De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 22 april pagina 2

22 april 1906 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V 00 R NEDERLAND. No. 15Q4 te, ijlen was geen mishandeling te erg, geen beleediging te grof. Men wierp baar zoo als ze was in een cel van koude en natte steenen. Hier onderging zij een verhoor van twee officieren" van 12 uur *s middags tot 11 uur 's avonds toe, waartij men haar met de knoet over 't lijf sloeg, haar de haren bij vlokken afrukte, de cigaretten op haar lichaam uitdoofde, met de laarzen op haar bloote voeten trapte en ten slotte stinkend van den drank tot daden kiwam die mijn hand weigert te beschrijven. De verontwaar diging over deze gebeurtenis is in de Fransche kringen, waar ze bekend werd want de meeste dagbladen kier ver zwijgen zoo iets, omdat al die t reurighiid maar kwaad doet aan het succes van de nieuwe leening in de kringen, die er van hoorden, is de verontwaardiging groot. Er is een protestlijst aan het circuleeren waarop namen voorkomen van menschen, die morgen misschien hun gel d steken in nieuwe Russische papieren! Wie geld leent aan een beul draagt een deel van de verantwoordelijkheid. Korps Mariniers. (Ingezonden). Na een glas Een groote plas Zaak als zy was. Met het Korps Mariniers is aanhoudend gesold met organisaties, reorganisaties en last not least desorganisatie*. In den regel was het motief bezuiniging," w&t altoos een druppel in of uit een emmer was, in verhouding tot de Marine begroo ting van muloenen en milioenen, waarbij daarentegen minder practische zaken werden en worden in stand gehouden of nieuw in het leven geroepen Van al de reorganisaties en desorganisaties was een daarvan de drijf veer van een ? Kommandant van het Korps, die nooit had gedacht officier te worden en daarmede dacht en hoopte tot generaal majoor (een onbekende titulatuur bij de Marinier») te zullen woiden bevorderd, wat echter natuurlijk niet geschiedde. De toenmalige Minister van Marine, die trouwens als alle Ministers van Marine, niet veel verstand had van reorganisaties van een typisch militair korps, stemde daarin toe. De Minister Jansen, wellicht een knap inge nieur, maar voorzeker, geen tacticus of prac ticum op krijgskundig gebied, had aan de Kamer voorgesteld het korps aanmerkelijk in te krimpen, wat afgestemd werd. De Minister Kruy's, die als zoodanig geen best figuur maakte, was ook bezield met host i Ie plannen ten opzichte van het korps, vermeenende de denkbeelden van Jansen onder andere vormen, te moeten volgen, maar scheen niet tot een besluit te kunnen komen. De opvolger Ellis, een anders met helder hoofd begaafd man en die geen slecht figuur als Minister heeft gemaakt, zou reeds bij zyn optreden het korps onderhanden nemen en naar het heette, in gunstige n zin ten op zichte van het personeel officieren e a min deren. Eerst kort vóór zijn aftreden had hij eene reorganisatie bij de Kamer ingediend, du* na minstens twee jaren die te hebben bestudeerd, overwogen, en eindelijk feitelijk niets tot stand gebracht. Zij» opvolger Cohen Stuart, van wien, volgens de verslagen der Kamers en courantenbeoordeelingen, niet bijster veel verwacht wordt, trok de door Ellis ingediende reorganisatie weder in, ver moedelijk naar zyne meening, om zijnerzijds iets beters nu tot stand te brengen. Vier a vy'f Ministers waren dus sedert 11 miMtiitiiHiiiiiiimimiiiiiittiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiimimiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiifMN SIGRID bTORRADA, door SELMA LAGERLÖF. Vertaald door M. v. O. II. (Slot). Terwijl de koning zoo stilstond, trad er een jonge schuchtere vrouw uit de donkere kerkdeur. Ze was in een rooden rok en blauwen mantel gehuld en droeg een blond kindje op den arm. Haar kleeding was schamel, maar den koning dankte 't, dat ze er als een edelvrouw uitzag, voornamer dan hy er ooit eene gezien had. Ze was slank en had een schoone gestalte en op haar ge laat lag een liefl'y'ken glans. Geroerd zag de koning, dat de jonge vrouw haar kind tegen zich aandrukte en het met zooveel innigheid vasthield, als was het haar kostbaarste schat op de wereld. Toen de vrouw uit de kerkdeur getreden was, wendde ze het zachte gelaat om en blikte met innige treurigheid in de scheinerachtige, armoedige kerk. Toen ze zich daarop weer raar de mark-plaats omkeerde, schitterden er tranen in haar oogen. Maar toen ze den drempel overschreden had, scheen alle moed haar te ontzinken. Ze steunde tegen de deurpost en blikte met zooveel angst en zorg op het kind, als wilde ze zeggen : Waar zullen wij in de groote wyde wereld ooit weer een dak boven ons hoofd krijgen ?" De koning stond nog steeds roerloos en aanschouwde de roerende verschijning. Wat hem het meeet trof, was te zien hoe het kind, dat blijde en zorgeloos op haar arm zat, een bloem, die hij in de hand hield, tot haar reikte, als om haar een glimlach te ontlokken. En daar zag hij, dat zij trachtte de zorg, die haar kweldo uit haar gelaatstrekken te verbannen en haar kind toelachte. Wie is toch die vrouw ?" dacht de koning, 't komt me voor dat ik haar vroeger reeds gezien heb. Zonder twijfel is het een hooggeborene vrouw, die in verlegenheid gekomen is." Welk een haast de koning ook had om naar Storrada te gaan, hij kon zjjne oogen toch niet van de vrouw afwenden. Hij moe t er zich onwillekeurig op bedenken, waar hij reeds vroeger die zachte oogen en dat aan minnig en lieflijk gevormd gelaat gezien had. Nog steeds stond de vrouw tegen de kerk deur aangeleund, als kon ze niet besluiten, om verder te gaan. Daar ging de koning tot haar en vroeg : Waarom zyt ge zoo droevig '!" Ik ben uit mijn woning verdreven,'' antwoordde de vrouw, en wees naar binnen in het kleine, donkere kerkje. 4 15 jaren bezield met het denkbeeld van reorganisatie yan het korps Mariniers, te meer zeker, omdat zulks tot de tradities van het korps behoorde, namelijk schommelingen, slingeringen enz. Hoe is het toch mogelijk, dat van zoovele opvolgende Ministers, waar van eenige wel 2 en 3 jaren achtereen achter hun schrijftafel hadden gezeten, geen iets tot stand heeft gebracht, ten opzichte van het korps Mariniers. Het heeft ons ook bevreemd dat Minisier Ellis, die het korps op zoodanige wyze zou reorganiseeren, waardoor het aan merkelijk zou worden ingekrompen tevens, niettemin daarvoor eene meerdere jaarlijksche uitgave noodig had van ? 75 000. Inkrimping en intrekking van garnizoen, of bezettingsplaatsen, o.a. Amsterdam. Aan het hoofd van het departement van Marine hebben voorzeker, af en toe menschen gestaan, die alles behalve geschitterd hebben. Maar alle Ministers van Marine hebben het korps Mariniers altoos beschouwd als een sta in den weg en tornden daarom ook altoos daaraan. Men, ja wie is of zijn Men??preten deert dat het korps Mariniers in^tandmoet blyven als een appeltje voor den dorst bij onverhoopte voorvallen in Indië, wat onjuist is, Ie omdat daarvoor de koloniale reserve is opgericht en deze altoos klaar moet staan, 2e de Marine daarvoor geen korps behoeft op na te houden, wanneer zij zelve daaraan geene behoefte heeft. 3e Is het niet de roe ping van het korps om dienst als koloniaal te doen. De marinier treedt in dienst met eene andere roeping. Men zou in de kolonies, als het wenschelijk werd geoordeeld, even goed een koloniaal aan boord van een der oorlogschepen dan kunnen plaatsen en tot hem zeggen: Nu doet gy dienst als zeesoldaat." Wanneer de zee-officieren zich al die mili taire eigenschappen wilden eigen maken, als bq het leger eu de Mariniers het geval is, waardoor zy, tot voorbeeld strekkende aau de matrozen, ook deze bepaa'delyk tot waar militair zouden vormen, kon het korps Mariniers geheel worden opgedoekt, te meer nu de oorlogschepen eigenlyk diijvendebattergen zijn en de matroos niet meer de zeeman is, als toen de zeilschepen nog niet verdrongen waren door stoom. De machinist is thans de man, die het schip in han den heeft en de zee-officier, de man die zich geheel op militair standpunt moet stellen, wat dan ook bepaald zijne roeping is. Het leger is, zelfs door luitenants, altoos sterk vertegenwoordigd in de 2e Kamer, en de Marine nooit of zeer zeldzaam, terwijl de erkele keer dat een zee-officier zitting had, hij bij de eerst volgende verkiezing niet her kozen werd. Zelfs van het kleine korps Officieren der Mariniers heeft een, sedert jaren, al zitting, nog wel voor Rotterdam, wordt telkens herkozen en maakt een schit terend figuur. Zou het ook daaraan zijn toe te schrijven, dat over het algemeen, men tot het besef is gekomen, dat bij eene bedrei ging van ons land, het behoud daarvan dan zal afhangen v-an macht te land en minder van die ter zee? Jammer dat de opleiding niet vereenigd i3 gebleven als vroeger. En wel voor het rijk en den aanstaanden zee-officier, met betrekking tot veel. 3 Maart. X. iitllillilliHltlimmijiN Hst Lanfl yaa Rute Belgische reisherinneringen, door Cl). Bu,SICE>? IIüET. Wat ik peinsde bij het herlezen van den nieuwen druk van dit merkwaardig boek is ?HmtlllllHltllllllllllllMllllllltimilllltlllHtlltlHIHIIIflIIIIIIIIIUIIIHHIIHfll De koning dacht, dat ze bedoelde, zich in de kerk opgehouden te hebben, daar ze geen andere schuilplaats bezat. Hij zeide verder: En wie heeft u verdreven?" Toen keek ze hem reet onbeschrijllijkdroevigen blik aan: Weet gij dat niet?'' vroeg ze. Maar de koning wendde zich van haar af. Hij had geen tijd, vond hij, om hier stil te staan en raadsels op te lossen. Het had er veel van alsof de vrouw meende, dat hij haar verdreven had; hij begreep in het geheel niet, waar ze op doelde. De koning ging snel verder. Hij richtte zijne schreden Baar de koningsbrug, waar Storrada's schepen geankerd lagen. Beneden bij de haven, zag hij de dienaars der koningin, die met goudband versierde gewaden en op het hoofd zilveren helmen droegen. Storrada stond hoog opgericht op haar schip, blikte over het, voor haar uitgestrekte Kungahalla, en verheugde zich over zy'n macht en rijkdoii). Zij stond daar en keek op de stad neer, als beschouwde zij zich reeds als heerscheres er over. Toen de koning Storrada zag, moest hij dadelijk aan de lieflijke verschijning denken der arme, eenvoudige vrouw voor het kerkje. Wat is dat?" dacht hij, 't komt me voor, dat die nog schooner en bekoorlijker was dan Storrada." Toen Storrada hem nu toela :hte, moest hij er aan denken, hoe de tranen in de zachte oogen der andere vrouw geglansd hadden. Koning Olaf had het gelaat der andere vrouw in gedachten zoo levendig vóór zich, dat hij het onwillekeurig met Storrada's trekken vergelijken moest; en toen hij dat deed, verdween Storrada's schoonheid geheel en al. Xu zag hij dat Storrada's oogen wreed, en hare lippen wellustig waren. Uit elke trek van haar gelaat, speurde hij een zon je. Hij zag wel, dat ze mooi was, maar haar aanblik was hem niet welgevallig meer. Hij begon haar te verafschuwen, als was ze een glan zende, giftige slang. Toen de koningin koning Olaf aan zag komen, verscheen er een zelfbewust, trotsch lachje om haar lippen. Ik had u niet zoo vroeg hier verwacht, koning Olaf," zeide ze. Ik dacht, dat ge in de mis zoudt zijn." Daar overkwam den koning de lust, om Storrada te ergeren en alles te doen, wat haar niet aangenaam zou zijn. De mis is nog iet begonnen", zeide hij. Ik kom om je te verzoeken, mij in het Huis van mijn God te vergezellen." Toen de koning dit zeide, zag hij. dat in Storrada's oogen een flikkering van toorn me onmogelijk geweest in een kalm-kritisch opstel neer te schrijven. Wat ik hier thans laat volgen zijn maar enkel mijne losse aanteekeningen en bedenkingen, rond eigenaardige opmerkingen waarop ik de aandacht vestigen wil, en die geschreven werden door den man waar van Deyssel van getuigde: dat hy groot en goed was voor het kleine land. klein van omvang, maar klein vooral van ge'eat" Belangrijk is het haast altijd om de ziel van een volk te leeren kennen, te lezen wat vreem den bijzonder aantrok, of trof in de levens voorwaarden, of in de kunst. Hierin ligt juist de beteekenis van dit boek. Soms met enkele, treffende zinnen geeft hy ons een kijk op onse omgeving, onze historische gaven, onze toestanden, en dit altijd even schrander, even helder, zooals hij, belezen en verstandig kritikus, alleen doen kon. Andermaal echter gaapt droef de leegte eener oppervlakkige kennismaking-, die n te vluchtige reisindruk blijft... Daar moet het den Vlaming treffen wanneer hij leest hoe weinig Iluet voelde voor de Vlaamsche Beweging. Gaf hij door zijne eigene stemming niet den toon van de NoordNederlandsche, vaak al te onverschillige houding tegenover onzen zwaren strijd. Hier beseft men dat de koele objectiviteit van een vreemdeling, al was hij hier dan ook een zeer begaafd Hollander, te kort schiet, waar enkel sympathie en meevoelen tot den kern der werkelijke toestanden leiden kon. Max Rooses, in een zeer lezenswaardig opstel dat deze n:euwe druk inleidt, schrijft heel terecht: Dat Busken Huet zijn vaderland lief had, maar nooit een dwtepend Neerlandist geweest is weten wij, en wij nemen,het aan zonder ergernis; maar nooit voelden wy den Nederlandschen Hugenoot zoo zichtbaar in hem vo rtleven als in zijne meening over den stryd geleverd in ons land, tusschen zijne taal en die zijner voorouders. De Belgen kunnen nooit iets beteekenen tenzij door hunne ontwikkeling te regelen naar die vau het land, welks taal zij aannamen," dat is naar die van Frankrijk, is een hard en har teloos woord voor ons. Het is onwaar daarbij. Wy Vlamingen zijn in de letterkunde, om slechts van deze to spreken, eerst dan iets gaan beteekenen, nadat wy tegen de overheersching van het Fransch het goed recht onzer eigen taal zijn gaan verdedigen, en Busken Huet hadde geen stof gevonden om over onze dichters en prozaschrijvers te spreken, ware er geen Vlaameche beweging in ons land ontstaan. Onze dichters en prozaschrijvers van Fransche uitdrukking hebben zich hier in het buiten land juist een naam gaan maken, toen zij niet langer meer zochten de Franschen na te volgen." Dat Huet de Vlaamsche Beweging niet begreep treft mogelijk nog meer de jongeren van dagen dan de menschen van rond 1880. Wij groeiden in een Vlaamsch-Vlaanderen, zelf bewuster, en de taalstrijd is nu geworden een cultuurstrijd. Het land van Rubens her wint zyne eigenaardige individualiteit. * * * Onweerstaamaar voelde hij zich tot de schilderkunst getrokken. Museums en ierken heeft hij bezocht en de grootheid onzer meesters innig begrepen. De primitieven, de hergeboorte met haren volleren levtnsfleur, de ia-Xederlandsche volksscliilders, van Memling tot Kubeiis, en Jordaens, en Breugel, en Bosch: allen waardeert hij en bestudeert hij zonder voorkeur. Wat; hij schreef over onze schilders is oprecht en pittig. Karakteristiek klinkt wel deze zinsnede op blz. 2.'C: Om Rubens of Van Dyck te be grijpen moeten de Noord-Nederlanders menig maal buiten zichzelven treden. Teniers glijdt bij hen van zelf naar binnen." Waarheid die ik menigmaal bevestigd zag door Hollaudsche vrienden. verscheen, maar haar mond glimlachte nog stetds. Kora liever hier op mijn schip", zeide ze. Ik wil je de geschenken toonen, die ik voor je meegebracht heb." Ze nam een goudtn zwaard op, als om hem te lokken. Maar de koning meende nog immer die andere vrouw naast haar te zien. En het kwnm hem voor, dat Storrada düar tusschen haar schatten stond als een afschuwelijke draak. Eerst wil ik weten," zeide de koning, of ge met mij mee naar de kerk wilt gaan?" Wat ziu ik in je kerk doen?" vroeg ze spottend. Toen bemerkte ze, dat de koning zijne wenkbrauwen fronste en ze begreep, dat hij niet in de zelfde stemming was, als op den vorigen dag. Onmiddellijk veranderde ze van gedrag en werd zachtzinnig en vriendelijk. Ga in je kerk zooveel als je hart er be hoefte aan heeft," zeide ze, al ben ik er niet bij. Dat behoeft geen reden van twee dracht tusschen ons te zijn." De koningin steeg van haar schip af en naderde den koning. Ze hield in haar hand een zwaard en een, met kost naar bont afgezetten, mantel,diezehema;s welkomstgescheuken aanbieden wilde. Op dat zelfde oogenblik keek de koning toevallig in de richting der haven. In de verte zag hij die andere vrouw aankomen. Ze liep gebogen, itet loome schreden, en drce,; nog steeds het knaapje op haar arm. Wat is het, waarnaar ge zoo ijverig uitziet, koning Olaf?" vroeg Siorrada Daar richtte de andere vrouw haar hoofd op eu blikte den koning aan; en toen ze hem zoo aankeek, kwam 't hem voor, dat boven haar hoof J en dat van het kiud, twee gouden licht-kringen opglansden, die schit terender waren dan alle koninklijke sieraden. Jlaar dadelijk daarop keerde ze zich om, schreed weer terug naar de stad eu was spoedig uit ziju oogen verdwenen. Wat is het, waarnaar ge zoo strak uitziet, koning Olaf?" herhaalde Storrada. Toen de koning zich daarop weer tot Storrada wendde, was ze iu zijn oogen oud en leelijk, vol sluwheid, valschhtid en zoude en hij schrikte bij het denkbeeld, dat hij bijna in haar netten gevallen wa<. Hij had zijn hand schoen uitgetrokken om haar de hand te reiken. Maar nu nam hij die handschoen en sloeg er haar mee in 't gelaat: Wat heb ik met je uit te staan, gij oude, heidensche heks?" riep hij uit. Storrada week drie schreden terug. Maar zich snel beheerschende. antwoordde ze : Die slag zal u tot een vloek worden,OlafTrygvason." En ze was bleek als een doode toen ze zich van hem afwendde en haar schip weer betrad. Eigenaardig en zeer byzonder mogen zyne beschouwingen heeten over Van Dyck, de verfijnde Vlaming, door menigvuldige, vreemde invloeden geworden eene eenige perso.only'kheid vol fijne distinctie. Van Dyck is van het geslacht der Musset's, der Byron's, der Mozart's geweest! vruchtbaar en volmaakt, te midden van een haastig drinken uit den oraperelden beker van het leven." Jordaens wordt door hem zeer kenschet send geteekend in deze enkele woorden: Hij hield van volle levens." Vreemd moeten we echter opkijken wan neer we lezen: Schitterende verlenging van het spoor, door de van Eycken, door Memling. door Metsys getrokken, is Rubens' naam als een vereenigingspunt, waarin al de hoogere uitingen van het Belgische leven elkander ontmoeten. Op Rubens kunnen de Walen zich beroepen, wanneer iemand hen verwijt, te zeer de eigenaardigheden van hun keltisch ras te handhaven Op Rubens de Vlamingen, wan neer hun voor de voeten wordt geworpen, dat zij te weinig hunne Germaansche maag schap verloochenen. Op Rubens alle Belgen, die aan het goed recht van hun volksbestaan gt-looven. Te nauwernood heeft de geschie denis van Europa een tweede voorbeeld aan te wijzen van zooveel nationalen zin. aan zooveel humaniteit gepaard, als door hem ten toon gespreid is." Een der moderne ontdekkers der Belgische ziel zou niet spitsvondiger kunnen redeneeren, maar valgch is en blijft het voor allen die het diepe verschil kennen tusschen Vlaamschen en Waalschen volksaard. De eenige dualiteit van het Vlaamsche ras waarin mysticisme en zinnelijke levensbloei vereenigd zijn, vindt men niet terug in het Waalsche volk. Rubens, de glorievolle, prachtige, vaak enkel uiterlijke, maar immer levenJig« verbeerlyker van het weelderige en heidensche vleeschelijke, is door en door Vlaamsch, zoo bleef het cok later, de Vlamingrn bleven Vlamingen! Een onbevooroordeeld man, M. Ch. Buis, oud-burgemeester van Brussel, schreef on langs nog, in een stuk over La culture intellectuelle de la Belgiqtte, het volgende: Les Flamands, »oustraits a cette influence (de Francej et léagissant souvent conrteeile, de parti pris, ont mieux eonser?éleur caractère propre. L'Exposition rétrospective de l'art beige a té, en réalité, la glorification de l'art flamand plutót que de l'ari beige. Les chefs-d'oeuvre de cette revue de notre production artistique, depuis t83f', sont du:', au point de vuedu nombre et de la qualité, a des artistes flauiands. Le catalogue, auquel M. A. J. Wauters a eu l'heureuse idee de joindre des notices biographiques, nous a permis de constater que sur 173 peintres et scu'pteurs, 102 taient Flamands." Aanleg voor de beeldende kunsten is ons volk ingeboren, en daarin wist bet door de eeuwen heen zijne zuivere oorspronkelijkheid te bewaren. Simpeler en treffender feit dan bovenstaande cijfers kunnen echter nog scher per worden onderlijnd door de vergelijking der hoedanigheid. Even mag hier nog wel in 't midden worden gebracht, al kon Huet dat bij het schrijven van zijn boek niet gissen, dat ook tusschen de schrijvers van Fransche uitdrukking, niet de minst waardigen van Vlaamschen oorsprong zijn. Ik noem met C!o. de Coster voorop, Maeterlinck, Verhaeren, Eekhoud, Elskamp, De Molder en anderen meer. * * * De naam van den onsterfelijken Ch. de Coster, schrijver van Uylenspiegel, thans even eens in Holland gewaardeerd, herinnert me tevens dat deze niet door Huet vermeld wordt. In het najaar 1879 verschen de eerste druk van het Het Land van Rubenz, en pas enkele maanden vroeger stierf De Coster (7 Mei 1879). Vruchteloos vraag ik me af hoe het mogelijk is dat Huet ylensp-iegel niet gekend heeft, waarvan de Ie druk in 18(57 verscheen. Dit Den volgenden nacht had koning Olaf een vreemden droom. Wat hij voor zich zag was niet de aarde maar de bodem der zee. Het was een geliggroene grond, waarboven het water vele meters hoog stond. Hij zag vistchen, die achter hun prooi aauzwoinmen, terwijl schepen als donkere wolken over de oppervlakte van het water voorbij gleden en de zon zag hij dof glanzen, alsof het de bleeke maan was. Daar verscheen weer de vrouw die bij voor het kerkje gezien had en schreed over den zeebodem. %<? had dezelfde gebogen houding en droeg dezelfde eenvoudige kleederen, zooals hij haar het laatst gezien had en ook haar gelaat was nog even treurig. Maar toen zij over deii zeebodem liep, verdeelde het water zich aan beide kantea voor haar. Hij zag, hoe het zich, als door een geheimzinnige macht en eerbied ge dreven, tot zuilen omhoog verhief en een gewelf' boven haar hoofd vormde, zoodat zij als door een tooverachtige tempelruimte schreed. Plotseling zag de koning, dat het water, hetwelk zich boven de vrouw gewelfd had, van kleur begon te veranderen. De zuilen en bogen werden eerst lichtrood om spoedig hoe langer hoe sterker van tint te worden. De geheele zee rondalom was zóó, alsof het water in bloed veranderd was. Op den zeebodem waar de vrouw liep, zag de koning gebroken zwaarden en pijlen, ge sprongen bogen en lansen liggen. In het begin waren er niet velen, maar hoe verder ze door het roode water liep, hoe meer ze opgehoopt lagen. De koning zag sidderend hoe de vrouw een weinig van het gebaande pad afweek, om Liet op een dooden man te treden, die op het groene zeegras uitgestrekt lag. Die man droeg een harnas, hie.d eeu zwaard in de hand en had een diepe wond in het hoofd. Het scheen den koning toe, dat de vrouw haar oogen sloot, als om niets te zien. Het wa?, alsof ze een bepaald doel vóór zich had, waar ze zonder vrees of' aarzelen, zich heen begaf. Maar hij die droomde, kon zijne oogen tiet afwenden. Hij zag ook den geheelen zeebodem be dekt met puinhoopen; daar lagen zware ankers, dikke touwen slingerden er zich als slangen om heen, schepen lagen er met door boorden boegspriet, terwijl de gouden drakenkoppen, die den steven versierd hadden, hem met dreigende roode oogen aanstaarden, Ik zou wel willen weten, wie hier een zeeslag geleverd heeft, die al die verwoestin gen veroorzaakt heeft," dacht de droomende. Overal zag hij dooden, ze hingen over de verschansingen der schepen of lagen verzon ken in het welige zeegras. Maar hij had geen epos van het vryheidslievende Vlaanderen zou hem stellig andere bedenkingen van dieperen aard hebben ingegeven dan het werk, nu reeds lang vergeten en zonder blijvende waarde, vari eene Caroline Gravière, waaraan hy hoofdstuk XV van: zijn boek gewy'd heeft. Mogelyk zag hij in het werk dezer schryfster een zijner veronderstellingen leven : het Vlaamsche volk van de taalgrens dat zich aanpast aan de zuiderburen, en, uiterlijk althans, verfranscht. Schryft hij niet op blz. 302: Tevens bewijzen hare novellen, dat, waar Brussel begint en zoover het gebied van den geest reikt, Belgiëin den loop des tijds een onafhankelijk fransch wingewest is geworden. Eene zoo volmaakte vereenzelvi ging in de litteratuur kan alleen de vrucht zyn eener samensmeli ing van taal niet alleen, maar zeden, denkwijze en smaak," en op blz. 313 : Het aannemen der fransche taal heeft hunne nationaliteit en hunne hoofdstad eene nieuwe vlucht doen nemen," terwijl het nog veel gekker klinkt op blz. 343 : Te Leuven wordt nog Vlaamsch gesproken, en zien Vlaamsche boeken het licht." De tijd heeft geleerd. Wat zich enkel wist aan te passen aan den geest van Frankrijk is vergeten, en geestelijk is zoowel Franschals Vlaamsch Belgiëgaan leven zoo haast het bewust werd zijner eigen persoonlykheid. Zoo is De Coster onsterfelijk, en zijn Uylen spiegel immer jong, nu de romans van Caroline Gravière sinds lang geen lezers meer vinden. Vreemd is het ook dat Huet niet gewaagt van Octave Pirmez, de prachtige waalsche droomer, vermits hy wel stil blyft by Potvin. De Vlaamsche letterkunde sinds 1830 leert hy ook maar heel oppervlakkig kennen. Conscience ziet hy niet in zyn zeer bijzon deren rol tegenover het Vlaamsche volk. Andere schrijvers worden enkel terloops vermeld. De gezusters Loveling echter trek ken hem aan. In hem ziet hij de Vlaamsche beschaving van den tijd weerspiegeld, en hier had de koude kiitikus mogelijk wel gelijk. * * Schilder- en beeldhouwkunst, bouw- en letterkunde, niets ontsnapte aan zijne eigen aardige bemerkingen. Hij leidde er het leven uit af, scherp en levendig. Naar aanleiding van de roman van dr. Heinsius D? vermakelijke avonturier schetst hij ons de rumoerige en bonte 17e eeuw. Met een volzin als op blz. 202 De vereering van Rubens zit alle Vlamingen in het bloed," teekent hij bepaald het warmbloedige en levenslustige volk. Toch treft ons ook hier weer eene leemte. Nergens noemt hij Peter Benoit, evenmin de Vlaamsche muziek, al had de toonkunst hem veel kunnen doen begrijpen en liefhebben. * * De beschouwingen over den geschiedkun digen rol van ons volk gaven Hut t echter de gepaste gelegenheid zijne tekortkomingen in menig opzicht te vergoeden. Wat ik hier nu aanhalen wil vergt geen commentaar, 't is alles eenvoudig en beerlijk. Zoo werd weinig of mogelijk nooit over ons geschreven: Er is iets weemoedigs in de geschiedenis van den strijd der Vlamingen voor hunne gemeentelyke zelfstandigheid, met Gent aan de spits. Voortreifely'ke eigenschappen zyn door hen ten toon gespreid; maar hunne denkbeelden waren denkbeelden zonder toe komst. Men ziet Artevelde uitblinken als wetgever, als diplomaat, als legerhoofd, als volksredenaar: een man, gelijk onder de be gaafdste natiën de eeuwen er maar enkelen, en bij lange tujschenpcozen, voortbrengen. Toch slaagt bij niet. Nitts dan een naam is van hem overgebleven. Niets dan een thema, waarop het nageslacht oratorische en poëti sche variatiën uitvoert, wegstervend met de fanfares van modern-politische fetslmaaltijden. Niets dan een echo. Heeft de demagoog den diplomaat verschalkt? Heeft Artevelde tijd langer er naar te zien, daar hij de vrouw nablikken moest, die nog steeds verder door schreed. Eindelijk zag de koning haar voor een dooden man stilstaan. Hij droeg een roodtn wapenrok,een glimmenden helm op het hoofd, het schild hing aan zijn arm en in de hand hield hij een ontbloot zwaard. De vrouw boog zich over hem en fluisterde, als om een slapenden te wekken: Koning Olafl Koning Olaf!" Toen zag de droomende, dat de man die op den bodem uitgestrekt lag, hij zelf was. Hy herkende duidelijk zichzelf in den doodec. Koning Olafl" fluisterde de vrou \ nog maals, ik ben degene, die ge vóór de kei k te KungahalU gezien hebt. Kent ge mij niet? ' Toen de doode roerloos bleef liggen, wierp ze zich naast hem op de knieën en fluisterde aan zijn oor: Nu heeft Storrada haar vloot tegen u uitgezonden en wraak op u genomen, Hebt ge er berouw over, koning Olaf? ' En weder fluisterde ze: Nu lijdt ge do bitterheid des doods, omdat ge mij hebt verkozen boven Storrada. Berouwt u dat? Berouwt u dat ?" Toen sloeg de doode eindelijk de oogen op en de vrouw hielp hem om zich op te richten. Hij leunde tegen haar schouder aan en zij schreed langzaam met hem voort. En koning Olaf zag ze beiden al verder en verder heendwalen, door zee en land, door dag en nacht.... Eindelijk meende hij te zien, dat ze verder gekomen waren dan de wolken en hooger dan de sterren ... Ze liepen door een lusthof, waarvan de grond glansde als in wit licht en de bloemen helder waren als dauwdroppeU. De koning zag, dat de vrouw, toen ze den lusthof binnentrad, het hoofd oprichtte en dat haar tred lichter werd. Toen ze een eind verder geloopen hadden, begonnen haar kleederen te glanzen in warme, tintelende kleuren, met randen van goud. Ook zag hij dat een stralenkrans om haar hoofd opvlamde en haar aangezicht ver lichtte. .. En de gevallene, die zich op'haar schouder steunde, richte het hoofd op en vroeg: Wie zijt ge ?'' Weet ge dat niet, koning Olaf?" ant woordde ze, en van oneindige hoogheid en, heerlijkheid was heel haar wezen omgeven ... Kn de koning was in droom van groote vreugde vervuld, dat hij het verkozen had, de lieflijke hemelkoningin te dienen. Dat waa een vreugde, zóó groot, als hij nog nooit te voren ondervonden had en zóó geweldig, dat hij er door ontwaakte. Wakker geworden, voelde hij tranen die zijn gelaat bevochtigden en hij lag daar metde handen tot bidden saamgevouwen ...

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl