De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 8 april pagina 1

8 april 1906 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1502 DE AMSTERDAMMER A°. 1906. WEEKBLAD NEDERLAND recLaoti© Dit nummer bevat een bijvoegsel. a. ia. J". IDE IK! O O. uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden . . . . . . ? 1.50, fr. p. post f l.t Voor Indiëper jaar . mail n 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» Mt U«d ir verkrijgbaar Kiosk 10 Boulevard de» Capnciuea tegenover het Grand Café, te Pary«. Zondag 8 April. Advertentiën van l?5 regels f 1,25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel 0.40 Annonces uit Duttscbland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen dooi de firma RVCOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. Ce prijs per regel is 35 Ffennig. INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: Ne?deriands onzijdigheid. De Beurs. Nederland en de Vlamingen, door Joh. Vorrfnk. SOCIALE AANGELEGENHE DEN : Twee aanvallen op de Ongevallenwet, IL. (slot), door S. FEUILLETON: Joachym. 3 Naar het Fransch, van Jules Case. KUNST ? EN LETTEREN : Katholieke Moderne Lite ratuur, ITI, (slot), door Henri H. van Calker. Het leven van Rozeke van Dalen, door Cyriel Buysse, beoord. door Henri Dekking. Twee dichtbundels, I, door VV. G. van Nouhuys. VOOR DAMES : Meisjeshandel, door H. van de Moer.?Nachtarbeid van vrouwen, door S. Bandelooze kinderen l door A. M. Reen s. BOEKBEOORDEEL1NG: Het huwelijk, door G. A. Ootmar. ALLER LEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Het Oud-Hollandsen Huisgezin der 17e eeuw (met af b.), door R. Meiningen en Nederland, (met por tretten), door J. H. R. De Dam en zijn toegangen (met afb.), door T. Sanders. Penteekening van H. G. Ibels. De Palmpaasch, docj F. W. Drijver. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. DAMRUBBIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTEXTIEN. Nederlands onzijdigheid. Volgens een telegram van den parti culieren correspondent der N. R. Ct. te Berlijn, is der Berlinqr Lokalanzeif/er uit ; Algeciras gemeld, dat jhr. de Testa, de Nederlandsche gevolmachtigde, de wei gering van zijn regeering, met betrekking tot het beschikbaar stellen van een Nederlandsen officier voor den post van inspecteur-generaal, in dezer voege heeft toegelicht, dat de Nederlandsche regee ring alleen daartoe bereid zou geweest zijn, indien de conferentie haar eenparig uitgenoodigd had, een officier aan te wqzen. Nadat Révoil en Nicolson echter twijfel geopperd hebben aan de onpar tijdigheid van een Nederlandsen inspec teur, denkt de Nederlandsche regeering er niet aan." Zoo lezen wij hier en ook andere v berichten bevatten een mededeel i n g, waaruit niet een bepaalde weigering van ? Nederland viel af te leiden dat wij dan toch nog wel degelijk in gevaar '' verkeerd hebben, Nederland die dwaze ' rol op zich te zien nemen. Is de mededeeling der Lokalanzeiger - juist, dan heeft onze Regeering den moed niet gehad, het eenige voor Nederland verdedigbare standpunt in te nemen: een besliste weigering te geven op elk ' verzoek om met zulk een inspecteurgeneraalschap zich te belasten. Immers. dat de Marokko-quaestie, ook na de conferentie, als een vinnige strijd tusschen Duitschland en Frankrijk moet ~ voortduren, en een volstrekt onmachtige ? Staat als de onze, al ware hij ook nstemmig uitgenoodigd, zich in een gevaar? lijke positie zou steken over welke diplomatieke kennis zou men nog moeten beschikken, om dit in te zien ? Heeft de Nederlandsche regeering inderdaad zulk een zwakke en dubbel zinnige houding in deze aangenomen; heeft zij zich voorwaardelijk bereid ver klaard, zpodat Frankrijk en Engeland het noodig hebben geacht, twijfel aan de onpartijdigheid van een Nederlandsen inspecteur" uit te spreken, ten einde zulk een benoeming te voorkomen in welke handen berust dan wel ons buitenlandsch