De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 1 april pagina 2

1 april 1906 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDA HMKR W K EK B L AP T 00 R NEDERLAND. NQ. 1501 ie beperken, en de «roder nitkeeriSgtot het geringst uiogelüketeredactwren, endie daarom 4*0.0*1*. <iaa^4nrt*ad){edingeaaaahaagigheeft fcÜdefiaden van Beroep om werklieden van nitkeering of verdere uitkeering uit te gloiten, B», au w. hoewel-niemand wel dit oig*an ala eeu oopartydig orgaan zal willen bescboawen, »ag dit tocQ m. i volstrekt er niet lo« l*iden 401 /akelyke bezwaren, cijfers «n meededeelingen uit zijn stellig rijke ondervinding daarom te negeeren, maar verdienen ze overwogeu te worden, en, indien onjuist, bestreden. Uut bedoelde artikel begint met aan te Hooneu, aan de hand van het Verslag der Hyksverzekering8bank, hoezeer ook hier te lande een stijging van het aantal ongevallen ir te constateert n : terwijl er in 1903 werden aangegeven 41jB6ft onge,val)en, iie iroeg dit over i905: 51,ln7 ongevallen. Een stijging dus van 9500 ongeval en. Belangwekkend Ter-chyusel inderdaad l En het orgaan der Risiiiobank is al heel gauw en gemakkelijk met zij n conclusie gereed; het blad acht met sefcerueid te constateeren-, dat het aantal ? kleinere ongevallen... zeer sterk is toege nomen." Alaar er ia toch sterk bezwaar te maken tegen de wijze, waarop dat b.adzyne conclusie construeert l Hoe gaat het daarbij te werk 7 Hetzelfde ?verschijnsel vaa toename der aangegeven ongevallen werd ook in Oostenrijk en Dnitschland geconstateerd, en daar toegeschreven aan de omstandigheid dat het wel eenige jaren zou duren, eer de wet aan alle werkge /era en werklieden bekend was-, en werd ?pgevolgd, maar, meent bet olad nu, die reden is voor ons land niet aanwezig, omdat ' kier niet zyn uitgebreide gebieden aan het jproutverkeer onttrokken, en. . omdat alle ?werkgevers wel met de wet op de hoogte waren Ik moet de basis van dit uitgangspunt stellig betwisten. Deze redeneering berust ?itoluitend op onderstellingen, en kan wel is waar met cijfers niet weersproken worden, maar wél wensch ik uitdrukkelijk te consta- toeren, dat ge turende de eerste jaren nog xelfs wel in de groote steden op tal van fabrieken een vree» by de werklieden, een ' groote vrees, bestond, kleinere ongevallen aan ? te geren! Inlertyd heb ik in dit blad be: schreven hoe op de fabriek van De Ridder te Delfthaven twee werklieden werden ontgla"? yen,'louter en alleen omdat r-e een ongeval feadden gehad, en van die ongevallen aangifte ^uent'-hten te doen. De Kamer van Arbeid, aldaar, heeft dat geval onderzocht, en den ' patroon in 't ongelijk gesteld. Ma dien ty,l heb ik nog drie -gevallen gehad, waarbij 9e~ ? eonstateerd kon worden, dat de patroon zóó ' verbolgen was over den omslag'' der aangifte, en over het feit dat de werklieden op gezag eener geneeskundige verklaring niet aan den arbeid gingen, dat er onttlag op volgden. De invloed daarsan ligt voorde hand: lang niet alle werklieden, die zu'ke feiten zagen, gaven hun kleinere ongevallen aan; bleven liever, om herrie te voorkomen, in de fabriek door werken met de hand in 't verband, zonder dat er aangifte werd gedaan. Zóó was het in Rotterdam, waar de werklieden steeds hulp . kunnen bekomen, óf in hun vereeniging, of . ep het Bureau voor Arbeidsrecht. Maar veel erger zal het, natuurlijk, in de eerste jaren geweest zijn op industrieplaatsen en centra, ? waar van hulp geen sprake was, en de arbei ders veel meer onder .»orpen zijn in de be1 drqven; de steden in het Zuiden niet alleen, ? maar ook wel in deze provincie: leerdam, Oorknm, Gouda, en*. Er is geen enkele reden, waarom daar de wet spoediger is ingeburgerd ?n gevolgd dan in Dnitschland en Coetenryk. En zelf heh ik tweemaal een geval kunnen constateeren, dat werklieden reeds uitkeering bad'len genoten, terwijl de patroon... nog nooit een cent betaald had aan premie, en zelf niet wist, verzekering«plichtig te zijn. Een dezer gevallen betrof zelfs een geheel be drijf: het sttenendrapen! Eerst thAns kan men ; zeggen dat de wet in haar voornaamste bijzon derheden tot de werklieden en werkgevers doordringt, en de werkgevers, onder pressie van mogelijke gevolgen, van alle ongevallen aangiften laten doen, zonder de werklieden '?er lastig over te vallen ... Vervolgens wordt er in het orgaan scherpe eritiek uitgeoefend op de wijze, waarop de werklieden van de wet misbruik maken, in , de volgende, vry insinueerende termen: Meermalen kwam het bij ons voor, dat losse bootwerkers of sjouwers, aangeno men voor het lossen van n zeebootof n sc^iip met kolen of ts dergelijks, tegen het einde van het werk bij drie, . vier te gely'k, een gekneusden teen, een M A N O R. Naar liet Duitsch, door R. d. B. (Slot). Een doode is dikwijls zoo van verlangen vervuld naar den een of ander onder de ?geliefden, die hij achterliet, zóó vervuld.dat 'bij 's nachts zijn graf verlaat en by hem komt. Want 't ia een oud geloof, dat Urda menig «foi de om middernacht een kortstondig halfleven teruggeeft en wonderbare krachten verleent, die van gene zijde van hel graf zijn. Dit komt vooral voor bij jonge inenschen, die in den bloei der jaren door den bitteren dood werden weggerukt. De teruggekeerde is tegelijk vervuld van een groote behoefte aan bloed, aan warmte. Daarom smacht hij naar het versche bloed der levenden en naar omhelzingen, als een die liefheeft. Maar ook vervu.t hij met groit verlangen en veroor zaakt daaidoor vaak hevige smart. Zoo ging 't ook hier. Har leed, en kwelde zich den heelen dag. Vol ongeduld echter wachtte hij op den nacht en verlangde vurig naar de genotvolle huiveringen der nachte lijke omheining. Zoo konden ongeveer twaalf dagen veriöopen zijn. Lara : Je ziet zoo wit, zoo bleek. Wat scheelt eraan, Har? Hij : Xiets, moeder. Zij . Je bent zoo stil. Hij zuchtte. In 't laatste huisje van 't dorp woonde een wijze vrouw, die van allerlei geheimzinnige zaken verstand had. Tot haar wendde zich de bezorgde moeder. De wy'ze vrouw wierp runenstokjes. Wijze vrouw: De dooden bezoeken hem. flinke buil, of zoo iets kregen, waardoor cy dan een dag of tien, veertien, 70 p.Ct. -- van hun veelal fictief; en zeer hocfi loon bleven genieten en daarmede goede sier maakten in de kroegen hunner buurt. --. . "?Voorts deden er.jieh gevallen voor, waaruit bleek dat er werklieden zijn, die een vacantietyd on Ier behoud van 70- pCt. van hun loon niet onaardig vinden, vooral als hun letsej'van dien aard wa* dat zy niet hun gewonen" arbeid konden ver richten,, maar wel een of ander nuttig werkje thuis. Een ons bevriend werkgever liet eens den zelfden dag een zestiental werklieden, die tijdelijke uitkeeringen trokken, tehuis opzoeken, dertien bleken weder geheel geschikt te zijn om hun werk te hervatten. Bovendien is het gebleken, dat de geheele regeling der tydelykenitkeering" ongunstig moet werken. Het is een van de groote dwaasheden in de Ongevallen wet, dat deze de Ryksbank verplicht, zes weken lang eene nitkeering van 70 pCt. te geven aan een getroffene die bly'ft werken, en die zijn zelfde loon blyft ver dienen, alleen omdat het werk dat de inan ra zijn ongeval tijdelijk heeft gekregen, niet z'rjn gewone' werk is en zulke gevallen doen zich, zooals ie lere werk gever begrijpt, dagelyks by ons voor." Gelyk het daar staat, maakt het den indruk op wie met den feitelyken toestand niet op de hoogte is, dat de werklieden eenvoudig met de wet sollen; dat hen eenvoud g het geld wordt toegeworpen zonder kontróle, dat ze er gebruik van maken om wat uit te rusten en voor de konynijes te zorgen, of wel In ktoegen goede sier te maken. Laat me beginnen met te erkennen, dut er inderdaad wel eens misbruik van gemaakt wordt, ik kom daarop nog ter n g. Zoo goed als de Arbeidswet, in nog veel ergere mate, wel is ontdoken door de ondernemers, die door gewone Irucs de politie en inspectie om den tuin leidden, zoo goed a's de belasting wetten ontdoken worden óók door de bezit ters, die, als ze kunnen, groote sommen aan inkomen jegens den gemeente-fiscus verzwij gen, zoo goed zijn er gevallen, dat werklie den de Ongevallenwet ontduiken, misbruiken. Maar terwijl de ontduikingen der Arbeids wet nu reeds 15 jaren duurt zonder ernstige bestraffingen, en de ontduikingen b.v. der Gemeentelijke Inkomstenbelastingen dag aan dag nog voortduurt, en het middel om het onmogelijk te maken: de verschaffing der kohieren der rijksbelasting, niet wordt toe gepast, ia nu reeds, na 4 jaren, de controle der Ongevallenwet zoo streng geworden, dat ontduiking en misbruik bijna niet meer mo gelijk zijn. Wie trouwens het bovenstaande eenigszins overweegt, zal zélf spoedig inzien, dat het ongerijmd is. Ik zal dat de volgende week nader aantoonen, en tevens feiten die het tegendeel betoogen er tegenover plaateen. S. Hilligenlei. Een roman van GUSTAV FRKNSSKN. Geautoriseerde vertaling van dr. C. D. SAX. Uitgave van Van Holkema & Warendorf, Amsterdam.' C. A. BERNOOLLI, Christus in Hilligenlei. (Jena 1906). O. BAUMGARTEN, Gvslav Fi-enosens G'aubfnsbekenntni*. Vortrag (Kiel 1906). F. MASZ, Wegenach Hilligenlei'. (Tnbiiigen 1906). F. NIKBEROALL, Hilligenlei und moderne Theologie. (Tübingen 1906) Dit boek stelt eene geweldige vraag van aesthetisch belang aan de orde. Zoozeer dringt die vraag zich op den voorgrond, dat zy scenerie, karakterschets, in 't kort, gansch het ongemeen beschryvend talent van Frenssen overschaduwt. Welke die vraag is? Men hoore den hoofdpersoon: Kai Jans in zyne wereldbeschouwing. Het wetenschappelijk onderzoek heeft de Lara : De dooden ? Wijze vrouw: Ja, 's nachts; en daaraan moet men sterven, als niet bij tijds die be zoeken verhinderd worden, vóór 't te laat is. Ontdaan ging Lara naar huis. Zij : Is 't waar, Har, dat je bezoek van doeden krijgt? Hij keek naar den grond: Manor is hier geweest," sprak hij zacht en snikkend zonk hij aan haar borst. Zij: Dan mogen de goden je genadig zijn! Hij: De goden? Ha! Wat kunnen mij nu nog de goden doen! Toen hij zich vastklemde aan de plank, o, toen was 't tijd mij genadig te zijn, als zy wilden. Maar meedoogenloos lieten zij hem verdrinken. O, wat heb ik hem liefgehad! Nu bemerkte Liira ook de bloedsporen op zyn hemd Daarop ging zij naar de oudsten van het dorp. Dezen roeiden naar Wagömet moeder en zoon en ook de wijze vrouw werd meegenomen. Zij zeiden tot de menschen op Wagö: Uw graven blijven niet gesloten. Iemand verlaat eiken nacht zijn graf; hij steekt over naar ons en zuigt zich vol met het bloed van dezen knaap." De Wagöers: Dan zullen wij hem vastleggen. Ze namen een dennenpaal, van manslengte en meer dan armdikte, dien ze met een bijl vierkant hieuwen, en onderaan voetlang toe spitsten. Toen gingen ze in de duinen; een droeg den paal, een ander een zware bijl. Zij openden Manor's graf. Daar lag hij rustig en stil voor hem, in zijn doodshemd. Eerste Wagöer: Kijk, hij ligt nog juist zooals wy' hem hebben neergelegd. Wijze vrouw : Dat komt doordat hy zich telkens weer in de oude houding nederlegt. Tweede Wagöer: Zijn gezicht lijkt wel bijna frisfcher dan toen. Wijze vrouw: Geen wonder. Maar daar voor is Har's gezicht EU zooveel bleeker. Har daalde af in 't graf en wierp zich nog eens over het geliefde lichaam. Manor ! Manor!' riep hy met angstige beide kerkleeren heelemaal doorboord. Het zyn nu nog holle stellages door allerlei drapee ringen en slimmigheden overeind gehouden, als reefden ze nog. Ma ir 't grootste deel van 't'volk weet dat ze dood zyn en be kommert er zich* niet meer om. En nu zijn de mensehen zonder godsdienst en daarom mismoedig en verbitterd, verdwaald en ver ward, zonder vrede en vreugde, zonder weg en doel" (2n2). Hoe dit te verhelpen? Heiuke, eene vrouwenfiguur, treft eene snaar, die natrilt in het gemoed van haren vriend : Er is niets noodzakelijkera op de heele wereld dan dat hierin klaarheid is. Zoolang iu dit opzicht geen klare wijn geschonken wordt, is het heilige land een onzeker en wankelbaar bezit, vliegen de harten der men schen onrustig van de eene meening naar de andere, en heeft allerlei kerk geloof en priesterwil de menschen in hun macht. Er is niets noodzakelijkere in de heele wereld dan dat Over het wezen van den Heiland klaarheid i«" (312). En voortgaande, smeekt zij : Kai Jans! \Vaa^ het toch l Metjekinderoogen en je hartstochtelijk wild hart. Bestu deer de uitkomsten van 't onderzoek op dit gebied ! Teekeu een beeld van den Heiland!" (313). Dit beeld wordt geteekend en draagt natuurlijk de trekken van zijn schepper. Daaraan dankt het boek zyn naam: Hilligen lei : heilig land. Daardoor wordt het een belydenif geschrift. Is dit, in dezen vorm, geoorloofd ? Ronduit gezegd, ik geloof het niet. Er is, hier, eene verwarring van wyageeriajen en van letterkundigen eisch, die aan beide afbreuk doet. Dat men, met kinderoogen en een hartstochtelijk wild hart," een aantrekkelyken roman schrijven kan, valt niet te ontkennen. Zoodra men echter aan de hoogste levens vragen zich waagt, en zelfs de christologie dienstbaar maakt aan de af bakening van een maatschappelijk richtsnoer, dat den schrijver voor den geest zweeft, heeft hartstocht te wijken voor sobere eritiek. Van dit grondbeeineel de reden in te zien, is naar 't voor komt, niet moeilyk. Voor zijne feitelijke beweringen is ieder schrijver verantwoordelijk, alleen de roman schrijver, al» zoodanig, niet. Hy immers ver klaart persoonlijk niets. Hij voert personen ten tooneele, van wie wij, op aesthetische gronden, alleen verwachten, dat zy met zich zelf homogeen zyn. Naarmate hij daarin slaagt, doet zyn kunstwerk ons weldadig aan, omdat de bouw van een menschenziel ons voor oogen wordt gesteld. De gewaarwording, die alsdan bij ons opkomt, door Kant: das intetesselose Wohlbehagen genoemd, geeft ons het gevoel van bevrediging, dat ieder har monisch kunstgewroeht hem schenkt, die voor het fchoone ontvankelijk is. Wat echter geschiedt hier ? De roman schrijver doet zwaarwichtige uitspraken nopens de verhouding van kerkleer en wetenschappelijk onderzoek, nopens de nood zakelijkheid van wedergeboorte eens volks, nopens het godsdienstlooze, in schier alle lagen daarvan. Staaft hij deze zijne meening? Is het beeld van zyn Heiland aan de bronnen ontleend, of daarmede vereen i gbaar ? Doet hij misschien onrecht aan de stillen in den lande, wier godsdienstig gevoel, ook al is het vreemd aan dogmatiek, opkomt tegen zijn eenvor mige beschuldiging? Hoort hij de kerklee ren," die hij daagt voor zijn vierschaar ? Spreekt hij zijn slotsom uit, na rijp beraad en ontvouwing van zakelijke gronden? Neen, dit alles doet hij niet, en hij behoeft het nitt te do>n. Immers, niet hij is aan 't woord, maar een fictief persoon : Kai Jans, dien hij met hartstocht" beeft begiftigd en die dus hartstochtelijk oordeelen, niet slechts mag, maar moet. Welnu, dit is niet geoorloofd. Geheel de theologische polemiek, die, instemmend of afkeurend, om Freussen's roman zich slingert, is niets meer of minder dan een aanklacht tegen den door hem gekozen kunstvorm. Waar zij, wat de schryver beweert. Het te onderzoeken, daarvoor is het hier de plaats niet. Maar voor hetgeen hij als waarheid uitgeeft, is hij verantwoordelijk, niet een fictief persoon, dien hij voor zich in de plaats fchuift. Hoe fraai, hier en daar, van inklee ding, leggen wij deswege dit werk met stillen weer/in uit handen. Wij hebben het gevoel, a's werd hier geoordeeld, zonder opsomming van gronden, en gevonnist, zonder aanwijzing van redenen. Geen grooter vyand van aesthe tisch genot dan eene gewaarwording als deze. stem. Ze willen een paal door je slaan l Manor, wordt wakker ! Sla je oogen op l Je Har roept je l" Maar hij sloeg de oogen niet op. Bewe gingloos lag hy neer onder Har's omhelzing, evenals twaalf dagen geleden aan het strand, op het stroo. Har wilde hem niet loslaten. Zij trokken hem weg. Toen plaatsten zij Manor de punt van den paal op de borst. Kreunend wendde Har zich af, en viel zijn moeder om den hals. Zyn gezicht verborg hij aan haar schouder. Moeder !" riep hy ; waarom hebt u dat gedaan l" De platte achterkant van de bijl hoorde hij neervallen op den paal. De paal zuchtte. Ken zware slag; nog een slag, en nog een half dozijn slagen. Eerste Wagöer: Nu is hy vastgelegd. Tweede: Hij zal 't nu wel laten terug te komen. Har werd half bewusteloos weggedragen. Nu zal hij je met rust laten, lieveling!' zei Lüra, toer. zij weer in hun hut waren. Bedroefd ging hij naar bed. Nu komt hij niet meerl" zei hij treurig bij zichzelf. Hij was moe, o, zoo moe. Maar rusteloos wendde hij zich om en om op zijn leger. Langzaam verliepen de minuten ; traag kropen de uren om. Middernacht kwam, en nog was geen slaap op zijn wimpers neergedaald. Stil ! wat is dat ? In den vlierboom ... Doch neen; dat was immers onmogelijk. En toch! Weer ritselde het, als vroeger, in de takken. Het raam ging open. Manor was er weer. Hij zuchtte diep. In de borst had hij een groote wond, die vierkant wa?, en tot door zijn rug ging. Hy legde zich weer neder bij Har, omhelsde hem, en zoog. Hij zoog ver langender dan vroeger, en dorstiger. In de andere kamer was Liira echter wak ker dezen nacht; zij luisterde en rilde, 's Mor gens vroeg kwam zij binnen en trad aan Har's bed. Zij: Arm kind! Hij is er toch weer geweest. Hij : Ja, moeder; hy is weer bij mij geweest. Kunst zy kunst en wetenschap blyve weten schap. 1) Zoodra een schrijver die beide ver takkingen van het menscbelijk beschouwings gebied vermengt, of erger, gelykFrenssendoet, vereenzelvigt, begaat hy eene onvergeeflijke zonde. Goethe heeft het, in Tasso, zoo juist gezegd: Man merkt die Absicht und wird verstimmt. Of zou de tendenz-roman zelf, als kunst werk, gewettigd zyn ? In zijn pas verschenen standaardwerk, wordt het, door Max. Dessoir (AestUetikund allgemeine Kunst wissenschaft, suutgart, 18«6, blz. 382} betwist: Bedenkelijk is bereids de thesen-roman, zelfs die van onzen eerbaren volksschoolmeester Gustav Freytag, nog verwerpelijker (angreif barer) de uitgesproken didactische roman, deze bastaard van wetenschap en moraal." In dit verband, herinnert bij, hoe Edmond de Goncourt, in de voorrede tot la fille Elisa" (1878) erkent... il m'a téimpossible parfois de ne pas parier comme un médecin, comme un savaat, comme un historiën" of hoe hy, reeds vroeger (IS65), met zyn broe der, in den aanhef van Germinie Lacerteux." had verklaard: Aujourd'hui que Ie roman s'élargit et grandit, qn'll commence, tre la grande forme sérieuse, passionnée, viante de l'é'.ude littéraire et de l'enquête sociale, qu'il devient par l'analyse et la recherche psychologique rhistoire morale contemporaine, aujourd'hui que Ie roman s'est imposéles tudes et les devoirs de la science, il peut en revendiquer les libertés et les franchise?." Het is alsof Frenssen, woord voor woord, naar dit richtsnoer zich gedragen heeft. Dessoir echter breekt er den staf over, als volgt: Met deze uitspraak decreteerde Parijs eene verhouding tusschen kunst en wetenschap, gelijk Romeeene verhouding tusschen kunst en kerkelijk dogma heeft vastgesteld. In beide gevallen moet iets bniten-aesthetisch de maatstaf zijn ; d dar de denk- en levens"waarheid, hier de heilswaarheid." Er valt by te voegen, dat men door de grootscheepsche verklaringen van de Gon court, niet van de wys moet laten zich bren gen. Indien waarlijk en werkelijk b'eek, dat de romanschrijver het wetenschappelijk pad bewandeld, en eerst daarna, den romantischen vorm van inkleeding gekozen had, men zou geneigd zijn het aesthetisch bezwaar minder sterk te doen wegen. Vaak evenwel is het met de wijsgeerige voorbereiding zóó sober gesteld, dat de ernstige allures van den roman met hare aanwezigheid toonen, maar hare ontstentenis bedekken moeten. In dat geval, houden wij over een mislukt kunstwerk n een luchthartig betoog. Schrale winst voor waart 2) Laat men evenwel, tegen den zin den schrij ven, de strekking van het boek buiten reke ning, de kunstwaarde daarvan is, in mijne schatting, niet gering. Vergelijkt men de man nelijke figuren in dit werk, met den held van het voorafgaande Jörn Uhl", alras blykt, dat de greep van den schrijverfofscher, zyne omlyning kloeker geworden ia. By Jörn Uhl overheerschte het weifelende, mijmerende, nu en dan zelfs tobbende element. Hier, zijn mannen en vrouwen zelfbewust uitgebeeld. Bovenal, de vrouwen. Het contemplatieve landleven heeft haar niet verweekelykt. Gehard in den strijd des levens, vatten zy het leven hardhandig aan. Geen enkele vraag gaan zij uit den weg, noch buigen zy deemoedig voor den twijfel het hoofd. Balzac's meesterstuk: Ie père Goriot eindigt met een: et maintenant a nous deux", der wereld in het aangezicht geslin gerd. Even stoer heeft Frenssen de zijnen gebeiteld. In der vrouwen aderen bruiscbt hartstocht, overslaand soms, toomeloos nooit. Van haar gaat de prikkel uit tot onderzoek en zoo het kan maar neen, het moet kun nen, tot oplossing der geweldige levensvra gen. Zij zijn het, die sluimerende krachten wekken. Zij tevens, voor wier verantwoor ding komt het ideaal, waarvan Kai Jans tot woordvoerder zich maakt. Ook al heeft de machtig aangrijpende schildering van den slag bij Gravelotte, thans niet een tegenhanger, de aanblik der zee is fijn van teekening en de nerveuse zeemanstaal trefl'end van juistheid. Trouwens, hoe men eene zee beschrijft, mij dunkt, de klas sieke schoonheid van eeneJambe van Barbier: G'est la mer! C'est la mer! en wat daar volgt. valt niet te evenaren. 3) Kon Frenssen er toe besluiten, in de toekomst, aan alle tendenz-gefchrijf van een va'sche ineening, de valsche uitkomst voor goed, vaarwel te zeggen, by zou, in Maar het bed was bevlekt met lijkenbloed, dat uit de groote wond gedruppeld was.' V. Een paar uur later roeide weer een boot de Sont over; maar zonder Har. Zij gingfn weer naar de duinen; het graf werd weer opengemaakt. De vierkante paal stond nog in de groeve, maar niet meer inManoi's borst. Manor lag in de groeve, het vierhoekige gat van den paal in zijn borst. Maar hij lag ge kromd naaat den paal. Deze belette hem recht te liggen. Wijze vrouw: Hij heeft zich kunnen be vrijden. De paal is ook onder en boven even dik. Eerste Wagöer : Hij heeft zich van onder af naar bovtn om den paal omhoog gekron keld. Tweede: Dat moet hem bovenmenschelijke inspanning gekost hebben. Op raad van de wijze vrouw spitsten ze uu een grooteren paal, dien ze boven tweemaal zoo dik lieten als onder, zoodat bij leek op een spijker met kop. Den ouden paal trok ken zij u't en sloegen dezen in Manor. Zoo ! Nu is hij vastgespijkerd," zei de man met de bijl, toen hij den laattten houw ge geven had. Tweede Wagöer : Nu mag hij zich kron kelen en draaien, van dezen windt hij zich niet los. Lrira keerde naar Har terug en vertelde wat gebeurd was. Nu is alles voorbij," zei hij bij zichzelf, toen hij naar bed ging. S'apeloos lag hij daar. Middernacht kwam. Maar alles bleef stil. Niets ritselde buiten aan 't raam in de takken van den vlierstruik. Geen zwemmer verschrikte den visscher meer, met «esloten oogen, des nachts door klievend de golven der Sont. Liira: Nu heb je rust. Hij heeft je zoo geplaagd ! Hij : O, moeder! moeder! Hij beeft me niet geplaagd ! Hij kwelde zichzelf in vergeefsch en brandend verlangen. Moeder!" sprak hij, nu is het de rijen der toongevende letterkundigen, eene» blyvende en eervolle plaati zich veroveren. Aan wetenschap en kunst te willen offeren, is onbegonnen werk. Het moeten reeds krachtige schouders zyn, die het schild van ne dezer Muzen torsen kunnen. A' d a m, 8 Maart '06. J. A. LEVY. 1) Daarmeie is echter het onvergeeflijk grove sensualisme van Couperus' de Berg vaa licht, nog niet gewettigd, of ook maar vergoelykt. Hy had moeten bedenken, dat ook kunst v uur louteren moet. L'art c'est Ie choix dans Ie vrai, zegt Alphonse Karr terecht. 2) Frenssen schijnt het bezwaar gevoeld en getracht te hebben het te verhelpen, door zyn Naschrift". Vreemd bestaan l Sedert wanneer vervangt de verwijzing eens schrijvers naar jarenlange studiën", da beredeneerde veraanschouwelijking daarvan ? c) Men oordeele: C'est la merl c'est la mer! d'aburd ealme et serciae, La mer, aux premiers fem du jour, Cbantaat et souriant cumme une jcuue reine, La mer blonde et pleine d'amuur; La mer baisant Ie sable, et parfurcaut la rive Du baume enivrant de ses fluts, Et bemant sur sa gorge oudoyaote et l scive Son pei ple bruu de matelocs; Puis la nier furieuse et tumbee en démeuce. Et de son lit silcncirux Se re.lressant géante, tt de sa lête immense Allaut frapper l-s s'm bres cieui; Puis courant 911 et la, hurlanle, .-hcvelée, Et suus la londre et ses carreaux Buuilusant, mtigissant dans ta plaiue falee, Comme un cojubat de cent taureaux, Puis, Ie (oq* lo.t blan hi d'écume et de colère, Li bouche torse, l'oeil crrant, Sc ronlant sur Ie sable et dérh.rant la terre Avee Ie rale d'un mourüiit; Et, comme la bacchanle, enfm lasse de rage, N'en pouvaut plus et sur Ie flanc Retorubint <l«ns sa couche, et lancant a la plage Des têtes d'homrnes et du sangr! ... Dr. KARL MESKE, Goethe's Wcrther" in der Kiederlandiichen Literatur. Leipzig, Max Hesse's Verlag. 1905. Pry's Mk. 2 50. Wy Nederlanders hebben in den vreemde meer vrienden dan wy weien en onze taal en letterkunde wordt er veel meer beoefend, dan men BOU denken. Is die beoefening elders sporadisch waar te nemen, in Duiischland zijn, geheele groepen personen aan te wyzen, die met groote toewijding onze taal en onze let teren beoefenen. In de eerste p'aats zyn die onder de Germanisten te zoeken, maar in de tweede plaats, niet wat uitgebreider studie gebied, de eigenlijke taailiefhebbers of taalbeoefenaarg, een menschensoorf, dia hier is, uitgestorven, die soms zonder streng weten schappelijke studie, soms met veel wetenschap, zich met ..groot gemak op velerlei taalgebied bewegen, ik noem byv. Hofrat dr. H.Wernekke te Weimar, die behalve zeer vele andere talen niet allten Turksch en Arinenisch en OudWendii-ch beoefent en de beide eerste ook spreekt, maar ook het zuiverste Nsderlandsch, schrijft, dat men zich kan denken en een gegronde meening heeft over Vondel en Beets niet alleen, maar evengoed over Couperus. Ik noem Tornaso Canizzaro te Messina, die wel geen Nederlandsen fchrijft, maar 't toch vol belangstelling leest en daaruit vertaalt. Dr. K. Th. Gaedertz, rle bibliothecaris uit Berlyn, thans te Greifswald, bracht eenigen tijd in Nederland door en gaf o. a. brieven uit van Bilderdijk, Van Wijn e. o. en stelt vtel bolang in de Nederlandsche letteren. Maar een bijzonder vriend der Nederl. let teren is stellig doet. phil. Kajl Menne, gymnasial professor te Borbeck in Rheinland. In 1903 verscheen van zijne hand Die Arü> derlander alt Nation, een werk waaraan men in kleinigheden den vreemdeling herkent, maar dat, uit grondige voorstudie ontstaan, getuigt van zooveel liefde eu bewondering voor Nederland en zyne bewoneis, dat men zich moet verwonderen, dat het werk hier te lande zoo goed als niet bekend is. Daarop volgde Einfltiês der Deulschen Literatur auf die A'iederlandtsche, waarin een zeldzaam groote voorraad materiaal verwerkt is en wel streng methodisch en met veel talent. Nu verheugt de schr. ons met een werkje van bijna 100 b), gr. 80. waarin hij den invloed, tee kent, dien Goethe's werk op de Nederiandsche literatuur heeft gehad. Dit werkje vult eene leente aan, die nog altijd in onae Nederiand sche literatuurgeschiedenis bestond, immers noch Jonckbloet, noch Ten Brink komen bij de teekening van de sentimenteele period» in onze letterkunde tot een juiste karakteriseering en ze schijnen alleen aan Klopstock, gedaan met me." Hij vermagerde; kon niet meer opstaan. Zy : Ben je zoo moe, mijn lieve jongen ? Hij : Hij haalt me naar zich toe. Op een morgen zat zij aan zijn bed, terwijl hij nog sliep. Een maand was verloopen sedert de schipbreuk. Het was nog vroeg. j^ij schreide. Toen sloeg hij de oogen op. Moeder," sprak hij met zwakke stem, ik moet sterven." Zij : O, neen, mijn kind! Je moogt zoo jong nog niet sterven." Hij: Jawel! Hij is weer bij mij geweest. Wij hebben samen gepraat. V\ij zaten op den steen onder den ouden beuk in het woud, zooals vroeger; bij sloeg zijn arm ?weer om mijn hals en noemde mij: Min jong". Vannacht wil hy terug komen en mij haleu. Hij beeft het mij beloofd. Ik kan 't niet uithouden zonder hem.'' Zij boog zich over hem neer en haar tranen vloeiden rijkelijk op zijn bed. Arm kind l" zei zij en legde haar hand op zijn voorhoofd. Toen het nacht werd, stak zij een lamp aan en waakte aan zijn bed. Stil lag hij daar; hij sliep niet; zwijgend staarde hij voor zich uit. Hij : Moeder l Zij : Wat is er mijn zoon ? Hij : Leg mij bij hem in zijn graf. Ja ? En trek hem dien verschrikkelijker! paal uit de borst. Zij beloofde het hem met een handdruk en een kus. Hij : O, wat moet het heerlijk zijn bij hem te liggen, in zijn graf l" 't Wtrd middernacht. Op eens verklaarde zich zijn gelaat. E f en lichtte hij zijn hoofd op, als luisterde hij. Met stralende oogen staarde hij naar het raam en naar de takkent van den vlierboom. Kijk, moeder, daar komt hij/' Dat waren zijn laatste woorden. Zijn oogert braken. Hij zonk in de kussens terug en stierf. En zij deden, wat hij gevraagd had.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl