Historisch Archief 1877-1940
No. 1502
DE AMSTERDAMMER \\KEKBLAI) VOOR NEDERLAND.
kinderen, die door lichaamsgebreken tot
net bekleeden van een post of het ver
richten van handenarbeid ongeschikt
waren, met het schoolambt begunstigd.
Dit is slechts iets over de scholen in
ouden tijd. Dr. Schotel h^eft in zijn boek
er veertig bladzijden aan gewijd, leer
zaam en amusant.
Met evenveel zorg en met even groote
uitvoerigheid als Dr. Schotel het hoofd
stuk over: Scholen in de 17de eeuw"
heeft behandeld, zijn alle hoofdstukken
verzorgd in: Het Oud-Hollandsch Huis
gezin i n de 17de efeüw", een boek
playsant" voor oud en jong. R.
IIHIIIMIlUflMI
ertog Ueorg van Saksen Heiningen (1826 2 April 1906).
Meiningen en Nederland.
De viering van Z. H. Georg, Hertog
van Saksen-Meiningen als kunstenaar,
op zijn SOsten verjaardag, 2 April 1.1.
roept de schoone voorstellingen van het
Meininger Hoftheater in Nederland voor
den geest.
Het komen der Meiningers in ons
land heeft men te danken a«n de
Vereeniging: het Nederlandsch Tooneel, in
de eerste jaren van haar bestaan.
Ik had van de Meiningers veel ge
hoord en over hen gelezen; toen ik nu
zekeren zomer vernam, dat zij te Ham
burg speelden, ging ik met eene aan
beveling van den heer L. "Wertheim
aan een der eerste acteurs, den heer
Feller, er heen, en werd er met de
meeste voorkomenheid ontvangen. Schier
al de voorstellingen der Meiningers te
Hamburg in den stadsschouwburg woonde
ik bij. Deze maakten een diepen indruk
op mij, en overtuigden mij, dat hunne
komst in Nederland een zegen zoude zijn
voor het Nederlandsche tooneelwezen,
om, wat er opging in sleur en slenter,
in verwaarloozing en tekortkoming, in
gebrek aan zin voor het dichterlijke en
aan gevoel voor stemming iets geheel
onbekends in die dagen, in
verstomping van het gevoel voor het grootsche,
de oogen te openen voor het betere,
het nieuwere, dat de Meiningers boden.
Op n der avonden, dat ik met den !
Meininger theaterintendant, den regisseur
Chronegk zat te praten, vroeg ik hem
of de Hertog zijne toestemming zou \
geven om het gezelschap te Amsterdam i
in den Stadsschouwburg te laten op- j
treden, als de vraag gedaan werd. Lud- i
wig Chronegk zeide, dat de toestemming j
zeker verleend zou worden, als de ont- j
vangsten er hoog genoeg zouden zij n om
niet al te zeer beneden de groote uitga
ven te blijven, en als de Schouwburg ge
heel en al vrij gemaakt zou worden, en
de Meiningers gedurend-i den tijd van
hun gastspel er heer en meester zouden
zijn. Dat wilde zeggen : alle schermen
moesten uit den schouwburg en elders
feborgen worden, want de Meiningers
rachten voor ieder stuk vele en eigene
tooneelschermen en
tooneelbenoodigheden mee; voorts dat Ludwig Chronegk
op en aan het tooneel de oppermachtige
zou zijn, en er niemand, wie ook toege
laten zou worden, zonder zijne toestem
ming.
In Nederland terug, sprak ik met de
heeren A. C. Wertheim, H. J. Schimmel
en W. Stumpff, vol opgetogenheid over
wat ik gezien had en het genot dat
kunstlievenden zouden smaken, als het
gezelschap der Meiningers in den Stads
schouwburg zoude spelen. Zij allen
gevoelden er veel voor en besloten, in
die dagen vol liefde en vuur voor al wat
verbetering van het tooneel betrof, de
Meiningers uit te noodigen. Nog den
zelfden avond van den dag, waarop het
gesprek plaats vond, werd een brief naar
Meiningen geschreven, door allen
onderteekend.
Aan de roepstem van den Raad van
Beheer der Koninklijke Vereeniging:
Het Nederlandsch Tooneel" heeft, bij
machtiging van Hertog Georg van Mei
ningen, de intendant en regisseur Ludwig
Chronegk kunnen voldoen.
De Meiningers zijn te Amsterdam
gekomen en hebben er eene reeks voor
stellingen gegeven, allen met schitterend
succes bekroond.
De aanleiding tot hun komst te Am
sterdam later zijn zij ook te Rotter
dam geweest volkomen onbekend
zijnde, geeft thans pis te vertellen.
Toen de Meiniugers te Amsterdam
kwamen, was de Vereeniging: Het
Nederlandsch Tooneel" niet meer in den
Stadsschouwburg. Zij leefde in balling
schap in het Grand-Théatre A. van Lier.
Die jaren zijn echter roemrijk voor haar
geweest. Zij heeft er o. a. Shakespeare
voor het eerst in goede vertaling op het
tooneel gebracht, en niet naar eene
Fransche behaspeling, en bovendien Dr. L.
A. J. Burgersdijk gelegenheid geschon
ken den geheelen Shakespeare te vertalen,
die thans in Nederland in duizenden han
den van is.
Freifrau Vou Heldourg.
De eer. dat de Meiningers in ons land
zijn gekomen; dat Shakespeare in
waardige vertaling vertoond is, komt
dus toe aan de Vereeniging: Het Ne
derlandsch Tooneel".
De eerste vertooning bestaande uit
Shakespeare's Juli/is Caesar, had plaats
4 Mei 1880.
De Meiningers begonnen, waar zij
kwamen, met.JulinxC<t''sar, omdat dit meer
nog dan alle andere dramatische werken
hun programmastuk was. Het vertoonen
der stukken van Shakespeare en de
stemming die zij eischen. is de aanleiding
geweest voor Hertog Georg om zijne
kunst in dienst van het tooueel te stel
len. Want, toen Max Grube, tijdens zijne
verbindtenis aan bet tooneel te Meiningen
den Hertog eens vroeg, wat de aanleiding
was, dat Z. H., leerling van Kaulbach,
de schilderkunst had laten varen, en
zijne gave het tooneel ten goede had
laten komen, antwoordde Z. H.: Omdat
ik mij ergerde, dat in Duitschland Sha
kespeare zoo slecht gespeeld werd".
De Hertog van Meiningen heeft in
zijn streven naar verbetering van het
tooneel den grootsten steun gevonden
in zijne gemalin Freifrau van Heldburg,
zijne derde vrouw, eene hoogstbegaafde
tooneelspeelstcr, met wie Z. H. een
morganatisch huwelijk heeft aangegan. Bei
den hebben saamgewerkt tot de hervor
ming van het tooneel m Duitschland en
andere landen. Welk een invloed ten
goede het Meiningsche Hoftheater op
het Nederlandsche tooneel heeft geoefend,
zal in een volgend opstel worden aan
geduid.
* *
*
Hertog Georg van Saksen-Meiningen
heeft jaren later in Amsterdam eens, met
groot behagen, eene Hollandsche
Tooneelvoorstelling bijgewoond, bestaande" uit
een klucht van Langendijk, die zeer mooi
en echt Hollandsen gemonteerd was,
waartoe naar ik meen Professor
J. A. Alberdingk Thijm niet weinig
heeft bijgedragen.
De Hertog is een zeer innemend mensch,
eenvoudig en plausibel" een woord
dat hij zelf gaarne gebruikt. En het is
te begrijpen, dat hij, den ouden
tooneeldirecteur Abr. van Lier, een bezoek
brengende, uren lang met hem gespro
ken heeft als een oud vriend over het
Duitsche Tooneel in Nederland, en veel
belangstelling toonde in al wat van Lier
hem vertelde van de Duitsche Voor
stellingen in zijn theater, en van de
groote Duitsche kunstenaars, die er waren
opgetreden. Voor al de portretten, die in
het oude Grand-théatre iu de beneden
koffiekamer hingen, ging Z. H. staan,
en was verwonderd, dat zoo vele voor
name kunstenaars in Amsterdam zijn
geweest.
De heer Abr. van Lier ontving van
den Hertog, weinige dagen, nadat Z. H.
Amsterdam verlaten had, een groot por
tret van Hem, met bijschrift en een
ridderorde.
In deze dagen, nu de Hertog, de be
minnelijke grijsaard, zijn 80en verjaardag
heeft gevierd, zijn de betuigingen van
aanhankelijkheid eerbied en dank, van
de zijde der tooneelisten in geheel
Duitschland, buitengewoon groot.
(Slot volgt). J. H. R.
De Dam en zijn toegangen.
vraagstuk, dat gedurende wel haast
dertig jaar de gemoederen heeft bezig ge
houden, is, zie ik goed, thans rijp voor
eene goede oplossing.
Eene mij door de redactie ter beoordee
ling gezonden brochure Dam, Damrak en
Centraalstation, van den heer Van Rijsse,
oud-Staats-architect der Z. Afr. Republiek,
heeft mij in die overtuiging bevestigd.
De Beurs heeft een nieuwe plaats ge
vonden en de boulevard- plannen, waarvan
de heer Van Rijsse indertijd, n. i. m. ook
een voorstander was, zijn niet alleen prak
tisch voor goed van de baan, maar ook
aesthetisch principieel veroordeeld.
Thans wordt toch algemeen ingezien,
dat boulevard? ter breedte van 50 meter
en meer, zooals destijds werden voorge
steld, voor Hollandsche en speciaal
Amsterdamsche verhoudingen en toestanden
niet deugen.
Men is tot de overtuiging gekomen, dat
bij nieuwen stratenaanleg eene breedte van
30 meter, zooals thans het Damrak heeft,
als eene maximale is te beschouwen.
In verband hiermede en met de prakti
sche eischen van het verkeer, kan omtrent
de noodzakelijke verbeteringen van de toe
gangen tot den Dam thans het volgende
worden vastgesteld.
Het Damrak moet niet wijder, dan met
30 meter, op den Dam uitmonden, de overige
breedte moet worden bebouwd, met Oostelijk
een doorgang of nieuwe straat uitkomende
op het plein (Beursplein) dat tusschen de
nieuw op te richten gebouwen en de Beurs
moet open blijven.
Het Rokin moet een toegang krijgen van
ongeveer 20 meter, welke breedte in ver
houding is tot het verkeer. De door
gang, die thans niet meer dan 30 meter
lang is, kan desgewenscht zeer goed
nog eenigszins verlengd worden. Het Rokin
komt voor gedeeltelij <e demping in aan
merking, maar nooit verder dan tot aan de
Taksteeg en moet dan ook Zuidelijk be
hoorlijk architectonisch worden afgesloten,
met het oog op de beschikbare ruimte,
door gebouwen van kleinen omvang, en
zoodanig, dat het aldus ingesloten deel, na
aftrek van den verkeersweg, het karakter
van een beplant plein verkrijgt.
De Damstraat moet eveneens eene wijdere
uitmonding op den Dam verkrijgen. Zoo
lang men niet besluit tot eene verbreeding
der Dam- en Hoogstraten in hun geheel, zal
eene verbreeding aan de Zuid ijde, tot on
geveer 15 meter, als voldoende mogen
beschouwd worden, waar die straat zelf
nipt broeder dan 10 a 12 meter is. |
De Paleis- en Mo/,es-en Aaronstraten moe
ten, bexijilen het Paleis, zoodanig worden
verbreed, dat zij op de smalste punten
breedten verkrijgen, van 15 tot 17 meter,
wat zeker voldoende is, wanneer men let
op de afmetingen der aansluitende straten.
Met de/.e wijzigingen worden de toegangen
tot den Dam, afdoende verbeterd.
Van alle voorgeslagen verbeteringen geeft
mijn plan een m mier ruime oplossing voor
den toegang tot de Damstraat, dan het plan
Kromhout en het hier gegevene van Van
Rijsse, beide geven eene u-tmonding, die
beginnende niet ongeveer 15 meter, zich
allengs verbreedt tot 23 meter.
Deze verbreeding is echter buiten alle
verhouding tot de Damstraat zelve, zij
maakt noodig amoveering van het Zuidelijk
L
deel van het huizen-complex gelegen
tusschen Vijgendam en Vischsteeg en ver
spert door deze voorgestelde wijze van uit
voering den weg voor eene mogelijk later
te maken verbreeding der Dam- en Hoog
straten.
Voert men de verbreeding daarentegen
uit, als door mij aangegeven, en verwijdt
men daarbij ook de Vischsteeg, zooals op
mijn plan voorkomt, dan is daarvoor alleen
amoveering noodig van het Noordelijk deel
van dit huizen complex, de weg voor latere
verbreeding der Dam- en Hoogstraten wordt
niet afgesneden en de meest hinderlijke
huizen der tegenwoordige Dambebouwing
verdwijnen toch.
Wij zijn, na behandeling der toegangen
tot den Dam, hiermede tegelijk genaderd
tot de verbetering van den Dam zelf, als
plein beschouwd.
* *
*
Hiervoor staan tweeërlei opvattingen lijn
recht tegenover eikanker. De eerste is: be
houd van den tegen woordigen langwerpigen
grondvorm, met behoorlijke begrenzing en
afsluiting door nieuwe gebouwen, in ver
band met de verbetering der toegangen,
zooals op de eerste teekening door mij is
aangegeven.
De tweede is: het maken van een onge
veer rond plein, als volgens het plan Van
Rijsse, op de tweede teekening weergegeven,
waarvoor aan alle zijden, behalve Paleis en
Nieuwe Kerk, een volkomen nieuwe bebou
wing noodzakelijk wordt.
Mij dunkt de keus kan niet twijfel
achtig zijn.
Het plan van Rijsse moge aanbevelens
waardig zijn in eene volkomen nieuwe stad,
zooals men die in Amerika en Afrika zoo
vele heeft gesticht en waarschijnlijk nog
vele bouwen zal.
Maar de Dam is dan geen dam meer,
wordt niets anders dan een ruim banaal
modern plein, alleen ne zijde, de west
zijde, er aan herinnerend dat we in Holland
zijn. Wanneer we daartegen een blik slaan op
den eersten platte-grond, dan zien we, dat,
na verwijdering van het commandantshuis
3SP
die bebouwing moet geschieden, ook niet
hoever ze zal moeten doorloopen in de
ricl ting der nieuwe beurs.
Verschillende goede oplossingen zijn hier
voor mogelijk, waarvoor eene, met deeling
van het bouwblok in tweeën door eene
passage welke van Nieuwendijk tot
Warmoesstraat zou behooren door te loopen, mij
de meest gewenschte zou toeschijnen. De
rijksbouwmeesters, die het kantoor zullen
bouwen, zullen hierin te beslissen hebben,
na de commissie gehoord te hebben, die tot
het geven van advies benoemd werd.
De normaliseering van den Dam, met
bijbehoprende werken, zal volgens het plan
van Rijsse, 4% millioen kosten, een bedrag
dat door hem verkregen wordt uit den
opbrengst van bouwterreinen, die beschik
baar zouden worden, wanneer men het over
gebleven noordelijk deel van het Damrak
dempt, het Stationsplein normaliseert, de
wateroppervlakte tusschen Station en Prins
Hendrikkade ook grootend-iels dempt, en
met opoffering der plantsoenen, in bouw
terrein ter oppervlakte van ruim 20.000 M*.
verandert.
Ik ben geen voorstander van dit plan
maar geloof niet, dat de tijd reeds daar is
om ook dit onderdeel der voorstellen van
den heer Van Rijsse hier te bespreken.
Waarschijnlijk zal verdere discussie daar
over overbodig blijken.
Van eene zaak ben ik echter wel overtuigd.
En dat is, dat al ware de uitvoering van
dit onderdeel der plannen nog zoo aanbe
velenswaardig, de daardoor verkregen
millioenen nooit zouden mogen gebruikt worden
om van den Dam te maken niets dan een
nagenoeg rond modern plein een plein
dat met zijn geheel nieuwe bebouwing van
moderne huizen en winkels uit een zelfde
tijdvak, regelmatig en bijna volkomen
symmetrisch niet anders zou kunnen zijn
dan volkomen banaal en in strijd niet alleen
met alle traditie, maar ook aesthetisch in
het scherpste conflict met alle omringende
en aansluitende deelen der stad.
Ik sreloof, dat het voorstel van den heer
Van Rijsse, alleen daarvoor nuttig is geweest,
de Dam, bij afsluiting en begrenzing als
wordt voorgesteld, een zeer goed geheel
kan worden, onregelmatig en to'ih rus'ig
van oppervlak, maar daarom juist meer in
harmonie met onzon aiouden stadsaanl g,
daardoor, vooral in verband met de nieuwe
verbroede toegangen, aanleiding gevend tot
goede perspectief en tevens origineele
huizengroepeerinnr bevorderend. Nieuweenoude
bebouwing zullen zich daarom goed kunnen
afwisselen en een goed harmonisch geheel
kunnen leveren.
Zooals men op de eerste teekening zal
zien heb ik het plan van den heer Kromhout
met zijn zeker artistieke afsluiting van den
Darn, tusschen Damrak en Warmoesstraat
niet overgenomen, en dat wel hierom niet,
Oiiidat een bebouwing als door hem voor
gesteld, vlaktegen de achterzijde der huizen
westzijde Warmoesstraat, alleen dan
praetisch uitvoerbaar wordt,wanneer men tegelijk
die huizen der Warmoesstraat onteigent.
Kan men dit van wege de groote kosten
niet doen, dan moet het bouwterrein der
oude beurs van de huizen der Wai moes
straat door eene straat gescheiden blijven.
Eene goede oplossing, al zij het niet de
meest ideale, i» dan te verkrijgen door den
bouw van ei n post- en telegraaf kantoor,
tot welk doel het Rijk acht ton voor dit
bouwterrein bood.
Op mijn teekening gaf ik niet aan hoe
reden waarom ik het hier besproken heb,
om ook aan het niet deskundige publiek
duidelijk aan te toonen, dat eene oplossing
in den zin der eerste teekening de eenig
goede is, iets waarover, naar ik meen, in
de bouwkundige kringen thans ongeveer
geen verschil van gevoelen meer bestaat.
Naast dit doel van mijn schrijven heb
ik nog een tweede en dat is om in ruimen
kring deze overtuiging te doen postvatten,
dat, waar het Damvraagstuk nu eene goede
oplossing Kan krijgen, de acht ton, die het
Rijk thans biedt, voor niets anders mogen
gebruikt worden dan voor het verkrijgen
van een goed harmonisch Damplein met
flinke toegangswegen.
De beschikbaie som zal daarvoor vol
doende zijn, maar zelfs al mocht daaraan
iets ontbreken, dan zou dit geen reden
mogen zijn om den chaotischen toestand,
waarin dit plein en zijn naakte omgeving
thans reeds veel te lang verkeeren, nog
verder te bestendigen.
Ten slotte nog een enkel woord over hot
mij areopperde denkbeeld om het
Kommandantshuis niet te amoveeren, maar het op
te nemen in, een nieuw bouwblok, zooals
met een stippellijn op de eerste teekening
is aangegeven.
De Dam wordt daardoor kleiner en
intiomer dan wij hem ooit kenden.
Uit het oogpunt van welstand zie ik daar