beleid ? Intusschen blijkt ook hier weder, dat wij, staande tusschen Frankrijk en Enge land aan de eene en Duitschland aan de andere zijde, gedacht worden pro-Duitschland en anti-Frankrijk en Engeland te zijn. In deze verdenking hebben wij-ons reeds zóó vast gewerkt, n dit zeer tot onze schade! dat er geen ontwrikken meer aan schijnt. Hoe die over tuiging in het buitenland ontstaan is, en ook hoe zij ontstaan moest, hebben wij meermalen aangetoond. En al is het nu ook duidelijk, dat wij, bij de evenwichtsverhouding,die thans in Westelijk Europa heerscht, eigenlijk aan den ver keerden kant staan, daar zijn nog een aantal factoren die ons bij deze fout doen volharden. Zoo is eïbijvoorbeeld niet tegen dat koningin Wilhelmina keizer Wilhelm, alu hij in haar nabijheid verschijnt, een groet zendt; dat kan een hoffelijkheid zijn, waarbij men aan geen politiek hoeft te denken. Maar als de Imperator Rex een regiment huzaren naar Crefeld leidt, waar zij gebracht worden, toch npg wel met een hooger doel dan om de Crefel deimeisjes dansen te leeren, en vanwaar uit ze op een goeden nacht heel kalmpjes over onze grens kunnen trekken.... bij zoo'n gelegenheid zagen wij toch liever luit.-generaal Bergansiua, generaal-majoor Smeding en luit.-kol. v. Westenberg thuis blijven, dan een buiging maken, die zoo erg doet denken aan het morituri Te salutant" ? al krijgen zij dan ook een lintje tot loon. Zulk soort van gedienstigheden bezorgt ons bij de niet-Duitschers geenszins een besten naam. En het zou dan toch waarlijk zoo vreemd niet zijn, als men in Frankrijk of Enge land, van dit feit kennis nemende, daaruit afleidde, dat Nederland het hebben van zulk een huzarengarnizoen in de nabijheid van zijn grens wel iets heugelijks vond, omdat het op zoo'n bijzonderen voet staat met Duitschland 't Wordt, dunkt ons, tijd, een beetje voorzichtig te zijn?aan Buitenlandsche Zaken en Oorlog. De Beurs. De heer Laarman heeft door zijn Telegraaf-artikel niet weinig onrust ver wekt. Reeds dadelijk is hem in een leden vergadering van Architectura et Amidtiu een motie naar het hoofd geworpen, waarin ten strengste de wijze wordt afgekeurd, waarop hij den heer Berlage, voorzitter der Vereeniging, in diens hoedanigheid van aestheticus als bouwmeester, heeft aangevallen: de bevoegdheid van den heer Laar man in twijfel trekkende om te oordeelen over de artistieke waarde van alle onderdeelen van de Beurs, reeds blijkende uit de voorbedacht onjuiste wijze waarop de drielingafbeeldingen zijn weergegeven; spreekt zijn verontwaardiging uit over de onwaardige wijze, waarop door den architect Laarman in ruste het werk van een zijner superieur werkende collega's is besproken." In de motie, door den heer Kromhout gesteld, stond eerst alleen: rde bevoegd heid van den heer Laarman in twijfel trekkende om te oordeelen over de artis tieke waarde van alle onderdeelen van de Beurs;" maar de tijdelijke voorzitter, de heer Ingenohl, gaf daarop in overweging zich alleen uittespreken over de wijze, waarop de, heer I jaarman de Beursquaestie had behandeld, en zich te onthouden van eenigerlei oordeel over diens bevoegdheid: daar nu de vergadering het vooral tegen de wijze had gehad, waarop Laar man de drie bekende gevels gepubliceerd heeft, vulde de heer Kromhout deze alinea zijner motie aan, met de woorden : reeds blijkende uit de voorbedacht onjuiste wijze, waarop de drielingafbeeldingen zijn weergegeven." Zoodat de motie nu tegelijk twijfel" en het yebleketi" zijn uitdrukt. Logisch echter behooren beide uit spraken niet bij elkaar. Immers men zou zeer goed bevoegd kunnen zijn een oordeel over de artistieke waarde van alle onder deelen van de Beurs uit te spreken en toch daarbij oneerlijk kunnen wezen in het weergeven van zekere afbeeldingen. Het eene is een artistieke bevoegdheid, het andere een moreele, Welnu, ten opzichte van de artistieke bevoegdheid is het ongetwijfeld