Historisch Archief 1877-1940
No. 1503
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Deux
M 50 N A
LA BANQUE est
transferee EN FACE
Peur lei escapes " cLe Türkoie ? «beu
Heiningen en Nederland.
(Slot).
De kleine residentie van Heiningen,
tellend een twaalf duizend inwoners,
heeft, wat betreft muziek en tooneel,
meer gedaan dan de grootste stad in
Duitschland.
Wat het kleine en stille Weimar in
vroegere eeuw, in de dagen van Hertog
August, van Goethe en Schiller heeft
vermocht, is later, in zekeren zin, weg
gelegd geweest voor Heiningen.
Z. H. Georg, Hertog van Heiningen
zag met leede oogen hoe de kunstwerken
van Shakespeare, Goethe, Schiller,
Grillparzer, H. von Kleist en anderen, in
Duitschland, of niet gespeeld, of ver
knoeid en verdord" werden. Het den
tekst der dichtwerken sprong men om
naar believen, terwijl de tooneelschikking
belachelijk of geheel onverzorgd was.
's Hertogs schildersnatuur kwam er
tegen op, dat de poëzie van het dicht
werk, die spreken moest uit decors, ver
lichting, groepen en groepeering, en
vooral uit stemming, als nul in het cijfer
gold.
In besprekingen met de hoogst be
gaafde tooneelkunstenares, Ellen Eranz,
later zijn derde echtgenoot, besloot Z. H.
er verandering in te brengen door voor
beelden te stellen.
Beiden bestudeerden een dichtwerk,
b.v. Shakespeare's Julius Caesar" met
het oog op monteering en tooneelschik
king. Van alle tafereelen werden
wateryerfteekeningen gemaakt, die volkomen
in overeenstemming waren met den tekst,
en naar deze teekeningen ze waren
o.a. te zien op de Tooneel- en
Muziektenfoonstelling te Weenen vervaar
digden de beste decoratieschilders de
tooneelschermen. Waar eenigszins sprake
was van historie, beantwoordde de deco
ratie aan afbeeldingen of het nog be
staande. Eene bizondere studie werd
gewijd aan de kleeding der hoofdper
sonen en der menigte. Niet alleen werd
deze zooveel mogelijk historisch getrouw
of vol fantasie gemaakt, maar ook gelet
op de harmonie der kleuren der bij elkaar
staande personen, of van geheele groepen.
De tooneelbenoodigdheden deelden in
dezelfde zorg. Aan de verlichting, aan
het verkrijgen van stemming werd be
hoorlijk de aandacht geschonken.
Een schilder als de Hertog van Heinin
gen hechtte er veel gewicht aan evenals
aan de luchten der decors. Een lucht
toch bepaalt, voor een deel, de schilderij.
Een andere taak was: de zwijgenden
van kinderlijke poppen tot menschen te
maken, wien de handeling niet onver
schillig bleef, en hen aan de handeling
te doen deelnemen.
De laatste en grootste zorg bestond
om den tekst van het tooneel werk recht
te doen wedervaren, en het tooneelwerk
zelf in z'n geheel saam te vatten, om
niet n goede hoofdpersoon te hebben
en de overige personen als bijloopers te
laten ageeren. Wanneer het, zooals later,
werken van levende dichters* gold,
wenschtte de Hertog, dat alles naar den
wensch van den auteur geschiedde, en
duidde Z. H., buiten dezen om, geen
enkele verandering.
Eerst wanneer alles, tot in de kleinste
bizondèrheden geregeld en bepaald was,
de decors en de requisiten gereed waren,
ving voor de tooneelisten de studie aan.
De Hertog liet zich op eene repetitie
nooit gelden, en bemoeide zich persoon
lijk met niemand. Dan was de Hoofd
regisseur, Ludwig Chronegk en later
Richard, met wie hij Z.H. en Gemalin
alles te voren besproken hadden, de man.
Er werd te Heiningen steeds gerepe
teerd in kostuum, met decors en alle
tooneelbenoodigdheden, alsof het eene
voorstelling gold. Niet het geringste of
minste werd over het hoofd gezien, en
waar of bij wien iets haperde, werd het
hoffelijk besproken en verbeterd. Hen
repeteerde zoo lang tot er zoo goed als
niets meer aan ontbrak. Wanneer de
eerste voorstelling voorbij was, vingen
de repetities opnieuw aan, om te ver
beteren wat gebleken was verbetering
te behoeven.
Het stille en kleine Heiningen leende
zich uitstekend voor rustig werken. Het
kwam er niets op aan of de geldelijke
ontvangsten groot of klein waren. De
meeste bezoekers van het theater waren
abonne's, en wat de kas te kort kwam,
vulde de Hertog uit eigen middelen aan.
Als er 's avonds 100 Hark ontvangen
werd, was het een mooie recette.
Geen zorg dus voor het bestaan; geen
overvloed van tooneelisten voor de hoofd
rollen, zoodat alle tooneelisten steeds in
een stuk waren, en de jaloezie hierdoor
tot een minimum beperkt bleef; geen
afbeulend spelen, geen reizen of trekken,
en... geen kritiek in de krant, die te
Heiningen het licht zag.
Voor tooneelisten een hemel op aarde!
Een groot voordeel voor de studie
waren de drie avonden, dat de tooneelisten
niet te spelen hadden. Dan werd 's
voormiddags en 's avonds gerepeteerd, soms
tot na twaalf uur. Aan de rustige avond
repetities, die de Hertog nooit moede
werd tot den einde bij te wonen, is veel
van het welslagen te danken, maar ook
aan het voorbeeld, aan de groote toe
wijding, aan den eerbied van den Hertog
en zijne gemalin voor de werken der
groote dichters. Het gaf den tooneelisten
het bewustzijn te werken in dienst
deikunst, en verhief hen van loonslaven (?)
tot kunstenaars. 4
Slechts enkele voorname dichtwerken
waren op deze wijs zorgvuldig ten tooneele
gebracht, of het voordeelige dezer ver
tooningen werd in ruimer kring bekend.
Van heinde en veer toog men naar
Meininingen om er de modelvoorstellingen
bij te wonen. Algemeen bekend en be
roemd werden zij, toen de Heiningers
in enkele hoofdsteden van Duitschland
voorstellingen gaven geheel als te Heinin
gen, met gebruik van al hunne tooneel
schermen en tooneelbenoodigdheden. Deze
voorstellingen brachten aüerwege een
omkeer in de keus, in de monteering
en aankleeding der stukken, en schon
ken, wat meer zegt, de overtuiging,
dat stukken, die men vroeger niet
aanzag, tot de schoonste, de dichterlijkste
behoorden. De Heiningers maakten o. a.
Shakespeare populair.
Weldra werd in Duitschland alles
Heiningsch", zooals men het noemde
en nog noemt, en ook blijft volgen, ver
beteren of overdrijven:
Ueber-Heiningern." De Heiningers stichtten een school
Die school heeft zich ook op het
tooneelwezen in Nederland doen gelden.
De Heiningsche school heeft in Neder
land zoo goed als in Duitschland krachtig
bijgedragen tot een breken met het oude
en onbeholpene der monteering; met het
onvoldoende en onjuiste der verlichting;
met het er-maar-op-aan-laten komen;
met het belachelijke doen of niet-doen
der zwijgenden; met het ondoordachte
en sleurige der groepeering, enz. enz.
Bovenal is aan de komst der Heinin
gers in Nederland te danken, dat de
werken van Shakespeare hier populair
zijn geworden, terwijl door den grooten
opgang der Nederlandsche
Shakespearevertooningen de belangstelling voor hen
buitengewoon is geworden en het Dr.
L. A. J. Burgersdijk mogelijk werd al
zijne werken te vertalen, die nu sedert
lang in eene kostbare en in twee
volksuitgaven, bij groote oplagen, het licht
hebben gezien.
De invloed der vertooningen van Shake
speare op het koopen der vertalingen
van Dr. L. A. J. Burgersdijk is duidelijk.
De goede vertaling- van enkele der werken
van Shakespeare door Hounier is en was
den meesten onbekend, en de door kenners
geroemde voortreffelijke vertaling van
Shakespeare's volledige werken door A.
Kok, verschenen vóór die van Burgers
dijk, is niet populair geworden en heeft
geen tweeden druk beleefd.
Om zeker te gaan van den in vloed der
Heiningers op de monteering en ver
tooning der werken van Shakespeare, en
het groot succes, heb ik mij tot den
heer W. P. de Leur gewend, den
hoofdregisseur der Vereeniging: het
Nederlandsen Tooneel, die de meeste
Shakespeare-stukken voor het eerst en
steeds met succes ten toonpele heeft
gebrach en hem eevraagd of ik het hierin
mis of wis had. Volmondig bekende hij mij,
dat hij bij het ten tooneele brengen der
werken van Shakespeare veel te danken
had aan de Heiningers en hen heeft na
gevolgd, ook in andere stukken, en dat
zelfs nu nog hun voorbeeld op hen
nawerkt, tot in onderdeden. Een voorbeeld.
In Hadame Sans-gêne" komt in de
groote witte zaal een aanzienlijk gezel
schap met Napoleon bijeen, dames in
pracht van toiletten en militairen in pronk
en kleur van uniformen. Om nu n witte
zaal n pracht van kleedij en uniformen
goed te doen uitkomen, heeft hij een
vuurrood kleed op den grond laten leggen.
Hen kent de uitnemende uitwerking.
Hoe kwam de heer de Leur op dit
idee ? ... Door de Heiningers! Hij her
innerde zich, dat op den voorgrond van
het Forum te Rome in Julius Caesar,
de hoofdregisseur Ludwig Chronegk een
groen kleed had gelegd, iets, wat nuchter
beschouwd, niet te verantwoorden is.
Chronegk had dit kleed echter doen leg
gen om n den achtergrond eu de kleedij
der groote menigte te doen uitkomea.
De Heiningers hadden op den voor
grond altijd een of ander kleed, omdat
de Hertog geen schilder zou geweest
zijn, als hij niet begrepen had, wat een
voorgrond voor een schilderij is.
De Nederlandsche regie heeft van de
Heiningsche ook geleerd met verhoo
gingen te werken, oin de groepen beter
te maken ; op te letten, dat als er iets
bijzonders gaande is, de menschen, b.v.
uit de ramen kijken; te zorgen, dat
bij een volksscène, de massa in kleine
groepen verdeeld is en vóór iedere groep
een tooneelspeler staat, die de zwijgenden
aanvoert, en dat deze tooneelspeler achter
de zwijgenden gaat bij het verlaten van
het tooneel, om hunne mindere ervaring
te hulp te komen; dat niet, zooals
vóór hem geschiedde, alle boven-, bene
den- en zijlichten tegelijk brandden, maar
dat alleen aan dien kant het licht brandt
of schijnt, vanwaar verondersteld wordt
het licht van zon en maan in te vallen
het groote geheim der verlichting van
Rembrandt's Nachtwacht; dat om
een eindelooze massa of een leger
voor te stellen, de zwijgenden zich,
hooger opgaand, in de zijschermen moe
ten verliezen; dat, om een veldslag
voor te stellen, het aanbeveling verdient
het tooneel, zoo mogelijk, in donker te
laten, en het oorlogsgedruis in het oor
logen, van achter het achterdoek te laten
hooren, en de lichten op te draaien als
de slag gewonnen of verloren is om het
slagveld te aanschouwen; dat de
spelenden en zwijgenden nooit op n lijn
behooren te staan en zoo ver van de
geschilderde schermen, dat de illusie van
het ware niet verstoord wordt; dat
spelenden, zwijgenden en meubelen zoo
min mogelijk evenwijdig met de tooneel
schermen moeten staan, enz. enz.
Ook is in Nederland veel overgenomen
uit Heiningen al wat nabootsing der
weersgesteldheid of effekt betreft, bijv.
het gebruik van oranjelampenglazen om
zonlicht te laten schijnen; het
alpengloeien in AVilhelm Teil, het zien en
hooren laten van regen, het zien sneeu
wen, het hooren gieren van den wind,
enz. De regen hoort men, door een houten
langwerpigen, veelkantige bus gevuld
met erwten, om het midden om te dra.aien.
de erwten rollen dan en geven het
regengeluid; de wind hoort men gieren, als
de inspicient langzamer en sneller draait,
een hoekig" rad, om hetwelk zijde is
gespannen. Drijvende wolken, regen en
sneeuw ziet men, door het geschilderde,
een glaasje te projecteeren op het achter
doek. Dit is een toestel, gelijkend op een
tooverlantaarn, de voorlooper van de
bioscoop.
Dat alles was onbekend en meer dan
onbeholpen vóór de Heiningers in Neder
land kwamen. Alles werd hier overge
nomen en later verbeterd. De wind b.v.
heeft de regisseur W. P. de Leur door
toeval beter, eenvoudiger, bijna volmaakt,
leeren nabootsen. Hij laat den inspicient
of waarnemer doodleuk in tempo blazen
op een fluitje met radertjes, en de toe
hoorders meenen een lentezuchtje, een
sterken wind of stormgeloei te hooren.
Ook heeft de heer de Leur een gemak
kelijk kunstje om geesten te vertoonen.
Hij laat mannen of vrouwen een zwart
fluweelen omhulsel omgooien van den
hals tot de voeten, en hen over het donker
tooneel gaan. De inspicient richt dan een
fietslantaarn met scherp licht op den kop
van den man, die den geest moet voor
stellen en wij toeschouwers huiveren bij
het zien van den geest in 't spookuur
van den nacht. Vroeger waren er
spiegels en zwarte bekleedingen voor
noodig.
Van de Heiningers heeft men in Neder
land ook overgenomen het stipte. B. v.
de man-bij-het-licht bij de Heiningers
had een boek, waarin de woorden stonden,
bij welke hij die hoorende, met het licht
moest gaan werken, zoo ook de bezor
gers van alle natuurverschijnselen, terwijl
een muzikant de zorg voor den donder
was opgedragen.
De Heiningers letten op alles; muziek
steeds in stemming met wat er voorging;
een witte bank waarop maanlicht viel in
den tuin en Julius Caesar, een wonder
van effect! , in een heel klein lichtje
heel ver weg in de woning, enz. enz.
Eigenaardig was het om het repeteêren
der Heiningers te zien te Amsterdam of
Rotterdam, als soldaten nu eens Romei
nen, dan Zwitsers, of ruiters in
Wallenstein hadden voor te stellen. Ludwig
Chronegk stond met een groote bel in
de stalles. Als hij beld^, hield de repe
titie op en maakte hij zijne opmerkingen.
Wanneer de zwijgenden het niet goed
deden, zei hij steeds, dat ze het uitste
kend deden, maar het nog beter zou zijn,
als ze dit of dat eens probeerden. Hij
wekte hun eergevoel'eii ambitie op,
zoodat ze zelfbewustzijn kregen en zich ge
wichtig voelden en meespeelden. Veel
had Chronegk op niet de Mariniers in
Rotterdam. Dat waren voor hem geboren
acteurs; onmiddellijk begrepen zij hem;
in Wallenstein zongen zij al spoedig het
Ruiterlied in het Duitsch even goed en
met even veel vuur als de Duitsche
acteurs. Chronegk noemde hen steeds:
Mijne jongens!"
De Heiningers hadden ook hunne fou
ten. Het is hier echter niet om de fouten
te doen, wel om te vermelden wat Ne
derland, ten opzichte van het tooneel,
dankt aan Heiningen.
Hoe gunstig tooneelisten zelf oordeelden
en,, oordeelen over de regie der Heinin
gers, blijkt, dat zij thans nog, als de
regie in groepeering iets mooi's heeft
aangebracht, tot elkaar zeggen: Een
echt Heiningsch trekje!"
J. H. R.
Palmnascüen-TentooEstellüi in Voor de
Knust" te utrecht.
Zelden zagen wecurieuser en vermakelijker
tentoonstelling dan j.1. Zondag te Utrecht; de
Palmpaschen schitterden hier in al hunne
variaties, verschillend naar de streken van
herkomst. Waar met de kleederdrachten, oude
zeden en gewoonten aan het verdwijnen zijn,
daar was het denkbeeld, om eens bijeen te
brengen, wat er nog van deze
Palmpaaschtakken in ons land in gebruik was, zeker
niet onaardig, want als men nagaat, hoe men
als kind zelf den Zondag voor Paschen zijn
versierde stok niet een haan, met vlaggetjes
en kleurige knipsels had, en men thans vooral
in de groote steden, hier niets uieer van
bespeurt, behalve misschien in enkele achter
buurten, waar de tradities langer stand hou
den, dan voelt men hoe het langzamerhand
uitsterft, om ten slotte slechts in herinnering
over te blijven. En als wij dan zeer oud zijn,
en wij vertellen van vogels uit brooddeeg
gebakken, van zakken met rozijnen en vijgen,
dan staat de jeugd met open monden te
luisteren, doch zijkan er zich geen denkbeeld
«eer van maken hoe vrij hier vroeger ver
maak in hadden, zij, die slechts genoegen
vinden in stoominachinetjes,
electrischespoortreintjes enz. enz.
Zoo gaan al die oude gebruiken, herinne
ringen van een heidenschen voortijd, te niet,
en de rondgang op Sinten Maarten, de rom
melpot van den Vastenavond, de ster op
Driekoningendag, we kunnen over eenigen
tijd alleen nog maar lezen, hoe het in vroeger
jaren was, en dienzelfden weg gaat ook reeds
de Palmpaasch op. J k vermoed dat velen
haar reeds dood waanden en zeker ver
wonderd hebben gestaan over het groote
aantal door de zorgen van rnej. dr. C. C.
v. d. G-raft en dr. A. Beets bijeengebracht.
Uit alle oorden waren ze gekomen, uit Fries
land, Drente, Gelderland, Utrecht, in de meest
mogelijke vormen, maar die alle hadden
toch een bepaald type bewaard. We zonden
ze in twee groote groepen verdeelen kunnen,
de platte en de ronde. In beginsel waarschijnlijk
wel een simpelen stok met een haantje of
zwaantjeer boven op. maakte de
versieringszucht er een prachtstuk van. met slingers van
aaneengeregen rozijnen, doorpriemde vijgen,
appelen en sinaasappelen, laurierblaadjes,
knipsels en vlechten van kleurig papier,
vlaggetjes, eieren van suiker en chocolade,
eertijds mogelijk wel van echte eierenspecie,
en eerlijk gezegd ze worden er niet mooier op.
Een naluurtak, zooals die uit Weert afkom
stig, met aan alle zijspruitsels een leuk kuiken
gespietst zag er degelijker uit. Dat zelfs de
veeren uit een heusche hanenstaart er bij te
pas komen bewezen een paar inzendingen
uit Nijmegen en Den Bosch. Die uit Den
Bosch zelfs met fazantenhanenveeren ge
tooid, was een waar prachtstuk, vol beladen
niet fraaïgheden van koekbakkerskunst, en
slechts evenaard en overtroii'en door een
boom uit Hattem afkomstig, waar bovenaan
een ronde broodkrans gelegenheid bood tal
van heerlijkheden aan te hangen, terwijl
natuurlijk de zwaan of haan inet zijn kroost
op den rug het geheel bekroont. We kunnen
ons bezwaarlijk voorstellen, dat de jeugd uiet
een dergelijken boom kuierende, nog kracht
over had, om van Hei koer ei" te zingen,
maar mogelijk waren die zeer groote exempla
ren, wel alleen voor huiselijk gebruik bestemd.
