Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDA MM ER WEEKBLAD.VOO R NEDERLAND.
No. 1499
worden' gevormd in enkele maanden tijds;
nog erger als men denkt dat te kunnen
doen zonder deugdelijke officieren die er hun
levensstudie en levenstaak van maken, die
daar zoo in opgaan dat zij hun geest over
brengen in hun manschappen, deze. als 't
ware hypnotiseeren, en' hen in en door
het vuur heenleiden en hen dood en ver
schrikking kunnen doen vergeten en
trotseeren. Een officier die dat niet kan en niet
doet, deugt niet. Kon voormaals wellicht
nog eenigzins sprake zijn van een minder
soort, .thans is door de grootere zelfstandig
heid, welke aan den man in het gevecht
moet worden gelaten, gepaard aan de hooge
eischen van vuurdiscipline en het bij voor
keur opzoeken van bedekte terreinen, de
leiding zoo moeilijk geworden en de oorlog
daarbij zoo ontzettend, de verliezen in enkele
oogenblikken zóó groot, het geheel zoo aan
grijpend voor het zenuw Ie ven van den mensch,
datr ? deugdelijke beroepskaders onmisbaar
zijn " Gulden woorden, die eene waar
schuwing bevatten tegen den hedendaagsohen
drang van velen naar een zoogenaamd volks
leger, waarin de meesten niets zien dan een
middel tot bezuiniging (die het niet mee
brengen kan) en verder niet zouden kunnen
zeggen, wat de drijvers daarheen er mede
bedoelen, evenmin als zij bedenken, wat die
in 't schild kunnen voeren. Herhaalde malen
spreekt S. in denzelfden geest e a het zou
der moeite loonen, al wat door hem ter zake
wordt ten beste gegeven, in eene afzonderlijke
brochure onder de oogen van het
Nederlandache volk te brengen.
Op de jammerlijke verpleging van het leger
wijst S. herhaalde malen en dikwijls genoeg
om te kunnen beweren, dat zijn oordeel
daaromtrent te zacht is en ze in waarheid
een veel harderen naam heeft verdiend. En
wat nu betreft de tactische beschouwingen
betreffende den veldtocht, wij moeten ze
hoofdzakelijk aanzien als eene les voor de
toekomst. Immers, als we daarin uitsluitend
critiek zochten, dan is de vraag gewettigd:
ziet hier S. niet wat veel door den kijker
der tegen woordige krijgswetenschap ?" Dat
een marsch lang, veel te lang duurt, omdat
b\j alle défilés en défileetjes wordt halt ge
houden om in gesloten colonnes op te
marcheeren, dat de cavalerie op onhandige wijze
wordt gebruikt, bijna nooit ver voor, maar
in den regel achter de marschcolonnes, dat
de artillerie optreedt met sectiön of hoogstens
ne batterij, ja I dat vinden we alles nu heel
erg, maar in dien tijd en nog zeer, zeer lang
daarna was dat niet alleen gebruik of liever
misbruik in het Nederlaadsche leger, maar
in alle legers van Europa. Zelfs vóór dat
aan Napoleon voor goed het zwaard was uit
de handen geslagen, waren de voorbeelden
van Murat's cavalerie na Jena en Drouot's
artillerie bij Wagram verloren geraakt en
vergeten. Een oorlog, waarin die beide wa
pens steeds gebruikt worden, zooals dat thans
theoretisch is vastgesteld en het gezond ver
stand aangeeft moet, al rekenen we ook dien
van 1870 mede, nog komen.
Nog n woord. Wat ons treft in een werk
van een oud Nederlandsen generaal en minister
is dat eeuwige: Holland, Hollandsche leger,
Hollandsche lan&iers. Och l laten we dat toch
aan vreemden overlaten en ons in spreken
en schrijven steeds herinneren, dat we niet
meer leven in de oude republiek onder de
dominatie van de provincie Holland, dat het
Koninkrijk Holland door Napoleon is weg
gevaagd en dat wij zijn zonen en dochters
van het bij Waterloo vrijgevochten Konink
rijk der Nederlanden.
En ten slotte. Voor de uitgevers wenschen
wy, dat het hier besproken boek veel ver
kocht zal worden, al mocht by' een zoo
grootsch aangelegd werk aan de laatste cor
rectie wat meer zorg zyn besteed, maar nog
meer hopen wij voor den Schrijver, dat het
veel gelezen", overdacht en benut zal worden
en het bij onze geschied boeken meer zal in
nemen . dan de bescheiden plaats'', die hij
er voor vraagt en wel die gezochte en wel
verdiende, waarop het door zijn belankrijken
inhoud het volste recht heeft.