beter, dat de architecten onderling, naar Ingenohls raad, zich van het geven van oordeel vellingen onthouden; maar tegen de ten laste gelegde moreele onbevoegdheid, blijkende uit het met voorbedachte rade geven van onjuiste afbeeldingen" in de schrijverswereld zouden wij zeggen: de misslag van opzettelijk onjuist citeeren zal Laarman voor Arcltitectura et Amicitia zich hebben te verdedigen, als mede nopens den bitteren, feilen toon, waarin hij over Berlage en zijn werk heeft geschreven. In de gemeenteraadszitting heeft Laarman's schrijven een interpellatie tenge volge gehad, niet over de artistieke kwes tie, maar over de scheuren, m. a. w. over de betrouwbare hechtheid van het ge bouw, en het is dezo zijde van de zaak, die thans het publiek oneindig meer belangstelling inboezemt, dan de al of niet oorspronkelijkheid" van den gevel. De indruk, dien het gevolgd debat heeft achtergelaten, is wel deze, dat men gaarne de verzekering geeft en verneemt: daar bestaat geen oogenblikkelijk gevaar, maar óók, dat men toch alles behalve zich zeker gevoelt van wat de toekomst, de toe komst verre of nabij, zal brengen. Het voorstel van den heer v. Lennep: te benoemen eene commissie van twee leden uit den Raad, die met de directeuren van Publieke Werken en Handelsinrich tingen en drie door B. en W. in overleg met de Commissie van Bijstand voor P. W. deskundigen aanwijzen, om te onderzoeken en een verslag uit te brengen, zal dan ook in de volronde zitting toch wel op zijn laatst over acht dagen ? be handeld worden, zoo verzekerde mr. Van Leeuwen, die tevens den leden ter gerust stelling mededeelde, dat B. en W. de Beursquaestie reeds lang onder de oogen zagen," en dat hij zelf er geen gevaar in ziet de Beurs te bezoeken..." na tuurlijk, als hij dat voor een keer heeft te doen. och zouden wij het ditmaal beter vinden, dat Z.E.Achtb. ietwat steviger commissie voorstelde dan de heer Van Lennep in zijn bescheidenheid inet de heeren Bois'sevain en Wijnmalen heeft gevraagd. Er leven in ons Nederland genoeg deskundigen omtrent fondament verschuivingen, in en buiten Amsterdam om een volkomen onbevooroordeelde commissie te kunnen samenstellen, waarbij Publieke Werken enz., nu niet de leiding hebben. Roe minder bestuurs- en afdeelingsinvloeden daarin zich kunnen doen gelden, hoe beter, wil men een rapport verkrijgen, waarop men nu wer kelijk vertrouwen zal. Het is om zeker heid te doen, en niet om een soort van Amsterdamsch fatsoen. Trouwens het ontstaan dier vele scheu ren in de Beurs mag men niet te zeer den heer Berlage wijten. Het eenige wat hij thans betreuren zal, is, dat hij de keuze dier plaats voor een door hem te bou wen Beurs, zich heeft laten welgevallen. Hine lacryrnae. Zulk een ondergrond moest onbetrouwbaar zijn. Hoe menig maal was dit reeds gebleken. En dat waar de geschiedenis van oud-Amster dam, om van 't nieuwe aan 't (-entraalStation maar nief te spreken, n ge schiedenis van verzakking en verzinking is geweest. Was op den Dam, de Waag in 1775 niet dermate verzakt, dat men anderhalf jaar noodig had, haar weer in 't lood te brengen; en de Beurs van 161,'}, reeds kort na haar vol tooiing had zij blijken gegeven van een niet onwrikbare fundeering; een kwaal, waaraan zij ten slotte, doch eerst na een paar eeuwen, bezweken, is. Wie telt de scheuren in het oud en nieuw Amster dam !! Dit had tot waarschuwing moeten strekken, maar daar steekt ook een troost grond in. Het gaat met onze schuine, doorgezakte en gebarste gevels als met de evenzoo ongave menschenkinderen, van wie het spreekwoord zegt: kruk kende wagens duren het langst." In dit algemeen verschijnsel ligt voor ons en waarschijnlijk ook voor de beurs bezoekers, nog meer berustigends, dan in het feit, dat B. en W. men zou even goed kunnen zeggen: dat vijf advo caten of vijf tabaksmakelaars reeds lang de q uaestie onder de oogen zagen, of dat n hunner zich nog