Historisch Archief 1877-1940
No. 1504
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
steenen trap, leidende naar den stoep en den
ingang der wachtkamer, vormende aldaar een
bordes, op welks plat boven de deur van
?de Waag, zich twee zittende leeuwen ver
toonden, met de wapens van Holland en
Zeeland voor de borst.
Twee honderd en negentien jaren had de
stad zich van dit Waaggebouw bediend, toen
?er eene verzakking aan werd bespeurd, die
?eene herstelling noodzakelijk maakte, door
A. van der Hart, directeur der stadswerken.
Bij verbouwing werd de oude stoep weg
gebroken en vervangen door een steenen
dubbelen opgang, met zware steenen bollen
versierd. Overigens behield het gebouw
dehun bureau gehouden. Ook hielden de schut
ters er wel nachtwacht. Tijdens de Fransche
overheersching was het een wachthuis. Later
heeft het gestrekt tot bureau van den water
schout; het laatst deed het dienst als kan
toor der stedelijke accijnsen.
Nu is het gebouw sinds lang gesloopt.
Om nog op een enkel ander schilderij, in
betrekking tot de geschiedenis van Amsterdam,
de aandacht te vestigen, zügewezen op
J. Asselijn's:
De Doorbraak van den St.
Anthoniesdgk, 5 Maart 1651.
De zeevloed, die in 't laatst van Februari
J. BEEESTBATBN. De Heiligewegspoort by winter.
zelfde gedaante, uitgezonderd het dak, dat
groote verandering onderging.
Tot 1808 heeft deze Waag bestaan. Toen
beval koning Lodewijk, die het oude stad
huis tot Paleis in gebruik nam, den Waag
te slechten, waarschijnlijk om ruimer uit
zicht te hebben.
Den 14 September 1808 werd de Waag op
?de binnenplaats van het Prinsen hof voor
000 gulden als af braak verkocht. Zes weken
later was de Waag geslecht en behoorde tot
?de geschiedenis.
DeJWaag op de St Anthonie's- of
Nieuwmarkt.
Ook van deze Waag hangt eene af beelding
in Fred. Muller's kunstzalen. Het is de Waag
op de Xienwmarkt.
De markt heeft de schilder vrij leeg gehouden
om huizen en gebouw goed te doen uitko
men. Want er werd in en vóór zijn tijd
reed» eenzelfde markt gehouden als nog heden.
1651 een gedeelte van Friesland overstoomde,
deed dit gewest en bijzonder Amsterdam
groote schade. Op Zondig 5 Maart, met volle
Maan en bij springtij, waaide het zoo sterk
uit den Noordwesten, dat het Xoordze«- water
door de gaten der Zuiderzee, naar binnen
geperst, omtrent den middag in het Y en
in de stad, reeds twee of drie duim hooger
stond dan het in den Allerheiligen vloed
van 1570 gestaan had. Het water vloeide
over den Nieuwendjjk en Warmoesstraat.
Vele stegen op dyk en straat uitkomende,
moesten met schuitjes bevaren worden, De
meeste kelders, verscheiden pakhuizen en
loodsen liepen onder, en vele koopman
schappen werden zwaar beschadigd; anderen,
ter nauwer nood, en half bedorven, geborgen,
waartoe zich lieden vinden lieten, die om het
hooge loon, dat men hun geven moest, uren
achtereen, tot hun middel, in het water stonden
De St. Antonies- of Diemerdy k bezweek voor
den hoogen en sterk aandringeaden vloed, die
A. BEEKSTBATKN. Het Zeerecht aan den Y-kant, vergaderplaats der Commissarissen
van Zeezaken. Gemerkt: A. B. 1668.
Bij een keur van 14 Maart 1755 is in
't bizonder voor de Kermis nog vastge
steld dat op de Nieuwe Markt zouden wor
den geplaatst de Linnen-, Kant-, Katoen-,
Zilver-, Koper-, Tin-, Schuiers-, Stoffen-,
Neurenburger-, Kleeren-, Hoeden-, Kousen-,
Schoenen-, Luyermands- goeds-,
Poppengoedsen Koekkramen, mits gaders de Linnen- en
Lappen-stallen.
Boven deze Waag waa het Theatrum
Anatomicum, het Collegium Chirurgicum,
de ontleedplaats, of snijkamer, voor de
Hoogleeraren in de Ontleedkunde.
Hier prakte de bekende schilderij van
Rembrandt, voorstellende: De
ontleedkundige les van Professor Tulp. Toen het college
geld noodig had. verkocht het die schilderij
aan koning Willem I voor f32.000, voor het
Haagsche Museum.
Later werd de Waag een Brandweerkazerne.
Thans is zy ingericht als archiefgebouw en
bevat het oud-archief van Amsterdam.
er twee gaten in sloeg, een ter wijdte van om
trent 70, en een ter wijdte van 15 roeden; waar
door het water, met zooveel geweld, ten lande
instortte", dat de Ringdijk der drooggemaakte
Diemermeer, tegen den avond ook bezweek.
De Meer raakte wel 10 voeten diep onder
water. Al de plantaadjes en eenige buiten
verblijven werden vermeld. De eigenaars er
van moesten zich den volgenden Zomer, naar
hunne tuinen en buitenverblijven met
schuitjes begeven.
***
Behalve deze schilderijen van Oud-Am
sterdam hangen nog in dezelfde afdeeling
vele andere, als:
De Heilige Wegspoort bjj Winter,
door J. Beerstraten, staande ongeveer op
den hoek van de latere Heerengracht en
Koningsplein. Over die poort en den Heiligen
weg is vroeger, in dit blad, uitvoerig ge
schreven. Verder vragen de aandacht: Geziclit
van de Nieuwe Xijihrnorliiirgwal op de
J.utherJ. ASSELIJN. De doorbraak van den St. Anthoniesdijk bij Amsterdam, 5 Maart 1651.
In] dezelfde afdeeling van Oud-Amsterdam
hangt een schilderij, voorstellende het ver
dwenen gebouw:
Het Zeerecht.
Het Zeerecht" was een aanzienlijk vier
kant gebouw in 1618, aan De Buitenkant"
bij de Oude Brug", aan den Kampersteiger
gesticht. Het droeg den naam van Zeerecht,
omdat de commissarissen tot de zeezaken,
vóór de bouwing van het Stadhuis, het Paleis
van thans, aldaar hunne zittingen hadden.Ver
volgens hebben de metera der schepen er
sche Kerk en het Spui, destijds nog ongedempt.
Het gezicht is genomen op het oogenblik,
dat de kerk uitgaat; op de gracht kerkgan
gers, sleedjes en karossen, door J. de
Beyer 1765.
Geziekt op de munltoren en de Schapenmarkt
door J. de Beyer, Gezicht op de voormalige
Korenbeurs op "het Damrak; Een spiegelgeveckt
op het Y voor Amsterdam door Jacabus
Olibeeck, 1701; Het Rokin, door J. Storck,
1686; Abraham Vatentijn door F. J. Pfeiffers.
Het is een portret van Valentijn als kapitein
der schutterij, onder wiens commando op
30 Mei 1787 het eiland Kattenburg werd
overmeesterd.
Valentyn staat bij een kanon, op den ach
tergrond de geopende ophaalbrug; Gezicht
langs den Amstel buiten de Blauwbrug door
J. de Verwer. Het is een zeer merkwaardig
schilderijtje, een der vroegst geschilderde
gezichten van Amsterdam; Gezicht op de
Engelsche huizen en den Munttoren; rechts de
ingang van de Kalverstraat, door Zeuner,
Gezichten op de huizen en bruggen van
enkele deelen der Keizersgracht, gebrand in
glas met zilver en goud, gemerkt: Zeuner,
1782, enz. enz. J. H. K.
Poldiri
Mejuffrouw Abrahams schilderde een vaas
met amandelbloesem. Achter de bloemen
staat een zeer dikke blauwe fond die
ietwat van neer gedropen email in haar
oogen mag hebben maar die zeker alle
schoonheid en leven mist. In 't gansche
ontbreekt n kracht n bekoring er is
eer grofheid. De Bastert en de Baufi'e zijn
niet belangrij K. Het Stilleven van
SuzeRobertson is dit wel. Het is het groote dat ook op
de tentoonstelling was in Rotterdam een
van haar beste werken door den ruimen
bouw, een vaa haar meest interesseerende
door dat de vorm hoewel ook groot gezien
toch niet verloren werd. Van A. J. P.
Boudewijnse: Konijnenbokken. Zonder het ooit tot
grootheid of Duitengemeene fijnheid nog ge
bracht te hebben is dit werk, niet meer dan
een aanzet maar dan fijntjes en niet gansch
zonder gratie. Jan van Essen: Fazantenhen,
en Haan: een zoogenaamd knap werk maar
met te weinig leven, met te weinig per
soonlijkheid uitgedrukt in de schilderwijze
dan dat het mij belangrijk zou zijn. Het
Stilleven van G. D. Gratama is zoogenaamd
nauwkeurig; het is zeker niet onverzorgd
maar mist het 't allereerste element niet:
Levend zijn? Is de vrucht uitgedrukt? Mejuffr.
Pruijs van der Hoeven schilderde een meneer
niet met een grys stoffen, maar met een grijs
houten jas aan. Het is misschien hard en
wellicht onvriendelijk ten opzichte van deze
dame maar waarom schildert ze? Uit
machtigen drang? Of uit slechte gewoonte?
Zoo het een niet goede gewoonte is zou
zij deze niet af kunnen leeren? Er zijn zoo
er meer. Inderdaad mej. Arina Hugenholtz
uw herinnering aan Katwijk, ze ware beter
in herinnering gebleven en niet neer ge
schilderd. Het is werklijk schrik-wekkend:
dit maltraiteeren van Mauve's schoon. C.
Koppenol, Poetsend vrouwtje, geeft iets niet
onaangenaam te zien: eenden in schaduw
en een groen watertonnetje tegen de paarse
muur, kleintjes maar niet onfrisch.
De heer Willy Marlens schilderde kool
het wierd genoemd In den hof". Wat moet
ik u er van zeggen? De boerinnen vermeien
zich in het zien naar de kool ze hebben
bepaald gesoigneerde lichamen onder hun
zoo simpele dracht maar wat is er verder
aan dit schilderij ? Het is onbeduidend van
schildering en zonder eenigen inhoud. Het
is mij niet niet duidelijk wat de heer Marlens
hiertoe bewoog er zijn vele schilders
tegenwoordig van wie niet meer duidelijk is
waarom ze schilderen. Waardoor dit kwam ?
De eigenaardige vrijheden «n charme van dit
schildersleven, en ongelukkiger wijze komt
hierbij dat het fatsoenlijk geworden is
was het maar onfatsoenlijk gebleven er
waren minder weeke geesten onder. Het
stilleven van Willem Roelof» is niet een der
slechtste hier. Het is ten minste geschilderd.
Wat ook het werk van Schild is. Men ver
wondert zich er over, men waardeert het
technisch vermogen, het is soms buitengewoon
werkelijk zooals hier maar het ontroert
niet. Zou hu misschien nog nauwkeuriger
moeten werken is het vlaagje impressio
nisme in zijn werk nog tegen zijn geest in ?
maar hij mist tot nog toe bij veel eigen
schappen de eigenaardige qualiteit van ont
roering Ie verwekken. Het landschap van
Bernard Schregel heeft iets van de groote
golving die zoo'n streek eiaen is maar
het is zonder verdiep t-zijn eer als een
decor. De Th. Schwartzefuit 98) is een beter
schilderij dan eerst van haar hing het is
ten minste niet enkel modieusheid.
Stil en met bekoring, die door bet zacht
zinnige en zuiver geschilderde uitgedrukt werd,
is het schilderijtje Petunias van M. Wandscheer.
Er is goeds in dit kleine werkje. Het is als
een bescheiden blompje maar zuiver in
het gras. Ik zal over deze schilderes hoop ik
nog eens breedvoeriger spreken. Het dunkt
me dat dit werk meer bekendheid verdient.
En ik voor mij zou zonder aarzelen dit kleine
dingske nemen boven 't Stilleven van de
Wilde dat compositie mist en in een slappe
Vollonstijl geschilderd werd. Wiggers expo
seert een te litlérairen". Maan macht die
niet juist van observatie is.?Zon een slecht
schilderij (uit 1903).
En Suxe Robertsen en Marie Wandscheer
ze zijn niet alleen met bekoring hier in hun
werk ze zijn meer.
PI.ASKCIIAERT.
Jan Zürcüer (Olteeel Rotterdam).
Tegelijk met de veel bezochte en door af
wisseling van technieken gekenmerkte ten
tooi stelling van Jan Toorop (bij Reckers)
waarover ik een volgend keer ietwat mocht
melden waren er bij Oldenzeel van deze u
te gauw gestorvene een 30 werken. In vele
was de Dood de Leider of Schrik der
menschen stoeten. In vele was er een
weidschheid in de maar schetsmatig aangeduide
optochten en beweeglijke groepen: er ston
den twee die malkander kusten te midden
van de vijandelijke benden die als vlammen
over ze hingen er was een zwier van lie
den (die de Italianen dar schoone periode je
deedt herinneren) neergezeten op een wijd
terras onder heldre lucht. Wat in al deze
werken treft, waarvan ik nu niet het aantal
tekortkomingen zal melden noch de invloeden
(er in te zien) aanduiden, is de groote geeste
lijke volheid van dezen schilder en is liet eigen
aardige /lat grootschheid hem zoozeer natuurlijk
was, hoewél hij technisch niet bereikte wat
hij wou, of liever hoewel hij den voldongen
vorm niet neer kon zetten van zijn
ontroering. Anders! Het landschap Turfxteppels
was in dit opzicht voldongenheid een
der verste. Het docht mij eigenlijk een
bizonder werk. Zeer persoonlijk. Zeer grootsch.
Het had een reden voor zijn gemaakt-zijn
aan zich. Het was uit een drang, zelfs uit
een dwang van het talent, ontstaan. Wat
deze schilder mocht missen niet de ge
weldige hartstocht die hem tot werken zette.
La reuptioa cU> jalarxi du Temde de Ia Pan" de Mr M?. .?^
eu liet; cette ;>em.auve a La Ha.ye ... TOL. fes prorets ae ioat bii
l
Integendeel. Maar hier in Turfeleppels was
dit alles rustig geworden, Het weidsche was
niet verloren, het grootsche had hij niet ge
mist maar een zeldzaam geval bij dezen
zwaar-vibreerenden geest, de schoonheid wa«
hier hem geworden. Wijl alles wat hij borg
in dit schilderij zich tot een rustig evenwicht
te saam gevonden had.
PLASSOHAERT.
Een nieuwe poging.
De Zuiderzee-Vereeniging is waarlijk
geen Zondagskind.
Met kloeken zin ontwierp ze haar
plannen. Vol moed en vertrouwen bracht
ze deze bij de Regeering des lands. Sterk
in de verwachting dat er toewijding zou
wezen om het grootsche werk der
Zuiderzeedroogmaking te ondernemen en te
volbrengen, als de voortzetting van der
vaderen taak.
Hoe kwam ze bedrogen uit!
Na jarenlang wachten werd er ten
laatste door Minister Lely een
wetsvoordracht ingediend. Op een oogenblik
toen behandeling in dezelfde regeer
periode niet mogelijk meer scheen.
De opvolgende Regeering trok die
wetsvoordracht in. Ze wilde het plan
nog eens onderzoeken. Deed 't vier jaren
lang, of nam althans den schijn aan zeer
onderzoek! ustig te wezen.
Weer kwam er regeeringswisselingen
ook de nieuwe minister van Waterstaat
onderzekt weer. En als er niet in de Eerste
Kamer een tweetal kloeke veteranen
(Breebaart en Hovy) de herinnering aan
het Zuiderzeeplan jaar op jaar onderhiel
den, zou misschien aan het Departement
van Waterstaat zelfs het adres der Zuider
zee-Vereeni ging onbekend zijn geraakt.
Ook in de Staten-Generaal, onder den voet
geloopen door de hooge" politiek, ver
gezeld van allerlei kleine belangetjes,
kiezersbeleefdheden etcetera.
Maar ook binnenskamers had de Zuider
zee-Vereeniging groote moeilijkheden te
doorstaan.
Eerst ontviel haar de voorzitter, A.
C. Wertheim, de man met het groote
hart en met de groote idealen. Daarna
Telders de technicus, Bergsma de ad
ministrateur. En ten laatste, in April
1901, ook de algemeene secretaris H. C.
van der Houven van Oordt, de rustelooze
werker, wiens machtige kennis, toewijding
en stuwkracht spreken uit elke bladzij
van het levensboek der Zuiderzee-Ver
eeniging. 1)
Zou 't wonder zijn geweest wanneer
na zooveel lauwheid bij de Regeering
des lands en na zooveel innerlijken tegen
spoed het bijltje er bij was neergelegd?
Zeker niet. Veeleer dwingt 't respect af,
dat ondanks alle tegenslagen toch de
moed er in" is gebleven en het aan
vullend werk volijverig is voortgezet.
Ook nu weer is een f'orsch werkstuk
der Zuiderzee-Vereeniging verschenen.
In twee, binnen n band vereenigde
deelen (Boekhandel en drukkerij, voor
heen E. J. Brill te Leiden) heeft ze
saamgevat : lo. het Rapport der Commissie
tot onderzoek naar den toestand der
Zuiderzee- visscher.ij, 2o. enkele Rapporten
aan den Minister van Waterstaat, Handel
en Nijverheid, met toelichting en beant
woording.
't Is niet in'n voornemen dit ruim 400
bladzijden tellend boekwerk hier iu den
breede te bespreken, in den zin van
beoordeelen. Zeer uitgebreide uittreksels
en aanhalingen zouden als toelichting
daarbij onmisbaar zijn en de Redactie
zou terecht daartegen bezwaar maken.
Volstaan worde daarom met een beknopt
inhoudsoverzicht en een korte samen
vatting.
Tegen het Zuiderzee-plan worden in
hoofdzaak drieërlei bezwaren aangevoerd:
technische critiek, finantieele bedenkin
gen en visscherijbezwaren. Aan welke
laatste ditmaal de groote plaats is ge
ruimd, voorgelicht door een speciale com
missie, saamgesteld uit de heeren: mr. J.
F. Neeb te Harderwijk, H. J. Calkoen
te Edam, Jules van Hasselt te Kampen,
A. Draisma de Vries te Franeker en
mr. C. J. Pekelharing te Amsterdam.
Droogmaking der Zuiderzee zou een
eind maken aan het bedrijf, dus aan het
bestaansmiddel der visschersbevolking in
een groot aantal gemeenten langs de
Zuiderzeekust. Verzet dier bevolking is
dus alleszins begrijpelijk. En. de Zuider
zee-Vereeniging daarmee rekening hou
dend, heeft van stonde af aan bij de
kostenbesomming van het werkplan ook
een schadeloosstelling uitgetrokken voor
te treffen visscherijbelangen. Hoewel tot
dusverre bij uitvoering van groote
staatswerken geen vergoeding voor
bedrijfschade werd toegekend.
Door de Staatscommissie van 1892 was
als vergoeding' voor de opheffing van het
bedrijf onder meer gerekend op een
weekgeld voor bejaarde visschers (boven
55 jaar) en voor de jongeren op een ver
plaatsing der visscherij naar de Noordzee,
waartoe geschikte vaartuigen zouden
worden verschaft. Voorts verzekering
tegen ongelukken en vrijstelling van
havengeld.
Ernstige bedenking is tegen dat voor
nemen reeds spoedig gerezen. Vooral
werd de verplaatsing van het bedrijf be
zwaarlijk geacht, omdat een groot aantal
visschers slechts kustvisschers zijn, die
zich bezwaarlijk op de zooveel gevaarlijker
Noordzee kunnen begeven. Ook de schade
rekening werd onvoldoende geacht.
De nu gevormde en hierboven vermelde
Oommissie van Onderzoek heeft het vraag
stuk der schadeloosstelling breed over
wogen. Ze heeft daartoe allereerst een
uitgebreid onderzoek ingesteld naar den
omvang en den toestand van de Zuider
zee visscherij. Ook van haar
nevenbedrijven (zouterijen, rookerijen, pellerijen,
scheepstiminerwerven, zeilmakerijen,
kuiperijen, mandemakerijen,
nettenmakerijen), voor zoover deze geheel of ten deele
met het visschersbedrijf zijn verbonden.
Resultaat van dat onderzoek is, dat
er in 't geheel in de gemeenten langs
Zuiderzee en Wadden 5577 visschers zijn
gevestigd. Verdeeld over 75 gemeenten,
onder welke 't grootst aantal tellen:
Urk (J89, Volendam 551, Bunschoten 428,
Wieringen 359, Marken 346, Enkhuizen
315 enz.
Hun maatschappelijke positie is meeren
deels ver van gunstig. In de slotconclusie
(pag. 209) zegt het Rapport dienaan
gaande: Onder de eigenlijke visschers
bevolking hebben wij bijna nergens wel
vaart aangetroffen, wel over het algemeen
een harden strijd voor een sober bestaan,
welke in vele gevallen slechts als eenige
uitkomst had, dat de personen in hun
min guustigen toestand sedert de laatste
jaren nog waren achteruitgegaan. Sluiten
wij het groot aantal gelegenheidsvisschers
uit, dan namen wij, bijna in alle plaatsen,
waar een achteruitgang in het aantal
visschers, een achteruitgang in het aantal
schepen, en een achteruitgang in de ver
diensten. Opmerkelijk is het, dat in ver
schillende plaatsen de ouderen van dagen
een moeilijk bestaan blijven voortsleepen
bij de visscherij, omdat zij geen kans
zien ander werk te vinden, maar daaren
tegen de mannen in de kracht van hun
leven steeds meer hunne oogen richten
op het verkrijgen van anderen arbeid."
Men ziet: welvaart is door de
Zuiderzeevisscherij niet gebracht.
Niet alle hierboven genoemde 5577
personen zijn dan ook werkelijk
Zuiderzeevisschers. Behalve naar andere bedrijven
dreef' de slechte bedrijfstoestand ook velen
naar de Noordzee, deels voortdurend,
deels gedurende een deel van het jaar.
En zoo moet het werkelijk aantal
Zuiderzee-visschers reeds onmiddellijk worden
verminderd met 1143 personen, die wel
in de Zuiderzee-gemeenten visschen, maar
niet of slechts bij gelegenheid op de Zui
derzee visschen.
Zoo daalt het aantal Zuiderzee-visschers
reeds dadelijk tot 4434. Welk oijfer even wel
nog niet bruikbaar is tot het berekenen