Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1504
Portret van een Spaansch Prinsesje door Don Diego Rodriguez de Silva y
Velasquez, geboren te Sevilla in 1599, gestorven te Madrid in 1680.
Zie over deze schilderij: Veilingen, door W. S., blz. 8.
MMIIMIIIIlmtl
Het RenHtfeest en
i.
Het Rembrandt-album.
Ni eet exces d'honneur, ni cette
indignité."
Van Wynmalen.
Het bespreken van eenige ons toegezonden
Rembrandt-uitgaven brengt van zelf een
woordje over de luidruchtige huldiging die
aanstaande is, aan bet rollen. Dat kan van
verschillende standpunten geschieden. Men
kan ook afkeerig zijn van officieel betuigen
en opwindend feestgeruisca en toch een
latente toeschouwer blijven van al die drukte.
't Is een gebruikelijkheid als zoovele andere,
en 1906 is immers het aangewezen jaartal
voor het vieren van Rembrandt's jubileum!
't Is de vraag of Rembrandt ooit weer
zoo'n goede beurt krijgt, in anno 2106 by'v.
als het nageslacht precies vijf eeuwen van
zijn geboortejaar zal afstaan.
En de ceremoniemeesters van het feest
zelf? Ze vormen een wonderlyk samengesteld
corps, 't is waar, maar loopen allen in dezelfde
gelegenheidsjas rond. Bedenken we echter,
dat het niet iedereen zoo maar afgaat, zijn
bewegingen daarin zich geljjk te doen blüven,
of zijn gewichtigheid in dezelfde gladde plooi
te houden, en, dat het zeker makkelijker is,
staande tusschen den grooten hoop, hen bij
hun optreden tot mikpunt te nemen voor
spot of schampere opmerkingen, 't Zijn allen
menschen, en we mogen dan even het hoofd
erover schudden, dat sommigen uit dat ge
zelschap zich wel vrat encanailleeren met
die anderen, voor wien het leven in 't alge
meen en de Rembrandthulde nu in 't bij
zonder, er is om de indrukwekkendhtid van
een mensch in-zwarte-rok ten toon te stellen.
Ze zullen waarschijnlijk genoeg stille ergenis
in dien vreemden kring te verkroppen hebben.
Intusschen, zooals het altijd schijnt voor te
moeten komen bij het aanleggen en het
vieren van feesten, de vereendneid van zin
wordt verbroken en enkelen blijven
meesmuilend in een hoekje zitten.
Over het Rembrandt-album ontstond er
in eens ernstig geravot. (Ravotten kan ook
kwaadaardig zijn, of uit meenens, al is het
dan geen stryd op leven of dood). De heer
C. L. Dake kwam eerst met zoo'n opgestreken
zeil tegen een anoniemen af kaïnmer van het
album ait, gesteun! naar hij dacht door de
gunstige meening van gezaghebbenden in den
lande, dat dit nummer van het programma
wel scheen op glansrijke wijze uitgevoerd te
kannen worden. Maar jawel, die anonimus
vond ineens van alle kanten bijval, ook van
hen die verondersteld werden goedgezind
te zijn, en de onderneming van het album
dreigt nu een jammerlijke mislukking te
worden. De heer Van der Valk, met een
vr\j uitvoerig artikel in dit blad, schijnt voor
goed aan het Album de laatste kans af
gesneden te hebben om genade te vinden,
maar ik voor mij zie toch nog niet in, dat
de tegenpartij in volkomen verslagenheid
den muts door het spel heeft te gooien. Neen,
de kwestie heeft volstrekt nog niet haar volle
beslag gekregen. Waar komt het eigenlijk
op aan? We kunnen, geloof ik wel, nu,
onaangeraakt laten de vraag: kan de repro
ductie in kleur langs fotografischen weg
een bevredigend resultaat bereiken ?
Ongeacht haar betrekkelijke waarde als
hulpmiddel bij studie en steun bij de voor
stelling van eenig werk, (een practisch voordeel
dus) moet daar zeker neen op gezegd worden
en vooral by de schilderijen van Rembrandt,
die zijn vleeech-geworden in kleur. De heer
van der Valk had niet zooveel woorden
hoeven te bezigen om te betoogen, dat een
reproductie die voorwendt van een schilderij
een levend afbeeldsel voor oogen te stellen,
noodwendig falikant moet wezen. Twee
dingen aan elkaar gelijk te doen zijn, kan
op deze wereld niet voorkomen, om de
nuchtereredenal, dat bet eene wezenlijk, het andere
schijnbaar is. (?Wanneer het onbereikbare zou
zijn bereikt en de beste expert zou het nagemaakte
niet van het echte kunntn on^ertcheiden wel
dan is die beste expert nog niet best genoeg).
Ook de stelling: dat iets een unicum is, is
een deel van zyn waarde" kan geen grond
vinden en komt me voor te steunen op
begripsverwarring der bestaansredenen ; een
vermenigvuldiging van een Unicum is niet
denkbaar, hoe zouden we dat das kunnen
wenschen of vreezen.
Ja als het kon, dat we konden ons voor
stellen de Staalmeesters bij duizendtallen over
de wereld verspreid, ik zou zeggen: gaarne,
tenzij ik bo/enal aan een kunstwerk waarde
toekende in de hoedanigheid van rariteit.
Maar hiermee raak ik weer aan de vraag:
waar komt het eigenlijk op aan? óf deze
(uiteraard) erbarmelijke mechanische
kleurnabootsing van Rembrandt, den meester on
waardig is, of hem een hoon? Dat kan niet,
om de ingetogenheid van zin, en de
ingespannenheid, waarmee naar de mate van de
ontoereikendheid van deze arbeidsmiddelen
hier getracht werd een afschjjnsel van zijn
kunst te geven. In zijn soort verdient dit
reproductiewerk immers alle lof? Eere allen
ingespannen en bekwamen arbeid^
't Komt hier op aan: is het verspreiden
van dit album een doemwaardige proeve
van Retnbrandt-hulde, wijl daardoor bij het
volk (zoowel uit de Jordaan als van de
Heerengracht) de ontwikkeling van kunstzin,
een toenadering tot Rembrandt's werk, be
lemmerd wordt? Dan zeg ik: neen, integen
deel ; en daarom lijkt me de stormloop tegen
deze wyze van deelneming aan de officieele
hulde een kortzichtige en onbillijke drijverij.
We weten toch dat eerst na jaren en jaren
van innigsten omgang met kunst, haar volle
getuigenis tot ons doordringt, en dat er nog
altijd diepten te peilen blijven. Bedenken
we dan, dat de onervarenen nog slechts aan
het oppervlak van die grondeloosheid zijn,
en het oppervlak juist, zij het voor de
ingewijden een loos, doch niet valsch,
afschijnsel geven deze platen met kleur.
Juist de aanwezigheid van kleur zal aanzetten
tot belangstelling voor deze reproductie's, en
daarmee den lust van aandachtiger bezien
opwekken.
De elementaire kennis van de hoofdvormen
dezer kunstgedaante ontbreekt hun nog; den
zin van de kwalificatie clair-obscuur" bij Rem
brandt's kunst, zal den meesten uit de
origineelen even moeielijk zijn kenbaar te maken,
als bij deze reproductie's. Iets te leeren kennen
en lief te gaan krijgen, wordt voorbereid door
gemeenzaam verkeer ermee. Onbekend maakt
onbemind, maar het leeren kennan begint bij
het waarnemen van de meest opvallende
uiterlijke teekenen.
't Blijft in dit geval dus de hoofdvraag:
kan het publiak deze platen mooi vinden?
We mogen aannemen van wel, en waar dan
ander soort gekleurde platen zijn smaak op
verkeerde wegen kunnen leiden, zal bet, naar
mijn meening, bij deze resultaten van een op
recht en zorgzaam streven om het uiterlijke
aanzien na te bootsen van werken, die kunst
zijn, eerder winnen dan verliezen.
We hoeven ons niet ongerust te maken
dat de onkundigen in hun ontwikkeling enkele
phasen zouden kunnen overslaan. En daar
het nu immers voegzaatn tgr herdenking aan
Rembrandt schijnt te worden geacht, zijn naam
dit jaar over ieders lippen te doen gaan, vind ik
het ongeevenredigd, dat deze poging om in
ieders brein een vage notie althans te vestigen
van het uitzien van een Rembrandt-schilderij,
een zoo vijandig en afkeurend onthaal moest
vinden bij de verbolgen fijnproevers.
Nog eens zij te herhalen,dat ik met dit stukje
iets heb willen zeggen over de bejegening
die het Rembrandt-album, in zijn hoedanig
heid van deelneming aan de wijdsche hulde
heeft ondervonden (reen onvoorwaardelijke
aanprijzing van de uitgaaf zelf, en nog veel
minder een volstrekte verdediging van de
reproductie in kleur. Toch zij hierover nog
iets ter overweging aanbevolen. Deze wijze
van reproduceeren is een jonge vinding nog
maar en vertoont ontegenzeggelijk merk
waardige uitkomsten, onafhankelijk dan van
aesthetische eischen. Alle bewegingen nu
van menschelijk vernuft, die zich tot uiting
ontw kkelen kunnen, tot daad worden, zijn
reeds hierom gerechtigd bestaan te hebben.
Daar is een vrijheid die onaangetast moet
blijven, en die zich trouwens sok handhaven
zal. Is dit onvolkomen of onzuiver, wat beters
kan er uit groeien.
W. STEENHOFI--.
In de vorstelijke zalen der firma Frederik
Muller en Co., in de historische Doelenstraat
te Amsterdam, is met te prijzen smaak ten
toongesteld eene verzameling oude kunst;
bedenkelijk. De berichten der Comtnissiën
van onderzoek waren uit-éen-loopend, totdat
men eindelijk besliste, dat het gebouw, door
verzakking, dreigde in te storten. De Stedelijke
Raad, hoewel van geen dreigend gevaar
overwas echter op zijn hoede. Hij besloot
Amsterdamsche Beurs," in 1613, hangt een
schilderstuk, voorstellende: De Waag op
den Dam!"
Amsterdam had vroeger verscheidene Wagen.
De Wagen werden van Stadswege opgericht
om de kooplieden te verzekeren van het
Roemer, waarin gegraveerd: de wapens van
Oranje-Nassau en der Zeven Provinciën.
Gem. H. M. 1678.
oude meubelen, Gothiaehe zoowel als Renais
sance; klokken, echt vaderlandsch fabrikaat,
kostbaar en eenig aardewerk, zeldzaam
porcelein, paarlen, kristallen kronen, kostbaar
heden, beeldhouwwerken, Perzische tapijten,
bronzen, kunstig gedreven glaswerken, waar
onder bokalen, die, evenals vele porceleinen
voorwerpen, den grootsten kenners de woor
den : uiterst zeldzaam" op de tong brengeu.
Heel de schat is uit buiten- en binnenland
bij elkaar gegaard, van graaf de Ganey te
Parys, graaf Geuiljans te Aken, Weyer te
Keulen, Chaland te Wezel, de Bruyn
Tengbergen, M.... te Amsterdam, F. Bohn
te Neurenberg, C. Mouwen te Breda, enz.,
om van 24?28 April verkocht te worden,
nadat ze Zondag 22 en Maandag 23 voor
ieder te zien zal zijn.
Het Rokin en de Beurs van 1613.
De rijkheid der kunstzalen roept Vondei's
schildering der eerste beurs te Amsterdam
voor den geest, zooals zij bij den brand van
het gloênde Amsterdam, in Gjjsbreght ge
schilderd, zich opdeed, toen men er langs
heel de gallerijen" opgestapeld vond : schil
derijen, tapijten, kostbaarheden van zilver
en rood goud, enz., uit den brand gered.
Te meer komen deze woorden in ge
dachte, als men aan het einde der groote
kunatzaal, een geheele afdeeling ziet, vol
schilderijen van reeds lang verdwenen of
nog bestaande Amsterdamsche gebouwen en
gezichten. In de eerste plaats van de Beurs
zelve, de Beurs van 1613, ten Zuiden van den
Middel-of Vijgendam te water uitgebouwd",
zooals zij zich van de Rokinzijde opdeed.
De eerste Beurs was langwerpig vierkant,
en rustte op bogen.
Men voer onder den middelsten boog,
waarop het gebouw rustte, door, met gestre
ken masten; ook was het geoorloofd aldaar
met schuiten te overnachten, mits zulk met
kennis van den sluiswachter geschiedde. Doch
na het oogenblik, dat men de Keurs had in
de lucht willen laten springen, werd de vaart
afgesloten.
De Beurs prijkte met een toren; in den
loop der tijden werd de groote toren ver
vangen door een kleinere, alleen voorzien van
klok en uurwijzer.
Het wapen der stad versierde den voor
gevel. Voor den achtergevel, op het Rokin
uitkomende, prijkte een steenen Mercurius.
met vruchten en koopwaren onder den lin
kerarm, omringd met balen, pakken, vaten
en wat verder op den handel zinspeelt. De
plaats, waar de kooplieden vergaderden, was
omringd van eene breede galerij, uit 23 bogen,
bestaande, die op 46 blauwe arduinsteenen
pilaren rustte. Ieder dezer pilaren had een
nommer, waardoor men de kooplieden, die
meestal een vaste standplaats hadden, ge
makkelijk kon vinden.
Even vóór de eerste helft der vorige eeuw
heeft men de Beurs willen weg hebben.
Bevoegden betwijfelen of de redenen tot
slooping juist en afdoende zijn geweest. Een
schrijver dier dagen de dagen van 1836
geeft de volgende redenen aan:
Het fondament dragende sedert den jare
1613 niet alleen het palladium van Amsterdam,
maar ook dat der zeven Vereenigde Gewesten,
begon te wankelen. Het was alsof het met
den last, dien het torschte, in verbond was
getreden; want gelijk het beneden ging, zoo
ook ging het boven, sedert de wezenlijke
handelaren ter beurze door een heirleger
van speculanten waren verdrongen. Doch het
is hier de plaats niet om daarvoor te peinzen.
Het geldt thans het fondament onder, niet
op de Beurs.'1
Het gebouw, meermalen gesteund, bleef
Bokaal, een zoogenaamde Fluit", met een
gegraveerde voorstelling van
Jan Steen en zijn atelier.
Men leest er deze verzen, op:
Dit glas zij u Jan Steen geschonken
Uw konst heeft altijd uytgeblonken,
Hiermede niet veel te klinken,
Met smaek zult ge er uit drinken.
Anno 1676.
eene houten hulpbeurs op den Dam op te
slaan, overeenkomstig met de afdeelingen
voor de kooplieden als op de (in 1836) nog
bestaande Beurs, waarmede men in Januari
gereed was. En alzoo zijn de kooplieden op
Zaterdag den 9den Januari voor het laatst
op de oude Beurs geweest; en Maandag den
il Januari 1836 voor het eerst op de
Hulpbeurs gekomen."
goed gewicht der goederen die zij ontving- n.
De eerste Waag op den Dam was van 1368.
De tweede van 1565, een arduinsteenen ge
bouw recht tegenover het oude, en later ook
over het Nieuwe Stadhuis (Paleis), doch op
grooter afstand, toen het eerste verbrandde
en het tweede achter den puinhoop oprees.
Deze Waag had twee verdiepingen. De
onderste diende tot weegplaats; de bovenste
J. TEN COMPE. De Nieuwmarkt. Zuidzijde van het plein, met de huizen ter weerzijden
der St. Anthonies Breestraat, den Kloveuiersburgwal en een gedeelte van de St.
Anthonieswaag. Boven de de daken verheft zich de Zuiderkerktoren ; op den hoek der straat
de tapperij : Gekroont Haarlem", en De Porse'ijn Winkel" van Corn. Kleerbesem.
Het schilderij heeft tot jaartal 1753.
Aan de eerste, aan de fraaiste Beurs, aan
de Beurs van 1613, herinneren nog het Beurs
pleintje, het Poortje van Froger, den albe
hoeder, en het decors van den Stadsschouw
burg, gebruikt bij de vertooning van Mr.
Jacob van Lennep's Amsterdamsehe Jonyt'n.
In de nabijheid der schilderij van: De
tot wachtkamer voor de Soldaten, welke de
stad toen in soldij had. Onder het dak waren
twee wapenkamers; op den kop van het dak
stonden twee windwijzers versierd met de
beeldjes van Neptunus en de Fortuin. Boven
de groote deur prijkte een houten bas-relief,
zijnde een zinnebeeld der kracht en voor
stellende : Hercules worstelende met den reus.
De voorgevel was versierd met een dubbelen
De Beurs van 1613, gezien van het Rokin. Links de Nieuwe Zijdskapel.
Gemeikt: J. STORCK, Ao. 1686.