Op hun is zeker wel van toepassing de
variant van het bekende Palmpaaschlied :
Palm, Palmpaschen
De groote bennen de basen,
Eikoekere, eikoekerei
Mijn Palmpaasch isgrooter als jij.
Eigenaardig is het te zien hoe die
Palmpaschen met de voortbrengselen der
bakkerskunst, waar een Uilenspiegel in zijn tijd
jaloersch op geweest zou zijn, langzamerhand
reeds gedegradeerd zijn tot het fabrikaat van
snoepwinkeltjes, zooals een paar specimen uit
Haarlem bewijzen, kleine nietige stokjes
met een suikerbeestje in top en wat
suikerroosjes n ornamentjes langs den staak. Maar
naast deze stumpertjea zyn er krakelingen,
vleehtjes, hanen en zwanen met hun kroost,
soms in een krans gevat, die wonderen zijn
van leuke samenstelling, en die vogels met
hun krentenoog zij kijken zoo komisch en
spiedend, met dezelfde eigenwijzigheid der
boterlammetjea, taai-taai- en Sinterklaas-koek
dieren in wier gezelschap zij een goed figuur
zouden maken. En al moeten wij als kinderen
der twintigste eeuw wel mee met de
koekendeeg in niéuwe-richting" stijl, toch hebben
deze uitingen der volksartisten niet minder
hunne bekoring, en kunnen we het bejam
meren, dat naast aloude gebruiken, naast
volkseigen kleederdrachten, ook de Palm
paschen gaan verdwijnen en hiermee die
vermakelijke beesten met hun geheimzinnig
verleden, die uitingen van bakkerskunst.
Als nu over eenige jaren wellicht dit alles
reeds uit het volksleven verdwenen is, dan
zal de herinnering aan deze merkwaardige
tentoonstelling, voor velen hoop ik nog leven
dig genoeg zijn, om er anderen van te kun
nen vertellen, terwijl historici er zeker stof
genoeg voor hunne wetenschappelijke studie
gevonden zullen hebben.
K. W. P. DE VBIES Jr.
Moderne Smeedwerken
Onder de ambachten, die den werkman
gelegenheid geven, zich kunstenaar te toonen,
behoort ook dat van den smid.
De smeden van voorheen wisten werken te
vervaardigen die thans nog, na eeuwen, onze
bewondering wekken, als wij die meesterstuk
ken, door de vaardige hand van den maker
alleen met behulp van den hamer uit het
gloeiend gemaakte ijzer op het aanbeeld ge
wrocht beschouwen en die sierlijke krullen,
dat bevallig bladwerk, die geestige figuurtjes
in al hun bijzonderheden bestudeeren.
Het vak van den smid wordt nu niet meer
geacht. Maar sinds Homerus hebben tal van
dichters de gloeiende smidse en het
helderklinkend aanbeeld bezongen.
In de vroege middeleeuwen begint de bloei
van het smidsvak, die duren bluft tot het
einde van den tijd der gilden, omstreeks 1800.
De oude smeden werkten hoofdzakelijk met
hamers en tangen. Tot de veertiende eeuw
was dit hun eenig gereedschap. Toen kwam
ook plaatijzer in gebruik, hetwelk geklonken,
gevijld, gegraveerd en geciseleerd werd. Dit
plaatijzer vond evenwel meest voor sloten,
hengsels en dergelijken toepassing, doch voor
het overige bleef de smid bij zijn aanbeeld.
Er behoort veel kunstvaardigheid toe, om
een stuk ijzer alleen door slaan met een
hamer een sierlijken vorm te geven. Slechts
zeer weinig hedendaagsche smeden zijn daar
toe in staat, omdat er, sinds 1840, een geheele
verandering in het smidsvak is gekomen.
Sinds dien tijd toch begonnen de fabrieken
getrokken ijzer in verschillende profielen te
leveren, waaruit spoorwegbruggen, overkap
pingen en dergelijke vervaardigd werden,
door de stukken met klinknagels aan elkander
te bevestigen. Het vroegere smeden ver
anderde dm in timmeren, met dit onderscheid,
dat de timmerman hout en de smid ijzer
gebruikte.
Oorspronkelijk alleen voor utiliteitswerken
toegepast, werd het aan elkander klinken
van afzonderlijke stukken ijzer weldra ook
voor versieringen algemeen.
In dien stijl, waarvoor een smid uit den
ouden tijd niets zou voelen, heeft de heer
H. J. van Dijk, leeraar aan de Burgeravond
school en de Ie Hoogere Burgerschool met
vijfjarigen cursus te Amsterdam gewerkt, toen
hij Ontwerpen voor modern
kunstsneedwerk" vervaardigde, die ten dienste van
smeden, architecten, opzichters, bouwonder
nemers en het ambachtsonderwijs" te Amster
dam door de Wed. Ahrend en Zn. werden
uitgegeven.
Waarschijnlijk ziet de heer Van Dijk wel
in, dat het vak van den smid in onzen tijd
van den goeden weg is geraakt, docb be
grijpt hij tevens, dat het voorloopig tot de
onmogelijkheden behoort, dit vak weer in
het juiste spoor te brengen.
Immers de nijverheid, waarvoor de smeden
het meeste werkzaam zijn en waaraan zij ook
het meeste verdienen, verlangt geen smeed
werk meer in den ouden zin. Een smid die
goed aan de bank kan werken, die met vijl
en beitel wel weet om te gaan, die de
hedendaagsche werktuigen kan gebruiken, is van
meer nut dan een, die alteen niet een hamer
een stuk ijzer op het aanbeeld kan
fatsoeneeren.
En wanneer men af en toe nog eens iemand
vindt, die deze laatste kunst verstaat, dan
weigert men hem zooveel te betalen, als van
den langen duur van het werk nu eenmaal
onafscheidelijk is. Gauw en voor weinig geld,
anders wordt in onze dag^n niet begeerd.
De heer Van Dijk heeft dit bij zijn ont
werpen in het oog gehouden. Zijn paneel
vullingen, balkonhekken, trapleuningen,
inrijhekken, deurbeslagen, muurankers, uithang
borden, beltrekkers en dergelijken maken
heel wat vertoon, ofschoon de eigenlijke
smidskunst er niet bij te pas behoeft te komen.
Wie ijzer omzetten, vijlen, hakken en klinken
kan, zal van de meeste ontwerpen al aardig
wat terecht kunnen brengen. En verstaat hy
daarenboven de niet moeilijke kunst, om
vierkant ijzer plat uit te smeden en
plaatijzer te drijven, dan kan hij al de ontwerpen
uitvoeren.
Doch wie mooi smeedwerk wil zien, zal naar
deze moderne scheppingen niet gaan kijken.
Die gaat liever naar Neurenberg, bijvoorbeeld.
Daar wordt de Schone Brunnen" door een
hek omgeven, dat in de 16e eeuw door Paul
Kühne uit Augsburg is gesmeed. De grond
gedachte is hoogst eenvoudig, niets dan
door elkaar gesmeede staven van vierkant
ijzer, in de eene richting op hun kact,
in andere richting op hun plat. Over dit
geraamte zijn festoenen en figuren gewerkt,
die aan het geheel een buitengewoon rijk
aanzien geven, terwijl ook d« bekroning,
uit kunstig gesmeede bloemen bestaande
daartoe nog bijdraagt.
Ook in de Nederlanden stond voorheen
de smidskunst in hooge eere. Nog tot voor
weinig jaren kon menig proefstuk, in den
vorm van een uithangteeken aan de
smidswerkplaats bevestigd, hiervan blijk geven.
Die proefstukken zijn echter nu verdwenen.