Historisch Archief 1877-1940
1502
DE AMSTERDAMMER
A°. 1906.
WEEKBLAD
NEDERLAND
recLaoti©
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
a. ia. J". IDE IK! O O.
uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . . . . . . ? 1.50, fr. p. post f l.t
Voor Indiëper jaar . mail n 10.
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Mt U«d ir verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard de» Capnciuea tegenover het Grand Café, te Pary«.
Zondag 8 April.
Advertentiën van l?5 regels f 1,25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonces uit Duttscbland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi de firma
RVCOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. Ce prijs per regel is 35 Ffennig.
INHOUD:
VAN VEERE EN VAN NABIJ:
Ne?deriands onzijdigheid. De Beurs.
Nederland en de Vlamingen, door Joh.
Vorrfnk. SOCIALE AANGELEGENHE
DEN : Twee aanvallen op de Ongevallenwet,
IL. (slot), door S. FEUILLETON: Joachym.
3 Naar het Fransch, van Jules Case. KUNST
? EN LETTEREN : Katholieke Moderne Lite
ratuur, ITI, (slot), door Henri H. van Calker.
Het leven van Rozeke van Dalen, door Cyriel
Buysse, beoord. door Henri Dekking. Twee
dichtbundels, I, door VV. G. van Nouhuys.
VOOR DAMES : Meisjeshandel, door H. van
de Moer.?Nachtarbeid van vrouwen, door
S. Bandelooze kinderen l door A. M.
Reen s. BOEKBEOORDEEL1NG: Het
huwelijk, door G. A. Ootmar. ALLER
LEI, door Caprice. UIT DE NATUUR,
door E. Heimans. Het Oud-Hollandsen
Huisgezin der 17e eeuw (met af b.), door
R. Meiningen en Nederland, (met por
tretten), door J. H. R. De Dam en zijn
toegangen (met afb.), door T. Sanders.
Penteekening van H. G. Ibels. De
Palmpaasch, docj F. W. Drijver.
FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK,
door D. Stigter. DAMRUBBIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTEXTIEN.
Nederlands onzijdigheid.
Volgens een telegram van den parti
culieren correspondent der N. R. Ct. te
Berlijn, is der Berlinqr Lokalanzeif/er uit
; Algeciras gemeld, dat jhr. de Testa, de
Nederlandsche gevolmachtigde, de wei
gering van zijn regeering, met betrekking
tot het beschikbaar stellen van een
Nederlandsen officier voor den post van
inspecteur-generaal, in dezer voege heeft
toegelicht, dat de Nederlandsche regee
ring alleen daartoe bereid zou geweest
zijn, indien de conferentie haar eenparig
uitgenoodigd had, een officier aan te
wqzen. Nadat Révoil en Nicolson echter
twijfel geopperd hebben aan de onpar
tijdigheid van een Nederlandsen inspec
teur, denkt de Nederlandsche regeering
er niet aan."
Zoo lezen wij hier en ook andere
v berichten bevatten een mededeel i n g,
waaruit niet een bepaalde weigering van
? Nederland viel af te leiden dat wij
dan toch nog wel degelijk in gevaar
'' verkeerd hebben, Nederland die dwaze
' rol op zich te zien nemen.
Is de mededeeling der Lokalanzeiger
- juist, dan heeft onze Regeering den moed
niet gehad, het eenige voor Nederland
verdedigbare standpunt in te nemen:
een besliste weigering te geven op elk
' verzoek om met zulk een
inspecteurgeneraalschap zich te belasten. Immers.
dat de Marokko-quaestie, ook na de
conferentie, als een vinnige strijd
tusschen Duitschland en Frankrijk moet
~ voortduren, en een volstrekt onmachtige
? Staat als de onze, al ware hij ook
nstemmig uitgenoodigd, zich in een
gevaar? lijke positie zou steken over welke
diplomatieke kennis zou men nog moeten
beschikken, om dit in te zien ?
Heeft de Nederlandsche regeering
inderdaad zulk een zwakke en dubbel
zinnige houding in deze aangenomen;
heeft zij zich voorwaardelijk bereid ver
klaard, zpodat Frankrijk en Engeland
het noodig hebben geacht, twijfel aan
de onpartijdigheid van een Nederlandsen
inspecteur" uit te spreken, ten einde
zulk een benoeming te voorkomen in
welke handen berust dan wel ons
buitenlandsch beleid ?
Intusschen blijkt ook hier weder, dat
wij, staande tusschen Frankrijk en Enge
land aan de eene en Duitschland aan de
andere zijde, gedacht worden
pro-Duitschland en anti-Frankrijk en Engeland te
zijn. In deze verdenking hebben wij-ons
reeds zóó vast gewerkt, n dit zeer
tot onze schade! dat er geen
ontwrikken meer aan schijnt. Hoe die over
tuiging in het buitenland ontstaan is,
en ook hoe zij ontstaan moest, hebben
wij meermalen aangetoond. En al is het
nu ook duidelijk, dat wij, bij de
evenwichtsverhouding,die thans in Westelijk
Europa heerscht, eigenlijk aan den ver
keerden kant staan, daar zijn nog een
aantal factoren die ons bij deze fout
doen volharden.
Zoo is eïbijvoorbeeld niet tegen dat
koningin Wilhelmina keizer Wilhelm,
alu hij in haar nabijheid verschijnt, een
groet zendt; dat kan een hoffelijkheid
zijn, waarbij men aan geen politiek hoeft
te denken. Maar als de Imperator Rex
een regiment huzaren naar Crefeld leidt,
waar zij gebracht worden, toch npg wel
met een hooger doel dan om de Crefel
deimeisjes dansen te leeren, en vanwaar uit
ze op een goeden nacht heel kalmpjes
over onze grens kunnen trekken.... bij
zoo'n gelegenheid zagen wij toch liever
luit.-generaal Bergansiua, generaal-majoor
Smeding en luit.-kol. v. Westenberg thuis
blijven, dan een buiging maken, die zoo
erg doet denken aan het morituri Te
salutant" ? al krijgen zij dan ook een
lintje tot loon. Zulk soort van
gedienstigheden bezorgt ons bij de
niet-Duitschers geenszins een besten naam. En
het zou dan toch waarlijk zoo vreemd
niet zijn, als men in Frankrijk of Enge
land, van dit feit kennis nemende, daaruit
afleidde, dat Nederland het hebben van
zulk een huzarengarnizoen in de nabijheid
van zijn grens wel iets heugelijks vond,
omdat het op zoo'n bijzonderen voet staat
met Duitschland
't Wordt, dunkt ons, tijd, een beetje
voorzichtig te zijn?aan Buitenlandsche
Zaken en Oorlog.
De Beurs.
De heer Laarman heeft door zijn
Telegraaf-artikel niet weinig onrust ver
wekt.
Reeds dadelijk is hem in een leden
vergadering van Architectura et Amidtiu
een motie naar het hoofd geworpen, waarin
ten strengste de wijze wordt afgekeurd,
waarop hij den heer Berlage, voorzitter
der Vereeniging, in diens hoedanigheid
van aestheticus als bouwmeester, heeft
aangevallen:
de bevoegdheid van den heer Laar
man in twijfel trekkende om te oordeelen
over de artistieke waarde van alle
onderdeelen van de Beurs, reeds blijkende uit
de voorbedacht onjuiste wijze waarop de
drielingafbeeldingen zijn weergegeven;
spreekt zijn verontwaardiging uit over
de onwaardige wijze, waarop door den
architect Laarman in ruste het werk van
een zijner superieur werkende collega's
is besproken."
In de motie, door den heer Kromhout
gesteld, stond eerst alleen: rde bevoegd
heid van den heer Laarman in twijfel
trekkende om te oordeelen over de artis
tieke waarde van alle onderdeelen van
de Beurs;" maar de tijdelijke voorzitter, de
heer Ingenohl, gaf daarop in overweging
zich alleen uittespreken over de wijze,
waarop de, heer I jaarman de Beursquaestie
had behandeld, en zich te onthouden van
eenigerlei oordeel over diens bevoegdheid:
daar nu de vergadering het vooral
tegen de wijze had gehad, waarop Laar
man de drie bekende gevels gepubliceerd
heeft, vulde de heer Kromhout deze alinea
zijner motie aan, met de woorden : reeds
blijkende uit de voorbedacht onjuiste
wijze, waarop de drielingafbeeldingen zijn
weergegeven." Zoodat de motie nu
tegelijk twijfel" en het yebleketi" zijn
uitdrukt.
Logisch echter behooren beide uit
spraken niet bij elkaar. Immers men zou
zeer goed bevoegd kunnen zijn een oordeel
over de artistieke waarde van alle onder
deelen van de Beurs uit te spreken en
toch daarbij oneerlijk kunnen wezen in
het weergeven van zekere afbeeldingen.
Het eene is een artistieke bevoegdheid,
het andere een moreele,
Welnu, ten opzichte van de artistieke
bevoegdheid is het ongetwijfeld beter, dat
de architecten onderling, naar Ingenohls
raad, zich van het geven van oordeel
vellingen onthouden; maar tegen de ten
laste gelegde moreele onbevoegdheid,
blijkende uit het met voorbedachte rade
geven van onjuiste afbeeldingen" in
de schrijverswereld zouden wij zeggen:
de misslag van opzettelijk onjuist citeeren
zal Laarman voor Arcltitectura et
Amicitia zich hebben te verdedigen, als
mede nopens den bitteren, feilen toon,
waarin hij over Berlage en zijn werk
heeft geschreven.
In de gemeenteraadszitting heeft
Laarman's schrijven een interpellatie tenge
volge gehad, niet over de artistieke kwes
tie, maar over de scheuren, m. a. w. over
de betrouwbare hechtheid van het ge
bouw, en het is dezo zijde van de zaak,
die thans het publiek oneindig meer
belangstelling inboezemt, dan de al of
niet oorspronkelijkheid" van den gevel.
De indruk, dien het gevolgd debat heeft
achtergelaten, is wel deze, dat men gaarne
de verzekering geeft en verneemt: daar
bestaat geen oogenblikkelijk gevaar, maar
óók, dat men toch alles behalve zich zeker
gevoelt van wat de toekomst, de toe
komst verre of nabij, zal brengen. Het
voorstel van den heer v. Lennep: te
benoemen eene commissie van twee leden
uit den Raad, die met de directeuren
van Publieke Werken en Handelsinrich
tingen en drie door B. en W. in overleg
met de Commissie van Bijstand voor
P. W. deskundigen aanwijzen, om te
onderzoeken en een verslag uit te brengen,
zal dan ook in de volronde zitting toch
wel op zijn laatst over acht dagen ? be
handeld worden, zoo verzekerde mr. Van
Leeuwen, die tevens den leden ter gerust
stelling mededeelde, dat B. en W. de
Beursquaestie reeds lang onder de oogen
zagen," en dat hij zelf er geen gevaar
in ziet de Beurs te bezoeken..." na
tuurlijk, als hij dat voor een keer heeft te
doen.
och zouden wij het ditmaal beter
vinden, dat Z.E.Achtb. ietwat steviger
commissie voorstelde dan de heer Van
Lennep in zijn bescheidenheid inet de
heeren Bois'sevain en Wijnmalen heeft
gevraagd. Er leven in ons Nederland
genoeg deskundigen omtrent fondament
verschuivingen, in en buiten Amsterdam
om een volkomen onbevooroordeelde
commissie te kunnen samenstellen, waarbij
Publieke Werken enz., nu niet de leiding
hebben. Roe minder bestuurs- en
afdeelingsinvloeden daarin zich kunnen
doen gelden, hoe beter, wil men een
rapport verkrijgen, waarop men nu wer
kelijk vertrouwen zal. Het is om zeker
heid te doen, en niet om een soort van
Amsterdamsch fatsoen.
Trouwens het ontstaan dier vele scheu
ren in de Beurs mag men niet te zeer
den heer Berlage wijten. Het eenige wat
hij thans betreuren zal, is, dat hij de
keuze dier plaats voor een door hem te bou
wen Beurs, zich heeft laten welgevallen.
Hine lacryrnae. Zulk een ondergrond
moest onbetrouwbaar zijn. Hoe menig
maal was dit reeds gebleken. En dat
waar de geschiedenis van oud-Amster
dam, om van 't nieuwe aan 't
(-entraalStation maar nief te spreken, n ge
schiedenis van verzakking en verzinking
is geweest. Was op den Dam, de Waag
in 1775 niet dermate verzakt, dat
men anderhalf jaar noodig had, haar
weer in 't lood te brengen; en de Beurs
van 161,'}, reeds kort na haar vol
tooiing had zij blijken gegeven van een
niet onwrikbare fundeering; een kwaal,
waaraan zij ten slotte, doch eerst na een
paar eeuwen, bezweken, is. Wie telt de
scheuren in het oud en nieuw Amster
dam !! Dit had tot waarschuwing moeten
strekken, maar daar steekt ook een
troost grond in. Het gaat met onze schuine,
doorgezakte en gebarste gevels als met
de evenzoo ongave menschenkinderen,
van wie het spreekwoord zegt: kruk
kende wagens duren het langst." In dit
algemeen verschijnsel ligt voor ons
en waarschijnlijk ook voor de beurs
bezoekers, nog meer berustigends, dan
in het feit, dat B. en W. men zou
even goed kunnen zeggen: dat vijf advo
caten of vijf tabaksmakelaars reeds
lang de q uaestie onder de oogen zagen,
of dat n hunner zich nog wel op de Beurs
durft vertoonen. Maar laat ons hopen, dat
wij Amsterdammers, weldra, uit een
commissariaal rapport nog beter argumenten
mogen putten dan deze optimistische
leeringen, waarmee het verleden ons het
leven in het met de keizerskroon ge
sierd moeras, zoo lang reeds dragelijk
heeft gemaakt.
Waar wij den toon, welken de heer
Laarman menigmaal aanslaat, ondanks
den bijval van den lieer (ïosschalk en
Bleys, afkeuren, meenen wij niet te
mogen voorbijzien, dat zijn bitterheid er
eene is van het miskend genie, dat het
kwaad thans meent te aanschouwen, als
voortgevloeid uit oorzaken, te voren door
hem aangewezen. Daar zijn dus verzach
tende omstandigheden te pleiten. In zoo
verre is er eenige gelijksoortigheid tus
schen Laarman, die de gevel werkingen, en
deii Zierikzeeschen Ds. Laman, die de
hemel werkingen naspeurten blootlegt. Zij
zijn, al mochten zij dwalen of overdrijven,
volkomen te goeder trouw. In n opzicht
echter valt het ons bijzonder moeilijk
Laarman te begrijpen en te verontschul
digen ; dat is, waar hij zoo grof, zoo echt
filisterachtig zijn pen laat krassen over
Derkinderen's deel aan de inwendige
voltooiing van de Beurs.
Een land, dat het geluk heeft een
artist te bezitten als Derkinderen; een
bouwmeester, wien het een welhist is
deze eenige gelegenheid te gebruiken om
dien kunstenaar iets zeldzaams te doen tot
stand brengen; een stad, hoog gevoelend
genoeg, om haar geld daarvoor beschikbaar
te stellen; een van de heerlijkste open
baringen van een herlevend kunstbesef
in ons land ? en de heer Laarman kon
over dit onderwerp schrijven: zonder ook
maar n woord van hulde en lof; ja
zelfs ook maar n woord van teleur
stelling, nu hij er van overtuigd is, dat
dit grootste werk, deze stichting van een
nationaal monument, niet tot zijn recht
zal kunnen komen. Hij, weet van niets
andera dan van belastingpenninsen, en
het is alsof hij tobt over het geld, dat
men apart heeft gelegd voor een vriendje.
Als de artist maar zijn brood verdient.
De belastingbetalers zijn er goed voor!"
Zoo, d. o. schrijft geen man van kunst,
al mosre hij de muurschilderingen liever
tot doekschilderingen zien worden, of
al acht hij het oogenblik, om aan dit
werk te beginnen, slecht gekozen.
Wat dit laatste betreft, het voorstel
van de heeren Van Lennep c. s. zal zeker
ook wel leiden tot eenig uitstel van
Derkinderen's arbeid in de zoogenaamde
Kamer van Koophandel. In het stadium
waarin de beurs-quaestie op dit oogenblik
verkeert, zal de artist zelf meer zekerheid
willen afwachten vóór hij zich waagt aan
een kunstwerk, dat al zijn krachten vor
dert. Wij begrijpen echter dat elk nieuw
uitstel hem hard moet vallen. En zoo
kan hij dan ook zeker zijn, dat allen
die hem eeren om zijn geniale gaven,
en verlangen naar de voltooing van zijn
beursschilderingen, in aansluiting bij het
treffend schoone raam in die halle, van
ganscher harte hopen, dat de belasting
penningen aan dit verheven doel geof
ferd mogen worden iets wat misschien
toch ook nog wel de stille bede van den
heer Laarman zelf zal zijn.
Nederland en de Vlamingen.
Toen ik vandaag het artikel over dit onder
werp van de Amsterdammer onder de oogen
kreeg, het met steeds stijgende belangstelling
doorlag ten volle instemde met opmerkingen
aan het adres van den oud-minister De Beau
fort, kon ik toch 'n gevoel van teleurstelling
niet onderdrukken, en daaraan wil ik nu even
uiting geven. Het is misschien toch maar
eens goed, als het, ronduit -wordt gezegd.
Ronduit, ja! Want bij alle discussies in den
laatsten tijd over Nederland, Vlaanderen,
Belgiëenz. heeft men mijns inziens tnisgetast,
en de Amsterdammer heeft er op gezinspeeld,
ik zou haast zeggen : als 'n kat er omheen
gedraaid, ware deze uitdrukking niet
te-laagbij-den-grondsch voor een zoo gewichtig en
voor Hollanders teeder onderwerp. Dat
ronddraaien om de heete brei" prikkelde mij.
Er is dan zoo af en toe heel wat (ofschoon
volstrekt geen spontaan)
heen-en-weer-geschryf geweest over een verbond tusschen
Belgiëen de Nederlanden. En zonder nu in
te gaan op de thans-bestaande, evenwel niet
noodzakelijke, tegenstrijdige belangen der
Noordelijke en Zuidelijke gewesten, doordat
de eerste zijn porto-franko" en de tweede
porto potdicht" (da's potjes-latijn!) is zoo'n
verband ten deele niet zonder redelijken
grond, en zal in de toekomst naar mijn over
tuiging zelfs een gebiedende noodzakelijkheid
worden.
Want, niet waar, hoe zullen wij,
NoordNederlanders, onze taal en daarmede ons
geestelijk volksbestaan doen blijven leven
tusscbeii de knellende, steeds elkaar naderende
schroef bekken, de wereldkoukurrentie tus
schen Engeland en Duitschland? Als wij niet
den Nederlandschen stam het nieuwe bloed
toevoeren; bloed, dat anders in 't zand zou
verloopen; bloed, dat dus voor eigen leven
moet vloeien in den grooten slagader; het
tintelend Vlaamsche bloed!
Ik bedoel de. aansluiting bij de Nederlanden
van de Neilerlandsche gewzsün van lie.lyï, met
het kleine Noordwestlioelje dat thans tot Frank
rijk bekoort.
Wat zou het toch eigenlijk, vraag ik mezelf
vaak in gemoede af, de bewoners van dat
zonderling samengevoegde land België, dit
dwaas samengrijpsel van velerlei zelen, spraken
en menschen, kunnen mishagen, als de
Frauschen en de Fransch-voelenden
onder Iien zich ook in werkelijkheid bij hun
moederlandFrankrij k aansloten, en de anderen,
de Nederlanders bij hun moederland ? Jk
zou waarlijk geen reden weten te noemen,
ik weet er geen en ik zie er geen.
Want wat heeft toch altijd zoo den
hartstochtelijken Flarcingantenstrijd ontketend ?
Het uittartende in de houding der Frans
kiljons: Wij zijn Fransch en willen Fransch !"
Ik /ou zeggen : Vooruit, hoe eer hoe liever !
Jullie Fransch, dan is dat afmattende gezeur,
die lamlendige strijd, uitgedrukt ztlfs tot op
de postzegels en de naambordjes der straten,
goddank tot een eind!"
Helaas, konden we dilt maar zeggen ! En
ik vrees, dat de propaganda voor die schoone
idee, wel duchtig zal lijden en zal worden
verstoken achter die reklame-achtiae, opzet
telijke komedie van eenBelgiscb-Nederlandsch
verbond.
Voor iedereen is het uit-de-lucht-gevallen
geschrijf van den Brusselschen journalist
Baie gewoon 'n groot mysterie.
Of... men moet hier achter zoeken, achter
deze ledepop, 'n konsortiuin van oorlogs
materialen-fabrikanten, die denken te
spekuleeren op 'n groot en machtig verbond",
waardoor de budgetten oorlog en marine,
duchtig zullen moeten stijgen !
Maar ik beaam ten volle met de Amster
dammer : de 10 millioen Nederlanders in vrede
en eendracht met elkaar, door hun getal
afdwingend het respect der mogendheden:
wie roeit een taal, een geestelyk leven van
10 millioen menschen uit ?
Maar maak er in hemelsnaam geen 13
millioen van, die groote mogend heidj e"
wenschen te spelen, en die toch onderling,
de 10 millioen Nederlanders met de 3 millioen
Franschen, gedurig ruzie zullen hebben over
allerlei haspelige, kleinzielige en landerige
futiliteiten. Want hiertoe komt zoo'n ruzie
steeds in z'n uitloopers.
Zij het mij dus eens even vergund, in 'n
fantazie den vrijen loop te laten, dan zouden
we in de toekomst hebben het
zuiver-Nederlandsche Rijk, bestaande uit: de elf
NoordNederlandsche geivesten, West-Vlaanderen met
Fransch- Vlaanderen, de grens loopende van
de kust lusschen Calais en Grevelingen, de rivier
langs St. Otner tot de Lys; Oost-Vlaanderen,
Brabant, de grens loopende van Geertsbergen
over Hal, Waterloo (gedenkplaats voor Frank
rijk en De Nederlanden gezamenlijk!),
Waveren en Landen ; Antwerpen en Limburg,
Het aieuwe, zuiver-Nederlandscae Rijk zou
dus bestaan uit zestien gewesten.
En Frankrijk staat z'n kleine Vlaamsche
hoekje af en ziet zich vervolledigd met
Henegouwen, de zuidelijke streep van Brabant,
Namen, Luik en Luxemburg.
Wat een volk van Oud-Nederland kwam
hier bijeen I Vlaandeien met z'n Duinkerken,
Kortrijk, Nieuwpoort, Brugge, Oudenaarden,
Gent, Brussel, Leuven, Mechelen, Antwerpen,
Tongeren, Hasselt en Gheel. We zouden de
Schelde geheel hebben, een machtige, rijke
kust over 'n belangryke lengte, van Duin
kerken tot Delfzijl en een totaal bevolking
van tien millioen zielen. Dit zal een hecht
geheel zijn, sterk door de taal, door de vooral
in Vlaanderen weer oplevende
ud-Hollandsche tradities; het zou zyn een rijke natie,
onverwurgbaar. En daarom respect afdwin
gend, en geacht door de overige mogendheden,
zonder een aanstellerig vertoon te behoeven
maken van gewapende" natie.
Ik zou nu natuurlijk nog heel lang voort
kunnen gaan met het aanwijzen onzer
Hollandsche eigens, tradities, gevoelens, maar,
wie die nog een hart heeft voor ons geheel
eenigen, letterkundigen eigendom, zal niet
zelf zoeken en vinden honderden van argu
menten voor de schoone .idee, die ik hier
kortelings trachtte aan te geven?
Ieder zal ook dadelijk de bezwaren voelen,
welke tegen zulk een oplossing zullen worden
ingebracht; maar... alleen ook hoogstwaar
schijnlijk van Duitsche zijde. Duitschland zou
met leede oogen die vergrooting van Frankrijk
aanzien; ofschoon ik heilig overtuigd ben,
dat wanneer dat vloekwaardig abso utisme
van den Zaakwaarnemer" met al zijn aan
sleep van ouderwetsch jonkerdom eens door
den wil des volks tegen den grond wordt
gekolderd, ook de Duitsche bezwaren zullen
slinken als sneeuw voor de zon.
Ik zeg dus, alleen Duitschlaud kaa hier
de sta-in-den-weg worden, d.w.z. de
heerschende Duitsche kringen vau ditoogenblik.
Wie van de invloedrijke, ik bedoel louter
op taalgebied, Nederlanders zal de man zijn,
die dit natuurlijke, schoone idee tracht nader
te brengen tot de werkelijkheid?
Wie willen onder u, Nederlanders en
Vlamingen, het land doorgaan, dit idee
propageerend ?
Ziehier de eenvoudige zaak, waardoor De
Amsterdammer terugdeinsde, te zeggen,ronduit
en luid-klinkend voor de
NederlandschVlaamache wereld.
En ik hoop, neen ik weet zeker, dat ook hij
niet zal terugdeinzen, zich ten volle vóór
deze beweging te verklaren, als zij zich gaat
ontplooien. Daarvoor voelde ik zijn toon te
echt, te hartelijk-gemeend I
Amst, 20 Maart 1906. Joir. VOREINK..
-.': *
Waarom zouden wij iemand niet gaarne
eens zijn fantasie den vrijen loop gunnen?
Bij het schrijden van onze artikelen, ook
van ons laatste artikel, over den taalstrijd in
België, is de onze geenszins zóó ver gegaan
als die van den heer Vorrink.
Het punt, waaromheen wij, volgens hem,
zouden hebben gedraaid, het werd ganschelijk
niet door ons waargenomen. Hadden wij
inderdaad den schotel heete brij" met de
oogen onzer fantasie voor ons zien staan,
waarschijnlijk waren wij, wel verre van er om
ronl te draaien", er van weggeloopen.
Zeker, is het o. i. te betreuren, dat wij
Nederlanders tot dusverre ons zoo weinig
rekenschap hebben gegeven van het groote
voordeel, dat er voor ons ligt in den
wederopbloei van de Nederlandsche taal in de
Vlaamsche gewesten, waardoor ten slotte
de Nederlandsche beschaving zich een gebied
van tien millioen zielen in plaats van een
van zes millioen kon zien toegewezen; doch
daarbij aan een verandering van de
wereldkaart te denken, komt ons niet in den zin.
En stelt men ons voor zulk een quaestie, wij
zouden het tijdverlies achten, daaro ?er thans
te redeneeren dit gaarne overlatende aan
hen die na ons zullen komen, waar in den
loop der eeuwen uit nieuwe toestanden nieuwe
eischen kunnen ontstaan.
Mochten anderen, gelyk de heer Vorrink,
ean tegengestelde meening zijn toegeiaan,
welnu niets belet hen in die richting te
denken, te hopen, te ijveren zelfs. Wat ons
betreft, wij zullen het reeds ten zeerste waar
deeren, waar zij alvast, als een begin van
actie, den Nederlanders belangstelling weten
bij te brengen voor den aanvankelijken strijd
en zegepraal der Vlaamsche zaak.