Generaal
L. SMITS, De Bieboeren. Amsterdam, Van
Holkema en Warendorf.
De titel van dit werk is in zoover onjuist
dat deze bieboeren" iemkers" zouden
ze in Drente zeggen zich maar in de tweede
plaats met de byenteelt bezig houden; in
hoofdzaak vinden ze hun sober bestaan in
de bewerking van hun lapjes grond, 't Zijn
kenterboertjes", hoe prat ook Gommerken
en Flip van Drieskens op hun kennis van 't
leven en 't bedrijf der bijen mogen gaan.
Zelfs Gommerken, die zijn jongen buurman
Flip in de geheimen heeft ingewijd, schijnt
niet eens te weten dat de bijen wel eens
gaan rooven", welke onwetendheid de
vreeselijkste gevolgen heeft. Immers is deze
naïveteit de oorzaak dat het vreedzame heelal
der bieboeren" allergeweldigst wordt ver
stoord, en er een krakeel ontstaat tusschen
de geburen, wel niet zonder einde, maar toch
van zeer langen duur. Mochten er lezers zijn
die onder 't verhaal der harrewarreijen en
twisten wat ongeduldig worden, dan wil ik
ze toch aanraden de lectuur ten einde te
brengen. De heer Smits heeft in zijn B i
eboeren een stuk Vlaamsch leven geschilderd,
zóó plastisch, dat we meer dan eens aan de
Vlaamsche schilderschool worden herinnerd.
Er komt o.a. een beschrijving vaneen kermis
in voor, die doet griezelen van aanschouwe
lijkheid. Als de boeren aan de oevers van de
Nethe uitgelaten worden, viert de ruwheid
hoogtij. Om den houten emmer met bier,
waarop evenveel stof ligt als gchuim, wordt
er rondgedanst, dat kapsels en haarvlechten
wuiven, klakken over den grond rollen,
doeken en jakken gapen, rokken en .kielen
zwellen als crinolienen. Ruzies en vecht
partijen in 't publiek, toegeven aan driften
in 't geniep. Doch neem deze grove uitingen
van den hartstocht eens kwalijk aan
menschen die opgroeien in de verwilderende
omstandigheden van harden arbeid bij karige
verdiensten; aan lieden die in hun Arcadi
den beschavenden invloed der buitenwereld
missen. In elk geval heeft geen schrijver het
recht de hoekigheden eener landbevolking
weg te doezelen en de heer Smits had gelijk
toen hij beproefde de bieboeren" en hun
omgeving te schilderen, zooals hij die kent,
zooals hij ze heeft gezien. Hij had dat, dit
moet ik toegeven, in beknopter vorm kunnen
doen. Van langwijligheid is zijn verhaal niet
vrij te pleiten. Ook is de stijl wat slap soms
en met de overgangen wil het niet altijd
vlotten. Er is iets jongensachtigs in. Met de
taal weet een Noordnederlander niet altijd
hoe hij 't heeft. Moet dat Nederlandsen ver
beelden of is dat Vlaamsch ? De auteur om
slingert enkele woorden met
aanhalingsteekens, wat mij doet vermoeden dat hij zelf
van meening is de algemeate taal te gebrui
ken. Dat is dan een vergissing, al lykt de
zijne wel iets meer op ons Nederlandsch dan de
taal van Streuvels en andere Vlamingen.
Moeilijkheden levert ze voor ons, Noord
nederlanders, zoo goed als geene op. Een
aanhaling ter toetsing.
Flip die met To Gommerken op het
hooiland werkt, heeft haar in zijn dolle
fikfakkerijen" met de hooivork in den enkel ge
slagen. Daarop grijpt zij haar rijf en springt
er mee op Flip toe, gereed ze hem op het
hoofd te slaan. Uaan loopen wil hij niet;
doch nu hij haar de rijf boven zijn hoofd
ziet zwaaien, strekt hij den arm uit om het
te beschermen. To slaat evenwel niet toe;
ze vreest waarschijnlijk met de scherpe tanden
van het werktuig het aangezicht van haren
Flip te beschadigen. Na hij haar het tuig ziet
omkeeren en met den steel naar hem richten,
ia hij geheel gerust; aldus zal het niet veel
kwaad doen, eji lachend ontvangt hij op arm
en schouders de slagen, die de pijn aan den
bezeerden voet moet stillen.
Diiar, dommerik! D;iar, leelijke dag! Daar,
dat zal u leeren l"
Doch het is niet enkel spel; ze slaat zoo
nijdig, dat Flip er al spoedig genoeg van
heeft en wegvlucht. To wil hem nazetten,
maar denkt gelukkig in tijds aan haar be
zeerden voet, en begint weer te hinken ....
Dat hij maar wacht; ze zal hem ....
Kom hier; ik zal er wat moederkenszalf
aan doen!" roept hij uit de verte... Weet
ge wel dat ge nog al goed doorslaat? De
blauw plekken staan er op. Ik ben van zin
er mee naar de gendarmen te gaan ..."
Wacht maar, manneken!" roept ze. Ik
zal u nog wel anders geven, met mijnen blok
onder uw ... rug. Die zult ge tenminste niet
laten zien!" En ze heeft van't zeggen zooveel
plezier, dat de pijn aan den voet reeds half
vergeten schijnt" ...
Een vroolijke, jolige meid, die struische"
To, een meid om mee uit viaschen te gaan.
Zij ook blijft, dunkt mij, van al de figuren
uit de Bieboeren het langst en het levendiggt
in de herinnering bewaard, zoo uitstekend is
ze, naar uiterlijk en innerlijk, geteekend. Maar
ook Gommerken en Jo van Drieskens zijn
goed uitgebeeld. Over 't algemeen is van
psychologie veel werk gemaakt, maar 't be
zwaar blijft dat het boek wat zwaarwichtig
is en de auteur wat lang van stof.
Utrecht. W. PIK.
Beschouwingen van een
Onderwijzer.
De gebeurtenissen van den laatsten tijd
zullen menig onderwijzer tot nadenken ge
stemd hebben. We waren (en laat ik het
maar dadelijk zeggen) we zijn nog overtuigd
van ons goed recht; we waren ons niet be
wust in beschaving den norm van een ont
wikkeld mensch niet te bereiken en we
gelooven het nu ook nog niet. We, dat wil
hier zeggen, de bondsleden van Amsterdam,
die in dezen homogeen zijn, die zich niet
laten verdeelen in groepen van 1150 en 150.
Dat we den laatsten tijd zulke heftige aan
vallen hadden te verduren, dat van zooveel
kanten de staf over ons gebroken werd, is
nog volstrekt geen bewijs, dat het ongelijk
aan onzen kant is.
Dit kan ook veroorzaakt zijn, doordat men
over ons geoordeeld.heeft, zonder voldoende
kennis van de toestanden, die ontstaan zijn.
Vooral van de verhouding tusschen hoofden
van scholen en klasse-onderwijzers heeft men
niet het minste begrip, 't Is 't gemakkelijkst
naar een gedrukt papiertje te zien; dan heeft
men iets zwart op wit; men staat sterk ook,
want de wet moet geëerbiedigd worden.
Maar men vergeet, dat de toestanden soms
zoo veranderd kunnen zijn. dat ze geheel af
wijken van die, waarop de wet gebaseerd
was en plotseling opnieuw in werking
stellen van een reglement, dat feitelijk niet
meer bestond, is onrecht, al is het dan ook
nog zoo wettisch.
En dat is bij ons het geval.
Volgens de wet is de verhouding: Macht
v/h hoofd: macht v d klasse-onderwijzer
Alles: Nul.
Inderdaad is ze anders.
De klasse-onderwijzers hebben in de meeste
gevallen invloed op de keuze der leermiddelen
en op den te volgen leergang. Deze toestand
is ontstaan, doordat de hoofden van die
scholen inzagen, dat het was ten bate van
het onderwijs. Dankbaar behoeven we hun
alleen te zijn voor 't kind. Sommige hoofden
schermen er wel eens mee, dat chefs in andere
takken van dienst hun ondergeschikten niet
zooveel vrijheid van handelen geven, als de
hoofden den onderwijzers schenken. Zijn dan
de hoofden van scholen zooveel liberaler in
hun opvattingen of zooveel goediger van
aard? Wel neen, maar ons ambt eischt vrij
heid van beweging; voor de klasse moet
staan een man of eene vrouw, geen phonograaf.
Maar vooral hebben we dien invloed te
danken aan onze kennis. Waar de even
redigheid: Macht H: macht K.O. = Alles:
Nul bestaat, daar hebben we nog juist niet:
Ontwikkeling H.: ontwikkeling K.O. = Alles:
Nul. En toch is de stelling, dat onze invloed
recht evenredig moet zijn met onze kennis,
nog niet bepaald absurd te noemen. Tot nog
toe heeft onze meerdere kennis en ons dieper
inzicht wel zeer de' taak van het hoofd ver
gemakkelijkt. Voorschrijven, aanwijzen, voor
doen, heusch, daar doet men in de prautijk
niet zoo druk aan. Men laat ons onzen eigen
gang gaan en "t marcheert er niet minder om.
De meeste hoofden gaan collegiaal om met
de onderwijzers. Komt er een
nieuweonder.wijzer aan school, dan neemt men eerst den
hoed voor elkaar af; later komt 't gemoede
lijke: Morgen". Als er een nieuw hoofd
aan een school komt, gaat 't gewoonlijk
precies zoo. Zeer vele hoofden en onderwijzers
der school tutoyeeren elkaar; zelfs zijn er
hoofden, die, als ze hun betrekking aan
vaarden, tegen de onderwijzers zeggen:
zouden we mekaar maar niet met je aan
spreken ?"
Ik hoorde dezer dagen, dat een autoriteit
er zich over verwonderd had, dat de
gelijkheidsidée reeds zoo ver was doorgedrongen.
Och als hij den burgerlijken stand had
nagegaan, dan zou hij de bewijzen hebben
gevonden, dat er nog meer dan collegialiteit |
kan ontstaan, nog meer dan vriendschap !
?tusschen hoofden van scholen en in dit
geval klasse-onderwijzeressen.
Wat heeft die collegiale omgang tengevolge? J
Dat men rond voor zijn meening uitkomt en
ook dat men, als men gaat debatteereii, wel !
eens iets scherper zegt, dan men gedrukt wil
zien. Daarom is enkelen voorzichtigheid gera
den op de schoolvergadering, want daar zijn
we officieel.
Men schijnt Edelman kwalijk te nemen,
dat hij sprak over jongen" van fietsen.
Oneerbeidig tegen 't hoofd der school! Ook
een argument voor ontslag ? Holtzappel
schreef het in zijn rapport. Dan wil ik wel
zeggen, dat ik van hoofden van scholen, die
verbonden waren aan dezelfde school als ik,
wel ..grappen" gehoord heb, waarbij verge
leken deze zeer onschuldig is. En dat is juist
voor ons gevaarlijk, vooral als de hoofden
beginnen met aan B. en W. te rapporteeren
dingen uit den tijd, toen men vriendschap
pelijk met elkaar omging.
Toen E. met H. sprak o^er die fietsen,
zag hij, zoonis wij gewoonlijk doen, in het
hoofd der school een amice". En ik vind
het jammer, dat II. zich die woorden herin
nerde, toen hij als II. d. S. rapporteerde.
Dat is gevaarlijk, zeer gevaarlijk voor ons.
Kn van H. is het ? erg leelijk. Hij wist
wel, dat wij, zoodra 't hoofd gaat staan op
wettisch standpunt, verloren zijn. Dan moeten
we gehoorzamen, zonder meer. Dat valt
zwaarder aan iemand, die vrijheid gewoon
was, dan aan een slaaf.
En hij had moeten bedenken, dat die vrij
heid ons geschonken is en dat wij die aan
vaard hebben, ook om der kinderen wil.
-\ls we ons op wettisch standpunt stelden ;
als we deden, wat het hoofd ons bevelen
wou; als we de methode volgden, die 't hoofd
ons voorschreef; als we de tucht handhaafden,
zooals 't hoofd zou doen, dan zouden we
slechte onderwijzers zijn.
Want mijn jas past 't hoofd slecht en zijn
jas kleedt mij niet. En als de weg me telkens
gewezen wordt, sterker, als ik moet inslaan
den weg, dien men mij wijst, dan krijg ik
nooit een overzicht over 't geheel. En ik
raad ieder af, dat overzicht dan toch te
vormen in zijn vrijen tijd. Want zelfs
't rneenen kennen van een beteren weg en
dien niet te mogenj volgen, doodt den werk
lust.
Gelukkig voor ons en ons onderwijs is 't,
dat de meeste hoofden van scholen zoo wet
tisch niet zijn. 7e bespreken met ons allerlei
zaken ; ze laten ons onzen gang gaan, ook
als ze soms meenen, dat we niet het beste
kozen, want ze weten, dat de zelfbedachte
manier voor die haar vond, de beste is ; ze
laten 'l grootste deel van ons onderwijs zelfs
zonder bespreking, gerust aan ons, de hulpen"
over.
Als we een jongen langer schoolhouden
dan een half uur, als we een rekenles geven
in een drie kwartier, die vrij valt door ziekte
van den gymnastieker, als we met Belgi
beginnen in 't laatst van de vijfde klas, in
plaats van in 't begin van de zesde, dan
grijpt men niet in, wetende, dat ingrijpen,
?waartoe liet hoofd welti-sch verplicht , niet ten
voordeele zou zijn van het onderwijs.
En wij, wij durven zulke dingen te doen,
vertrouwende op 't paedagogisch inzicht van
het hoofd en op de collegialiteit.
Maar zoodra een- hoofd gaat
rapporteeren aan B. en W., dan zijn we iu al die
gevallen schuldig.
Twee hoofden van scholen hier in Amster
dam verklaarden laatst in een gesprek met
me, onafhankelijk van elkaar en zonder dit
ik de verklaring uitlokte, dat een hooi'd der
school, als hij wou, in veertien dagen den
hesten onderwijzer er uit kon werken.
Dan zegt men nog, dat we overdrijven, als
we klagen over our.en zwakken rechtstoe
stand. Die is in dezen tijd van reactie zwak,
omdat we meerdere vrijheid gewoon zijn,
dan de wet geeft. We zouden vaster staan,
als we werden, wat we zijn volgens de wet:
onmondigen- Maar dat zou zijn ten nadeele
van 't onderwijs. We zouden komen van
Scylla op Charibdus.
De meeste hoofden van scholen willen een
vriendschappelijke samenwerking. Ik ook, als
men nu toch eenmaal 't werk mij niet alleen
toevertrouwt. Wel begrijp ik niet, waarom
ik als onderwijzer in Amsterdam zonder
nimmer verslappende controle" niet flink
zou werken en wel die dagelijksche leiding
zou kunnen missen als ik, zooals er onder
mijne studiemakkers zijn, die heusch niet
meer in hun mars voerden, hooi'd op de een
of andere buitenplaats was geworden. De
hoofden buiten, die ik ken, werken flink.
Zou Amsterdam dan het uitschot hebben van
het onderwijzend personeel?
Zoo'n vriendschappelijke samenwerking
evenwel moet ontstaan, kan niet gedecreteerd
worden. En nu is 't 't lastige van elk nieuw
hoofd, dat hij hoofdengezag heeft. Een vriend
schappelijke raad om iets zus of zoo te doen
is vaak een gebod; een verzoek is
soms een bevel in den vragenden vorm. 't
Herinnert ons aan 1540, Gent getuchtigd.
Dat maakt, dat door ons een vriendschap
pelijke wenk in 't begin met argwaan wordt
ontvangen. Blijkt 't, dat 't hoofd collega is,
dan met plezier, 't Is wel eens goed met
een ander van gedachten te wisselen. De
gemeente betaalt dat wel duur, veel duurder,
dan wanneer ik 's avonds met een kennis
schoolzaken bespreek, maar dat is niet
onze schuld.
Evenwel, als 't hoofd collega is, heb ik
het recht, om, als ik niet overtuigd ben,
mij a idee te volgen.
Toch raad ik ieder onderwijzer aan : als
ge niet zeker weet, dat- 't hoofd zich be
schouwt als uw collega, wees dan niet col
legiaal. Disputeer niet over de waarde van
het ambulantisrne, want uw rake slagen
zullen verbitteren en een onwelwillend
oog ziet meer fouten in je klas dan dat van
een vriend.
Haal het hoofd niet zelf in je klas. Als 't
hoofd en ik elkaar beschouwen als collega's,
dan durf ik zeggen: Mijnheer, kijk u eens,
zooveel vlekken heeft Piet in z'n
schrijfboekje.'' Dat zal ik ook zeggen, als toevallig
een onderwijzer in de klas komt. Maar
als de collega na schooltijd als hoofd van
de school meent, mij daarover te moeten
onderhouden, dan heeft hij de laatste vrij
willige mededeeling ontvangen.
Blijkt soms het hoofd hoofd" te zijn in
ongunstigen zin, ook goed. Dan redeneer ik
niet meer. Dan gehoorzaam ik. Men zal mij
niet ontslaan.
Blijkt het hoofd slechts collega te willen
zijn, zoolang de onderwijzer zijn zin doet,
dan ja, clan staan we gevaarlijk. Want
dan kan er licht kwestie ontstaan, waarbij
de onderwijzer, gewoon een .collega te zien,
den supérieur reden kan geven tot klagen
over miskenning van 't gezag". Deze laatste
groep, die we niet zoo talrijk dachten, is,
vrees ik, grooter, dan wij weten. En ze is
gevaarlijk.
Dan moeten we den eenen keer toegeven
als vriend^ den anderen keer als inférieur.
Als 't hoofd zich dan vergaloppeert door
b.v. den onderwijzer een grofheid toe te
voegen, die den redacteur van Het Nieuws
v. d. Dag zou doen mondspoelen, dan dan
wik en weeg je onder vrienden je woor
den niet."
En als je weigert een bevel, gesteld in den
vragenden vorm, op te volgen, dan komt:
Mijnheer, dan gebied ik het u als H. d S."
Waarlijk dat is nog zoo slecht niet
voor de hoofden.
Maar wij kunnen er uitgaan, 't
Amphibieachtige van het hoofd is voor ons dan 't
lastige. Vriend nu dienaar straks, 't is
moeilijk voor deu ondergeschikte.
7oo'n toestand, waarvoor geen bepaald
persoon verantwoordelijk is, maakt onze
positie wankel. Dat men dit bedenke bij een
volgende voordracht tot ontslag.
't Stadium, waarin onze emancipatie ver
keert, is gevaarlijk voor den eenling, hoopvol
voor de beweging. De conservatiefste stelt
op den voorgrond-wijziging van art. 21. Dat
komt, doordat men van den totaal veran
derden toestand iets merkt.
Wetten scheppen geen toestanden; wel
kunnen ze een ontwikkeling tegenhouden.
Maar onze beweging is niet meer te keeren.
De nieuwe toestanden zijn. Gevallen als van
de laatste dagen maken die beken i aan
iedereen. Later zal een wet, zooals 't wezen
van wet meebrengt, ze sanctioneeren.
Wij onderwijzers, hebben te overwegen of
we nu met kracht zullen aandringen op
wijziging of later, als de idee verder is door
gedrongen.
Amsterdam. H.
fiMiMiiiifmtiiiiimiiiimtHiiiimiiiiiMMiiiMiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiM»
v
Een zeflenschaDflaal op liet R
isteleiraaf
fcantoor te Amsterdam?
Mijnheer Je Redacteur.
Gaarne zou ik met een enkel woord in uw
blad de aandacht willen vestigen op een kleine
passage, voorkomende in een
Amsterdamschen briefin De Controleur van 24 Februari jl.
De inhoud is wel van dien aard, dat de
aandacht der geheele Nederlandsche pers
erop had mogen vallen, doch blijkbaar is de
mededeeling in genoemd blad of over het
hoofd gezien, of voor een praatje gehouden,
dat tot stichting van een sensatie- en
schandaal-lievend lezerspubliek moest dienen.
In den brief in De Controleur wordt de
naam van den directeur van het
Rijkstelegraafkantoor te Amsterdam, den heer Leur,
in verband gebracht met dingen, die op dat
kantoor gebeuren en gelijk de schrijver
zegt van dien aard zijn, dat zij in het
burgerlijk leven zouden worden gestraft met
een pak slaag, maar die door de ambtenaren
worden verkropt. Men leest in bedoelden
brief o a.:
Ik stel mijn lezers het volgende voor. Men
is verloofd met een meisje, dat in betrekking
is. Op een goeden middag ontmoet gij haar,
en vindt, dat het gevoelige kind geheel over
stuur is. Beurtelings bloost ze en wordt bleek
en het is of haar oogen tranen. Gij vraagt
na, maakt u ongerust en gij wilt eindelijk
weten wat er is. \a veel vragen en
weervragen verneemt gij, dat haar patroon misbruik
heeft gemaakt van zijn meerdere kracht eu
uw meisje plotseling een zoen op haar lippen
hoeft gedrukt.
De mededeeling is er uit. Gij neemt uw
hoed en uw wandelstok, gij vergeet zeker u w
wandelstok niet en gaat eens een hartig
woordje praten met den patroon. Een hartig
woordje, waarbij wellicht de wandelstok te
pas komt. Zoo zoudt gij dus, zoo zou ik doen,
zoo zouden ook ambtenaars willen doen, doch
de knoet... ontslag of verplaatsing. A bon
entendeur salut l
Een troost is het, dat de heer Leur niet
al te lang meer zijn staf zwaaien zal. Men
schijnt hem in den Haag nog steeds noodig
te hebben, doch zeker is het, dat daar met
kracht naar een geschikten opvolger wordt
gezocht."
Tot zoover de correspondent van De Con
troleur. Het staat natuurlijk ieder vrij, te
begrijpen, op welke hinderlagen out het vrou
welijk personeel gelegd, met die meerdere
kracht" van den patroon wordt gedoeld en
welke uitbreiding men ia zijn gdachten wil
geven aan het begrip zoen" in dezen.
Waar onze ollicieele zedelijkheidsbewakers
het zelfs verkeerd vinden, dat telefoon-dames
met toestemming Itarer ouders een souper
bijwonen, lijkt in dit geval een zeer ernstig
onderzoek minstens gewenscht.
En wanneer de feiten otlicieel zullen zijn
vastgesteld, zal het tijd wezen, de vraag te
stellen, hoe het komt, dat in ons land zulke
dingen lang buiten publieke bespreking
kunnen blijven,
Met dank voor de verleende plaatsruimte.
Een dayliüvlredacteur die ooi; niet rrij i's.
De Jonp Liberalen"
Mijnheer de Redacteur.
Met groote vtrwondering nam ik kennis
van het artikel in uw Weekblad No. 14!)S
van 11 Maart 1.1., geteekend door den heer
C. A. Schotman en tot titel hebbende : De
Jonge Liberalen".
Met verwondering, schreef ik omdat mij
niet blijkt, wat eigenlijk de bedoeling kan
zijn van den geachten schrijver om een zoo
onverdiend vonnis te vellen over de ver
eenigingen van Jonge Liberalen".
Ware de heer Schotman tegen het optre
den bij verkiezingen van jongeren in het alge
meen te velde getrokken, men zou, alhoewel
dit straks ook door mij zal worden beduid
dat dit thans onmogelijk geworden is, zulks
nog hebben kunnen plaatsen. Dan tenminste
goldt het een zaak van principe.
Thans echter heeft het den schijn alsof het
in de bedoeling van den schrijver lag, alleen
de vrijzinnige jongelieden" te treffen.
Het zal den heer S. toch wél bekend zijn
dat, alle politieke partijen, jonge gardes"
in den strijd iot hulptroepen hebben. En
dan, zijn deze hulptroepen overbodig? Uit
het bijschrift van uw redactie blijkt dat van
ophe/ïing van deze actie in de bestaande toe
standen, geen vooruitzicht bestaat ook vol
gens inzicht van uw redactie.
Maar mijnheer de Redacteur, ik zou willen
vragen, moet de heer S. aldus schrijvende,
op losse schroeven maar klappen uitdeeleu
die onverdiend zijn ','
Temeer mag de heer S. dit mijns inziens
niet doen omdat het blijkt dat de schrijver
slechts de theorie van de
verkiezingswerkzaamheden kent en niet weet wat in de
praktijk reeds door de jongeren is gedaan en
in de toekomst nog gedaan kan'worden.
Waar ik juist Zaterdag 10 Maart te Rotter
dam optrad voor de Vereeniging van Jonge
Liberalen" waarbij ik hen wees dat hun op
treden bezadigd, kalm en tactvol moest zijn en
waar deze raadgevingen door mij ten beste
gegeven, met onverdeelde instemming werden
ontvangen, daar verwonderde ik mij een thans
zoo besliste aanslag te moeten lezen op deze
vereenigingen van jonge lieden, welke ik aan
raadde steeds actief te blijven.
Ik wees hen daarbij ook dat sinds de in
voering van de kieswet-Van Houten zooveel
arbeid werd gevorderd van de propagandis
ten dat deze vereenigingen noodwendig
moeten worden uitgebreid. En waarom zou
den jongelieden die op 19-jarigec leeftijd hun
vaderland gaan dienen en die met de tegen
woordige wet op 21-jarigen leeftijd meerder
jarig zijn; niet mede kunnen doen aan
verkiezingswerk ?
De feiten zijn daar om te bewijzen dat de
Jonge Liberalen" niet enkel in auto's hebben
gereden en van pretjes hielden zooals de
heer S. smalend schreef. Dezulken er mogen
er onder zijn, zijn niet DIE J. L., waarvan
kracht uitgaat. Trouwens vindt men uitzon;
deringen overal, en waarom zouden er ook
onder de jongeren nu niet gevonden worden,
welke nu juist niet in het belang van de
partij werkten ?
Wettigt dit, om alsdan te generaliseeren
en zoo meteen een vonnis te vellen wat niet
rechtvaardig is ? De heer S. kent blijkbaar
niet de praktijk, want anders hadde hij moe
ten weten dat er jongelieden waren, welke
reeds vanaf September 1904 hun krachten
gaven om de vrijzinnige partij te steunen,
door het maken van huisbezoek, het verrich
ten van administratief werk enz. (zonder
auto's werd dit werk met ij ver en toewijding
vervuld,/.
Een woord van hulde paste beter dan de
beoordeeling door den heer S. gegeven. Het
is niet anders mogelijk dan dat onder de
tegenwoordige kieswet, die een
kiezersteeltswet is, hard worde gewerkt, zoowel vóorarbeid
als ten tijde der verkiezingen.
Met den heer S. zag gaarne ieder welden
kend mensch, dat de auto's, rijtuigen enz.,
niet meer tot de materialen behoorden om
de kiezers ter stembus te brengen, maar waar
dit nu een verschijnsel in de 20e eeuw is
niet alleen in ons land, maar overal elders
zoo niet in nog heviger mate, daar kan men
toch niet verlangen dat de vrijzinnigen"
daarmede ophouden. Kon de heer S. bereiken
dat ieder kiezer ter stembus k wam, uit over
tuiging, het ware zeker beter en gemakkelij
ker en het zou meer pleiten voor het gehalte
der kiezers in gunstigen zin, echter het is
thans niet zoo en daar is nu eenmaal niets
aan te doen, en vindt men bij alle partijen
helaas diezelfde verschijnselen.
Krasser echter maakt de heer S, het, waar
hij de Jonge Liberalen" beschuldigt, dat zij
het werk doen omdat zij het amusant"
vinden en pleiziertjes gaarne waarnemen.
Nu, mijnheer de .Redacteur, dat zijn ook
weer uitzonderingen, die ik mij voorstel wel
plaats vinden. Echter berust de leiding in de
eerste plaats bij ouderen, die zulks tegengaan.
Maar van de Jonge Liberalen waarvan ik
zooeven sprak die alles opofferden voor de
goede zaak, deze, die er als het ware een
edele sport van maakten, zij die hun gezond
heid trotseerende, overmatig hebben gear
beid voor hen geloof ik dat een bejegening
als door den heer S. gedaan, pijnlijk moet
aandoen. Want indien dan werklieden enz.,
in auto's naar het stembureau worden ge
bracht, menschen die in groote steden 's och
tends G uur aan den arbeid gaan en 's avonds
thuis komen en die indien zij gingen stem
men misschien een half daggeld zouden
moeten missen, door de groote afstanden die
zij zouden moeten afleggen, en die anders niet
zouden stemmen, is daar iets tegen in te
brengen dat die lieden door dit snelle ver
voermiddel, daartoe in de gelegenheid wor
den gesteld ?
De Kieswet schrijft voor dat de patroon
zijn volk, ik meen 2 uur, tijd moet geven om
te stemmen (wat in casu ontoereikend is)
maar niet om geld tu betalen natuurlijk voor
niet verrichte arbeid en waar die menschen
het natuurlijk ook niet kunnen missen is het
auto-vervoer toch een gewenschte en niette
veroordeelen oplossing.
Het moge zóó zijn in tegenstelling met
den wensch van den heer Schotman dat
vereenigingen van Jonge Liberalen" zich
uitbrei ien in nog grooter geta! als thans en
dat deze voorgelicht worden, door
zaakkundige lieden, opdat dit dienstig zij ten gunste
van de vrijzinnige beginselen".
Met dank voor de plaatsing,
Hoogachtend,
UEd. dv. dn.
Rotterdam, 11, 3, '06. L. S. SNOEK.
* *
*
Aan de Redactie van
De A msterdammer.
Waarde Redactie.
Tot onze groote verbazing lazen wij in uw
nummer van 11 Maart het artikel: De Jonge
Liberalen", onderteekend door den heer C. A.
Schotman. Onze verbazing zult gij begrijpen,
als wij u mededeelen, dat wij bedoelden heer
onder onze leden tellen, dat hij eea groote
portie van het leeuwenaandeel" voor zijn
rekening heeft te nemen van het lawaaierige
gedoe" dat volgens hem de Jonge Liberalen
in verkiezingstijd hebben gemaakt, dat wij
in den laatsten tijd vooral (den zoogenaamden
stillen tijd) door cursusvergaderingen deleden
op politiek gebied trachten te ontwikkelen
en dat hij op elk dier avonden heeft ... ge
schitterd door afwezigheid. Wij moeten hem
dan ook totonzen spijtgelijk geven als hij schrijft
Bestonden nu die clubs uitsluitend uit
ernstige jongelui, belust op politieke 'kennis,
dan zoude ik dit wellicht niet zoo zwaar inzien."
Tot die ernstige jongelui" behoort de
schrijver van het artikel zeker niet en waar
hij spreekt van bespottelijke reclame" daar
kunnen wij het denkbeeld niet van ons zetten,
dat het ,,leeuwenaandeel" van zijn motieven
om zich tot schrijven te zetten, dat is, dat
zijn naam eens in de courant verschijnt.
I" dankend voor de opname.
Het Bestuur van de Vereeniging
de Jonge Liberalen"
te Rotterdam.
De bladen die o ver deze kwestie geschreven
hebben, worden beleefd verzocht het boven
staande over te nemen.