De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 22 april pagina 7

22 april 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1504 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. steenen trap, leidende naar den stoep en den ingang der wachtkamer, vormende aldaar een bordes, op welks plat boven de deur van ?de Waag, zich twee zittende leeuwen ver toonden, met de wapens van Holland en Zeeland voor de borst. Twee honderd en negentien jaren had de stad zich van dit Waaggebouw bediend, toen ?er eene verzakking aan werd bespeurd, die ?eene herstelling noodzakelijk maakte, door A. van der Hart, directeur der stadswerken. Bij verbouwing werd de oude stoep weg gebroken en vervangen door een steenen dubbelen opgang, met zware steenen bollen versierd. Overigens behield het gebouw dehun bureau gehouden. Ook hielden de schut ters er wel nachtwacht. Tijdens de Fransche overheersching was het een wachthuis. Later heeft het gestrekt tot bureau van den water schout; het laatst deed het dienst als kan toor der stedelijke accijnsen. Nu is het gebouw sinds lang gesloopt. Om nog op een enkel ander schilderij, in betrekking tot de geschiedenis van Amsterdam, de aandacht te vestigen, zügewezen op J. Asselijn's: De Doorbraak van den St. Anthoniesdgk, 5 Maart 1651. De zeevloed, die in 't laatst van Februari J. BEEESTBATBN. De Heiligewegspoort by winter. zelfde gedaante, uitgezonderd het dak, dat groote verandering onderging. Tot 1808 heeft deze Waag bestaan. Toen beval koning Lodewijk, die het oude stad huis tot Paleis in gebruik nam, den Waag te slechten, waarschijnlijk om ruimer uit zicht te hebben. Den 14 September 1808 werd de Waag op ?de binnenplaats van het Prinsen hof voor 000 gulden als af braak verkocht. Zes weken later was de Waag geslecht en behoorde tot ?de geschiedenis. DeJWaag op de St Anthonie's- of Nieuwmarkt. Ook van deze Waag hangt eene af beelding in Fred. Muller's kunstzalen. Het is de Waag op de Xienwmarkt. De markt heeft de schilder vrij leeg gehouden om huizen en gebouw goed te doen uitko men. Want er werd in en vóór zijn tijd reed» eenzelfde markt gehouden als nog heden. 1651 een gedeelte van Friesland overstoomde, deed dit gewest en bijzonder Amsterdam groote schade. Op Zondig 5 Maart, met volle Maan en bij springtij, waaide het zoo sterk uit den Noordwesten, dat het Xoordze«- water door de gaten der Zuiderzee, naar binnen geperst, omtrent den middag in het Y en in de stad, reeds twee of drie duim hooger stond dan het in den Allerheiligen vloed van 1570 gestaan had. Het water vloeide over den Nieuwendjjk en Warmoesstraat. Vele stegen op dyk en straat uitkomende, moesten met schuitjes bevaren worden, De meeste kelders, verscheiden pakhuizen en loodsen liepen onder, en vele koopman schappen werden zwaar beschadigd; anderen, ter nauwer nood, en half bedorven, geborgen, waartoe zich lieden vinden lieten, die om het hooge loon, dat men hun geven moest, uren achtereen, tot hun middel, in het water stonden De St. Antonies- of Diemerdy k bezweek voor den hoogen en sterk aandringeaden vloed, die A. BEEKSTBATKN. Het Zeerecht aan den Y-kant, vergaderplaats der Commissarissen van Zeezaken. Gemerkt: A. B. 1668. Bij een keur van 14 Maart 1755 is in 't bizonder voor de Kermis nog vastge steld dat op de Nieuwe Markt zouden wor den geplaatst de Linnen-, Kant-, Katoen-, Zilver-, Koper-, Tin-, Schuiers-, Stoffen-, Neurenburger-, Kleeren-, Hoeden-, Kousen-, Schoenen-, Luyermands- goeds-, Poppengoedsen Koekkramen, mits gaders de Linnen- en Lappen-stallen. Boven deze Waag waa het Theatrum Anatomicum, het Collegium Chirurgicum, de ontleedplaats, of snijkamer, voor de Hoogleeraren in de Ontleedkunde. Hier prakte de bekende schilderij van Rembrandt, voorstellende: De ontleedkundige les van Professor Tulp. Toen het college geld noodig had. verkocht het die schilderij aan koning Willem I voor f32.000, voor het Haagsche Museum. Later werd de Waag een Brandweerkazerne. Thans is zy ingericht als archiefgebouw en bevat het oud-archief van Amsterdam. er twee gaten in sloeg, een ter wijdte van om trent 70, en een ter wijdte van 15 roeden; waar door het water, met zooveel geweld, ten lande instortte", dat de Ringdijk der drooggemaakte Diemermeer, tegen den avond ook bezweek. De Meer raakte wel 10 voeten diep onder water. Al de plantaadjes en eenige buiten verblijven werden vermeld. De eigenaars er van moesten zich den volgenden Zomer, naar hunne tuinen en buitenverblijven met schuitjes begeven. *** Behalve deze schilderijen van Oud-Am sterdam hangen nog in dezelfde afdeeling vele andere, als: De Heilige Wegspoort bjj Winter, door J. Beerstraten, staande ongeveer op den hoek van de latere Heerengracht en Koningsplein. Over die poort en den Heiligen weg is vroeger, in dit blad, uitvoerig ge schreven. Verder vragen de aandacht: Geziclit van de Nieuwe Xijihrnorliiirgwal op de J.utherJ. ASSELIJN. De doorbraak van den St. Anthoniesdijk bij Amsterdam, 5 Maart 1651. In] dezelfde afdeeling van Oud-Amsterdam hangt een schilderij, voorstellende het ver dwenen gebouw: Het Zeerecht. Het Zeerecht" was een aanzienlijk vier kant gebouw in 1618, aan De Buitenkant" bij de Oude Brug", aan den Kampersteiger gesticht. Het droeg den naam van Zeerecht, omdat de commissarissen tot de zeezaken, vóór de bouwing van het Stadhuis, het Paleis van thans, aldaar hunne zittingen hadden.Ver volgens hebben de metera der schepen er sche Kerk en het Spui, destijds nog ongedempt. Het gezicht is genomen op het oogenblik, dat de kerk uitgaat; op de gracht kerkgan gers, sleedjes en karossen, door J. de Beyer 1765. Geziekt op de munltoren en de Schapenmarkt door J. de Beyer, Gezicht op de voormalige Korenbeurs op "het Damrak; Een spiegelgeveckt op het Y voor Amsterdam door Jacabus Olibeeck, 1701; Het Rokin, door J. Storck, 1686; Abraham Vatentijn door F. J. Pfeiffers. Het is een portret van Valentijn als kapitein der schutterij, onder wiens commando op 30 Mei 1787 het eiland Kattenburg werd overmeesterd. Valentyn staat bij een kanon, op den ach tergrond de geopende ophaalbrug; Gezicht langs den Amstel buiten de Blauwbrug door J. de Verwer. Het is een zeer merkwaardig schilderijtje, een der vroegst geschilderde gezichten van Amsterdam; Gezicht op de Engelsche huizen en den Munttoren; rechts de ingang van de Kalverstraat, door Zeuner, Gezichten op de huizen en bruggen van enkele deelen der Keizersgracht, gebrand in glas met zilver en goud, gemerkt: Zeuner, 1782, enz. enz. J. H. K. Poldiri Mejuffrouw Abrahams schilderde een vaas met amandelbloesem. Achter de bloemen staat een zeer dikke blauwe fond die ietwat van neer gedropen email in haar oogen mag hebben maar die zeker alle schoonheid en leven mist. In 't gansche ontbreekt n kracht n bekoring er is eer grofheid. De Bastert en de Baufi'e zijn niet belangrij K. Het Stilleven van SuzeRobertson is dit wel. Het is het groote dat ook op de tentoonstelling was in Rotterdam een van haar beste werken door den ruimen bouw, een vaa haar meest interesseerende door dat de vorm hoewel ook groot gezien toch niet verloren werd. Van A. J. P. Boudewijnse: Konijnenbokken. Zonder het ooit tot grootheid of Duitengemeene fijnheid nog ge bracht te hebben is dit werk, niet meer dan een aanzet maar dan fijntjes en niet gansch zonder gratie. Jan van Essen: Fazantenhen, en Haan: een zoogenaamd knap werk maar met te weinig leven, met te weinig per soonlijkheid uitgedrukt in de schilderwijze dan dat het mij belangrijk zou zijn. Het Stilleven van G. D. Gratama is zoogenaamd nauwkeurig; het is zeker niet onverzorgd maar mist het 't allereerste element niet: Levend zijn? Is de vrucht uitgedrukt? Mejuffr. Pruijs van der Hoeven schilderde een meneer niet met een grys stoffen, maar met een