Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDA HMKR W K EK B L AP T 00 R NEDERLAND.
NQ. 1501
ie beperken, en de «roder nitkeeriSgtot het
geringst uiogelüketeredactwren, endie daarom
4*0.0*1*. <iaa^4nrt*ad){edingeaaaahaagigheeft
fcÜdefiaden van Beroep om werklieden van
nitkeering of verdere uitkeering uit te gloiten,
B», au w. hoewel-niemand wel dit oig*an ala
eeu oopartydig orgaan zal willen bescboawen,
»ag dit tocQ m. i volstrekt er niet lo« l*iden
401 /akelyke bezwaren, cijfers «n
meededeelingen uit zijn stellig rijke ondervinding
daarom te negeeren, maar verdienen ze
overwogeu te worden, en, indien onjuist, bestreden.
Uut bedoelde artikel begint met aan te
Hooneu, aan de hand van het Verslag der
Hyksverzekering8bank, hoezeer ook hier te
lande een stijging van het aantal ongevallen
ir te constateert n : terwijl er in 1903 werden
aangegeven 41jB6ft onge,val)en, iie iroeg dit
over i905: 51,ln7 ongevallen. Een stijging
dus van 9500 ongeval en. Belangwekkend
Ter-chyusel inderdaad l En het orgaan der
Risiiiobank is al heel gauw en gemakkelijk
met zij n conclusie gereed; het blad acht met
sefcerueid te constateeren-, dat het aantal
? kleinere ongevallen... zeer sterk is toege
nomen." Alaar er ia toch sterk bezwaar te
maken tegen de wijze, waarop dat b.adzyne
conclusie construeert l
Hoe gaat het daarbij te werk 7 Hetzelfde
?verschijnsel vaa toename der aangegeven
ongevallen werd ook in Oostenrijk en
Dnitschland geconstateerd, en daar toegeschreven
aan de omstandigheid dat het wel eenige
jaren zou duren, eer de wet aan alle
werkge /era en werklieden bekend was-, en werd
?pgevolgd, maar, meent bet olad nu, die
reden is voor ons land niet aanwezig, omdat
' kier niet zyn uitgebreide gebieden aan het
jproutverkeer onttrokken, en. . omdat alle
?werkgevers wel met de wet op de hoogte waren
Ik moet de basis van dit uitgangspunt
stellig betwisten. Deze redeneering berust
?itoluitend op onderstellingen, en kan wel is
waar met cijfers niet weersproken worden,
maar wél wensch ik uitdrukkelijk te
consta- toeren, dat ge turende de eerste jaren nog
xelfs wel in de groote steden op tal van
fabrieken een vree» by de werklieden, een
' groote vrees, bestond, kleinere ongevallen aan
? te geren! Inlertyd heb ik in dit blad
be: schreven hoe op de fabriek van De Ridder
te Delfthaven twee werklieden werden
ontgla"? yen,'louter en alleen omdat r-e een ongeval
feadden gehad, en van die ongevallen aangifte
^uent'-hten te doen. De Kamer van Arbeid,
aldaar, heeft dat geval onderzocht, en den
' patroon in 't ongelijk gesteld. Ma dien ty,l
heb ik nog drie -gevallen gehad, waarbij 9e~
? eonstateerd kon worden, dat de patroon zóó
' verbolgen was over den omslag'' der aangifte,
en over het feit dat de werklieden op gezag
eener geneeskundige verklaring niet aan den
arbeid gingen, dat er onttlag op volgden. De
invloed daarsan ligt voorde hand: lang niet
alle werklieden, die zu'ke feiten zagen, gaven
hun kleinere ongevallen aan; bleven liever,
om herrie te voorkomen, in de fabriek door
werken met de hand in 't verband, zonder
dat er aangifte werd gedaan. Zóó was het
in Rotterdam, waar de werklieden steeds hulp
. kunnen bekomen, óf in hun vereeniging, of
. ep het Bureau voor Arbeidsrecht. Maar veel
erger zal het, natuurlijk, in de eerste jaren
geweest zijn op industrieplaatsen en centra,
? waar van hulp geen sprake was, en de arbei
ders veel meer onder .»orpen zijn in de
be1 drqven; de steden in het Zuiden niet alleen,
? maar ook wel in deze provincie: leerdam,
Oorknm, Gouda, en*. Er is geen enkele reden,
waarom daar de wet spoediger is ingeburgerd
?n gevolgd dan in Dnitschland en Coetenryk.
En zelf heh ik tweemaal een geval kunnen
constateeren, dat werklieden reeds uitkeering
bad'len genoten, terwijl de patroon... nog
nooit een cent betaald had aan premie, en
zelf niet wist, verzekering«plichtig te zijn.
Een dezer gevallen betrof zelfs een geheel be
drijf: het sttenendrapen! Eerst thAns kan men
; zeggen dat de wet in haar voornaamste bijzon
derheden tot de werklieden en werkgevers
doordringt, en de werkgevers, onder pressie
van mogelijke gevolgen, van alle ongevallen
aangiften laten doen, zonder de werklieden
'?er lastig over te vallen ...
Vervolgens wordt er in het orgaan scherpe
eritiek uitgeoefend op de wijze, waarop de
werklieden van de wet misbruik maken, in
, de volgende, vry insinueerende termen:
Meermalen kwam het bij ons voor, dat
losse bootwerkers of sjouwers, aangeno
men voor het lossen van n zeebootof
n sc^iip met kolen of ts dergelijks,
tegen het einde van het werk bij drie,
. vier te gely'k, een gekneusden teen, een
M A N O R.
Naar liet Duitsch, door R. d. B.
(Slot).
Een doode is dikwijls zoo van verlangen
vervuld naar den een of ander onder de
?geliefden, die hij achterliet, zóó vervuld.dat
'bij 's nachts zijn graf verlaat en by hem komt.
Want 't ia een oud geloof, dat Urda menig
«foi de om middernacht een kortstondig
halfleven teruggeeft en wonderbare krachten
verleent, die van gene zijde van hel graf zijn.
Dit komt vooral voor bij jonge inenschen,
die in den bloei der jaren door den bitteren
dood werden weggerukt. De teruggekeerde
is tegelijk vervuld van een groote behoefte
aan bloed, aan warmte. Daarom smacht hij
naar het versche bloed der levenden en naar
omhelzingen, als een die liefheeft. Maar ook
vervu.t hij met groit verlangen en veroor
zaakt daaidoor vaak hevige smart.
Zoo ging 't ook hier. Har leed, en kwelde
zich den heelen dag. Vol ongeduld echter
wachtte hij op den nacht en verlangde vurig
naar de genotvolle huiveringen der nachte
lijke omheining.
Zoo konden ongeveer twaalf dagen
veriöopen zijn.
Lara : Je ziet zoo wit, zoo bleek. Wat
scheelt eraan, Har?
Hij : Xiets, moeder.
Zij . Je bent zoo stil.
Hij zuchtte.
In 't laatste huisje van 't dorp woonde een
wijze vrouw, die van allerlei geheimzinnige
zaken verstand had. Tot haar wendde zich
de bezorgde moeder. De wy'ze vrouw wierp
runenstokjes.
Wijze vrouw: De dooden bezoeken hem.
flinke buil, of zoo iets kregen, waardoor
cy dan een dag of tien, veertien, 70 p.Ct.
-- van hun veelal fictief; en zeer hocfi loon
bleven genieten en daarmede goede sier
maakten in de kroegen hunner buurt.
--. . "?Voorts deden er.jieh gevallen voor,
waaruit bleek dat er werklieden zijn, die
een vacantietyd on Ier behoud van 70- pCt.
van hun loon niet onaardig vinden, vooral
als hun letsej'van dien aard wa* dat zy
niet hun gewonen" arbeid konden ver
richten,, maar wel een of ander nuttig
werkje thuis. Een ons bevriend werkgever
liet eens den zelfden dag een zestiental
werklieden, die tijdelijke uitkeeringen
trokken, tehuis opzoeken, dertien bleken
weder geheel geschikt te zijn om hun
werk te hervatten.
Bovendien is het gebleken, dat de
geheele regeling der tydelykenitkeering"
ongunstig moet werken. Het is een van
de groote dwaasheden in de Ongevallen
wet, dat deze de Ryksbank verplicht, zes
weken lang eene nitkeering van 70 pCt.
te geven aan een getroffene die bly'ft
werken, en die zijn zelfde loon blyft ver
dienen, alleen omdat het werk dat de inan
ra zijn ongeval tijdelijk heeft gekregen,
niet z'rjn gewone' werk is en zulke
gevallen doen zich, zooals ie lere werk
gever begrijpt, dagelyks by ons voor."
Gelyk het daar staat, maakt het den indruk
op wie met den feitelyken toestand niet op
de hoogte is, dat de werklieden eenvoudig
met de wet sollen; dat hen eenvoud g het
geld wordt toegeworpen zonder kontróle, dat
ze er gebruik van maken om wat uit te rusten
en voor de konynijes te zorgen, of wel In
ktoegen goede sier te maken.
Laat me beginnen met te erkennen, dut er
inderdaad wel eens misbruik van gemaakt
wordt, ik kom daarop nog ter n g. Zoo goed
als de Arbeidswet, in nog veel ergere mate,
wel is ontdoken door de ondernemers, die
door gewone Irucs de politie en inspectie om
den tuin leidden, zoo goed a's de belasting
wetten ontdoken worden óók door de bezit
ters, die, als ze kunnen, groote sommen aan
inkomen jegens den gemeente-fiscus verzwij
gen, zoo goed zijn er gevallen, dat werklie
den de Ongevallenwet ontduiken, misbruiken.
Maar terwijl de ontduikingen der Arbeids
wet nu reeds 15 jaren duurt zonder ernstige
bestraffingen, en de ontduikingen b.v. der
Gemeentelijke Inkomstenbelastingen dag aan
dag nog voortduurt, en het middel om het
onmogelijk te maken: de verschaffing der
kohieren der rijksbelasting, niet wordt toe
gepast, ia nu reeds, na 4 jaren, de controle
der Ongevallenwet zoo streng geworden, dat
ontduiking en misbruik bijna niet meer mo
gelijk zijn.
Wie trouwens het bovenstaande eenigszins
overweegt, zal zélf spoedig inzien, dat het
ongerijmd is.
Ik zal dat de volgende week nader
aantoonen, en tevens feiten die het tegendeel
betoogen er tegenover plaateen. S.
Hilligenlei. Een roman van GUSTAV
FRKNSSKN. Geautoriseerde vertaling van dr. C.
D. SAX. Uitgave van Van Holkema &
Warendorf, Amsterdam.'
C. A. BERNOOLLI, Christus in Hilligenlei.
(Jena 1906).
O. BAUMGARTEN, Gvslav Fi-enosens
G'aubfnsbekenntni*. Vortrag (Kiel 1906).
F. MASZ, Wegenach Hilligenlei'.
(Tnbiiigen 1906).
F. NIKBEROALL, Hilligenlei und moderne
Theologie. (Tübingen 1906)
Dit boek stelt eene geweldige vraag van
aesthetisch belang aan de orde. Zoozeer dringt
die vraag zich op den voorgrond, dat zy
scenerie, karakterschets, in 't kort, gansch het
ongemeen beschryvend talent van Frenssen
overschaduwt.
Welke die vraag is?
Men hoore den hoofdpersoon: Kai Jans in
zyne wereldbeschouwing.
Het wetenschappelijk onderzoek heeft de
Lara : De dooden ?
Wijze vrouw: Ja, 's nachts; en daaraan
moet men sterven, als niet bij tijds die be
zoeken verhinderd worden, vóór 't te laat is.
Ontdaan ging Lara naar huis.
Zij : Is 't waar, Har, dat je bezoek van
doeden krijgt?
Hij keek naar den grond: Manor is hier
geweest," sprak hij zacht en snikkend zonk
hij aan haar borst.
Zij: Dan mogen de goden je genadig zijn!
Hij: De goden? Ha! Wat kunnen mij nu
nog de goden doen! Toen hij zich vastklemde
aan de plank, o, toen was 't tijd mij genadig
te zijn, als zy wilden. Maar meedoogenloos
lieten zij hem verdrinken. O, wat heb ik
hem liefgehad!
Nu bemerkte Liira ook de bloedsporen op
zyn hemd Daarop ging zij naar de oudsten
van het dorp. Dezen roeiden naar Wagömet
moeder en zoon en ook de wijze vrouw werd
meegenomen. Zij zeiden tot de menschen
op Wagö:
Uw graven blijven niet gesloten. Iemand
verlaat eiken nacht zijn graf; hij steekt over
naar ons en zuigt zich vol met het bloed van
dezen knaap."
De Wagöers: Dan zullen wij hem vastleggen.
Ze namen een dennenpaal, van manslengte
en meer dan armdikte, dien ze met een bijl
vierkant hieuwen, en onderaan voetlang toe
spitsten. Toen gingen ze in de duinen; een
droeg den paal, een ander een zware bijl. Zij
openden Manor's graf. Daar lag hij rustig en
stil voor hem, in zijn doodshemd.
Eerste Wagöer: Kijk, hij ligt nog juist
zooals wy' hem hebben neergelegd.
Wijze vrouw : Dat komt doordat hy zich
telkens weer in de oude houding nederlegt.
Tweede Wagöer: Zijn gezicht lijkt wel bijna
frisfcher dan toen.
Wijze vrouw: Geen wonder. Maar daar
voor is Har's gezicht EU zooveel bleeker.
Har daalde af in 't graf en wierp zich
nog eens over het geliefde lichaam.
Manor ! Manor!' riep hy met angstige
beide kerkleeren heelemaal doorboord. Het
zyn nu nog holle stellages door allerlei drapee
ringen en slimmigheden overeind gehouden,
als reefden ze nog. Ma ir 't grootste deel
van 't'volk weet dat ze dood zyn en be
kommert er zich* niet meer om. En nu zijn
de mensehen zonder godsdienst en daarom
mismoedig en verbitterd, verdwaald en ver
ward, zonder vrede en vreugde, zonder weg
en doel" (2n2).
Hoe dit te verhelpen?
Heiuke, eene vrouwenfiguur, treft eene
snaar, die natrilt in het gemoed van haren
vriend :
Er is niets noodzakelijkera op de heele
wereld dan dat hierin klaarheid is. Zoolang
iu dit opzicht geen klare wijn geschonken
wordt, is het heilige land een onzeker en
wankelbaar bezit, vliegen de harten der men
schen onrustig van de eene meening naar de
andere, en heeft allerlei kerk geloof en
priesterwil de menschen in hun macht. Er is niets
noodzakelijkere in de heele wereld dan dat
Over het wezen van den Heiland klaarheid
i«" (312).
En voortgaande, smeekt zij :
Kai Jans! \Vaa^ het toch l
Metjekinderoogen en je hartstochtelijk wild hart. Bestu
deer de uitkomsten van 't onderzoek op dit
gebied ! Teekeu een beeld van den Heiland!"
(313).
Dit beeld wordt geteekend en draagt
natuurlijk de trekken van zijn schepper.
Daaraan dankt het boek zyn naam: Hilligen
lei : heilig land. Daardoor wordt het een
belydenif geschrift.
Is dit, in dezen vorm, geoorloofd ?
Ronduit gezegd, ik geloof het niet. Er is,
hier, eene verwarring van wyageeriajen en van
letterkundigen eisch, die aan beide afbreuk
doet. Dat men, met kinderoogen en een
hartstochtelijk wild hart," een aantrekkelyken
roman schrijven kan, valt niet te ontkennen.
Zoodra men echter aan de hoogste levens
vragen zich waagt, en zelfs de christologie
dienstbaar maakt aan de af bakening van een
maatschappelijk richtsnoer, dat den schrijver
voor den geest zweeft, heeft hartstocht te
wijken voor sobere eritiek. Van dit
grondbeeineel de reden in te zien, is naar 't voor
komt, niet moeilyk.
Voor zijne feitelijke beweringen is ieder
schrijver verantwoordelijk, alleen de roman
schrijver, al» zoodanig, niet. Hy immers ver
klaart persoonlijk niets. Hij voert personen
ten tooneele, van wie wij, op aesthetische
gronden, alleen verwachten, dat zy met zich
zelf homogeen zyn. Naarmate hij daarin slaagt,
doet zyn kunstwerk ons weldadig aan, omdat
de bouw van een menschenziel ons voor
oogen wordt gesteld. De gewaarwording, die
alsdan bij ons opkomt, door Kant: das
intetesselose Wohlbehagen genoemd, geeft ons
het gevoel van bevrediging, dat ieder har
monisch kunstgewroeht hem schenkt, die
voor het fchoone ontvankelijk is.
Wat echter geschiedt hier ? De roman
schrijver doet zwaarwichtige uitspraken
nopens de verhouding van kerkleer en
wetenschappelijk onderzoek, nopens de nood
zakelijkheid van wedergeboorte eens volks,
nopens het godsdienstlooze, in schier alle
lagen daarvan. Staaft hij deze zijne meening?
Is het beeld van zyn Heiland aan de bronnen
ontleend, of daarmede vereen i gbaar ? Doet hij
misschien onrecht aan de stillen in den lande,
wier godsdienstig gevoel, ook al is het vreemd
aan dogmatiek, opkomt tegen zijn eenvor
mige beschuldiging? Hoort hij de kerklee
ren," die hij daagt voor zijn vierschaar ?
Spreekt hij zijn slotsom uit, na rijp beraad en
ontvouwing van zakelijke gronden?