wel op de Beurs durft vertoonen. Maar laat ons hopen, dat wij Amsterdammers, weldra, uit een commissariaal rapport nog beter argumenten mogen putten dan deze optimistische leeringen, waarmee het verleden ons het leven in het met de keizerskroon ge sierd moeras, zoo lang reeds dragelijk heeft gemaakt. Waar wij den toon, welken de heer Laarman menigmaal aanslaat, ondanks den bijval van den lieer (ïosschalk en Bleys, afkeuren, meenen wij niet te mogen voorbijzien, dat zijn bitterheid er eene is van het miskend genie, dat het kwaad thans meent te aanschouwen, als voortgevloeid uit oorzaken, te voren door hem aangewezen. Daar zijn dus verzach tende omstandigheden te pleiten. In zoo verre is er eenige gelijksoortigheid tus schen Laarman, die de gevel werkingen, en deii Zierikzeeschen Ds. Laman, die de hemel werkingen naspeurten blootlegt. Zij zijn, al mochten zij dwalen of overdrijven, volkomen te goeder trouw. In n opzicht echter valt het ons bijzonder moeilijk Laarman te begrijpen en te verontschul digen ; dat is, waar hij zoo grof, zoo echt filisterachtig zijn pen laat krassen over Derkinderen's deel aan de inwendige voltooiing van de Beurs. Een land, dat het geluk heeft een artist te bezitten als Derkinderen; een bouwmeester, wien het een welhist is deze eenige gelegenheid te gebruiken om dien kunstenaar iets zeldzaams te doen tot stand brengen; een stad, hoog gevoelend genoeg, om haar geld daarvoor beschikbaar te stellen; een van de heerlijkste open baringen van een herlevend kunstbesef in ons land ? en de heer Laarman kon over dit onderwerp schrijven: zonder ook maar n woord van hulde en lof; ja zelfs ook maar n woord van teleur stelling, nu hij er van overtuigd is, dat dit grootste werk, deze stichting van een nationaal monument, niet tot zijn recht zal kunnen komen. Hij, weet van niets andera dan van belastingpenninsen, en het is alsof hij tobt over het geld, dat men apart heeft gelegd voor een vriendje. Als de artist maar zijn brood verdient. De belastingbetalers zijn er goed voor!" Zoo, d. o. schrijft geen man van kunst, al mosre hij de muurschilderingen liever tot doekschilderingen zien worden, of al acht hij het oogenblik, om aan dit werk te beginnen, slecht gekozen. Wat dit laatste betreft, het voorstel van de heeren Van Lennep c. s. zal zeker ook wel leiden tot eenig uitstel van Derkinderen's arbeid in de zoogenaamde Kamer van Koophandel. In het stadium waarin de beurs-quaestie op dit oogenblik verkeert, zal de artist zelf meer zekerheid willen afwachten vóór hij zich waagt aan een kunstwerk, dat al zijn krachten vor dert. Wij begrijpen echter dat elk nieuw uitstel hem hard moet vallen. En zoo kan hij dan ook zeker zijn, dat allen die hem eeren om zijn geniale gaven, en verlangen naar de voltooing van zijn beursschilderingen, in aansluiting bij het treffend schoone raam in die halle, van ganscher harte hopen, dat de belasting penningen aan dit verheven doel geof ferd mogen worden iets wat misschien toch ook nog wel de stille bede van den heer Laarman zelf zal zijn. Nederland en de Vlamingen. Toen ik vandaag het artikel over dit onder werp van de Amsterdammer onder de oogen kreeg, het met steeds stijgende belangstelling doorlag ten volle instemde met opmerkingen aan het adres van den oud-minister De Beau fort, kon ik toch 'n gevoel van teleurstelling niet onderdrukken, en daaraan wil ik nu even uiting geven. Het is misschien toch maar eens goed, als het, ronduit -wordt gezegd. Ronduit, ja! Want bij alle discussies in den laatsten tijd over Nederland, Vlaanderen, Belgiëenz. heeft men mijns inziens tnisgetast, en de Amsterdammer heeft er op gezinspeeld, ik zou haast zeggen : als 'n kat er omheen gedraaid, ware deze uitdrukking niet te-laagbij-den-grondsch voor een zoo gewichtig en voor Hollanders teeder onderwerp. Dat ronddraaien om de heete brei" prikkelde mij. Er is dan zoo af en toe heel wat (ofschoon volstrekt geen spontaan) heen-en-weer-geschryf geweest over een verbond tusschen Belgiëen de Nederlanden. En zonder nu in te gaan op de thans-bestaande, evenwel niet noodzakelijke, tegenstrijdige belangen der Noordelijke en Zuidelijke gewesten, doordat de eerste zijn porto-franko" en de tweede porto potdicht" (da's potjes-latijn!) is zoo'n verband ten deele niet zonder redelijken grond, en zal in de toekomst naar mijn over tuiging zelfs een gebiedende noodzakelijkheid worden. Want, niet waar, hoe zullen wij, NoordNederlanders, onze taal en daarmede ons geestelijk volksbestaan doen blijven leven tusscbeii de knellende, steeds elkaar naderende schroef bekken, de wereldkoukurrentie tus schen Engeland en Duitschland? Als wij niet den Nederlandschen stam het nieuwe bloed toevoeren; bloed, dat anders in 't zand zou verloopen; bloed, dat dus voor eigen leven moet vloeien in den grooten slagader; het tintelend Vlaamsche bloed! Ik bedoel de. aansluiting bij de Nederlanden van de Neilerlandsche gewzsün van lie.lyï, met het kleine Noordwestlioelje dat thans tot Frank rijk bekoort. Wat zou het toch eigenlijk, vraag ik mezelf vaak in gemoede af, de bewoners van dat zonderling samengevoegde land België, dit dwaas samengrijpsel van velerlei zelen, spraken en menschen, kunnen mishagen, als de Frauschen en de Fransch-voelenden onder Iien zich ook in werkelijkheid bij hun moederlandFrankrij k aansloten, en de anderen, de Nederlanders bij hun moederland ? Jk zou waarlijk geen reden weten te noemen, ik weet er geen en ik zie er geen. Want wat heeft toch altijd zoo den hartstochtelijken Flarcingantenstrijd ontketend ? Het uittartende in de houding der Frans kiljons: Wij zijn Fransch en willen Fransch !" Ik /ou zeggen : Vooruit, hoe eer hoe liever ! Jullie Fransch, dan is dat afmattende gezeur, die lamlendige strijd, uitgedrukt ztlfs tot op de postzegels en de naambordjes der straten, goddank tot een eind!" Helaas, konden we dilt maar zeggen ! En ik vrees, dat de propaganda voor die schoone idee, wel duchtig zal lijden en zal worden verstoken achter die reklame-achtiae, opzet telijke komedie van eenBelgiscb-Nederlandsch verbond. Voor iedereen is het uit-de-lucht-gevallen geschrijf van den Brusselschen journalist Baie gewoon 'n groot mysterie. Of... men moet hier achter zoeken, achter deze ledepop, 'n konsortiuin van oorlogs materialen-fabrikanten, die denken te spekuleeren op 'n groot en machtig verbond", waardoor de budgetten oorlog en marine, duchtig zullen moeten stijgen ! Maar ik beaam ten volle met de Amster dammer : de 10 millioen Nederlanders in vrede en eendracht met elkaar, door hun getal afdwingend het respect der mogendheden: wie roeit een taal, een geestelyk leven van 10 millioen menschen uit ? Maar maak er in hemelsnaam geen 13 millioen van, die groote mogend heidj e" wenschen te spelen, en die toch onderling, de 10 millioen Nederlanders met de 3 millioen Franschen, gedurig ruzie zullen hebben over allerlei haspelige, kleinzielige en landerige futiliteiten. Want hiertoe komt zoo'n ruzie steeds in z'n uitloopers. Zij het mij dus eens even vergund, in 'n fantazie den vrijen loop te laten, dan zouden we in de toekomst hebben het zuiver-Nederlandsche Rijk, bestaande uit: de elf NoordNederlandsche geivesten, West-Vlaanderen met Fransch- Vlaanderen, de grens loopende van de kust lusschen Calais en Grevelingen, de rivier langs St. Otner tot de Lys; Oost-Vlaanderen, Brabant, de grens loopende van Geertsbergen over Hal, Waterloo (gedenkplaats voor Frank rijk en De Nederlanden gezamenlijk!), Waveren en Landen ; Antwerpen en Limburg, Het aieuwe, zuiver-Nederlandscae Rijk zou dus bestaan uit zestien gewesten. En Frankrijk staat z'n kleine Vlaamsche hoekje af en ziet zich vervolledigd met Henegouwen, de zuidelijke streep van Brabant, Namen, Luik en Luxemburg. Wat een volk van Oud-Nederland kwam hier bijeen I Vlaandeien met z'n Duinkerken, Kortrijk, Nieuwpoort, Brugge, Oudenaarden, Gent, Brussel, Leuven, Mechelen, Antwerpen, Tongeren, Hasselt en Gheel. We zouden de Schelde geheel hebben, een machtige, rijke kust over 'n belangryke lengte, van Duin kerken tot Delfzijl en een totaal bevolking van tien millioen zielen. Dit zal een hecht geheel zijn, sterk door de taal, door de vooral in Vlaanderen weer oplevende ud-Hollandsche tradities; het zou zyn een rijke natie, onverwurgbaar. En daarom respect afdwin gend, en geacht door de overige mogendheden, zonder een aanstellerig vertoon te behoeven maken van gewapende" natie. Ik zou nu natuurlijk nog heel lang voort kunnen gaan met het aanwijzen onzer Hollandsche eigens, tradities, gevoelens, maar, wie die nog een hart heeft voor ons geheel eenigen, letterkundigen eigendom, zal niet zelf zoeken en vinden honderden van argu menten voor de schoone .idee, die ik hier kortelings trachtte aan te geven? Ieder zal ook dadelijk de bezwaren voelen, welke tegen zulk een oplossing zullen worden ingebracht; maar... alleen ook hoogstwaar schijnlijk van Duitsche zijde. Duitschland zou met leede oogen die vergrooting van Frankrijk aanzien; ofschoon ik heilig overtuigd ben, dat wanneer dat vloekwaardig abso utisme van den Zaakwaarnemer" met al zijn aan sleep van ouderwetsch jonkerdom eens door den wil des volks tegen den grond wordt gekolderd, ook de Duitsche bezwaren zullen slinken als sneeuw voor de zon. Ik zeg dus, alleen Duitschlaud kaa hier de sta-in-den-weg worden, d.w.z. de heerschende Duitsche kringen vau ditoogenblik. Wie van de invloedrijke, ik bedoel louter op taalgebied, Nederlanders zal de man zijn, die dit natuurlijke, schoone idee tracht nader te brengen tot de werkelijkheid? Wie willen onder u, Nederlanders en Vlamingen, het land doorgaan, dit idee propageerend ? Ziehier de eenvoudige zaak, waardoor De Amsterdammer terugdeinsde, te zeggen,ronduit en luid-klinkend voor de NederlandschVlaamache wereld. En ik hoop, neen ik weet zeker, dat ook hij niet zal terugdeinzen, zich ten volle vóór deze beweging te verklaren, als zij zich gaat ontplooien. Daarvoor voelde ik zijn toon te echt, te hartelijk-gemeend I Amst, 20 Maart 1906. Joir. VOREINK.. -.': * Waarom zouden wij iemand niet gaarne eens zijn fantasie den vrijen loop gunnen? Bij het schrijden van onze artikelen, ook van ons laatste artikel, over den taalstrijd in België, is de onze geenszins zóó ver gegaan als die van den heer Vorrink. Het punt, waaromheen wij, volgens hem, zouden hebben gedraaid, het werd ganschelijk niet door ons waargenomen. Hadden wij inderdaad den schotel heete brij" met de oogen onzer fantasie voor ons zien staan, waarschijnlijk waren wij, wel verre van er om ronl te draaien", er van weggeloopen. Zeker, is het o. i. te betreuren, dat wij Nederlanders tot dusverre ons zoo weinig rekenschap hebben gegeven van het groote voordeel, dat er voor ons ligt in den wederopbloei van de Nederlandsche taal in de Vlaamsche gewesten, waardoor ten slotte de Nederlandsche beschaving zich een gebied van tien millioen zielen in plaats van een van zes millioen kon zien toegewezen; doch daarbij aan een verandering van de wereldkaart te denken, komt ons niet in den zin. En stelt men ons voor zulk een quaestie, wij zouden het tijdverlies achten, daaro ?er thans te redeneeren dit gaarne overlatende aan hen die na ons zullen komen, waar in den loop der eeuwen uit nieuwe toestanden nieuwe eischen kunnen ontstaan. Mochten anderen, gelyk de heer Vorrink, ean tegengestelde meening zijn toegeiaan, welnu niets belet hen in die richting te denken, te hopen, te ijveren zelfs. Wat ons betreft, wij zullen het reeds ten zeerste waar deeren, waar zij alvast, als een begin van actie, den Nederlanders belangstelling weten bij te brengen voor den aanvankelijken strijd en zegepraal der Vlaamsche zaak.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl