De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 18 maart pagina 2

18 maart 1906 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

r DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR ^EÜERLAND. No. 1199F verschillende pliasen en bet volgen van dit tonenspel houdt de aandacht bezig. Als Mablpr breekt met die usance, dan heeft hij hiervóór zijn reden; dan is het omdat zijn ingeving hem voorschrijft een anderen weg te volgen. Maar die weg is het publiek nog vreemd. En dat is een afwijking niet alleen*, van het klassieke voorbeeld, maar ook van de compositiën onzer moderne tijdgenooten ; een afwijking die Mahler niet zoo spoedig de sympathi^nder menigte zal verzekeren, ondanks allen eenvoud zijner melodieën. Het tweede deel: Slürmisch bewegt" bevat tol van schoonheden in meer dan rijken overvloed ten toon gespreid. En weer zijn het melodieën, zelfs twee eii drie tegelijk, waarmede de com ponist kwistig te werk gaat. c bouw van dit gedeelte verbaast evenzeer als die van den Trauerinarsch". Een paar kecren echter krijgt men tocli meer houvast, door de aanwending van het korte aanvangsmoticf. Het Scherzo is een ononderbroken dar s, waarin pikuiitc, gracieuse en ook gevoelvolle melodieën elkaar afwisselen; waarin eveneens meer wijzen kunstvol zijn saamgeweven t.it een zeer bekoorlijk geheel. Maar vreemd doet liet alweer aan, dat Mali:cr zoo \,einig gebruikt maakt van niotk-fbc-werkingen J\a een korte pauze komt een Adagidt o van we ecnig zins week karakter, maar toch *an mooi sentiment, rust bre ;g n aa het' oor, dat door een veelvuldig gebruis van koper cu slagwerk mis chien eenigszins vorspanuen is; Ma Ier- heelt het n L gecomponeerd, uitsluitend voor strijkquii'.tet en ha:p. TOCÏI is er, d or de doclmatue verdeel ng va \ licht en schaduw en door oeurtel ngs de me odie t brengen in viojl, cello of alt, een enorme kiankvitrieteit in aanwezig. Mot een atlacra gaat dit Adagie to over in het Finale, een Kom o, zooals Mahler het noemt, dat echter geen Rondo i in de gewone klassieke beleekenis ok op dit Finaie is hetzelfde in toepa sing te br«ngen, wat :k boven as»nvo rde ten opzichte van de andere deelen. Rijke mclo dieën, getuigende van een weelderige phantasie en toch van grooteu cenvoiui in de structuur dier melodieën. Malilcr's vijfde symphonie heeft nvj meer bekoord dan ziju andeie compositien in dat genre. Moest ik vroeger herhaaldelijk, op b;z irre, ja zelfs banale inv llcii stuiten, dit wer v kenmerkt zich door adi-1 va . geest. De instrumentatie is lang niet ?oo gecompliceerd als b.v. die in St,rauss' werken ; zij is veel eenYoudiger, maar daarom ook is zijn partituur minder interessant. Indien nu het pubiek niet dadelijk zoo gepakt is door de sunphonie, dan geloof ik dat dit toegeschreven inoet worden aan; haar omvaug, aau het gemis van motiefbewerking iets wat bij alle andere werken een der meest intcgreereude bestanddeelen uit maakt ener coinposilie en aan het feit dat men thans, nu ret een nieuw werk gold, verzuimd had, motieven, hetzij met of zonder toelichting, in het programmaboek af te drukken. Ik hoop do symphonie spoedig weer te hoorcn en als dan het publie» door een analyse op de hoogte gebracht wordt, zal' het zeker minder vreemd tegenover het werk staan, dan thans blijkbaar het geval was. In het tweede deel lii t de heer Zalsman ons cenige liederen mét orchestbegeleiding hooren van Mahler. Ich bin der Welt abhanden gekommcn'' van Rückert beviel mij het best. II«t is ceuschoon lied vol stemming en mooi geïnstrumenteerd. Uit laatste mag men cvenccjis getuigen van de Kindertoteuliuder" van denzelfden dichter. Ech1er Mahler heeft m. i. hier te veel geschildeid met het orchest en dat is het slimst daaraan de declamatie der tekstwoorden opgeofferd. Het duurt vaak zeer lang voordat de ecne versregel door den andere wordt opgevolgd Dat nu schijnt mij strijdig met het begrip lied". Daarom kon DE ZWARTE KAT. Zwervers-schetsje. (Uit liet dagboek van eenen zwerver). Het was in den zomer toen ik haar weder eens ontmoette, op den Heerengracht bij de Raadhuisstraat onder het licht van eene lantaarn, die in vroeg lichten avond witbrandde. Ik zag haar gezicht, bleek en hare zwarte oogen lagen diep-weg. Als ik haar gezicht niet had gezien, zou ik haar hebben herkend aan hare wijze van gaan. Ze sliep slap katlig, niet stappen als over zachtig fluweel, juist alsof ze op weg was naar eene plaats, die ze nooit bereiken kon en waarvan ze de onbereikbaarheid óók wist, maar er toch heen liep. Zóó liep ze over de schoolgangen en over de school-klassen ook. De koppige kinderen waren iet en wat schuw van haar. Meest hadden hare klassen wel iets sehunn'gs; _ moest er een ander in voor sommige dagen als zij ziek was, dan letk het er vrij ordeloos en daar door ha l ze den naam geene goede onder wijzeres te wezen. Zij sprak met eene zachtslappe stem en niet veel. Vau het andere personeel hield zij zich wat weg. Ze moest van fraaif, voorname familie zijn, haar naam klonk heel goed in Holland. Doch haar vader had onherstelbaar hare geldzaken ver nield, zoodat ze nu, gelijk wij allen, te werken had voor haar brood. Men zei soa. s scherp, dat haar dit verdroot, en dat zij daarom hoog tegen ons dee, doch als men elkander vroeg, wat hoogs er dan in haar was, dan wist niemand onzer iets nadee'ligs van haar, men wist juist sommige uitmuntende dingen, meer dan van vele anderen, doch iedereen vond haar toch hooghartig, ze had zwart haar in zwaren wrong op 't hoofd, zeer zwar e oogen. Daarom, en omdat ze op de haar'eigene wijze liep, noemden wij haar: de zwarte kat. Voor ik een zwerver in 't leven werd stond ik in de klasse naast haar. Het was een moeielijke troep, vol schipperskinderen, ver waarloosd, in los buitenleven van wilde wind, vol zon, verwend, weinig-leerzaam van aard. Zij had ook zoo'n klas, in beter orde als ik de mijne. ? Ma r het was verdrietig naast haar te staan, in de oude gehoorige school, vooral als er uur van vertellen was, en zij lang dóór-sprak, over het dun-gespannen zwijgen der kinderen heen. Dan was woord voor woord van haar te hooren, steeds hetzelfde monotone geluid. Ze sprak, precies zooals ze liep, of zéHooit aan 'n einde kwam, en of ze dat heel goed wist. Toch moest hare wijze van vertellen ?voldoende zijn, want de kinderen luisterden ' ' ?' ik 'n dezen cyclus wel de goed getroffen stem ming waardeeren, zonder toch in allen deele dóór de compositie bavredigd te zijn. Een paar dagen later werd door de zangvcreeniging van Toonkunst uitgevoerd das klagende Lied", tekst en muziek eveneens vau Mahler. Ook hier trof mij de eigenaardige, inconsequente wijze waarop de componist met deu tekst omgaat. Zonder eenigen grond wisselen alt-, tenor en sopraansolisten af met het koor. L>e helft eener phrase wordt gezongen duor.den tenor, de andere helft door de alt. Voorts is het verband tusschen de woorden vaak zoo uiteengerukt door de lange orchest tusschenspelen, dat men slechts met de uiterste moeite den draad kan volgen. Naar ik hoor is dit werk van Mahler reeds een twintig jaren oud. Een bewijs dus dal zijn opvatting van muziek me', tekst, iii het tijds verloop dat er ligt tusschen de compositie vau das klagende Lied' en de Kindertoteiilieder", geen wijziging heeft ondergaan. Op zeer schoone wijze weet anders Mahler, ook in dit Jugendwerk" het orchest. te behan delen. Beschouwd vau zuiver muzikaal stand punt, kan men n.et anders dan groote achting hebben voor het talent vau den meester. De andere werken weike door Toonkunst werden uitgevoerd, waren Dein Verklürten" van Schillings en Taillefer" van Riehard irauss. Het eerste werk kwam voor de tweede maal ten gohoore. Thans beslist beter dan den eersten keer. Het koor klonk prachtig en de leiding van den heer Mengelberg was vaster dau destijds die van deu componist. Door een en ander was mijn indruk van het werk nu veel gunstiger. Men kwam meer onder de impressie vau de flinke en kernachtige op valtiug van dcii componist. Dem Verkhïrtcn" is ook mooi bewerkt. Er ligt iets verhefl'ends in, dat wel geschikt is 0111 de poëzie van Schiller goed tot haar recht te doen komen. Het slot van den avond was gewijd aan Taillefer, ballade van blaud, muziek van Riehard Strauss. Hier, bij Strauss, zijn de woorden der ballade behandeld zooals dit wezen moet. De handelend optredeude personen, zooals Hertog W ilhelm, Tailefer, en des hertogs zuster worden voorgesteld door de solisten en het, koor houdt zieh bezig met het verhalende gedeelte: luikele woorden, zooals b v. Der Herzog sprach" en da sprach der Taillefcr" heeft Strauss wijselijk ougecomponcerd gelaten. De cenige eoueessie aan het z.g. effect, die men S.rauss kau ver wijten, is de herhaliug vau des hertogs laatste woorden, door liet koor. En toch heeft het werk daaraan een buitengewoon pakkend slot te danken, hetgeen dan ook wel de oorzaak ge weest zal zijn van 's componisten onlogische daad. In geen der vroegere werken van Strauss, is zulk een populaire toon aangeslagen als in Taillefer". Er loopteen volkssthümiiche" trek door het werk, die zich volkomen voegt naar den inhoud der ballade. Alleen zou men van mcening kunnen zijn, dat Strauss wat te veel met hel complete oichestrale apparaat te werk gaat. Iets meer matiging in het gebruik van het koper en slagwerk hier en daar, zou aan het geheel een minder massief cachet gegeven hebben en dan zou ook tevens do schildering van den slag bij Jlastings meer effect gemaakt hebben. De olisten waren mevrouw Mahlendorf uit & raatsburg, mejuffrouw C'jeuen uit Nijm.gen, mej. Philippi uit. Base. en de heereii Juugbhitt uit I3erh;n en Breitenfeld uit Erankfort. Zij allen droegen let hunne bij in het welslagen van het cencert, alsook het koor en het orchest. Het laatste voo al ontwikkelde een prachtigen klank. Kct tekstboek had beter ver zorgd moeien zijn. Geregeld werd de naam vau den Münchener compjms'. geschreden Schilliiig in plaats van Schilliugs. Op eenen Woensdagmorgen geraakte ik met haar in bijzondere relatie. Kr was dien dag in mijn lokaal door ons allen samen ge praat, gelijk meer werd gedaan in het lokaal, dat het 'dichtst bij de deur was. De-zwartekat was er bij geweest, hetgeen ze anders maar zelden deed. Tuen ze allen in hun werk weg waren, en mijn klas vol en stil-geloopen wa», vond ik op 't 1-aainstijl een boek liggen. Het was een werk van dan Engelschman: Hubert Crackanthorpe, dat Wreckage heette. Dit uitmuntende kunstwerk werd weinig ge lezen in ons land ; ik had het leeren kennen toen ii in een Engel-*ch gezin te S:ok uponTrent was. Maar in Holland had ik het slechts twee keer aangetroffen, hier vond ik het ten derden male. Het behoorde aan de-zwarte-kat, want haar naam stond er vóór-in, met z rgeregelde letters, voluit. Om twaalf uur bracht ik het haar terug, terwijl ze in haar leege lokaal bezig was twee planten te begieten. Ik g,*f haar het boek, zeggende: Leest u Oackanthorpe?' Ja ... ik miste htt boek al." .^ Het lag in mijn klas." Past u otj" zei ze, op denzelfden toon de jongen Rolvers wil weg-loopen". Ik ging naar mijn lokaal terug De jongen Rolvers zat stil, op hoop vroeg weg te komen. Zij had dus zeker geen genoegen met mij te praten. Hooghartige zwarte kat. Donderdagsiporgens was zij ziek, ook Dondei dagmiddftgs en Vrijdagsmorgens. Er gingen scherpe stemmen door 't school, dat 't maar makkelijk was driemaal achtereen te i erzuim.'n, waarom nam ze geen pensioen ... ze -had pas maanden verloi gehad. De oude man, die ons schoolhoofd was, nam hare klas waar, zonder onaangenaam over haar te spreken. Viijdagmiddags kwam ze weer terug. Even met beleefde verontschuldiging. Zaterdags daarna kwam ze tot mij 'Om twaalf uur : Gaat u dadelijk naar huis?", Ja ... ik heb geen blijvers." Vindt u het goed, dat we samen gaan ... ik wou u wat vragen... u woont toch óók in de Helmertbuurt T' Rort daarna liep ik voor het eerst met de zwarte kat op straat. Met haar glissende stampen ging ze vlu» voort, zoodat ik lastig met haar in 't gelij k bleef. Zij sprak het eerst: U vroeg naar Crackinthorpe ... kent u zijn werk ?" Ja... Wreckage" en Last Novelties." Ja, maar kent u het goed?" Gewoon... ik kieeg het in Stoke van eenen Eagelschaan, die het prachtig vond ... ik ook,.," ., v.?,',&,. bent m in Engeland gew.eest-... dat is s leuk ,.. waar.,, atlfeen «» Sto^wfiiT .? ,.,: ,,Ja», tweemaal... verleden jaar, en :vóór drie jaa^.. .'toeu was ik ook iu Londen. .. :ett iö'ièejfai" '.?;'.' AC*'.,.' ... .. ?" ' 'a ttiet veel Van Engeland jiyik Dinsdag 1.1. braeht de heer Dan. de Lange, met, medewerking van h t residentie-orchest, den heer en mevrouw Tijssen, den heer Orelio cu een klein dameskoor uit Leiden, ten ge joore zijne co/npositie Lioba" op tekst van f red. van Eede.i. De heer Ban. de Lange heeft zich een zeer moeilijke taak gcsleld met het componeeren van dezen tekst. Ik betwijfel het of de dichter zich voor.esteld heeft dat zijn gedicht ooit op muziek zou gezet worden Aau deu anderen kant, komt het mij niet onbegrijpelijk voor, dat de h er de Lange zich tot een dergelijke taak aangetrokken heeft gevoeld. Do compou:st heeft terecht gemeend dat de zangstemmen hier declamatorisch moesten behandeld worden. Daarouder of daarachter heeft hij zieh voorgesteld een ox'hest hetwelk hoofd/akelijk kleur meest verschaffen aan het geheel. Wel konieu er motieven voor in het orchest wel keeren die motieven weer, maar toch de kleur schijnt bij den heer de Lange ho )fd/,aak te zijn geweest. Dat nu lijkt mij een groote fout te zijn in Lioba". Ik heb er in gemist den groot.en muzikaler, stroom. Ware de orchestpartitie, van een muzikaal standpunt uit beschouwd, belangrijker samengesteld geweest, dan zou de naar muziek dt rstende toehooider allicht meer bevredigd zijn geworden. Thans kreeg hij te hooren deelameerende solostemmen cu combinatiën van orcliest-iiislrumenten. Menigmaal dacht men dat het oogenblik kwam, waarop de muziek haar reent zou doen gelden, het bleef echter bij een aanloop en ten slotte was het nauwelijks mogelijk om bij een stuk van d eu o.nvang, de aaudacht ten einde toe gespannen te houden. De heer de Lange zal zeker over zijn mede werkenden uiterst tevreden zijn geweest, /ij allen d den ton zeer te hun best om het werk naar de intenti;:ii van deu componist uit te voeren. De heer de Lange werd met een rijken bloeinenselmt gehuldigd en het lalrijte publiek juichte deu componist hartelijk toe. Na de pauze zoug de heer Tijsseu een drietal liederen van de Lange, met pianobegeleiding van den heer de Veer. Vooral het laats e lied der zürnende Harde", zeer mooi gecomponeerd op een tekst van Uhland, had v\el succes. e heer Orelio zong ten slotte (Ie Roze", van Albert Verwey, met orcuestbegelciding. Dit stuk i.s iceds van ouderen datum. Hoewel ?ook daar de zangstem deelameeiend bchaiideld is en het orcltest schildert, vermag de componist hierin een veel diepere . indruk te bereiken dan in zijn Lioba". De zangstem licweegl zieh vaak ia mooie melodische lijnen en het orchest biedt ook dikwijls fraaie momenten van interessante bewerking. De heer Orelio, zong, met zijn prachtig klin kend orgaan, dit stuk op voortreffelijke wijze. AXT. A\'KKK.AMl>. Liïograpliiëj- m Fan'in Latonrli.T.Wisselin:!! Die de bloemstukken van Fantin k n 'en cu bewonderen om hun voorname correctheid en stille prac it, zullen wel belang sullen in deze tentoonstelling zijner litho's, ik vermoed et'h;er, dat menigeen ouder hen daarbij verwonderde oogeu zal opzetten, opmerkende dat de steentc;'k°naa zieh in een heel andere gedaante vertoont dau de schilder. Daar x u er, die zeg gen : ik houd wel van zijn bloemstukken, niet van zijn litho's. Is dcz? gelijktijdige goed- en al'keuri u wel wat al te kautig uitgesproken, toch lig! daarin, liet juiste criterium voor ccn algeronde b.'0ürdeeliu_' van dezen kunstenaar. Maar onjuist en kortzichtig is liet iu deze ver schillende uitingen twee afgescheidene kanten van een talent te wilien zien; eerder kan het ons luder brcna-cn tot het onderkennen van ben er liever dan hier... de menschen zijn er anders .. . mooier ... maar dat ziet u zoo niet... u bent nog jong ... zeker 't eerste jaar klaar ?" Ja, ik heb in April pas examen gedaan." Dat dacht ik wel... ja, ik hou van Kngeland ... meer dan van Holland... de taal is prachtig... willen wij af eu toe eens Engelsen t preken ?" Ik kan het zoo goed niet... ik maak fouten ... ze lachen me altijd uit als ik daar aan den overkant ben." Dat hindert niet... die verbeter ik wel." Ze stond plotseling stil, en ze reikte mij haar hand: \Ve praten er nog wel eens over'', zei ze, ik ben blij, dat er tenminste iemand op school is, die goed Engelsen kan... de anderen spotten altijd met mij, dat moet u niet doen." Ze liep heen, en ze liet mij los-gaan. Nee, ze was bepaald gek, net als Anna Htllinga, altijd open-en-bloot zei. Daar moest je toch de-zwarte-kat voor wezen, om zóó te doen. En toch vertelde ik van dit geval aan niemand niet. hoewel het anders onze speelsche gewoonte was overal de vreemde dingen van de-zwarte-kat breed uit te weiden. Rort daarna werd ik zwei ver. Het leven van alle dagen geregeld werd mij ondrage lijk. Dus na eenen schooldag kwam ik den volgenden dag niet meer weerom, en ik zwierf voort, over allerlei' steden en streken, binnen en buiten ons land. Steeds zonder eenigen rijkdom, op menigen tijd bar verarmd, toch zonder spijt om veel geuiist gemak, daar ik vrij was. Den laatsten tijd was ik voldoende ruatig en ook zuinig geweest, zoodat ik nu met wat losse centen vrij eenige dagen te Am sterdam leven kwam. Geen stad was mij, zwerver, schooner dan deze, en geen streek was mij mooier, dan de streek der Arnsterdamsche waterwallen, als het zomer was. Op de Heereugracht bij de Raadhuisstraat ontmoette ik nu de-zwarte-kat. Ik haalde haar in, met moeite, daar ze snel voortgliste langs 't water. Ik zei: Dag juffrouw Heukelom... gaat 't u goed?" Ze herkende niet, toen zei ik precies het zelfde met mijn scherp-Engelsch, asper van klank. '- O," zei ze verrast, toch met vreemd-sleepende stem : wat zie ik daar van op ... ik dacht, dat u in Italiëzat." Nee .. . daar ben ik allang niet meer ... ik ben 'n paar dagen hier ... maar ik trek weer gauw op ... hoe gaat 't u ?'' Het gaat mij goed ... ik ben gepensionneerd ?" Ja? Werd 't u te zwaar?" Në," zei ze spookachtig, tk kan't u wel vertellen... ik ben bly, dat ik ti ont'moet ' den aard zijner eigenschappen en de hoofdtrekken zijner neigingen. Want ook in zijn schilderwerk valt voor prijzen en misprijzen een afscbeidingslijn te trekken : tussc.'ieu de blo mstukkcn en d'eidylle-achtige iiguurstukken. Iets gC:iiee 's heeft (natuurlijk) z. n gezamenlijk werk. Het is al de vrucht van een verfijnden schoonheidszin, van ccn kuusiopvattiug, d.e tot ideali seer.'n geneigd is. I-n d bloe i stukken is er echter ccn geluk kige cveninaat van bedachtzaam waarnemen en het speuren van ecu fijnen smaak. V'aar in de litho's uit deze zich met meer zelfbehagen, in vertoon van weelde. Het vrouwelijk naakt wordt daartoe vporn me.ijk aangewend, .deële vormen naar valseli-csthetische voorschriften, van ceu gekunstelde gratie ; een schoonheid, die zoetelijk vleit met het eoquette verloop van rondende lij nen om een al te blanke blootheid, elegante keurs lijven, alle even onberispelijk vau snit, wien, als ze werkelijk ecu beendereiutel hadden, het vleeseh niet aangegroeid, maar aaugegoten zou zijn. Daar is geen naakt, geen ongekleed, n aar 't zijn vrouwen die zich als 't ware toil, t hebben gemaakt zonder klccreu, vrouwen die slee ts denkbaar zijn uit schilderijen, van Boucher, als leugenachtige interpretatic's van de werke lijkheid, hoe sierlijk dan ook. Denk u hierbij een romantische mise-enscrue, daar de meeste litho's verbeeldingen geven op toondichten van beroemde compoii'Sten, 't liefst van pompeusen aard :ils van \Vagncr, rSerljo/., en ge kunt reeds raden hoever de schepper vau deze theatrale vcrtooniugcn ver wijderd lijkt van den voortbrenger der koste lijke, ingctogi-ue bloemstukken. Kn toch, heeft lautiu zich iu deze prenten al te zeer laten verlokken door de schoonhcids-fantaren uit den tijd vau Boucher, zijn geestdrift voor muzikale werken op al te avontuurlijke wijze geuit, in het maken van ondeugdelijke-apotheosen, in de uit voering zelf, in dj techniek van het stcentcekeiien mocht hij weer ophalen. Lang niet in alle exemplaren, die dikwijls al te duidelijk een onbestemde spielerei" vau zijn vaardige hand verraden, maar in verschillende toch, heult hij met het vcHige krijt op den stuggen steen cu de stoute kratsen van het mes, in overdaad van lijnen soms, het licht doen sprankelen uit zilverachtisie tinten. Een enkelen keer ook heeft hij ineens den vorm heel scherp gezet, ge voelig en j ist. Daarin is dau vooral, of liever alleen, de waarde en de genietb:iarlieid van deze litho's gelegen, maar 't zij herhaald, lang uiet in alle. Er zijn echter iiij deze minder gunstige bcdordceling, uit du tentoongestelde' prenten enkele gelukkige uitzonderingen te maken. Kn beslist al lereerst 'bij de Etude pour l'Eve." Dit is compleet in alle opzichten. Deze figuur vervult geen rol in een compositie; 'k geloof, ze is aanstonds uaar do natuur op steen geteekcnd. Het lichaam is correct maar uiterst teeder getr.ekeud; het is waar en vol bekoring; liet is vrouwelijk, met de zachte, wiegeling der tors op de heupen onder het even omwonden van schouders en borst. Van minder kwaliteit maar toch van dezelfde deugd, is het pendant en een ander opmerkelijk exemplaar is La Vcrité", dat tamelijk veel aan Reinbrandt doet denkeu om de actie en om de toonvordediiig. Een klein prentje, een lezende dame, blijkbaar als portret bedoeld, kan aangeduid worden als 't meest in den lijn te valleu van de bloem stukken. De tentoonstelling is aldus belangwekkend voor een nauwkeuriger studie van Fantin den bloemensehildcr; les défauts des qualités daar in kunnen nu helderder in 't licht komen; want, in de ougekrcukte gaafheid van ziju adellijk schilde-werk, is soms wel even een glimp van affcctatie te bespeuren. W. SIEEXHOÏF. Willen we dan ergens gaan zitten ... dat is rustiger." In 'n cafébedoelt u ... nee, daar kom ik niet... maar brengt u mij maar 'u end over de gracht... ik .woon nog heel ver... in 't Muiderpoortkwartier .. . wilt u?" Zeker... graag... vertelt u dan meteen wat van de auderen". Ze liep langzamer, en ze sprak, totaal-onwijs: Ik vertel 't iedereen ... want 't is onrecht... en dat moet uitgemaakt worden ... u weet zelf hoeveel ik altijd van Engelsen, hield... als u indertijd niet zoo ineenen was wegge gaan zouden wij dikwijls Engelsch met mekaar hebben gesproken ... maar ik begreep het wel, dat ze mij er uit wilden hebben... ik was niet vrien lelijk genoeg en niet vroolijk genoeg ... o, de menschen zijn zoo hard . .. met z'n allen hebben ze gewerkt om mij we,; te krijgen . .. van 't stadhuis ... de school opziener ... het hoofd ..." Daar was u toch altijd goed mee ... die hield u toch'altijd de hand boven't hoofd ... dat weet ik nog heel goed." 't Nieuwe hoofd niet.. . weet u niet, dat m'neer De Zwart er óók uit is... ziekte... hij was telkens zeer ziek . . . natuurlijk, wie ziek is, die kunnen ze niet houden . . . maar ik was volstrekt niet ziek." Maar d'r moest toch 'n reden zijn." Haar stem werd dunner, sjiokiger, ze boog haar grijzende hoofd naar niij neder : Dat is juist het onrecht ... ze hebben een reden gezoctit ... ik vertel datnaniedereen. . . anders denken ze, dat ik er om de een of andere slechte oorzaak ben uitgegaan .... u weet wel, als de kinderen de letters kunnen schrijven, dat we ze dan dconnekaïr op 't bord zetten . . . anders schrijven ze d'r naar op los, zonder nadenken ... en nu schreef ik ce letters altijd zóó, dat ze Engelsche spreuken vormden... dat hinderde immers niemand . . . voor de kinderen \va? dat precies 't zelfde ... die kennen toch geen Engelsch ... en mij versterkte 't zóó... als ik te veel zorg kreeg, dan keek ik er naar... dat sterkte mij... en daarom hebbeu ze mij ontslagen..." Daarom alleen ?" Daarom alleen... ziet u wel, dat 't on recht is... o, de mensehen zijn zoo hard... en wat heb ik ze gedaan... ik heb jaren lang mijn werk gedaan... dertig jaar. .. heb ik 't ooit iemand lastig gemaakt. .. ik kende al die menschen niet een», die aan mijn ontslag hebben medegewerkt... als m'neer De Zwart aan school was gebleven, zou zoo'n schandaal nooit zijn gebeurd... maar Anna Hellinga is van alles de schuld.' Is die nog op school ?" Ja... ze zou eerst ?aan trouwen... was zo 'maar getrouwd. . . die haalde ze allemaal erbij, ah Fk schrijiles had. . . en als er Engelsch op mijn bord siond... en toen is 't nieuwe hoofd naar'den wethouder gegaan... en die heeït-geaegd. «lat ik de Dr. L. R, B^ynen. Veel meer ruimte dan de geachte Redactie mij, redelijkerwijs, kan toestaan, zou. ik noodig hebben om alles onder woorden te brengen wat het belangrijk geschrift van dr. Joh. Dyserinck, onlangs bij W. P. van Stockum en Zoon verschenen, mij te genieten en te denken gaf. Een woord van dank aan den geacht en Schrijver, die de sederlandsche letteren op rrteuw heeft verrijkt met eene bijdrage, waaraan dr. Ritter, zijnerzijds, hulde heeft gebracht in Het Nieum van den Dig van 13 dezer. De waarde van het werk wordt verhoogd door een buitengewoon fraai portret tegenover den titel en door de opdracht aan prof. Naber, een der oudste leerlingen van Beynen. Ik geloof stellig dat mijne erkentelijkheid voor deze gave zal worden gedeeld door mijne mede-leerlingen van het Haagsch Gymnasium in de jaren 1855 en 1856, de heeren mr. J. P. van Bosse en mr. J. Rnottenbelr. Onze begaafJe primus mr. H. M. A. baron van der Goes van Dirxland, is helaas! in den bloei van het leven bezweken. Alg wij 's morgens vóór negen uur in de Raamstraat heen en weer dren telden tmschen de apotheek op den eenen en een kruidenierswinkel op den anderen hoek van de straat, dan kwamen wij in den regel Beynen tegen, door niets afgeleid, dikwijls binnen'smonds pratende, soms gesticuleerende. De Paliadis llaganae Sedes, uit die dagen, schuin tegenover het huis van S:mon Stevin, is van de toenmalige pJ*k verdwenen om plaats te maken voor eene H. B. School. C. Terburch heeft in zijn Willem Norel (Gids. Febr. 1889) de herin nering bewaard aan de groote voorkamer van onzen Rector, dr. C. Bax, in diens woning naast het Gymnasium en wijlen mr. A. E. J. Modderman aan het sombere vertrek, waar Beynen les gaf, aan het eind van den gin?, uitziende op de binnen plaats. Als dr. C. van Osenbruggen, ons in dit locaal de beginselen van het Grieksch onderwees, trachtten jongens van de hoogere klassen dikwijls onze aandacht af te leiden. Bij Beynen was van wanorde geen sprake. Niemand zou het gewaagd of beproefd hebben wanorde te stichten. Hij was te ernstig en te streng om die te dulden. Wat de mensch van zijn zeventiende of achttiende jaar van zijne opvoeders ziet en hoort en ondervindt, dat laat zeer diepe sporen in de harten na voor den tijd." Aldus op het kerkhof te Voorschoten getuigende aan het graf van dr. Petrus de Raadt, heeft Beynen geschetst wat hij zelf voor ons is geweest. Voor som migen is het geven van onderwijs eene taak, die, om den hroode, noode en lusteloos wordt volbracht; in de stemming van den opper man, die op ktfrrewei gaat, omdat het niet anders kan. Het inderwijs van Baynen was hart^erheflend; het was het onderwijs van den paedagoog, van den man van het leven." Oi-a i't labora riep hij ons toe. Velen meenen dat het laatste het eerste insluit; anderen slaan zoowel het eene als het andere over; de godvruchtige Beynen kon zich geen werken denken zonder bidden. Voor hem moest dan ook de ontwikkeling van het verstand samengaan met de vorming van het hart. Uit die opvatting vloeiden vele lessen voort, die wij meekregen. Corrumpunt bonos mores colloquia pra va. (Kwade samensprekingen bederven goede zeden). Amicus certus in re incerta cernitut". (Een waar vriend wordt in een gevaarlijke zaak gekend.) Het werd ons voorgehouden als hij ons naar de Syntaxis van Vosiius verwees. Het glanspunt van de week was de Vrijdagmiddag van 3?4 uur. Dan moest de Latynsche Haar stem dunde uit in huiverig gefluister, wüliepen nu heel langzaam... en zij zei: Dat zou ik nooit hebben gedaan... En gelsch is een mooie taal... ik heb vroeger een Engelschen jongen zoo liefgehad... maar het leven is allemaal teleurstelling.. . het is lang geleden... maar hoe ouder je wordt, hoe minder je vergeet... ik ben daarna ieder jaar in de vacantie naar Engeland geweest... komt u nooit meer daar ?" Ik zal vermoedelijk eene betrekking kun nen krijgen in Manchester en dat denk ik maar te doen." Dat moet u zeker doen... als ik u raden mag, ga dan naar Engeland... blijft niet in Holland... de menschen zijn hier zoo bar J. . . als ik kon, dan ging ik er voor goed wo nen... maar mijn zuster wil niet... en't is ook te duur... ik heb maar de helft pen sioen. . . dertig dienstjaren.. . ik spaar nu wel om er nog eens heen te komen... maar 't geld glist onder je handen weg. . alles is zoo duur.. .en ik wordt oud. . . n;i dat onrecht ben ik nooit meer goed gefeest... u viudt 't toch ook onrecht ?" Ongetwijfeld." Zij was treurig: Iedereen vindt 't onrecht...en toch is er niemand, die mij helpen wil." Daarna liepen we nog even voort. We waren de gracht al op 't eind gekomen, mi in drukker stadsdeel. Ik dacht waarom zal ik nog langer bij haar blijven. . .ze is totaal gek. Dus ik zei: ,.^u, juffrouw Heukelom. . .ik zou u heel graaa; nog 'n eind brengen... maar ik heb nog wat te doen." liet is niets," zeide zij, ik ben eenoude vrouw.. .niemand zal mij kwaad doen...ik ben meestal alleen...u vindt toch ook, dat ik onrechtvaardig behandeld ben ?" Zeker vind ik dat." O, als u kunt, help mij dan w 'er om in mijn betrekking terug te komen, ik wil het zoo graag. . .eer ik heelernaal te oud ben ge worden ..." Ik zal het vast doen.. .morgen zal ik het doen. . .'n paar dagen blijf ik nog wel hier in stad." Ms u het nu maar doet...ik heb het overal gezocht, maar niemand luistert er meer naar mij...ze denken allemaal, dat :k gek ben., .ze begrijpen mij niet..." Vlug-glissend, 'met haar slappe kattenpas vlood zij voort, groot in het dunne avond licht. Ze keek niet om.. .rechtuit ging ze nog een eind, toen hoekte ze scherp ineens een anderen weg in. Maar, bedroefd over het fljn-gekke lot Van deze vreemde vrouw, nam ik den weg terug naar het drukke deel van mijn stad Stil, buiten voor een koffiehuis.: gezeten, dat hél vol volkte, keek rk naar dejiuizen, en naar den avond daarboven. Er waa niemand die .mij nog kende. , ... "... ,,. JA^QB IsflAKJ» IJE HAAN.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl