Historisch Archief 1877-1940
10
DEAMSTER DAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1501
als in Barque"; 'n eenzame boot op 'n
wy'de zee in .de,jubeling yan tinten van 'n
zon achter, p:wolken;. myseijeua als,'n ver
schijning glijdt het ranke, vaartuig over de
vlakke spiegeling jn.de
onw.ezenljjke;,pnbegrensheid van het.-liqhtende water..
Minder begrijp ik z'n mysticisme, dat me
verward lijkt in, de te opdringende passie
der kleuren, maar;vreemd doet 't, wonderlijk
vreemd van visie, als 'n hallucinatie van
fijn en exotisch tintenspel in de nuchterheid
van het dagelijksche ruwe leven.
Deze tentoonstellingen zijn schoone ver
tellingen van overwinnen door heftigen strijd.
P a r ij s, Maart '06.
TOM SCH.
MeMe Moderne Literatuur. .
IL
Toch waren de jongeren nogJang niet waar
ze zy'n moesten. Eén groot gebrek had de
nieuwe beweging en dit moest worden ver
holpen, wilde de beweging niet op niets
uitloopen. De zoo noodzakelijke eenheid ontbrak
en mét de eenheid de onontbreekbare leiding.
Als individuen stonden ze in de beweging,
welke zich over .het geheele land had uitge
breid, naast elkaar, zonder die groote kracht
te kunnen uitoefenen, welke voor het wel
slagen hunner pogingen strikt noodig was.
De katholieke jongeren waren geheel anders
begonnen dan de tachtigers. Hun eerste werk
was geweest zich te concentreeren, te vormen
tot n vast aaneengesloten groep met De
Nieuwe Gids als leidend en leerend
hoofdorgaan. Later mochten zich meerderen af
scheiden, nieuwe tijdschriften vormen, bij den
aanvang was de concentratie toch hunne groote
kracht. Zooals nu de beweging onder de
katholieke jongeren werkte, kon daar nooit
iets van terecht komen. Als eenlingen waren
zij niet opgewassen tegen de o verblijven
den der oudere generatie,. welke al heure be
schikbare krachten verzameld had . om te
strijden den wanhoopstrijd der verdwijnende
soort, gel;jk Jan Kalf het latei- zou noemen.
De oprichting van een eigen orgaan, waarin
de bekwaamste woordvoerders geregeld aan
bet woord zouden zijn, werd een gebie
dende eisch. De katholieke jongeren begre
pen zulks en als gevolg hiervan kwam
merkwaardige datum in de katholieke litera
tuurgeschiedenis ! in de maand October
van het jaar 1900, het gewensclite eigen
orgaan tot stand: Van Onzen Tijd, gewijd
aan literatuur, sociale wetenschap en kunst
(de tweede rubriek liet men echter al spoedig
achterwege), onder redactie van Alb. van der
Kallen, Th. Molkenboer, Albertine Smulders
en Maria Viola!
Zoo was dan de eerste gewichtige stap op
het nieuwe pad der kunst gezet, en restte
er niets . meer, dan vol vertrouwen voort te
gaan op dien weg, zoo hoopvol ingeslagen.
Nu het moderne tijdschrift er eenmaal was,
zouden de nieuwe kunsttheoriën wel ingang
vinden bij de schare. 'Helaas, al te spoedig
zou ook hier de weg met distels en doornen
begroeid zijn! Waar vroeger slechts nu en
dan een enkeling zijne stem verhief tegen
moderne woordkunst, stond nu een gansch
koor van ouderen op, trachtend het nog
zwakke, piep-jonge stemmetje te over
schreeuwen. Met de oprichting van Van Onzen
Tijd ontbrandde de strijd tusschen ouderen
en jongeren op zijn felst, en wanneer ik al
de staaltjes van venijnige, geniepige en... hoogst
zonderlinge kritiek hier moest ophalen, zou
ik minstens over een kolom of twintig van
het weekblad moeten beschikken. Eén frap
pant voorbeeld van de onbetrouwbaarheid
der kritiek van die dagen moge hier toch
volgen.
In een polemiek met Jan Kalf schreef
De Maasbode, 23 Febr. 1904; Wij mogen
voor den heer Kalf een onbetrouwbare
Vondelgids zijn, in onze eigen geschriften weten wij
oen weg nog wel." 't Is mogelijk, maar voor
een hél enkelen keer waag ik hieraan
toch te twijfelen l In 1903 nl. kwamen mij
de kunstkritieken van De Maasbode al heel
onbetrouwbaar voor. Zyne kritieken waren
al even wonderbaar en grillig als de natuur.
Bij de Vondelpromotie des heeren Huibers 1)
(Maasbode 16 Januari '03) vloeide o.a. dit
zinnetje uit de redactioneele pen: Maar in
dit tijdperk,'nu rumoerige critiek en pedante
Nieuwe-Gidsery helaas ook van het Katho
lieke erf de ware kunit en de ware schoon
heid dreigt weg te dringen, is het ons enz.. ."
In de maand Januari zag het er dus voor de
ware kunst en de ware schoonheid op ons
Katholiek erf erbarmelijk uit. Ze dreigden
weggedrongen te worden door rumoerige
critiek en pedante Nieuwe-Gidserij." Met de
jaargetijden echter wisselen lucht- en
weergesteldheid. Na kouden winter krijgen wij
lente en lekkeren zonneschijn en ook wij,
menschen, ondergaan den invloed dier ver
schillende wisselingen. Ook de ? Maasbode.
En daarom schreef hjj bij de Vondelpromotie
des heeren Van Zuyle, 2) een half jaartje later
5 Juli '03 : Daar zijn er nog wel, die hun
kunstkracht uitstorten in subtiel gedoe, in nage
maakte mystiek, in klink-klank zonder ge
dachte, in zinnetjes met veel streepjes tusschen
de woorden maar dit geslacht gaat onder
ons katholieken zoetjes aan weer uitsterven;
natuur en waarheid hou'den weer de over
hand, en wat er goeds'en voortreffelijks was
in de nieuwe opbloeiing der kunst, wordt
wel haast gemeengoed van allen."
Hoe welwillend is hier de redactie! In
Januari nog dreigden onze katholieke
NieuweGidsers" de ware kunst en de ware schoon
heid" van het katholieke erf weg te dringen
en in Juli o wonderbare invloed der
zomersche natuur l gaat dit geslacht
onder ons katholieken zoetjes aan weer
uitsterven." Natuur en waarheid houden
weer de overhand." Sterker nog l Wat er
goeds en voortreffelijks was in de nieuwe
opbloeiing der kunst, wordt welhaast ge
meengoed van allen." Gemeengoed van allen.
Kan het beter, mooier, voortreffelijker? Maar
hoe dien plotselingen, gunstigen ommekeer
te verklaren? Als ik niet wist, dat De
Maasbode even afkëerig is van vleierij als
van critisch geknutsel" en kleinzielig dis
puut", zou ik aan den Maasbode de eer toe
schrijven van dezen gunstigen ommekeer in
onze literatuur en wel naar aanleiding van
dit zinnetje (Maasbode, 5 Juli '03): En wij,
die van meet af gewaarschuwd hebben tegen
het met pak en zak overloopen naar de
modernen, met min wijze woorden misschien,
wij die er steeds toe aanmaanden om niet
exclusief te wezen, maar de nieuwe kunst
idee aan te passen en te huwen aan de
Vondeliaansche gedachte, wij mogen het
wel eenigszins eene voldoening voor ons rekenen,
dat mm nu elkaar gaat ontmnetcn op een ter
rein, dat wij van stonde af aan hebben afge
bakend als het eenig mogelijke voor den
katholieken' kunstenaar."
? Nu echter zal het wel aan de weersgesteld
heid liggen, dat deze kritiek zoo goed uitvalt.
: In den zomer, als alles tintelt van vröolijk
zonnelicht en de vogeltjes liefelijk fluiten, zijn
we aH'rjd béter gemutst dan met die barre
winterkou. Edoch alles is op
deze werrelt
die zoo dwerrelt
van korten duur, ook de zomermaanden.
Onbemerkt zitten we weer in de kou. En.. .
de goeie buien zijn mede verdwenen, ók bij
De Maasbode. Daarom lees ik vier maandjes
later, 18 November '03, onder een artikel
van . P. Hyacinth Hermans, dévolgende
redactioneele noot: Wat zou Van onzen
Tijd" die toekomst, waarvan hier sprake is,
in zijn macht hebben, indien dat tijdschrift
er toe kon besluiten, om geen andere poëzie
op te nemen, aan geen andere kunst toegang
te geven, dan aan die, welke, zij het maar
ook in de verte, het merk draagt van de
poëzie des heeren Van Zuyle. (En als wij
dit zeggen, zal men wel zoo vriendelijk zijn
ons goed te verstaan).
Nu echter staat deze dichter met een enkel
ander hier of daar als een aangename bloem
Ie geuren te midden van een menigte... bui
tenissigheden"
Wat is de AT«a*6ode-redactie toch vatbaar
voor natuur-indrukken! Iri de warme
Julimaand zegt ze, dat wat er goeds en
voortreflelijks was in de nieuwe opbloeiing der
kunst, welhaast GEMEENGOED VAN ALLEN wordt",
in 't gure November-tij staat Van Zuylen met
een enkel ander hier of daar als een eenzame
bloem te geuren te midden van een menigte...
buitenissigheden"! Wie dit zonder op de
natuursgesteldheid te letten, verklaren kan,
mag het zeggen. Ik yoór mij zie er niets
anders in dan geen weg weten in de eigen
geschriften! In Januari te zeggen, dat de
ware kunst van het katholieke erf dreigt
weggedrongen te worden, in Juli te beweren,
dat dit niet het geval is, maar ze zelfs ge
meengoed van allen zal zijn, om in November
weer te verkondigen dat slechts een enkele
hier en daar de ware kunst beoefent, al deze
tegenstrijdigheden kunnen mij slechts de on
betrouwbaarheid der redactioneele, literaire
-Jfaas&odïe-kronieken doen duidelijk worden.
En al zegt de Maasbode nu ook, dat hij nog
lang zooveel oude plunje niet heef t als K uy p er,
enkele versleten rokjes hangen er toch ook
reeds in zijn garderobe!
Tegen deze en dergelijke kritieken had Van
Onzen Tijd", vooral in 't begin veel te strijden.
De jongeren stoorden zich echter niet aan
al het lawaai en geschetter rondom zich en
gingen kalm voorwaarts. Wel bleek de opge
nomen taak niet zelden moeilijker dan men
verwacht had, wel was er teleursstelling waar
iets moois ook iets heerlijksvoor de toekomst
deed verhopen, maar de kern was toch goed en
dat goede zou blijven voor alle tijden. Na n
jaar levens was de invloed, dien Van Onzen
Tijd" op de geesten uitoefende, reeds duidelijk
merkbaar. Eenerzijds had het tijdschrift door
het vele goede, reeds in zóó'n kort tijdsbestek,
zich zelfs onder de ouderen vrienden weten
te verwerven, die openlijk hunne ingenomen
heid met het tijdschrift betuigden, anderzijds
was de scheidingslijn tusschen jongeren en
ouderen aldoor scherper getrokken, stonden
ze feller tegenover elkander. Een der vrienden
heb ik boven reeds geciteerd en hier volge
nog deze merkwaardige uitspraak .van den
WelEerw. heer P. M. Bots over ,, Van Onzen
Tijd": De tijd en ondeivinding moet bij de
jongere auteurs nog een en ander wijzigen en
doen rijpen, maar de school is er, en de leden
zijn minstens reeds krachtig genoeg om haar
verder uit te breiden. Niet aan schrijver
dezes is het gegeven aldaar mede een plaats
te veroveren, doch het goed recht hunner
school staat bij mij even hoog als dat van
andere richtingen, al is ook zij daarom niet
de eenig goede."
Van algemeene bekendheid is tevens, ten
minste bij de Katholieken, dat ook de redac
teur-secretaris van het oudste katholieke
tijdschrift De Katholiek, Mgr. van Cooth, den
jongeren een goed hart toedroeg en draagt,
getuige herhaaldelijk de opname van moderne
literaire bijdragen als van Leo Balet e.a.,
getuige de verzoening ook, die deze eminente
redacteur tusschen ouderen en jongeren
poogde tot stand te brengen. Hoewel dit
laatste niet volkomen gelakte, valt er thans
toch eene merkwaardige toenadering tusschen
ouderen en jongeren te bespeuren. Dit was
echter nog niet het geval in 1901, zooals ik
boven reeds aanstipte.
(Slot volgt.) HENRI H. v. CALKER.
Hilversum, 18 Maart '06.
1) A. Huibers, pr., dichter van den Christus
Mysticus."
2) Dr. A. Smoor, die onder het pseudo
niem : Herman van Zuyle verschillende goede
verzen in Van Onzen Tijd" publiceerde en
nog steeds daaraan medewerkt.
Twickel contra Enschede.
Wie ook maar eenigszins bekend is met
de Twentsche toestanden, gevoelt het zon
derlinge dezer tegenstelling: Nederlands
schoonste landgoed procedeert contra Neder
lands voort varendste fabrieksstad. Eenerzijds
de landheer dien het bevuilen van zijn
schoone possessie door stinkend fabrieks
water een doorn in het oog is, anderzijds
de stad die zich allerminst bekommert over
de afvalproducten harer talrijke fabrieken.
De eigenaar van het schoone landgoed
Twickel, dr. R. F. Baron van Heeckeren
van Wassenaer, heeft de stad Enschede
gedagvaard dadelijk op te houden met het
afvoeren of doen afvoeren van het vuile
rioolwater naar de Twekkelerbeek, met
machtiging desnoodig zelf dien afvoer op
kosten van gedaagde te doen stoppen, en
haar te veroordeelen tot vergoeding van
alle kosten, schaden en interessen, op te
maken bij staat.
Tot die dagvaarding bestond allo aan
leiding. Enschede dat hemelsbreed ongeveer
op 3 uren afstands van Delden (Twickel)
gelegen is, voert sedert jaren het rioolwater
af naar deze nagenoeg 20 meter lager ge
legen gemeente. Vroeger, toen aan de
weverijen geene ververijen verbonden waren,
de industrie nog zooveel minder beteekenis
had, de Twekkelerbeek bijna uitsluitend
diende tot afvoer van het overtollige
regenwater datuitLonnekers hooge buurtschappen
afstroomde naar het zooveel lager gelegen
Rcggcdal, en het onreine water zich onder
weg zoovele buitensporigheden veroorloven
mocht, dat de zuurstof uit den dampkring
met hare oxydeerende bacteriën als de
natuurlijke snel werkende biologische
reinigings-installatie krachtig destilleerend op
het onzuivere water inwerkte, vroeger
was de aard van het beekwater heel anders.
Doch de tijden veranderden, de beken werden
verdiept, de onontgonnen gronden, voorheen
toevluchten voor 't toegevloeide regenwater,
kwamen in cultuur, de lage gronden werden
door bevloeiing of kunstmest tot sappige
klaverweiden, de heidegronden tot bosschen.
Zoo werd allengs de, Enschede in wijden kring
omsluitende, boeren gemeente Lonneker tot
het oord waar de fabrikanten
zomerverblij ven inrichtten,de jagers onder hen het wild
vervolgden en de grondeigenaren slapend
rijk werden. Slapend rijk, die uitdrukking is
niet overdreven. Ongeveer 10 jaar geleden
deelde een grondbezitter mede dat hij, in
de onzekerheid verkeerend of een weide
nabij Enschede gelegen, al of niet als bouw
terrein moest aangemerkt worden, den fiscus
raadpleegde, die de waarde op ? 2 per
centiare schatte. Circa 3 jaar later werd die
grond voor ? 30 per centiaro verkocht. Niet
zelden zijn in de gemeente Lonneker
heidegronden verkocht voor ?1500 a ? 2000 per
hectare.
't Spreekt van zelf dat die stijging der
grond-waarde de exploitatie der woeste
gronden zér bevorderde. En overmits elke
doelmatige ontginning moet gebaseerd zijn
op regelmatigen afvoer van water, werden
beken, slooten en greppen in behoorlijken
staat gebracht, zoodat de afvloeiing allengs
sneller en met minder stoornis geschiedde.
Daardoor werd het fabrieksvuil van En
schede, dat voorheen niet ver door den
stroom werd medegevoerd, maar in latere
jaren door middel van riolen naar de be
wuste Twekkelerbeek, was geleid geworden,
naar beneden afgevoerd en begon het land
goed Twickel, dat door die beek over een
lengte van ruim 10.000 meter, dat is 2 uren
gaans, doorsneden wordt, allengs intiemer
kennis te maken met het gore vuil dat
Enschede missen wilde.
't Is wel een gelukkige toevalligheid dat
deze landheer een der weinige aristocraten
is die prijsstellen op hygiënische toestanden.
Gewoonlijk liggen de kasteelen binnen
grachten die des zomers kritiek geuren.
Op Twickel echter juist het tegendeel.
Daar werd zelfs, op eigen kosten, een
buisleiding van uit Almelo gelegd, ten einde
het drinkwater te Delden te verbeteren en
het kasteel en naaste omgeving te voorzien
van rein water. Men begrijpt welk een ver
ontwaardiging zich van den eigenaar van
Twickel moet meester gemaakt hebben, toen
hij, elk jaar mér, zijn landgoed zag onge
nietbaar worden. Elk jaar meer. Want voor
heen waren aan de katoenfabrieken geene
ververijen verbonden, zoodat toen vél min
der en veel minder stinkend afval water
afgevoerd werd.
Enschede wordt dus wellicht de dupe van
deze complicatie: dat alles samen is geloopen
om haar te doen boeten voor de jovialiteit
waarmee ze de beneden stroomsgelegen
grondeigenaren het genot van stinkend
water heeft gegund*
Want bij de onï&iandigheden door mij
kortelijks besprokeiy komt, nog dat in de
jaren der sterk toeajljfiaad^: vervuiling van
't beekwater door d% fabrieken een weten
schappelijk man is opgestaan, die in tijd
schriften en door voordrachten ons heeft
gewezen op het schitterend voorbeeld door
Glasgow aan alle steden der wereld gegeven
waar watervervuiling tot hinder en schade
aanleiding geeft.
Dr. J. W. Jenny Weijerman, bacterioloog
bij de gemeentelijke-geneeskundige dienst
te Amsterdam, heeft zich hoogst verdien
stelijk gemaakt door de Nederlandsche steden
en industrieelen er op te hebben gewezen
dat er in het noorden van Engeland een
stad van beteekenis ligt, die door biologische
reiniging van afvalwater het gracht- en
fabriekswater zuivert en tot helder water
weder omwerkt, en dat de fabrieksplaatsen
die niet gelegen zijn aan rivieren en fabrieken
dien hinder kunnen wegnemen door het
Glasgowsche systeem na te volgen, om
zoodoende te doen verdwijnen wat aanstoot
geeft aan hen die nog andere belangen
kennen dan goederen fabriceeren.
En gelukkig, ook in Twenthe ontwaakt
allerwege het begrip, dat het groot e fabrieks
wezen ook groote schaduwen uitwerpt en
er naar andere bronnen van bestaan en
andere middelen van vertier behoort omge
zien te worden. Vandaar de meer dan ge
wone belangstelling in de procedure
TwickelEnschede, niet voortspruitend uit den kamp
tusschen twee kapitaalreuzen, maar gegrond
op de behoefte der bevolking niet te worden
vereenzelvigd met deze nijverheid, het heer
lijke buitenleven vrij te houden van
stadsvuil, het vriendelijke landschap voor den
vreemdeling open te stellen, zoolang het
klimaat daartoe uitlokt.
In allo gemeenten worden vereenigingen
gevormd tot verfraaiing van het eigenaardige
landschap,waaraan schilders en schilderessen
de motieven ontleenen; wegen worden verbe
terd, wandelingen veraangenaamd. De land
bouw spant zich in om.met behulp van kunst
meststoffen, veredelde granen, werktuigen
en onderlinge samenwerking vooruit te
komen. Voor hen die het schoone in het
eenvoudige kunnen ontdekken, is Twenthe
een aardige streek om er te vertoeven.
Met den achterhoek van Gelderland vormt
zij een vriendelijk geheel.
In zekeren zin is dus de
procedure'PwickelEnschede een strijd tusschen poëzie en proza,
tussehen genot en geld, tusschen vrede en
rumoer.
Niet alleen Enschede berokkent door de
vele afvalproducten overlast aan de om
geving. Overal waar fabrieken gevonden
worden en geene rivieren hot vuil spoorloos
doen verdwijnen, rijzen klachten over stank,
schade aan landbouw en visscherij. In de
omgeving van Hoogevoen, Smildo, Amers
foort, Eindhoven, Helmond, Tilburg, Waal
wijk, Delft, de Twentsche f'abrieksteden,
maar vooral in de Groninger voenkolonie
is het misbruik dat van de openbare wateren
gemaakt wordt, hinderlijk, ergerlijk en on
gepast. De energieke poging van den eigenaar
van het door zijn natuurschoon zoo be
kende landgoed Twickel om don rechter te
doen uitmaken of hot recht tot vervuiling der
riolen en tot afvoer op de beken onbe
perkt is, heeft dan pok een verre strekking.
j Gelukt het hom tot in hoogste instantie, het
| recht te verkrijgen Enschede te dwingen
; op to houden met het afvoeren van stinkend
rioolwater, dan is overal de gelegenheid
geopend om zoo noodig coöperatief tegen
die steden of fabrieken op te treden die
tot nu toe de vervuiling der vroeger zoo
frissche heldere beekjes, grachten, water
leidingen en slooten in de hand hebben
gewerkt.
De visscherij, de landbouw en vooral het
verkeer in en de bewoonbaarheid van door
beken doorsneden streken,hebben een groot
algemeen belang bij dit geding, dat onlangs
aan de rechtbank te Almelo aangebracht is
en waaromtrent de officier van justitie in de
vorige maand geconcludeerd heeft datT wickel
zal toegelaten worden om door getuigen en
deskundigen te bewijzen dat het beekwater
vroeger helder, thans vuil is en stinkt mede
tengevolge van de doordegemeenteEnschedo
genomen maatregelen tot afvoer van haar
rioolwater.
Interessant is 't het standpunt te kennen
waarop in rechte Twickel en Enschede zich
gesteld hebben.
Twickel stelt, dat het water der Twek
kelerbeek, waarin het smerige water afge
voerd is, niet tot het openbaar domein be
hoort, van ouds rein, helder, tot huiselijk
gebruik geschikt, visehrijk en drinkbaar
was, doch in de laatste jaren geheel ver
vuild is, een vreemdsoortige kleur aange
nomen heeft en, vooral des zomers, een
ondragelijken stank verspreidt, waardooralle
visch verdwenen, het water geheel ondrink
baar is en het park en omgeving soms
verpest worden, dat Enschede daarvan
grootendeels de schuld draagt door het in
voeren van een rioolstelsel, waarin liet
riool-, verf-, bleek- of afvalwater van En
schede geloosd wordt, dat die enorme hoe
veelheden uiterst vuil water niet in die
kleine Twekkelerbeek kunnen opgelost wor
den, zoodat ze, door Twickel afstroomend,
grooten stank veroorzaken, dat Enschede
daartegen geene voorzorgen gebruikt heeft,
dat niemand het recht heeft het van nature
reine en heldere water van een aan de oever
eigenaren toebehoorend stroomend water te
vervuilen of te laten vervuilen.
Enschede voert daartegen aan dat zij ont
kent dat Twickel eigenaar van het water
der beek is, dewelke kadastraal niet is in
gedeeld, noch tot de aangrenzende perceelen
behoort en als aan niemand behooronde,
eigendom van den Staat is, dat zij niets
anders heeft gedaan dan de hygiëne bevor
deren en niet aansprakelijk mag gestold
worden voor de uitbreiding der industrie,
dat eischer geen recht heeft op helder en
bruikbaar water, daar het eerst zijn eigen
dom zou worden op het pogenblik en in
den toestand waarin het zijn goed bereikt,
dat de oevereigenaar, gelijk eischor is, geene
meerdere rechten op het water heeft dan
art. 67(i B. W. toekent.
In de re- en dupliek werden bovenstaande
en andere argumenten nader toegelicht,
waarbij leuk en raak is hot antwoord van
eischer, dat even stout is het beweren van
gedaagde dat de ingestelde actie een unicum
is, terwijl het unieke van dit geval toch
overigens ook nog verklaard zou kunnen
worden uit het unieke der aanleiding, n.l.
dat een groote gemeente op zoo brutale wijze
de lager gelegen eigenaren met al het vuil
waarmede zij binnen hare grenzen geen
weg weet, tracht op te schepen."
Zooals reeds door mij is gezegd, is bij
conclusie door don Officier van Justitie
voorgesteld dat eischer tot het door hem
aangeboden bewijs door getuigen en des
kundigen zal worden toegelaten, op grond
dat het hebben van het rioolstelsel de oor
zaak van den toestand is en de oever
eigenaar tevens eigenaar is der door zijn
landgoed stroomende, niet bevaarbare en
niet vlotbare beek. Dergelijke wateren
behooren, volgens algemeene opvatting,
niet tot die zaken die aan niemand
toebehooron, alleen de oevereigenaren kun
nen van die stroomen profijt hebben, de
eilanden en platen die in die stroomen op
komen, zijn aan de oevereigenaren toege
wezen, ze vormen mot de bedding n geheel.
Het water is van de bedding een accessoir,
bij geheel opdrogen der beek valt de geheele
bedding aan de eigenaren toe, uit de bepa
ling dat de Staat als eigenaresse der bevaar
bare rivier, de daarin opgekomen eilanden
en platen tot zich trekt, volgt dat de oever
eigenaren die hetzelfde recht hebben in de
niet-bevaarbare stroomen, dit hebben omdat
zij eigenaren van die stroomen zijn, ook
hun recht op de aanspoelingen vindt zijn
grond in het recht op de rivier, de
oevereigenaren hebben recht op bevloeiing,
visschen, aftapping voor industrioele doel
einden en den loop te wijzigen; dat alles
wijst op eigendom van het water.
Eischer biedt aan te bewijzen dat Enschedo
grootendeels de oorzaak is van den in do
laatste jaren geheel veranderden toestand
van het water, deze heeft zeer zeker recht
om hot rioolstelsel in te voeren en te ver
beteren, mits de exploitatie zoodanig ge
schiede, dat zo niet eens anders recht schendt
en schade veroorzaakt aan derdon. Hot
causaal verband tusschen het rioolstelsel on
de vervuiling is een vraag voor deskundigen
en getuigen, waarvan afhangt of eischers
eigendomsrecht geschonden is.
Van uit een landhuishoudkundig oogpunt
bezien is deze procedure inderdaad eon
unicum.
Maar juist hier in Twenthe zijn de toe
standen er naar geworden om zulk eon
botsing tussehen de hegemonie der industrie
en den tegenzin van den adel tegen inbreuk
op liet eigendomsrecht, uit te lokken.
Wat Glasgow tot stand bracht, vermag
ook Enschede. De industrio verkeert erin
zeer bloeienden toestand, fortuinen worden
verdiend. Kr is dus geen aanleiding tot de
bewering dat de eigenaar van het landgoed
Twickel de nijverheid aldaar bedreigt;
daarentegen mag wel 'gezegd worden dat
zijn kloek verzet te^en de grove veront
reiniging dor beken naast het eigenbelang,
een zeer groot algemeen belang omvat.
Daarom heb ik getracht de aandacht der
lezers op doze belangrijke procedure to
vestigen.
Almelo, lll?:i?'06. N. Fu. SNEL.
van Slingenstein, een trotsche dame, die van
haar kinderen: Max en Nettie, absolute ge
hoorzaamheid eischt, en ds. Sluiter, wiens
zoon en dochter : Jan Willem en Frieda een
eigen meening mogen hebben, en met hun
ouders meer kaïneraadschappelijk omgaan.
Zij blijven allen in hun rol, evenals Linade
dochter der hnismenschen" bij wie de student *
Max te Utrecht op kamers woont. De brave
lui in 't boek zijn geen engelen, en de andere
zijn geen monsters. Er gebeurt wat gebeuren
moet, gegeven de karakters, die met vaste
hand geteekeni worden. De trotsche ietwat
bekrompen douairière kan natuurlijk niet
toestaan, dat een zoon van haar trouwt met
de mooie Lina, en 't spreekt van zelf, dat de
zwakke Max zijn geliefJe, die hem meer
liefhad dan haar eer, ontrouw wordt, allo
eeden en beloften verbrekende! Maar hu
verliest daardoor de achting voor zich zelven
en de liefde voor zijn moeder, die hem een
laagheid deed begaan.
Ook was te wachten, dat Nettie een mooi
maar onbeduidend en ijdel kind, zedelijk zou
ondergaan door het huwelijk met een min
derwaardig man, dien haar moeder om zyn
adelijken naam en mooie titels tot schoon
zoon begeerde; maar veel minder lag voor
de hand, dat de aardige Frieda Sluiter Max
tot man wilde hebben; zij wist alles van hem.
Maar de liefde is blind; zij nam hem zooals
hij was, ofschoon zy wist, dat vader en broe
der haar keuze bedenkelijk vonden.
Max was niet veel bijzonders, te zwak van
hart orn slecht, maar ook om trouw en eerlijk
te zijn. Hij schaamde zich meer over het
gemeene figuur, dat hij tegenover Lina ge
maakt had, toen hij de liaison" verbrak dan
over zijn ontrouw. Hij eindigt natuurlijk met
ook zijn vrouw te bedriegen, zoodra hij Lina
weer ziet. Ds. Sluiter had dat kunnen voor
zien. De verhouding van dezen vader tot zijn
dochter is innig en hartelijk, maar hij doet
te weinig zijn gezag gelden tegenover de lieve
onervaren dochter; hij wil niet heersenen
als de douairière en vervalt in het andere
uiterste.
Overigens is ds. Sluiter een mooie figuur.
Zijn de dominees in vele boeken van den
lateren tijd karikaturen, hy is een beschaafd
en beminnelijk man met goede manieren
verheven beginselen en groot plichtsbesef.
Zijn houding tegenover Lina, die het levens
geluk zijner dochter hielp bederven, is die
van een man wiens leven beheerscht wordt
door het besef, dat hij ook de
diepstgezonkenen moet trachten te redden.
Ten slotte weet hij het, hart van zijn on
gelukkig kind tot rust te brengen en de
douairière tot ootmoed te stemmen. De auteur
heeft zijn optreden kennelijk met groote voor
liefde geteekend, ik zou zeggen: ook met
groot talent.
Zin. v. H.
Schandelijk eervol ontslag".
De heer Kleij heeft aan Hare Majesteit
de Koningin het onderstaand adres verzonden.
Geeft met diepen eerbied te kennen: Th.
Kleij, gepensioneerd majoor-magazijnmeester
bij de Militaire Administratie van het Ned.
Ind. leger;
dat hij, na ernstig beraad, nogmaals tot
Uwe Majesteit komt omdat hij niet berusten
kan in de beschikking op zyn request, dd. 28
Juli 1905;
dat hij bedoeld request met bijlagen en
beschikking heeft doen drukken en een exem
plaar daar van eerbiedig hierbij aanbiedt;
dat hij op de beschikking" enkele
kantteekeningen heeft moeten maken omdat daarin
onwaarheden voorkomen en hij dat reeds heeft
aangetoond in een den 15en Februari 1906
aan den minister van oorlog toegezonden
exemplaar; dat de minister den commandant
van het kon. werfdepot een bevoegdheid toe
kent welke die commandant niet bezit en hem
zelfs nooit gegeven zoude mogen worden,
ook niet door den minister. (Eerbiedige
referte aan de schriftelijke kantteekeningen
op blz. 18 en 19, in verband met de punten
B, bh. 9, en F, blz. 13 en 14.)
dat adressant handhaaft, alles wat hij in
zijn lequest, en bijlagen daarvan, heeft gezegd;
dat een kapitein van het K. W. D o.a.
reeds schreef (na ontvangst van het ge
drukte exempl. een schandelijk eervol ont
slag") ik beaam wat er in staat";
dat een ander kapitein die even als de
zoo even bedoelde tegelijk met adressant
onder overste Van den Hoff diende o.m.
schreef: De minister beweert dat de com
mandant volkomen daartoe bevoegd was",
dit gelijkt op niets en geeft geen groot denk
beeld vaneen Opper-Officier, nog wel minister,
die met alle kracht de discipline in het leger
inoet handhaven en daarvoor aan H. M. de
Koningin en heel de natie verantwoordelijk
is;
dat laatstbedoelde kapitein hier juist de
hoofdzaak aanstipt immers de minister
van oorlog neemt willekeur (var overste v.
d. lloll') in bescherming, boven onderwerping
aan de krijgstucbt die gehoorzaamheid eischt,
óók van de chefs aan wetten, regle
menten en voorschriften door de bevoegde,
boven hen gestelde, autorieteiten
uitgevaarj digd;
dat adressant thans bij deze, op grond van
't voorgaande en op grond van 't geen in
de bijlage is aangevoerd, den
luitenantkolouel C. F. van den Hoff beschuldigt van
j willekeur; het geren van orders in strijd met
voorschriften van hooger/tand, waartoe hij de
bevoegdheid niet bezat en waardoor adressant
is geprovoceerd tot dienstweigering; (waar
voor hij is gestraft met ontslag, zonder dat
hij zich heeft kunnen of mogen verdedigen,
ja zelfs, zonder dat hij is gehoord) en waar
door de discipline en de krijgstucht zijn
ondermijnd;
adressant verzoekt Uwer Majesteit eerbiedig,
wel een militair-gerechtelijk onderzoek te willen
doen plaats hebben, opdat aan hem die
dupe is geworden van die willekeur alsnog
gerechtigheid moge geschieden.
't Welk doende,
TH. KLEIJ.
Ouders en kinderen. Roman door .Sc/i; LA
CirApjii.i.E KOOIJOL. Haarlem, Vincent
Loosjes. 1904.
Dit boek handelt over de verhouding
tusschen ouders en kinderen in den
tegenwoordigen tijd, een zeer belangwekkend
onderwerp, e auteur is niet maar g,ian
schrijven zonder van te voren goed te weten,
wat zij wilde. Zij brengt ons terstond in
kennis met de hoofdpersonen: de douairière
Wedstrijd in kunstwerken.
Het Nederl. comitévoor den Parijschen
wedstrijd in kunstwerken door vrouwen heeft
besloten de ingekomen en ter verzending
j waardig gekeurde voorwerpen ten toon te
j stellen in de beide kleine zalen van
PulchriStudio te 's Gravenhage. De tentoonstelling
nal geopend zijn van Maandag 9 April e.k.,
i des namiddags l uur tot Woensdag 11 April
d.a. v. des namiddags 4 uur, tegen den toe
gangsprijs van 50 ets. per persoon. Een even
tueel overschot, na aftrek der kosten, zal
worden bestemd voor de slachtoffers der
jongste overstroomingen.