Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V 00 R NEDERLAND.
No. 15Q4
te, ijlen was geen mishandeling te erg,
geen beleediging te grof. Men wierp
baar zoo als ze was in een cel van koude
en natte steenen. Hier onderging zij een
verhoor van twee officieren" van 12 uur
*s middags tot 11 uur 's avonds toe,
waartij men haar met de knoet over 't lijf
sloeg, haar de haren bij vlokken afrukte,
de cigaretten op haar lichaam uitdoofde,
met de laarzen op haar bloote voeten
trapte en ten slotte stinkend van den
drank tot daden kiwam die mijn hand
weigert te beschrijven. De verontwaar
diging over deze gebeurtenis is in de
Fransche kringen, waar ze bekend werd
want de meeste dagbladen kier ver
zwijgen zoo iets, omdat al die t reurighiid
maar kwaad doet aan het succes van de
nieuwe leening in de kringen, die er van
hoorden, is de verontwaardiging groot.
Er is een protestlijst aan het circuleeren
waarop namen voorkomen van menschen,
die morgen misschien hun gel d steken in
nieuwe Russische papieren! Wie geld
leent aan een beul draagt een deel van
de verantwoordelijkheid.
Korps Mariniers.
(Ingezonden).
Na een glas
Een groote plas
Zaak als zy was.
Met het Korps Mariniers is aanhoudend
gesold met organisaties, reorganisaties en
last not least desorganisatie*.
In den regel was het motief bezuiniging,"
w&t altoos een druppel in of uit een emmer
was, in verhouding tot de Marine begroo
ting van muloenen en milioenen, waarbij
daarentegen minder practische zaken werden
en worden in stand gehouden of nieuw in
het leven geroepen Van al de reorganisaties
en desorganisaties was een daarvan de drijf
veer van een ? Kommandant van het Korps,
die nooit had gedacht officier te worden en
daarmede dacht en hoopte tot generaal majoor
(een onbekende titulatuur bij de Marinier»)
te zullen woiden bevorderd, wat echter
natuurlijk niet geschiedde.
De toenmalige Minister van Marine, die
trouwens als alle Ministers van Marine, niet
veel verstand had van reorganisaties van
een typisch militair korps, stemde daarin toe.
De Minister Jansen, wellicht een knap inge
nieur, maar voorzeker, geen tacticus of prac
ticum op krijgskundig gebied, had aan de
Kamer voorgesteld het korps aanmerkelijk
in te krimpen, wat afgestemd werd. De
Minister Kruy's, die als zoodanig geen best
figuur maakte, was ook bezield met host i Ie
plannen ten opzichte van het korps,
vermeenende de denkbeelden van Jansen onder
andere vormen, te moeten volgen, maar
scheen niet tot een besluit te kunnen komen.
De opvolger Ellis, een anders met helder
hoofd begaafd man en die geen slecht figuur
als Minister heeft gemaakt, zou reeds bij zyn
optreden het korps onderhanden nemen en
naar het heette, in gunstige n zin ten op
zichte van het personeel officieren e a min
deren. Eerst kort vóór zijn aftreden had hij
eene reorganisatie bij de Kamer ingediend,
du* na minstens twee jaren die te hebben
bestudeerd, overwogen, en eindelijk feitelijk
niets tot stand gebracht. Zij» opvolger Cohen
Stuart, van wien, volgens de verslagen der
Kamers en courantenbeoordeelingen, niet
bijster veel verwacht wordt, trok de door
Ellis ingediende reorganisatie weder in, ver
moedelijk naar zyne meening, om zijnerzijds
iets beters nu tot stand te brengen.
Vier a vy'f Ministers waren dus sedert 11
miMtiitiiHiiiiiiimimiiiiiittiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiimimiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifMN
SIGRID bTORRADA,
door SELMA LAGERLÖF. Vertaald door M. v. O.
II. (Slot).
Terwijl de koning zoo stilstond, trad er
een jonge schuchtere vrouw uit de donkere
kerkdeur. Ze was in een rooden rok en
blauwen mantel gehuld en droeg een blond
kindje op den arm. Haar kleeding was
schamel, maar den koning dankte 't, dat ze
er als een edelvrouw uitzag, voornamer dan
hy er ooit eene gezien had. Ze was slank
en had een schoone gestalte en op haar ge
laat lag een liefl'y'ken glans.
Geroerd zag de koning, dat de jonge vrouw
haar kind tegen zich aandrukte en het met
zooveel innigheid vasthield, als was het haar
kostbaarste schat op de wereld.
Toen de vrouw uit de kerkdeur getreden
was, wendde ze het zachte gelaat om en blikte
met innige treurigheid in de scheinerachtige,
armoedige kerk. Toen ze zich daarop weer
raar de mark-plaats omkeerde, schitterden
er tranen in haar oogen.
Maar toen ze den drempel overschreden
had, scheen alle moed haar te ontzinken.
Ze steunde tegen de deurpost en blikte met
zooveel angst en zorg op het kind, als wilde
ze zeggen : Waar zullen wij in de groote
wyde wereld ooit weer een dak boven ons
hoofd krijgen ?"
De koning stond nog steeds roerloos en
aanschouwde de roerende verschijning. Wat
hem het meeet trof, was te zien hoe het kind,
dat blijde en zorgeloos op haar arm zat, een
bloem, die hij in de hand hield, tot haar
reikte, als om haar een glimlach te ontlokken.
En daar zag hij, dat zij trachtte de zorg, die
haar kweldo uit haar gelaatstrekken te
verbannen en haar kind toelachte.
Wie is toch die vrouw ?" dacht de koning,
't komt me voor dat ik haar vroeger reeds
gezien heb. Zonder twijfel is het een
hooggeborene vrouw, die in verlegenheid gekomen is."
Welk een haast de koning ook had om
naar Storrada te gaan, hij kon zjjne oogen toch
niet van de vrouw afwenden. Hij moe t er
zich onwillekeurig op bedenken, waar hij
reeds vroeger die zachte oogen en dat aan
minnig en lieflijk gevormd gelaat gezien had.
Nog steeds stond de vrouw tegen de kerk
deur aangeleund, als kon ze niet besluiten,
om verder te gaan. Daar ging de koning tot
haar en vroeg : Waarom zyt ge zoo droevig '!"
Ik ben uit mijn woning verdreven,''
antwoordde de vrouw, en wees naar binnen
in het kleine, donkere kerkje.
4 15 jaren bezield met het denkbeeld van
reorganisatie yan het korps Mariniers, te
meer zeker, omdat zulks tot de tradities van
het korps behoorde, namelijk schommelingen,
slingeringen enz. Hoe is het toch mogelijk,
dat van zoovele opvolgende Ministers, waar
van eenige wel 2 en 3 jaren achtereen achter
hun schrijftafel hadden gezeten, geen iets tot
stand heeft gebracht, ten opzichte van het
korps Mariniers. Het heeft ons ook bevreemd
dat Minisier Ellis, die het korps op zoodanige
wyze zou reorganiseeren, waardoor het aan
merkelijk zou worden ingekrompen tevens,
niettemin daarvoor eene meerdere jaarlijksche
uitgave noodig had van ? 75 000. Inkrimping
en intrekking van garnizoen, of
bezettingsplaatsen, o.a. Amsterdam.
Aan het hoofd van het departement van
Marine hebben voorzeker, af en toe menschen
gestaan, die alles behalve geschitterd hebben.
Maar alle Ministers van Marine hebben het
korps Mariniers altoos beschouwd als een
sta in den weg en tornden daarom ook
altoos daaraan.
Men, ja wie is of zijn Men??preten
deert dat het korps Mariniers in^tandmoet
blyven als een appeltje voor den dorst bij
onverhoopte voorvallen in Indië, wat onjuist
is, Ie omdat daarvoor de koloniale reserve
is opgericht en deze altoos klaar moet staan,
2e de Marine daarvoor geen korps behoeft
op na te houden, wanneer zij zelve daaraan
geene behoefte heeft. 3e Is het niet de roe
ping van het korps om dienst als koloniaal
te doen. De marinier treedt in dienst met
eene andere roeping. Men zou in de kolonies,
als het wenschelijk werd geoordeeld, even
goed een koloniaal aan boord van een der
oorlogschepen dan kunnen plaatsen en tot
hem zeggen: Nu doet gy dienst als
zeesoldaat."
Wanneer de zee-officieren zich al die mili
taire eigenschappen wilden eigen maken,
als bq het leger eu de Mariniers het geval
is, waardoor zy, tot voorbeeld strekkende
aau de matrozen, ook deze bepaa'delyk tot
waar militair zouden vormen, kon het korps
Mariniers geheel worden opgedoekt, te meer
nu de oorlogschepen eigenlyk
diijvendebattergen zijn en de matroos niet meer de
zeeman is, als toen de zeilschepen nog niet
verdrongen waren door stoom. De machinist
is thans de man, die het schip in han
den heeft en de zee-officier, de man die zich
geheel op militair standpunt moet stellen,
wat dan ook bepaald zijne roeping is.
Het leger is, zelfs door luitenants, altoos
sterk vertegenwoordigd in de 2e Kamer, en
de Marine nooit of zeer zeldzaam, terwijl de
erkele keer dat een zee-officier zitting had,
hij bij de eerst volgende verkiezing niet her
kozen werd. Zelfs van het kleine korps
Officieren der Mariniers heeft een, sedert
jaren, al zitting, nog wel voor Rotterdam,
wordt telkens herkozen en maakt een schit
terend figuur. Zou het ook daaraan zijn toe
te schrijven, dat over het algemeen, men tot
het besef is gekomen, dat bij eene bedrei
ging van ons land, het behoud daarvan dan
zal afhangen v-an macht te land en minder
van die ter zee?
Jammer dat de opleiding niet vereenigd
i3 gebleven als vroeger.
En wel voor het rijk en den aanstaanden
zee-officier, met betrekking tot veel.
3 Maart. X.
iitllillilliHltlimmijiN
Hst Lanfl yaa Rute
Belgische reisherinneringen,
door
Cl). Bu,SICE>? IIüET.
Wat ik peinsde bij het herlezen van den
nieuwen druk van dit merkwaardig boek is
?HmtlllllHltllllllllllllMllllllltimilllltlllHtlltlHIHIIIflIIIIIIIIIUIIIHHIIHfll
De koning dacht, dat ze bedoelde, zich in
de kerk opgehouden te hebben, daar ze geen
andere schuilplaats bezat. Hij zeide verder:
En wie heeft u verdreven?"
Toen keek ze hem reet
onbeschrijllijkdroevigen blik aan: Weet gij dat niet?''
vroeg ze.
Maar de koning wendde zich van haar af.
Hij had geen tijd, vond hij, om hier stil te
staan en raadsels op te lossen. Het had er
veel van alsof de vrouw meende, dat hij haar
verdreven had; hij begreep in het geheel
niet, waar ze op doelde.
De koning ging snel verder. Hij richtte
zijne schreden Baar de koningsbrug, waar
Storrada's schepen geankerd lagen. Beneden
bij de haven, zag hij de dienaars der koningin,
die met goudband versierde gewaden en op
het hoofd zilveren helmen droegen.
Storrada stond hoog opgericht op haar schip,
blikte over het, voor haar uitgestrekte
Kungahalla, en verheugde zich over zy'n macht
en rijkdoii).
Zij stond daar en keek op de stad neer,
als beschouwde zij zich reeds als heerscheres
er over.
Toen de koning Storrada zag, moest hij
dadelijk aan de lieflijke verschijning denken
der arme, eenvoudige vrouw voor het kerkje.
Wat is dat?" dacht hij, 't komt me voor,
dat die nog schooner en bekoorlijker was dan
Storrada."
Toen Storrada hem nu toela :hte, moest hij
er aan denken, hoe de tranen in de zachte
oogen der andere vrouw geglansd hadden.
Koning Olaf had het gelaat der andere
vrouw in gedachten zoo levendig vóór zich,
dat hij het onwillekeurig met Storrada's
trekken vergelijken moest; en toen hij dat
deed, verdween Storrada's schoonheid geheel
en al.
Xu zag hij dat Storrada's oogen wreed, en
hare lippen wellustig waren. Uit elke trek
van haar gelaat, speurde hij een zon je. Hij
zag wel, dat ze mooi was, maar haar aanblik
was hem niet welgevallig meer. Hij begon
haar te verafschuwen, als was ze een glan
zende, giftige slang.
Toen de koningin koning Olaf aan zag
komen, verscheen er een zelfbewust, trotsch
lachje om haar lippen.
Ik had u niet zoo vroeg hier verwacht,
koning Olaf," zeide ze. Ik dacht, dat ge in
de mis zoudt zijn."
Daar overkwam den koning de lust, om
Storrada te ergeren en alles te doen, wat
haar niet aangenaam zou zijn.
De mis is nog iet begonnen", zeide hij.
Ik kom om je te verzoeken, mij in het
Huis van mijn God te vergezellen."
Toen de koning dit zeide, zag hij. dat in
Storrada's oogen een flikkering van toorn
me onmogelijk geweest in een kalm-kritisch
opstel neer te schrijven. Wat ik hier thans
laat volgen zijn maar enkel mijne losse
aanteekeningen en bedenkingen, rond eigenaardige
opmerkingen waarop ik de aandacht vestigen
wil, en die geschreven werden door den man
waar van Deyssel van getuigde: dat hy
groot en goed was voor het kleine land. klein
van omvang, maar klein vooral van ge'eat"
Belangrijk is het haast altijd om de ziel van
een volk te leeren kennen, te lezen wat vreem
den bijzonder aantrok, of trof in de levens
voorwaarden, of in de kunst. Hierin ligt juist
de beteekenis van dit boek. Soms met enkele,
treffende zinnen geeft hy ons een kijk op
onse omgeving, onze historische gaven, onze
toestanden, en dit altijd even schrander,
even helder, zooals hij, belezen en verstandig
kritikus, alleen doen kon. Andermaal echter
gaapt droef de leegte eener oppervlakkige
kennismaking-, die n te vluchtige reisindruk
blijft...
Daar moet het den Vlaming treffen wanneer
hij leest hoe weinig Iluet voelde voor de
Vlaamsche Beweging. Gaf hij door zijne
eigene stemming niet den toon van de
NoordNederlandsche, vaak al te onverschillige
houding tegenover onzen zwaren strijd.
Hier beseft men dat de koele objectiviteit
van een vreemdeling, al was hij hier dan
ook een zeer begaafd Hollander, te kort
schiet, waar enkel sympathie en meevoelen
tot den kern der werkelijke toestanden
leiden kon.
Max Rooses, in een zeer lezenswaardig
opstel dat deze n:euwe druk inleidt, schrijft
heel terecht:
Dat Busken Huet zijn vaderland lief had,
maar nooit een dwtepend Neerlandist geweest
is weten wij, en wij nemen,het aan zonder
ergernis; maar nooit voelden wy den
Nederlandschen Hugenoot zoo zichtbaar in hem
vo rtleven als in zijne meening over den
stryd geleverd in ons land, tusschen zijne
taal en die zijner voorouders. De Belgen
kunnen nooit iets beteekenen tenzij door
hunne ontwikkeling te regelen naar die vau
het land, welks taal zij aannamen," dat is
naar die van Frankrijk, is een hard en har
teloos woord voor ons.
Het is onwaar daarbij. Wy Vlamingen
zijn in de letterkunde, om slechts van deze
to spreken, eerst dan iets gaan beteekenen,
nadat wy tegen de overheersching van het
Fransch het goed recht onzer eigen taal zijn
gaan verdedigen, en Busken Huet hadde
geen stof gevonden om over onze dichters
en prozaschrijvers te spreken, ware er geen
Vlaameche beweging in ons land ontstaan.
Onze dichters en prozaschrijvers van Fransche
uitdrukking hebben zich hier in het buiten
land juist een naam gaan maken, toen zij
niet langer meer zochten de Franschen na
te volgen."
Dat Huet de Vlaamsche Beweging niet
begreep treft mogelijk nog meer de jongeren
van dagen dan de menschen van rond 1880.
Wij groeiden in een Vlaamsch-Vlaanderen,
zelf bewuster, en de taalstrijd is nu geworden
een cultuurstrijd. Het land van Rubens her
wint zyne eigenaardige individualiteit.
* *
*
Onweerstaamaar voelde hij zich tot de
schilderkunst getrokken. Museums en ierken
heeft hij bezocht en de grootheid onzer
meesters innig begrepen. De primitieven, de
hergeboorte met haren volleren levtnsfleur,
de ia-Xederlandsche volksscliilders, van
Memling tot Kubeiis, en Jordaens, en Breugel, en
Bosch: allen waardeert hij en bestudeert hij
zonder voorkeur. Wat; hij schreef over onze
schilders is oprecht en pittig.
Karakteristiek klinkt wel deze zinsnede op
blz. 2.'C: Om Rubens of Van Dyck te be
grijpen moeten de Noord-Nederlanders menig
maal buiten zichzelven treden. Teniers glijdt
bij hen van zelf naar binnen." Waarheid
die ik menigmaal bevestigd zag door
Hollaudsche vrienden.
verscheen, maar haar mond glimlachte nog
stetds.
Kora liever hier op mijn schip", zeide ze.
Ik wil je de geschenken toonen, die ik
voor je meegebracht heb."
Ze nam een goudtn zwaard op, als om hem
te lokken. Maar de koning meende nog immer
die andere vrouw naast haar te zien. En het
kwnm hem voor, dat Storrada düar tusschen
haar schatten stond als een afschuwelijke draak.
Eerst wil ik weten," zeide de koning, of
ge met mij mee naar de kerk wilt gaan?"
Wat ziu ik in je kerk doen?" vroeg ze
spottend.
Toen bemerkte ze, dat de koning zijne
wenkbrauwen fronste en ze begreep, dat hij
niet in de zelfde stemming was, als op den
vorigen dag. Onmiddellijk veranderde ze van
gedrag en werd zachtzinnig en vriendelijk.
Ga in je kerk zooveel als je hart er be
hoefte aan heeft," zeide ze, al ben ik er
niet bij. Dat behoeft geen reden van twee
dracht tusschen ons te zijn."
De koningin steeg van haar schip af en
naderde den koning. Ze hield in haar hand
een zwaard en een, met kost naar bont
afgezetten, mantel,diezehema;s
welkomstgescheuken aanbieden wilde.
Op dat zelfde oogenblik keek de koning
toevallig in de richting der haven. In de
verte zag hij die andere vrouw aankomen.
Ze liep gebogen, itet loome schreden, en
drce,; nog steeds het knaapje op haar arm.
Wat is het, waarnaar ge zoo ijverig uitziet,
koning Olaf?" vroeg Siorrada
Daar richtte de andere vrouw haar hoofd
op eu blikte den koning aan; en toen ze
hem zoo aankeek, kwam 't hem voor, dat
boven haar hoof J en dat van het kiud, twee
gouden licht-kringen opglansden, die schit
terender waren dan alle koninklijke sieraden.
Jlaar dadelijk daarop keerde ze zich om,
schreed weer terug naar de stad eu was
spoedig uit ziju oogen verdwenen.
Wat is het, waarnaar ge zoo strak uitziet,
koning Olaf?" herhaalde Storrada.
Toen de koning zich daarop weer tot Storrada
wendde, was ze iu zijn oogen oud en leelijk,
vol sluwheid, valschhtid en zoude en hij
schrikte bij het denkbeeld, dat hij bijna in
haar netten gevallen wa<. Hij had zijn hand
schoen uitgetrokken om haar de hand te
reiken. Maar nu nam hij die handschoen
en sloeg er haar mee in 't gelaat: Wat heb
ik met je uit te staan, gij oude, heidensche
heks?" riep hij uit.
Storrada week drie schreden terug. Maar
zich snel beheerschende. antwoordde ze : Die
slag zal u tot een vloek worden,OlafTrygvason."
En ze was bleek als een doode toen ze zich
van hem afwendde en haar schip weer betrad.
Eigenaardig en zeer byzonder mogen zyne
beschouwingen heeten over Van Dyck, de
verfijnde Vlaming, door menigvuldige, vreemde
invloeden geworden eene eenige
perso.only'kheid vol fijne distinctie. Van Dyck is van
het geslacht der Musset's, der Byron's, der
Mozart's geweest! vruchtbaar en volmaakt,
te midden van een haastig drinken uit den
oraperelden beker van het leven."
Jordaens wordt door hem zeer kenschet
send geteekend in deze enkele woorden:
Hij hield van volle levens."
Vreemd moeten we echter opkijken wan
neer we lezen:
Schitterende verlenging van het spoor, door
de van Eycken, door Memling. door Metsys
getrokken, is Rubens' naam als een
vereenigingspunt, waarin al de hoogere uitingen van
het Belgische leven elkander ontmoeten. Op
Rubens kunnen de Walen zich beroepen,
wanneer iemand hen verwijt, te zeer de
eigenaardigheden van hun keltisch ras te
handhaven Op Rubens de Vlamingen, wan
neer hun voor de voeten wordt geworpen,
dat zij te weinig hunne Germaansche maag
schap verloochenen. Op Rubens alle Belgen,
die aan het goed recht van hun volksbestaan
gt-looven. Te nauwernood heeft de geschie
denis van Europa een tweede voorbeeld aan
te wijzen van zooveel nationalen zin. aan
zooveel humaniteit gepaard, als door hem
ten toon gespreid is."
Een der moderne ontdekkers der Belgische
ziel zou niet spitsvondiger kunnen redeneeren,
maar valgch is en blijft het voor allen die het
diepe verschil kennen tusschen Vlaamschen
en Waalschen volksaard. De eenige dualiteit
van het Vlaamsche ras waarin mysticisme
en zinnelijke levensbloei vereenigd zijn, vindt
men niet terug in het Waalsche volk. Rubens,
de glorievolle, prachtige, vaak enkel uiterlijke,
maar immer levenJig« verbeerlyker van het
weelderige en heidensche vleeschelijke, is door
en door Vlaamsch, zoo bleef het cok later,
de Vlamingrn bleven Vlamingen!
Een onbevooroordeeld man, M. Ch. Buis,
oud-burgemeester van Brussel, schreef on
langs nog, in een stuk over La culture
intellectuelle de la Belgiqtte, het volgende:
Les Flamands, »oustraits a cette influence
(de Francej et léagissant souvent conrteeile,
de parti pris, ont mieux eonser?éleur
caractère propre. L'Exposition rétrospective
de l'art beige a té, en réalité, la glorification
de l'art flamand plutót que de l'ari beige.
Les chefs-d'oeuvre de cette revue de notre
production artistique, depuis t83f', sont du:',
au point de vuedu nombre et de la
qualité, a des artistes flauiands. Le catalogue,
auquel M. A. J. Wauters a eu l'heureuse idee
de joindre des notices biographiques, nous a
permis de constater que sur 173 peintres et
scu'pteurs, 102 taient Flamands."
Aanleg voor de beeldende kunsten is ons
volk ingeboren, en daarin wist bet door de
eeuwen heen zijne zuivere oorspronkelijkheid
te bewaren. Simpeler en treffender feit dan
bovenstaande cijfers kunnen echter nog scher
per worden onderlijnd door de vergelijking
der hoedanigheid. Even mag hier nog wel
in 't midden worden gebracht, al kon Huet
dat bij het schrijven van zijn boek niet
gissen, dat ook tusschen de schrijvers van
Fransche uitdrukking, niet de minst
waardigen van Vlaamschen oorsprong zijn. Ik
noem met C!o. de Coster voorop, Maeterlinck,
Verhaeren, Eekhoud, Elskamp, De Molder
en anderen meer.
* *
*
De naam van den onsterfelijken Ch. de
Coster, schrijver van Uylenspiegel, thans even
eens in Holland gewaardeerd, herinnert me
tevens dat deze niet door Huet vermeld wordt.
In het najaar 1879 verschen de eerste druk
van het Het Land van Rubenz, en pas enkele
maanden vroeger stierf De Coster (7 Mei 1879).
Vruchteloos vraag ik me af hoe het mogelijk
is dat Huet ylensp-iegel niet gekend heeft,
waarvan de Ie druk in 18(57 verscheen. Dit
Den volgenden nacht had koning Olaf een
vreemden droom.
Wat hij voor zich zag was niet de aarde
maar de bodem der zee. Het was een
geliggroene grond, waarboven het water vele
meters hoog stond. Hij zag vistchen, die
achter hun prooi aauzwoinmen, terwijl schepen
als donkere wolken over de oppervlakte
van het water voorbij gleden en de zon zag
hij dof glanzen, alsof het de bleeke maan was.
Daar verscheen weer de vrouw die bij voor
het kerkje gezien had en schreed over den
zeebodem. %<? had dezelfde gebogen houding
en droeg dezelfde eenvoudige kleederen,
zooals hij haar het laatst gezien had en ook
haar gelaat was nog even treurig.
Maar toen zij over deii zeebodem liep,
verdeelde het water zich aan beide kantea
voor haar. Hij zag, hoe het zich, als door
een geheimzinnige macht en eerbied ge
dreven, tot zuilen omhoog verhief en een
gewelf' boven haar hoofd vormde, zoodat zij
als door een tooverachtige tempelruimte
schreed.
Plotseling zag de koning, dat het water,
hetwelk zich boven de vrouw gewelfd had,
van kleur begon te veranderen. De zuilen
en bogen werden eerst lichtrood om spoedig
hoe langer hoe sterker van tint te worden.
De geheele zee rondalom was zóó, alsof het
water in bloed veranderd was.
Op den zeebodem waar de vrouw liep, zag
de koning gebroken zwaarden en pijlen, ge
sprongen bogen en lansen liggen.
In het begin waren er niet velen, maar
hoe verder ze door het roode water liep,
hoe meer ze opgehoopt lagen. De koning
zag sidderend hoe de vrouw een weinig van
het gebaande pad afweek, om Liet op een
dooden man te treden, die op het groene
zeegras uitgestrekt lag. Die man droeg een
harnas, hie.d eeu zwaard in de hand en had
een diepe wond in het hoofd.
Het scheen den koning toe, dat de vrouw
haar oogen sloot, als om niets te zien. Het
wa?, alsof ze een bepaald doel vóór zich
had, waar ze zonder vrees of' aarzelen, zich
heen begaf. Maar hij die droomde, kon zijne
oogen tiet afwenden.
Hij zag ook den geheelen zeebodem be
dekt met puinhoopen; daar lagen zware
ankers, dikke touwen slingerden er zich als
slangen om heen, schepen lagen er met door
boorden boegspriet, terwijl de gouden
drakenkoppen, die den steven versierd hadden, hem
met dreigende roode oogen aanstaarden,
Ik zou wel willen weten, wie hier een
zeeslag geleverd heeft, die al die verwoestin
gen veroorzaakt heeft," dacht de droomende.
Overal zag hij dooden, ze hingen over de
verschansingen der schepen of lagen verzon
ken in het welige zeegras. Maar hij had geen
epos van het vryheidslievende Vlaanderen
zou hem stellig andere bedenkingen van
dieperen aard hebben ingegeven dan het
werk, nu reeds lang vergeten en zonder
blijvende waarde, vari eene Caroline Gravière,
waaraan hy hoofdstuk XV van: zijn boek
gewy'd heeft. Mogelyk zag hij in het werk
dezer schryfster een zijner veronderstellingen
leven : het Vlaamsche volk van de taalgrens
dat zich aanpast aan de zuiderburen, en,
uiterlijk althans, verfranscht. Schryft hij niet
op blz. 302: Tevens bewijzen hare novellen,
dat, waar Brussel begint en zoover het gebied
van den geest reikt, Belgiëin den loop des
tijds een onafhankelijk fransch wingewest is
geworden. Eene zoo volmaakte vereenzelvi
ging in de litteratuur kan alleen de vrucht
zyn eener samensmeli ing van taal niet alleen,
maar zeden, denkwijze en smaak,"
en op blz. 313 :
Het aannemen der fransche taal heeft
hunne nationaliteit en hunne hoofdstad eene
nieuwe vlucht doen nemen,"
terwijl het nog veel gekker klinkt op
blz. 343 :
Te Leuven wordt nog Vlaamsch gesproken,
en zien Vlaamsche boeken het licht."
De tijd heeft geleerd. Wat zich enkel wist
aan te passen aan den geest van Frankrijk
is vergeten, en geestelijk is zoowel
Franschals Vlaamsch Belgiëgaan leven zoo haast
het bewust werd zijner eigen persoonlykheid.
Zoo is De Coster onsterfelijk, en zijn Uylen
spiegel immer jong, nu de romans van Caroline
Gravière sinds lang geen lezers meer vinden.
Vreemd is het ook dat Huet niet gewaagt
van Octave Pirmez, de prachtige waalsche
droomer, vermits hy wel stil blyft by Potvin.
De Vlaamsche letterkunde sinds 1830 leert
hy ook maar heel oppervlakkig kennen.
Conscience ziet hy niet in zyn zeer bijzon
deren rol tegenover het Vlaamsche volk.
Andere schrijvers worden enkel terloops
vermeld. De gezusters Loveling echter trek
ken hem aan. In hem ziet hij de Vlaamsche
beschaving van den tijd weerspiegeld, en hier
had de koude kiitikus mogelijk wel gelijk.
* *
Schilder- en beeldhouwkunst, bouw- en
letterkunde, niets ontsnapte aan zijne eigen
aardige bemerkingen. Hij leidde er het leven
uit af, scherp en levendig.
Naar aanleiding van de roman van dr.
Heinsius D? vermakelijke avonturier schetst hij ons
de rumoerige en bonte 17e eeuw. Met een
volzin als op blz. 202 De vereering van
Rubens zit alle Vlamingen in het bloed,"
teekent hij bepaald het warmbloedige en
levenslustige volk.
Toch treft ons ook hier weer eene leemte.
Nergens noemt hij Peter Benoit, evenmin de
Vlaamsche muziek, al had de toonkunst hem
veel kunnen doen begrijpen en liefhebben.
* *
De beschouwingen over den geschiedkun
digen rol van ons volk gaven Hut t echter de
gepaste gelegenheid zijne tekortkomingen in
menig opzicht te vergoeden. Wat ik hier nu
aanhalen wil vergt geen commentaar, 't is
alles eenvoudig en beerlijk. Zoo werd weinig
of mogelijk nooit over ons geschreven:
Er is iets weemoedigs in de geschiedenis
van den strijd der Vlamingen voor hunne
gemeentelyke zelfstandigheid, met Gent aan
de spits. Voortreifely'ke eigenschappen zyn
door hen ten toon gespreid; maar hunne
denkbeelden waren denkbeelden zonder toe
komst. Men ziet Artevelde uitblinken als
wetgever, als diplomaat, als legerhoofd, als
volksredenaar: een man, gelijk onder de be
gaafdste natiën de eeuwen er maar enkelen,
en bij lange tujschenpcozen, voortbrengen.
Toch slaagt bij niet. Nitts dan een naam is
van hem overgebleven. Niets dan een thema,
waarop het nageslacht oratorische en poëti
sche variatiën uitvoert, wegstervend met de
fanfares van modern-politische
fetslmaaltijden. Niets dan een echo. Heeft de demagoog
den diplomaat verschalkt? Heeft Artevelde
tijd langer er naar te zien, daar hij de vrouw
nablikken moest, die nog steeds verder door
schreed.
Eindelijk zag de koning haar voor een
dooden man stilstaan. Hij droeg een roodtn
wapenrok,een glimmenden helm op het hoofd,
het schild hing aan zijn arm en in de hand
hield hij een ontbloot zwaard.
De vrouw boog zich over hem en fluisterde,
als om een slapenden te wekken: Koning
Olafl Koning Olaf!"
Toen zag de droomende, dat de man die
op den bodem uitgestrekt lag, hij zelf was.
Hy herkende duidelijk zichzelf in den doodec.
Koning Olafl" fluisterde de vrou \ nog
maals, ik ben degene, die ge vóór de kei k
te KungahalU gezien hebt. Kent ge mij niet? '
Toen de doode roerloos bleef liggen, wierp
ze zich naast hem op de knieën en fluisterde
aan zijn oor: Nu heeft Storrada haar vloot
tegen u uitgezonden en wraak op u genomen,
Hebt ge er berouw over, koning Olaf? '
En weder fluisterde ze: Nu lijdt ge do
bitterheid des doods, omdat ge mij hebt
verkozen boven Storrada. Berouwt u dat?
Berouwt u dat ?"
Toen sloeg de doode eindelijk de oogen op
en de vrouw hielp hem om zich op te richten.
Hij leunde tegen haar schouder aan en zij
schreed langzaam met hem voort.
En koning Olaf zag ze beiden al verder
en verder heendwalen, door zee en land, door
dag en nacht.... Eindelijk meende hij te zien,
dat ze verder gekomen waren dan de wolken
en hooger dan de sterren ... Ze liepen door
een lusthof, waarvan de grond glansde als
in wit licht en de bloemen helder waren
als dauwdroppeU. De koning zag, dat de
vrouw, toen ze den lusthof binnentrad, het
hoofd oprichtte en dat haar tred lichter werd.
Toen ze een eind verder geloopen hadden,
begonnen haar kleederen te glanzen in warme,
tintelende kleuren, met randen van goud.
Ook zag hij dat een stralenkrans om haar
hoofd opvlamde en haar aangezicht ver
lichtte. ..
En de gevallene, die zich op'haar schouder
steunde, richte het hoofd op en vroeg:
Wie zijt ge ?''
Weet ge dat niet, koning Olaf?" ant
woordde ze, en van oneindige hoogheid en,
heerlijkheid was heel haar wezen omgeven ...
Kn de koning was in droom van groote
vreugde vervuld, dat hij het verkozen had,
de lieflijke hemelkoningin te dienen. Dat
waa een vreugde, zóó groot, als hij nog nooit
te voren ondervonden had en zóó geweldig,
dat hij er door ontwaakte.
Wakker geworden, voelde hij tranen die
zijn gelaat bevochtigden en hij lag daar
metde handen tot bidden saamgevouwen ...