Neen, dit alles doet hij niet, en hij behoeft
het nitt te do>n. Immers, niet hij is aan 't
woord, maar een fictief persoon : Kai Jans,
dien hij met hartstocht" beeft begiftigd en
die dus hartstochtelijk oordeelen, niet slechts
mag, maar moet.
Welnu, dit is niet geoorloofd. Geheel de
theologische polemiek, die, instemmend of
afkeurend, om Freussen's roman zich slingert,
is niets meer of minder dan een aanklacht
tegen den door hem gekozen kunstvorm.
Waar zij, wat de schryver beweert. Het te
onderzoeken, daarvoor is het hier de plaats
niet. Maar voor hetgeen hij als waarheid
uitgeeft, is hij verantwoordelijk, niet een
fictief persoon, dien hij voor zich in de plaats
fchuift. Hoe fraai, hier en daar, van inklee
ding, leggen wij deswege dit werk met stillen
weer/in uit handen. Wij hebben het gevoel,
a's werd hier geoordeeld, zonder opsomming
van gronden, en gevonnist, zonder aanwijzing
van redenen. Geen grooter vyand van aesthe
tisch genot dan eene gewaarwording als deze.
stem. Ze willen een paal door je slaan l
Manor, wordt wakker ! Sla je oogen op l Je
Har roept je l"
Maar hij sloeg de oogen niet op. Bewe
gingloos lag hy neer onder Har's omhelzing,
evenals twaalf dagen geleden aan het strand,
op het stroo.
Har wilde hem niet loslaten. Zij trokken
hem weg. Toen plaatsten zij Manor de punt
van den paal op de borst. Kreunend wendde
Har zich af, en viel zijn moeder om den hals.
Zyn gezicht verborg hij aan haar schouder.
Moeder !" riep hy ; waarom hebt u dat
gedaan l"
De platte achterkant van de bijl hoorde
hij neervallen op den paal. De paal zuchtte.
Ken zware slag; nog een slag, en nog een
half dozijn slagen.
Eerste Wagöer: Nu is hy vastgelegd.
Tweede: Hij zal 't nu wel laten terug te
komen.
Har werd half bewusteloos weggedragen.
Nu zal hij je met rust laten, lieveling!' zei
Lüra, toer. zij weer in hun hut waren.
Bedroefd ging hij naar bed. Nu komt hij
niet meerl" zei hij treurig bij zichzelf. Hij
was moe, o, zoo moe. Maar rusteloos wendde
hij zich om en om op zijn leger. Langzaam
verliepen de minuten ; traag kropen de uren
om. Middernacht kwam, en nog was geen
slaap op zijn wimpers neergedaald.
Stil ! wat is dat ? In den vlierboom ...
Doch neen; dat was immers onmogelijk. En
toch! Weer ritselde het, als vroeger, in de
takken. Het raam ging open. Manor was er
weer. Hij zuchtte diep. In de borst had hij
een groote wond, die vierkant wa?, en tot door
zijn rug ging. Hy legde zich weer neder bij
Har, omhelsde hem, en zoog. Hij zoog ver
langender dan vroeger, en dorstiger.
In de andere kamer was Liira echter wak
ker dezen nacht; zij luisterde en rilde, 's Mor
gens vroeg kwam zij binnen en trad aan
Har's bed.
Zij: Arm kind! Hij is er toch weer geweest.
Hij : Ja, moeder; hy is weer bij mij geweest.
Kunst zy kunst en wetenschap blyve weten
schap. 1) Zoodra een schrijver die beide ver
takkingen van het menscbelijk beschouwings
gebied vermengt, of erger, gelykFrenssendoet,
vereenzelvigt, begaat hy eene onvergeeflijke
zonde. Goethe heeft het, in Tasso, zoo juist
gezegd:
Man merkt die Absicht und wird verstimmt.
Of zou de tendenz-roman zelf, als kunst
werk, gewettigd zyn ?
In zijn pas verschenen standaardwerk,
wordt het, door Max. Dessoir (AestUetikund
allgemeine Kunst wissenschaft, suutgart, 18«6,
blz. 382} betwist: Bedenkelijk is bereids
de thesen-roman, zelfs die van onzen
eerbaren volksschoolmeester Gustav Freytag,
nog verwerpelijker (angreif barer) de
uitgesproken didactische roman, deze bastaard
van wetenschap en moraal."
In dit verband, herinnert bij, hoe Edmond
de Goncourt, in de voorrede tot la fille Elisa"
(1878) erkent... il m'a téimpossible
parfois de ne pas parier comme un médecin,
comme un savaat, comme un historiën" of
hoe hy, reeds vroeger (IS65), met zyn broe
der, in den aanhef van Germinie Lacerteux."
had verklaard: Aujourd'hui que Ie roman
s'élargit et grandit, qn'll commence, tre
la grande forme sérieuse, passionnée,
viante de l'é'.ude littéraire et de l'enquête
sociale, qu'il devient par l'analyse et la
recherche psychologique rhistoire morale
contemporaine, aujourd'hui que Ie roman
s'est imposéles tudes et les devoirs de la
science, il peut en revendiquer les libertés
et les franchise?."
Het is alsof Frenssen, woord voor woord,
naar dit richtsnoer zich gedragen heeft.
Dessoir echter breekt er den staf over, als volgt:
Met deze uitspraak decreteerde Parijs eene
verhouding tusschen kunst en wetenschap,
gelijk Romeeene verhouding tusschen kunst
en kerkelijk dogma heeft vastgesteld. In
beide gevallen moet iets bniten-aesthetisch
de maatstaf zijn ; d dar de denk- en
levens"waarheid, hier de heilswaarheid."
Er valt by te voegen, dat men door de
grootscheepsche verklaringen van de Gon
court, niet van de wys moet laten zich bren
gen. Indien waarlijk en werkelijk b'eek, dat
de romanschrijver het wetenschappelijk pad
bewandeld, en eerst daarna, den romantischen
vorm van inkleeding gekozen had, men zou
geneigd zijn het aesthetisch bezwaar minder
sterk te doen wegen. Vaak evenwel is het
met de wijsgeerige voorbereiding zóó sober
gesteld, dat de ernstige allures van den roman
met hare aanwezigheid toonen, maar hare
ontstentenis bedekken moeten. In dat geval,
houden wij over een mislukt kunstwerk n
een luchthartig betoog. Schrale winst voor
waart 2)
Laat men evenwel, tegen den zin den schrij
ven, de strekking van het boek buiten reke
ning, de kunstwaarde daarvan is, in mijne
schatting, niet gering. Vergelijkt men de man
nelijke figuren in dit werk, met den held
van het voorafgaande Jörn Uhl", alras blykt,
dat de greep van den schrijverfofscher, zyne
omlyning kloeker geworden ia. By Jörn Uhl
overheerschte het weifelende, mijmerende,
nu en dan zelfs tobbende element. Hier, zijn
mannen en vrouwen zelfbewust uitgebeeld.
Bovenal, de vrouwen.
Het contemplatieve landleven heeft haar
niet verweekelykt. Gehard in den strijd des
levens, vatten zy het leven hardhandig aan.
Geen enkele vraag gaan zij uit den weg, noch
buigen zy deemoedig voor den twijfel het
hoofd. Balzac's meesterstuk: Ie père Goriot
eindigt met een: et maintenant a nous
deux", der wereld in het aangezicht geslin
gerd. Even stoer heeft Frenssen de zijnen
gebeiteld. In der vrouwen aderen bruiscbt
hartstocht, overslaand soms, toomeloos nooit.
Van haar gaat de prikkel uit tot onderzoek
en zoo het kan maar neen, het moet kun
nen, tot oplossing der geweldige levensvra
gen. Zij zijn het, die sluimerende krachten
wekken. Zij tevens, voor wier verantwoor
ding komt het ideaal, waarvan Kai Jans tot
woordvoerder zich maakt.
Ook al heeft de machtig aangrijpende
schildering van den slag bij Gravelotte, thans
niet een tegenhanger, de aanblik der zee is
fijn van teekening en de nerveuse
zeemanstaal trefl'end van juistheid. Trouwens, hoe
men eene zee beschrijft, mij dunkt, de klas
sieke schoonheid van eeneJambe van Barbier:
G'est la mer! C'est la mer! en wat daar volgt.
valt niet te evenaren. 3)
Kon Frenssen er toe besluiten, in de
toekomst, aan alle tendenz-gefchrijf van
een va'sche ineening, de valsche uitkomst
voor goed, vaarwel te zeggen, by zou, in
Maar het bed was bevlekt met lijkenbloed,
dat uit de groote wond gedruppeld was.'
V.
Een paar uur later roeide weer een boot
de Sont over; maar zonder Har. Zij gingfn
weer naar de duinen; het graf werd weer
opengemaakt. De vierkante paal stond nog in
de groeve, maar niet meer inManoi's borst.
Manor lag in de groeve, het vierhoekige gat
van den paal in zijn borst. Maar hij lag ge
kromd naaat den paal. Deze belette hem
recht te liggen.
Wijze vrouw: Hij heeft zich kunnen be
vrijden. De paal is ook onder en boven even
dik.
Eerste Wagöer : Hij heeft zich van onder
af naar bovtn om den paal omhoog gekron
keld.
Tweede: Dat moet hem
bovenmenschelijke inspanning gekost hebben.
Op raad van de wijze vrouw spitsten ze uu
een grooteren paal, dien ze boven tweemaal
zoo dik lieten als onder, zoodat bij leek op
een spijker met kop. Den ouden paal trok
ken zij u't en sloegen dezen in Manor.
Zoo ! Nu is hij vastgespijkerd," zei de man
met de bijl, toen hij den laattten houw ge
geven had.
Tweede Wagöer : Nu mag hij zich kron
kelen en draaien, van dezen windt hij zich
niet los.
Lrira keerde naar Har terug en vertelde
wat gebeurd was. Nu is alles voorbij," zei
hij bij zichzelf, toen hij naar bed ging.
S'apeloos lag hij daar. Middernacht kwam. Maar
alles bleef stil. Niets ritselde buiten aan 't
raam in de takken van den vlierstruik.
Geen zwemmer verschrikte den visscher
meer, met «esloten oogen, des nachts door
klievend de golven der Sont.
Liira: Nu heb je rust. Hij heeft je zoo
geplaagd !
Hij : O, moeder! moeder! Hij beeft me
niet geplaagd !
Hij kwelde zichzelf in vergeefsch en brandend
verlangen. Moeder!" sprak hij, nu is het
de rijen der toongevende letterkundigen, eene»
blyvende en eervolle plaati zich veroveren.
Aan wetenschap en kunst te willen offeren,
is onbegonnen werk. Het moeten reeds
krachtige schouders zyn, die het schild van
ne dezer Muzen torsen kunnen.
A' d a m, 8 Maart '06. J. A. LEVY.
1) Daarmeie is echter het onvergeeflijk
grove sensualisme van Couperus' de Berg vaa
licht, nog niet gewettigd, of ook maar
vergoelykt. Hy had moeten bedenken, dat ook
kunst v uur louteren moet. L'art c'est Ie choix
dans Ie vrai, zegt Alphonse Karr terecht.
2) Frenssen schijnt het bezwaar gevoeld
en getracht te hebben het te verhelpen,
door zyn Naschrift". Vreemd bestaan l
Sedert wanneer vervangt de verwijzing eens
schrijvers naar jarenlange studiën", da
beredeneerde veraanschouwelijking daarvan ?
c) Men oordeele:
C'est la merl c'est la mer! d'aburd ealme et serciae,
La mer, aux premiers fem du jour,
Cbantaat et souriant cumme une jcuue reine,
La mer blonde et pleine d'amuur;
La mer baisant Ie sable, et parfurcaut la rive
Du baume enivrant de ses fluts,
Et bemant sur sa gorge oudoyaote et l scive
Son pei ple bruu de matelocs;
Puis la nier furieuse et tumbee en démeuce.
Et de son lit silcncirux
Se re.lressant géante, tt de sa lête immense
Allaut frapper l-s s'm bres cieui;
Puis courant 911 et la, hurlanle, .-hcvelée,
Et suus la londre et ses carreaux
Buuilusant, mtigissant dans ta plaiue falee,
Comme un cojubat de cent taureaux,
Puis, Ie (oq* lo.t blan hi d'écume et de colère,
Li bouche torse, l'oeil crrant,
Sc ronlant sur Ie sable et dérh.rant la terre
Avee Ie rale d'un mourüiit;
Et, comme la bacchanle, enfm lasse de rage,
N'en pouvaut plus et sur Ie flanc
Retorubint <l«ns sa couche, et lancant a la plage
Des têtes d'homrnes et du sangr! ...
Dr. KARL MESKE, Goethe's Wcrther" in der
Kiederlandiichen Literatur. Leipzig, Max
Hesse's Verlag. 1905. Pry's Mk. 2 50.
Wy Nederlanders hebben in den vreemde
meer vrienden dan wy weien en onze taal
en letterkunde wordt er veel meer beoefend,
dan men BOU denken. Is die beoefening elders
sporadisch waar te nemen, in Duiischland zijn,
geheele groepen personen aan te wyzen, die
met groote toewijding onze taal en onze let
teren beoefenen. In de eerste p'aats zyn die
onder de Germanisten te zoeken, maar in de
tweede plaats, niet wat uitgebreider studie
gebied, de eigenlijke taailiefhebbers of
taalbeoefenaarg, een menschensoorf, dia hier is,
uitgestorven, die soms zonder streng weten
schappelijke studie, soms met veel wetenschap,
zich met ..groot gemak op velerlei taalgebied
bewegen, ik noem byv. Hofrat dr. H.Wernekke
te Weimar, die behalve zeer vele andere talen
niet allten Turksch en Arinenisch en
OudWendii-ch beoefent en de beide eerste ook
spreekt, maar ook het zuiverste Nsderlandsch,
schrijft, dat men zich kan denken en een
gegronde meening heeft over Vondel en Beets
niet alleen, maar evengoed over Couperus.
Ik noem Tornaso Canizzaro te Messina, die wel
geen Nederlandsen fchrijft, maar 't toch vol
belangstelling leest en daaruit vertaalt.
Dr. K. Th. Gaedertz, rle bibliothecaris uit
Berlyn, thans te Greifswald, bracht eenigen
tijd in Nederland door en gaf o. a. brieven
uit van Bilderdijk, Van Wijn e. o. en stelt
vtel bolang in de Nederlandsche letteren.
Maar een bijzonder vriend der Nederl. let
teren is stellig doet. phil. Kajl Menne,
gymnasial professor te Borbeck in Rheinland.
In 1903 verscheen van zijne hand Die Arü>
derlander alt Nation, een werk waaraan men
in kleinigheden den vreemdeling herkent,
maar dat, uit grondige voorstudie ontstaan,
getuigt van zooveel liefde eu bewondering
voor Nederland en zyne bewoneis, dat men
zich moet verwonderen, dat het werk hier te
lande zoo goed als niet bekend is. Daarop
volgde Einfltiês der Deulschen Literatur auf
die A'iederlandtsche, waarin een zeldzaam groote
voorraad materiaal verwerkt is en wel streng
methodisch en met veel talent.
Nu verheugt de schr. ons met een werkje van
bijna 100 b), gr. 80. waarin hij den invloed, tee
kent, dien Goethe's werk op de Nederiandsche
literatuur heeft gehad. Dit werkje vult eene
leente aan, die nog altijd in onae Nederiand
sche literatuurgeschiedenis bestond, immers
noch Jonckbloet, noch Ten Brink komen bij
de teekening van de sentimenteele period»
in onze letterkunde tot een juiste
karakteriseering en ze schijnen alleen aan Klopstock,
gedaan met me." Hij vermagerde; kon niet
meer opstaan.
Zy : Ben je zoo moe, mijn lieve jongen ?
Hij : Hij haalt me naar zich toe.
Op een morgen zat zij aan zijn bed, terwijl
hij nog sliep. Een maand was verloopen
sedert de schipbreuk. Het was nog vroeg.
j^ij schreide. Toen sloeg hij de oogen op.
Moeder," sprak hij met zwakke stem, ik
moet sterven."
Zij : O, neen, mijn kind! Je moogt zoo
jong nog niet sterven."
Hij: Jawel! Hij is weer bij mij geweest.
Wij hebben samen gepraat. V\ij zaten op
den steen onder den ouden beuk in het woud,
zooals vroeger; bij sloeg zijn arm ?weer om
mijn hals en noemde mij: Min jong".
Vannacht wil hy terug komen en mij haleu.
Hij beeft het mij beloofd. Ik kan 't niet
uithouden zonder hem.''
Zij boog zich over hem neer en haar tranen
vloeiden rijkelijk op zijn bed. Arm kind l"
zei zij en legde haar hand op zijn voorhoofd.
Toen het nacht werd, stak zij een lamp aan
en waakte aan zijn bed. Stil lag hij daar;
hij sliep niet; zwijgend staarde hij voor zich uit.
Hij : Moeder l
Zij : Wat is er mijn zoon ?
Hij : Leg mij bij hem in zijn graf. Ja ?
En trek hem dien verschrikkelijker! paal uit
de borst.
Zij beloofde het hem met een handdruk
en een kus.
Hij : O, wat moet het heerlijk zijn bij hem
te liggen, in zijn graf l"
't Wtrd middernacht. Op eens verklaarde
zich zijn gelaat. E f en lichtte hij zijn hoofd
op, als luisterde hij. Met stralende oogen
staarde hij naar het raam en naar de takkent
van den vlierboom.
Kijk, moeder, daar komt hij/'
Dat waren zijn laatste woorden. Zijn oogert
braken.
Hij zonk in de kussens terug en stierf.
En zij deden, wat hij gevraagd had.