grijs houten jas aan. Het is misschien hard en wellicht onvriendelijk ten opzichte van deze dame maar waarom schildert ze? Uit machtigen drang? Of uit slechte gewoonte? Zoo het een niet goede gewoonte is zou zij deze niet af kunnen leeren? Er zijn zoo er meer. Inderdaad mej. Arina Hugenholtz uw herinnering aan Katwijk, ze ware beter in herinnering gebleven en niet neer ge schilderd. Het is werklijk schrik-wekkend: dit maltraiteeren van Mauve's schoon. C. Koppenol, Poetsend vrouwtje, geeft iets niet onaangenaam te zien: eenden in schaduw en een groen watertonnetje tegen de paarse muur, kleintjes maar niet onfrisch. De heer Willy Marlens schilderde kool het wierd genoemd In den hof". Wat moet ik u er van zeggen? De boerinnen vermeien zich in het zien naar de kool ze hebben bepaald gesoigneerde lichamen onder hun zoo simpele dracht maar wat is er verder aan dit schilderij ? Het is onbeduidend van schildering en zonder eenigen inhoud. Het is mij niet niet duidelijk wat de heer Marlens hiertoe bewoog er zijn vele schilders tegenwoordig van wie niet meer duidelijk is waarom ze schilderen. Waardoor dit kwam ? De eigenaardige vrijheden «n charme van dit schildersleven, en ongelukkiger wijze komt hierbij dat het fatsoenlijk geworden is was het maar onfatsoenlijk gebleven er waren minder weeke geesten onder. Het stilleven van Willem Roelof» is niet een der slechtste hier. Het is ten minste geschilderd. Wat ook het werk van Schild is. Men ver wondert zich er over, men waardeert het technisch vermogen, het is soms buitengewoon werkelijk zooals hier maar het ontroert niet. Zou hu misschien nog nauwkeuriger moeten werken is het vlaagje impressio nisme in zijn werk nog tegen zijn geest in ? maar hij mist tot nog toe bij veel eigen schappen de eigenaardige qualiteit van ont roering Ie verwekken. Het landschap van Bernard Schregel heeft iets van de groote golving die zoo'n streek eiaen is maar het is zonder verdiep t-zijn eer als een decor. De Th. Schwartzefuit 98) is een beter schilderij dan eerst van haar hing het is ten minste niet enkel modieusheid. Stil en met bekoring, die door bet zacht zinnige en zuiver geschilderde uitgedrukt werd, is het schilderijtje Petunias van M. Wandscheer. Er is goeds in dit kleine werkje. Het is als een bescheiden blompje maar zuiver in het gras. Ik zal over deze schilderes hoop ik nog eens breedvoeriger spreken. Het dunkt me dat dit werk meer bekendheid verdient. En ik voor mij zou zonder aarzelen dit kleine dingske nemen boven 't Stilleven van de Wilde dat compositie mist en in een slappe Vollonstijl geschilderd werd. Wiggers expo seert een te litlérairen". Maan macht die niet juist van observatie is.?Zon een slecht schilderij (uit 1903). En Suxe Robertsen en Marie Wandscheer ze zijn niet alleen met bekoring hier in hun werk ze zijn meer. PI.ASKCIIAERT. Jan Zürcüer (Olteeel Rotterdam). Tegelijk met de veel bezochte en door af wisseling van technieken gekenmerkte ten tooi stelling van Jan Toorop (bij Reckers) waarover ik een volgend keer ietwat mocht melden waren er bij Oldenzeel van deze u te gauw gestorvene een 30 werken. In vele was de Dood de Leider of Schrik der menschen stoeten. In vele was er een weidschheid in de maar schetsmatig aangeduide optochten en beweeglijke groepen: er ston den twee die malkander kusten te midden van de vijandelijke benden die als vlammen over ze hingen er was een zwier van lie den (die de Italianen dar schoone periode je deedt herinneren) neergezeten op een wijd terras onder heldre lucht. Wat in al deze werken treft, waarvan ik nu niet het aantal tekortkomingen zal melden noch de invloeden (er in te zien) aanduiden, is de groote geeste lijke volheid van dezen schilder en is liet eigen aardige /lat grootschheid hem zoozeer natuurlijk was, hoewél hij technisch niet bereikte wat hij wou, of liever hoewel hij den voldongen vorm niet neer kon zetten van zijn ontroering. Anders! Het landschap Turfxteppels was in dit opzicht voldongenheid een der verste. Het docht mij eigenlijk een bizonder werk. Zeer persoonlijk. Zeer grootsch. Het had een reden voor zijn gemaakt-zijn aan zich. Het was uit een drang, zelfs uit een dwang van het talent, ontstaan. Wat deze schilder mocht missen niet de ge weldige hartstocht die hem tot werken zette. La reuptioa cU> jalarxi du Temde de Ia Pan" de Mr M?. .?^ eu liet; cette ;>em.auve a La Ha.ye ... TOL. fes prorets ae ioat bii l Integendeel. Maar hier in Turfeleppels was dit alles rustig geworden, Het weidsche was niet verloren, het grootsche had hij niet ge mist maar een zeldzaam geval bij dezen zwaar-vibreerenden geest, de schoonheid wa« hier hem geworden. Wijl alles wat hij borg in dit schilderij zich tot een rustig evenwicht te saam gevonden had. PLASSOHAERT. Een nieuwe poging. De Zuiderzee-Vereeniging is waarlijk geen Zondagskind. Met kloeken zin ontwierp ze haar plannen. Vol moed en vertrouwen bracht ze deze bij de Regeering des lands. Sterk in de verwachting dat er toewijding zou wezen om het grootsche werk der Zuiderzeedroogmaking te ondernemen en te volbrengen, als de voortzetting van der vaderen taak. Hoe kwam ze bedrogen uit! Na jarenlang wachten werd er ten laatste door Minister Lely een wetsvoordracht ingediend. Op een oogenblik toen behandeling in dezelfde regeer periode niet mogelijk meer scheen. De opvolgende Regeering trok die wetsvoordracht in. Ze wilde het plan nog eens onderzoeken. Deed 't vier jaren lang, of nam althans den schijn aan zeer onderzoek! ustig te wezen. Weer kwam er regeeringswisselingen ook de nieuwe minister van Waterstaat onderzekt weer. En als er niet in de Eerste Kamer een tweetal kloeke veteranen (Breebaart en Hovy) de herinnering aan het Zuiderzeeplan jaar op jaar onderhiel den, zou misschien aan het Departement van Waterstaat zelfs het adres der Zuider zee-Vereeni ging onbekend zijn geraakt. Ook in de Staten-Generaal, onder den voet geloopen door de hooge" politiek, ver gezeld van allerlei kleine belangetjes, kiezersbeleefdheden etcetera. Maar ook binnenskamers had de Zuider zee-Vereeniging groote moeilijkheden te doorstaan. Eerst ontviel haar de voorzitter, A. C. Wertheim, de man met het groote hart en met de groote idealen. Daarna Telders de technicus, Bergsma de ad ministrateur. En ten laatste, in April 1901, ook de algemeene secretaris H. C. van der Houven van Oordt, de rustelooze werker, wiens machtige kennis, toewijding en stuwkracht spreken uit elke bladzij van het levensboek der Zuiderzee-Ver eeniging. 1) Zou 't wonder zijn geweest wanneer na zooveel lauwheid bij de Regeering des lands en na zooveel innerlijken tegen spoed het bijltje er bij was neergelegd? Zeker niet. Veeleer dwingt 't respect af, dat ondanks alle tegenslagen toch de moed er in" is gebleven en het aan vullend werk volijverig is voortgezet. Ook nu weer is een f'orsch werkstuk der Zuiderzee-Vereeniging verschenen. In twee, binnen n band vereenigde deelen (Boekhandel en drukkerij, voor heen E. J. Brill te Leiden) heeft ze saamgevat : lo. het Rapport der Commissie tot onderzoek naar den toestand der Zuiderzee- visscher.ij, 2o. enkele Rapporten aan den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, met toelichting en beant woording. 't Is niet in'n voornemen dit ruim 400 bladzijden tellend boekwerk hier iu den breede te bespreken, in den zin van beoordeelen. Zeer uitgebreide uittreksels en aanhalingen zouden als toelichting daarbij onmisbaar zijn en de Redactie zou terecht daartegen bezwaar maken. Volstaan worde daarom met een beknopt inhoudsoverzicht en een korte samen vatting. Tegen het Zuiderzee-plan worden in hoofdzaak drieërlei bezwaren aangevoerd: technische critiek, finantieele bedenkin gen en visscherijbezwaren. Aan welke laatste ditmaal de groote plaats is ge ruimd, voorgelicht door een speciale com missie, saamgesteld uit de heeren: mr. J. F. Neeb te Harderwijk, H. J. Calkoen te Edam, Jules van Hasselt te Kampen, A. Draisma de Vries te Franeker en mr. C. J. Pekelharing te Amsterdam. Droogmaking der Zuiderzee zou een eind maken aan het bedrijf, dus aan het bestaansmiddel der visschersbevolking in een groot aantal gemeenten langs de Zuiderzeekust. Verzet dier bevolking is dus alleszins begrijpelijk. En. de Zuider zee-Vereeniging daarmee rekening hou dend, heeft van stonde af aan bij de kostenbesomming van het werkplan ook een schadeloosstelling uitgetrokken voor te treffen visscherijbelangen. Hoewel tot dusverre bij uitvoering van groote staatswerken geen vergoeding voor bedrijfschade werd toegekend. Door de Staatscommissie van 1892 was als vergoeding' voor de opheffing van het bedrijf onder meer gerekend op een weekgeld voor bejaarde visschers (boven 55 jaar) en voor de jongeren op een ver plaatsing der visscherij naar de Noordzee, waartoe geschikte vaartuigen zouden worden verschaft. Voorts verzekering tegen ongelukken en vrijstelling van havengeld. Ernstige bedenking is tegen dat voor nemen reeds spoedig gerezen. Vooral werd de verplaatsing van het bedrijf be zwaarlijk geacht, omdat een groot aantal visschers slechts kustvisschers zijn, die zich bezwaarlijk op de zooveel gevaarlijker Noordzee kunnen begeven. Ook de schade rekening werd onvoldoende geacht. De nu gevormde en hierboven vermelde Oommissie van Onderzoek heeft het vraag stuk der schadeloosstelling breed over wogen. Ze heeft daartoe allereerst een uitgebreid onderzoek ingesteld naar den omvang en den toestand van de Zuider zee visscherij. Ook van haar nevenbedrijven (zouterijen, rookerijen, pellerijen, scheepstiminerwerven, zeilmakerijen, kuiperijen, mandemakerijen, nettenmakerijen), voor zoover deze geheel of ten deele met het visschersbedrijf zijn verbonden. Resultaat van dat onderzoek is, dat er in 't geheel in de gemeenten langs Zuiderzee en Wadden 5577 visschers zijn gevestigd. Verdeeld over 75 gemeenten, onder welke 't grootst aantal tellen: Urk (J89, Volendam 551, Bunschoten 428, Wieringen 359, Marken 346, Enkhuizen 315 enz. Hun maatschappelijke positie is meeren deels ver van gunstig. In de slotconclusie (pag. 209) zegt het Rapport dienaan gaande: Onder de eigenlijke visschers bevolking hebben wij bijna nergens wel vaart aangetroffen, wel over het algemeen een harden strijd voor een sober bestaan, welke in vele gevallen slechts als eenige uitkomst had, dat de personen in hun min guustigen toestand sedert de laatste jaren nog waren achteruitgegaan. Sluiten wij het groot aantal gelegenheidsvisschers uit, dan namen wij, bijna in alle plaatsen, waar een achteruitgang in het aantal visschers, een achteruitgang in het aantal schepen, en een achteruitgang in de ver diensten. Opmerkelijk is het, dat in ver schillende plaatsen de ouderen van dagen een moeilijk bestaan blijven voortsleepen bij de visscherij, omdat zij geen kans zien ander werk te vinden, maar daaren tegen de mannen in de kracht van hun leven steeds meer hunne oogen richten op het verkrijgen van anderen arbeid." Men ziet: welvaart is door de Zuiderzeevisscherij niet gebracht. Niet alle hierboven genoemde 5577 personen zijn dan ook werkelijk Zuiderzeevisschers. Behalve naar andere bedrijven dreef' de slechte bedrijfstoestand ook velen naar de Noordzee, deels voortdurend, deels gedurende een deel van het jaar. En zoo moet het werkelijk aantal Zuiderzee-visschers reeds onmiddellijk worden verminderd met 1143 personen, die wel in de Zuiderzee-gemeenten visschen, maar niet of slechts bij gelegenheid op de Zui derzee visschen. Zoo daalt het aantal Zuiderzee-visschers reeds dadelijk tot 4434. Welk oijfer even wel nog niet bruikbaar is tot het berekenen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl