zou hebben gehad het fiscaal stelsel van Belgiëte bestudeeren, ten einde zoo ooogelijk de qnaestie weder aanhangig te maken. In hoeverre dit juist is, kan men niet uit maken. Best mogelijk dat de groote po litieke man een wijder horizon gezocht heeft voor zijn tarief hervorming dan het protectionisme, en er met Lcopold, niet minder militaristisch aangelegd dan onze avontuurlijke premier, samensprekingen zijn gehouden, die, wie weet, onder welke buitenlandsche invloeden, tot Baie's op treden hebben geleid. Het heeft voorshands geen zin, al ware het doenlijk, dit nader te onderzoeken. Het is reeds met.tame lijke zekerheid gebleken, gelijk wij van den aanvang af hebben verklaard, dat het geheele opzet een doodgeboren kindje is, en dat al die vingerwijzingen met geganteerde hand naar hetgeen er toch nog van terecht zou kunnen komen.... niets anders bedoelen, dan aanhetlijkje een fatsoenlijke begrafenis te bezorgen Toch blijft het jammer, dat er naar aanleiding van deze beweging, welke maar niet in beweging kan komen, door de Nederlanders, die over haar in tijd schriften geschreven hebben, geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid, om te toonen, die zij nog iets hoogers kennen, dan stoffelijke voordeelen. Uit geen enkel tijdschriftartikel spreekt het hart van een volk, dat zich zelf respecteert en zich ge kwetst gevoelt door het onrecht dat, in zijn eigen taal, zijn stamverwanten lijden. Slechts enkele dagbladen hebben daarop een uitzondering gemaakt en dat, terwijl we, om zoo te zeegen, tot getuigen ge roepen werden. Zou dan werkelijk het kleine Nederlandsche volk?en daaronder vooral de hoogere standen meer van nabij dan thans zich bedreigd moeten zien in zijn onafhankelijk bestaan als natie, oin duidelijk te beseffen welk voor recht het is, een eigen taal te bezitten, zoodat het bereid zal zijn voor verdrukte stamgenooten op te komen, met wie het eenmaal zal kunnen deelen in de taai en beschavings-gemeenschap van tien millioen zielen? Helaas, die vraag moet gesteld. Nederland tnsschen Frankrijk en Ouischland. De Weener correspondent van de N. R. Ct. schrijft aan dat blad aangaande de politie-kwestie te Algeciras aan de orde. Na een eerste plan, door Duitschland verworpen, werd een tweede plan uit gewerkt, waarbij de organisatie der internationale politie in Macedoniëtot voorbeeld genomen werd. Dit tweede ontwerp werd wederom aan Duitschland voorgelegd, en hiermee kon Duitschland zich vereenigen. En na eenige tegenkan ting stemde ook Italiëer mee in. Zoo-als bekend, zal de inspecteur-ge neraal der internationale politie door den sultan benoemd worden uit een drietal door Nederland en Zwitserland voorge stelde candidaten. Belgiëkon ditmaal niet in aanmerking komen, omdat het zelf te veel belangen in Afrika heeft en door den Kongostaat de buurman is van den Franschen Kongo. Zwitserland is alleen genoemd, omdat men de keuze niet tot n rijk wilde beperken. Als land zonder kolonies en maritieme be langen, is Zwitserland toch eigenlijk minder geroepen voor het vervullen van de rol waartoe men het bestemmen wil. Dit is echter niet het geval met ons land, dat, als hebbende geen belangen in Afrika, maar daarentegen wel erva ring in behandeling van koloniale zaken, ondersteld wordt zeer geschikt voor zulk een taak te zijn. Het zal onze regeeiïng wel niet moeielijk vallen iemand daartoe aan te wijzen. Frankrijk maakt volgens de bladen bezwaar tegen zulk een inspectoraat, maar daar een beslissing eerst na de samenstelling van het nieuwe ministerie te verwachten is, is er tijd in overvloed voor nader overleg. Uit dit alles blijkt, dat als er zulk een inspecteur-generaal komt, ons land de voorkeur heeft en uitgenoodigd zal wor den tot medewerking aan een zeer oervolle, maar tevens zeer moeielijke taak." Indien dus de Nederlandsche regeering op dat voorstel ingaat, wat wij na hare vroegere verklaring, niet willen gelooven zou Nederland, bij de steeds gespan nen verhouding tusschen Frankrijk en Duitschland in het Marokkaansche, deze zeer eervolle en moeilijke taak" zich laten opkluwen. Wij, die volstrekt geen belang hebben bij de Marokkaansche quaestie zouden dus tegenover Frankrijk ons stellen om Duitschlan d uit de moeilij kheid te hel pen, of zijn zin te doen krijgen; want welke fraaie formule men ook zoeke of vinde, om het Nederlandsche schap een onschuldigen schijn te geven, dit blijft de zaak. En eenmaal een inspecteur-generaal benoemd, die toezicht heeft te houden over Fransche en Spaansche politie", beidsn door Duitschland natuurlijk geens zins vertrouwd, zal deze man, tusschen twee vuren geposteerd, inderdaad een moeilijke, liever gezegd, een onmogelijke taak hebben te vervullen, zoodat men kan nagaan hoe er alzoo te Berlijn en Parijs zal worden gemanoeuvreerd ... Maar de eer voor ons land! Voor den kleine, genoodigd met twee groote menschen, die niet kunnen nalaten elkaar de kersen te ontstelen, mee te mogen eten en hen op de vingers te zien...! Volgens de Deutsche Zeitung vaart de Nederlandsche diplomatie op de confe rentie te Algeciras in het FranschEngelsche vaarwater. Wij hebben tot dusver daar niets van gemerkt, maar zou er gevaar bestaan, dat wij ons in het Duitsche vaarwater lieten slepen ? Nog eens, wij gelooven het niet. Zijn er echter die meenen, dat men zich hier van niet zeker mag achten welnu, dat men dan in of buiten de kamer een mededeeling van de regeering vrage, of dat deze opnieuw de wereld van haar onschuld kond doe in een communiqué. Gelukkig is het bericht van den "W eener correspondent no£ niet bevestigd. Hedeman van de Maltn spreekt van den Zu'ilserschen inspecteur-generaal. Maar in Zwitserland is men al evenmin ge brand op deze eer. Ook daar houdt men zich van de groote mogenheden lie ver verre, om met het Handelsblad te spreken, -?met beleefden dank". EÜGEN RICHTER f. (:t(> Juli 1838?10 Maart l!>(>(>.) Zoo. is ook deze eik geveld. Geen beter beeld voor den grooten Parlementariër" dan de stoere, krach tige boom der Germaansche bosschen, knoestig en hoekig, vast van wortel, kerngezond van hout, winterstormen trotseerende en zijn gebruinde, verschrom pelde bladeren nog dragend, als de lenteadem van een nieuw leven de andere boomen des wouds met jong en frisch groen tooit. Een man van buitengewoon verstand, van ontzaglijke werkkracht, van nooit falende toewijding aan de zaak der poli tieke vrijheid, zooals hij die opvatte. Een energiek partijleider, en slechts daarom geen eminent staatsman, omdat hem alle plooibaarheid ontbrak. Ofschoon slechts acht-en-zestig jaren oud geworden, was Richter een der veteranen van het Duitsche parlement. In 1864, op 26-jarigen leeftijd, trad hij in Pruisischen Staatsdienst. Maar de jonge Regierungs-Assessor deugde niet voor be trekkingen, in welke men vaak het hoofd moet buigen en den rug moet krommen. De regeering weigerde de bekrachtiging zijner benoeming tot burgemeester van Neuwied en verplaatste hem naar Brom berg, in het Oosten der monarchie. Richter nam zijn ontslag en vestigde zich te Berlijn, waar hij zich met publicistischen arbeid bezig hield. In 1867 zond Nordhausen hem als afgevaardigde naar den constitueerenden Noordduitschen Rijksdag; in 1871 nam hij voor Schwarzburg?Rudolstadt en in 1874 voor Hagen zitting in den Duitschen Rijksdag, waarvan hij tot zijn dood lid bleef. In 1869 werd hij ook gekozen tot lid van den Pruisischen Landdag, en dit laatste mandaat legde hij eerst enkele jaren geleden neder. Richter was in het Parlement al spoe dig eene invloedrijke persoonlijkheid, en onder het régime-Bismarck kon dit slechts van zeer weinigen worden getuigd. Zijn uitgebreide kennis van financieele en administratieve quaesties, zijne buiten gewone welbespraaktheid, die altijd zaakrijk bleef en dikwijls scherp en sarcastisch was, maakten hem tot den meest gevreesden der oppositie-mannen. Vooral bij de begrootings-debatten was hij in zijn kracht, en menig ministerie zou onder de geeselslagen zijner kritiek zijn bezwe ken, indien niet bij onze oostelijke na buren de ministeriën alleen bestonden bij de' gratie van den koninklijken of keizerlijken heer en meester, en in de dagen van Bismarck, van den oppermachtigen rijkskanselier. Maar zijn werk zaamheid strekte zich veel verder uit. De rechten van het volk en de politieke vrijheid heeft hij in menigen persoon lijken strijd met Bismarck verdedigd met al de scherpte, welke dóór dezen tegenstander werden uitgelokt, en ook Jtor, joen de poèHiek van het plotselinge" zoo menigmaal bezorgdheid wekte, en toen niet slechts de parlementen, maar ook de verantwoordelijke leiders van den staat en de bondsstaten soms bijna gansch ter zijde schenen te worden geschoven, vond hij het bevrijdende woord, waarmede zelfs zijne tegenstanders in hun hart moesten instemmen." Aldus de Frankfurter Zeitung; maar ook conser vatieve bladen laten zich met hooge waardeering uit over den tegenstander, wiens scherpe kritiek, zooals zij rondweg erkennen, vaak gerechtvaardigd en menig maal doeltreffend was. Aan deze late hulde van conservatieve zijde is misschien de overweging niet vreemd, dat Richter, die jaren lang de erkende leider en woordvoerder der vrij zinnigen was, zich steeds vierkant tegen over de sociaal-democraten heeft gesteld. Mér dan dit: voor de geheele sociale beweging van onzen tijd en voor de daaruit voortvloeiende sociale politiek, aan welke toch geen enkele partij zich meer kan onttrekken, had Richter geen sympathie, wij zouden haast zeggen, geen begrip. En dien zin was hij in hooge mate doctrinair. Eerlijk en overtuigd was hij zeer zeker; dat erkennen zijn vrienden en zijn vijanden. Maar niet geheel ten onrechte werd, reeds jaren geleden, schertsender wijze gezegd: In de vrijzinnige partij heeft ieder het recht, Richter's denkbeelden vrij en on omwonden te verkondigen. Hij is, jaren lang, een partijpaus" geweest en heeft daardoor ten slotte in die partij eeue scheuring veroorzaakt, die haar uitermate verzwakt heeft. En na hem is, helaas, nog geen machtig liberaal leider opge staan, die een open oog heeft voor het goed recht van menigen eisch der uiterste linkerzijde. Intusschen, ieder heeft les défauts de scs qnalités, en het is geen geringe lof voor Eugen Richter, dat niettegen staande zijn hoekigheid en stijfhoofdig heid, zijn belangeloosheid en zijn goede trouw algemeen worden erkend en ge waardeerd. Richter's werkzaamheid buiten het Parlement was hoofdzakelijk van publicistischen aard, en zeer omvangrijk. In de Duitsche pers had hij zijn eigen organen, die hij met groot talent leidde; langen tijd is hij ook de Berlijnsche correspondent geweest van de Amsterdam mer, Dagblad voor Nederland. Mmm«tm«MH««iiiiuuiiH«iuiiuimmiiittiiiHiiiiMmiitniiiiiiiitwnl ,ff(IE Mei in fle Hoofflstai Nadat hier al de vroegere symphonicën van Malilcr zijn uitgevoerd, heeft men thans ook gelegenheid gehad, kennis te maken met zijn vijfde symphonie, een werk dat misschien minder opschudding in de muzikale wereld heeft ver oorzaakt, maar naar mijn meeninjr, een hobger standpunt inneemt daii Mahler's andere symphoniën. Het is begrijpelijk dat Manier ons geen werk in de oude vormen aanbiedt. Een koene voor uitstrevende freest kan geen reactionair stand punt innemen. Toch zijn de afwijkingen ditmaal niet, zoo sterk, vooral niet zoo uiterlijk als bij vroegere symphonieën. Mahler blijft thans geheel instrumentaal; hij versmaadt het in zijn vijfde zijn toevlucht te nemen tot vocale middelen. Als ik dan ook hoven sprak van afwijkingen van de oude vormen, dan had ik het oog op de indeeling der symphonie in een Allegro, Andante, Scherzo en Pinalc, welke door Mahler is prijs gegeven en nog meer op de wijze van bewerking zijner Satzeu. Voor het eerste gedeelte heeft hij een Trauermarsch aangewend. Zeer plechtig zet dit gedeelte in. Aldra trekf een mooie melodie in cis-kl. terts de aandacht. Het is een breedc zeer 'lang uitgesponnen cantilene van nobel gehalte. Do harmoniseering en vooral ook de instrumentatie dezer melodie is prachtig en vol stemming. De pianiss'imo-accoorden van trompetten en trombones geven aan het geheel een wijding, die volkomen past bij het karakter van dezen Satz. Een meer bewogen middengedeelte brengt nieuw materiaal. Er bruist hartstocht door dit gedeelte, dat zich niet ver liest in ijdel passagenwerk, maar waarin het melodische ^element niet minder hêerseht dan in het langzame begin. In de geheele symphonie trouwens toont zich Mahler feen nielodist van den eersten rang. Eigenaardig Inag het zeker genoemd worden dat zijne melodieën onophou delijk doorstroomen. Zij brengen bijna geen herhalingen, geen varianten, geentranspositiën. Mahler laat zijn melodische ader voortdurend doorstroomen. Daarom vermoeit zijn werk het publiek eenigszins. Men is er aan gewend thematische bewerkingen te hooren. Alle com ponisten, van Bach tot Strauss, wend«n die aan. De toehoorder herkent die motieven in haje J

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl