Historisch Archief 1877-1940
?r. 1505
WEEK
DE AMSTERDAMMER
A°. 1906,
VOOR NEDERLAND
red-SLCtie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
J". IDE IKIOO.
Uitgevers: VAX HOLKEMA & WABENDOBF, Heerengracht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
/ 1.50, fr. p. post f 1.05
mail 10.
Abonnement per 3 maanden . . . ...
Voor Indiëper jaar
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar
Dit blad U Terkrijgbaw Kioak 10 Boulevard dn Capucines tegenover het Grand Café, te Piuriji.
Zondag 29 April.
Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25
Reclames per regel , 0.40
Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma
RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig.
INHOUD:
VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Natuur
rampen. Assisenhof van Brabant. Een
nieuwe partijformatie?, door L.
Constitntioneele aanvechtingen, I, door mr. J. A.
Levy. SOCIALE AANGELEGENHEDEN:
Werkverschaffing in Engeland, II, door L.
Simons. FEUILLETON: Ontmoeting.
Schets door Theo de Veer. KUNST EN
LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door
Ant. Averkamp. Tooneelstndies van Her
man Heyermans, beoordeeld door H. de
Boer. VOOR DAMES: De meerderheid
der vrouw, door G. Metropool, door
Vronwke. Portret van jonkvrouw Jeltje de
Bosch Keinper. ALLERLEI, door Caprice.
UIT DE NATUUR, door E. Heimans.
Gerrit van Arkel, (met portret en af b.)
Gids voor het Stedelyk Museum van Oud
heden te Utrecht, door mr. 8. Muller Fzn.,
beoordeeld door D. G. Rembrandt-album,
door Carel L. Dake. Portret van Jan
Linse, t, -^ Christendom en Socialisme, door
E. van Ketwich Verschuur. Penteekening
van H. G. Ibels. Weer een rapport over
drinkwater, door B. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door D.
Stigter. Kunstveilingen. INGEZONDEN.
SCHETSJES : Londen. DA VIRI/BRIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN
Natuurrampen.
Zeker zullen er wel meer tijden zijn ge
weest, waarin rampen door de natuur ver
oorzaakt elkander snel opvolgden, inaar
de heugenis van zoovele ongevallen, als
thans schier tegelijkertijd plaats vonden,
zal bij slechts weinigen bestaan. Formosa,
Vesuvius, San Francisco, de namen alleen
zijn voldoende, om de ontzectendste
tooneelen, van schrik en verbijstering, zich
voor den geest te roepen, waarbij een
groot aantal menschenïevens op de
afgrijseln'kste wijs verloren ging, een niet
te schatten vernietiging van bestaans
middelen en vermogens te betreuren viel.
Dat dergelijke gebeurtenissen op grooter
of op kleiner schaal, steeds mogelijk zijn
en blijven m. a. w. dat men in het
algemeen daarop dient te rekenen, weet
ieder, maar juist omdat iedei dit weet,
schijnt wel niemand er inderdaad op te
rekenen. Immers in welk land der be
schaafde wereld bestaat er eenige wet,
eenige regeling uitsluitend vastgesteld,
met het oog op de mogelijkheid, dat een
deel der bevolking door een natuurramp
getroffen zal worden?
Ons eigen land b.v., een polderland,
door de zee bedreigd, kent de water
rampen van nabij. Hoe menigmaal heeft
de vloed de dijken gebroken, de velden
overstroomd, menschenïevens geëischt,
en een nijvere bevolking van een deel
harer inkomsten en bezittingen beroofd.
Thans heeft men in Zeeland het schouw
spel, dat elders zoo menigmaal in 't groot
zich heeft aangeboden, nog maar in het
klein, gelijk men het ook in het naburige
Vlaanderen aanschouwen kan.
Maar wie heeft er tot dusverre aan
gedacht, dat het plicht van het geheele
volk, en dus van den Staat, moet geacht
worden, om, voor zoover mogelijk, mede
de gevolgen te dragen van de ramp, die
een klein deel der natie heeft getroffen ?
Hoe zal het zijn met de in 't leven
gebleven slachtoffers van de uitbarsting
van de Vesuvius; met de zoovele duizenden
in San Francisco die hun kostwinners,
of hun have en goed verloren hebben;
wat zullen de Vlamen terug zien van
hetgeen de zee hun ontnomen heeft; welk
deel van hun gering bezit en vaak karige
bestaansmiddelen zal den Zeeuwen weder
om worden geschonken?
Bij natuurrampen stellen de Staten,
en dan nog als zij erg scheutig zijn, een
bedrag beschikbaar, dat gewoonlijk niet
meer is dan een aalmoes; de openbare
liefdadigheid moet maar in den nood
voorzien en natuurlijk, een zeer groot
deel van de geleden schade blijft
ongedekt, want die openbare liefdadigheid
werkt in hoofdzaak als een armenzorg,
aan het daarenboven vergoeden van het
geen volstrekt buiten schuld, rechtstreeks
door een natuurramp, is te loor gegaan,
komt zij maar zelden, en dan nog zeer
onvoldoende toe.
Elke natuurramp brengt den bewo
ners der landstreek of stad, die er
door geteisterd wordt, reeds leed ge
noeg, al volgt niet geldelijk verlies.
Men kan hen, die aan aardbeving,
vulcanische uitbarstingen of overstroo
ming zijn blootgesteld, niet vrijwaren van
den angst en de gevaren, die zij tijdens
de ramp moeten doorstaan, of hun ver
goeden de ontbering, die zij niet hun
gezinnen hadden te lijden. De schrikbare
dagen en nachten, die zij doorleefden,
zijn toch reeds, als een kastijding te
rekenen, indien men met Ds. Laman
in natuurrampen de voltrekking van
het hemelsch strafgerecht ziet. Maar beeft
nu een volk het recht, dat betrekkelijk
kleine volksdeel bovendien de stoffe
lijke schade te doen dragen, zoodat het
verder leven dier ongelukkigen door de
gevolgen van een natuurramp wordt be
dorven, terwijl de last, wierd hij door het
geheele volk op de schouders genomen,
voor ieder individueel haast niet te ge
voelen zou zijn ?
Dat de gemeenschap, de natie als een
geheel, de gevolgen van zulke rampen,
waardoor enkele honderden of duizenden
getroffen worden, voor haar rekening be
hoort te nemen, waar de catastrophen,
veroorzaakt door ontembare machten, bij
de toevallige landsgesteldheid, zelf niet
te voorzien of te keeren zijn, moet, dunkt
ons, langzamerhand de algemeene over
tuiging worden. Indien de volkseenheid
uit iets moge blijken, dan dient het toch
wel te zijn, uit de solidariteit, die men
aan den dag legt, wanneer de zonen van
hetzelfde Vaderland, geheel buiten hun
schuld, op deze wijs verliezen lijden. Pas
dezer dagen heeft Roosevelt, de president
der Amerikaansche Unie, woorden gespro
ken, een daad verricht, die van dit besef
getuigen. Hij had den moed de bijdragen uit
het buitenland voor de slachtoffers te San
Francisco af te wijzen. Men heeft zich daar
over verwonderd en zich zelfs gegriefd ge
toond, zoodat hij zich genoodzaakt zag het
buitenland te verzekeren van zijne en
der Amerikanen dankbaarheid, nu men
ongevraagd steun aanbood bij betui
ging van deelneming. Maar hij achtte het
noodig die geschenken te weigeren, opdat
de Amerikanen zouden kunnen bewijzen,
hoe zij hun plicht gevoelen, en gaarne
groote offers zullen brengen om hun on
gelukkige landgenooten te helpen.
M. a. w. het volk van Amerika behoort
voor de door een natuurramp geteisterde
Amerikanen te zorgen. Dit is ongetwij
feld een stap in de goede richting. Maar
toch ook niet meer dan n stap en
dan nog een stap, dien men beter niet
gedaan zou hebben, indien een tweede
achterwege blijft. Roosevelt immers heeft
eerst het recht de liefdadigheid van het
buitenland fier van de hand te wijzen,
wanneer hij dan ook den plicht van den
Staat erkent om het geheele bedrag, dat
redelijkerwijs vergoed behoort te worden,
te verstrekken, voor zoover de Ameri
kaansche liefdadigheid daarin niet voor
ziet. Zeker zijn de Amerikaansche filan
tropen rijk genoeg om de thans berooide in
woners van San Francisco en van de dorpen
en steden in den omtrek, weer te kunnen
herstellen in hun vorigen staat van wel
vaart maar het zou toch denkbaar
wezen, dat er, bij al de scheutigheid van
een deel der Yankees, ettelijke millioenen
dollars aan het totaal bedrag daarvoor
te kort kwamen, en dat dus een groot
aantal ongelukkigen, zonder voldoende
fortuin om zich opnieuw een
kostwinning te openen, onder de gevolgen der
ramp bleven zuchten.
En hoe zou men bij groote rampen,
als meestal natuurrampen zijn, op een
toereikende hulp van de liefdadigheid
mogen rekenen? Alleen het Rijk is bij
machte afdoende te helpen, daar het niet
de bijdragen heeft te beperken naar de
som der ingekomen giften, maar een
volledige staat van verliezen kan doen
opmaken en daarnaar ? volgens vast
te stellen regelen schadevergoeding
kan verleenen. Dit, dunkt ons, eischen
de menschlievendheid en de volkseen
heid; terwijl het terrein waarop de par
ticuliere filantropie kan werken, onaf
zienbaar groot is, zoodat er voor deze,
helaas, nog tienmaal meer dan zij ver
richt, te werken overblijft.
Vooral ons land, dat steeds door water
vloeden wordt bedreigd, zou hiervan een
voorbeeld kunnen geven... dat allicht
elders navolging vinden mocht.
Assisenhof van Brabant.
Het Nationaal Vlaamsch Verbond, zoo
lezen wij in De Vlaamsclie Strijd, heeft op
de muren van de hoofdstad en van al de
steden en groote gemeenten der twee arron
dissementen Brussel en Leuven
onderstaanden plakbrief laten aanhechten.
Door het Assisenhof van Brabant werden
den 5 Februari 19(J(J, de Weduwe Baiu'-em
en haar oudste zoon ter dood veroordeeld
wegens moord, te Heerne op hunnen echt
genoot en vader gepleegd.
De straf is ongetwijfeld verdiend.
Maar het vonnis werd uitgesproken zonder
dat de beschuldigden Vlamingen die geen
Fransch kennen n enkel woord verstaan
hadden van al hetgeea bun in die taal ten
laste was gelegd, ten gerolge van
processenverbaal, welke zij hadden moeten
onderteekenen zonder ze ie kunnen lezen en waarin
hunne verklaringen ^aasch veikeerd waren
vertaald geworden, en nadat zij door den
Voorzitter van het Hof waren ondervraagd
geworden met tusschenkomst van eenen ver
taler iets dat in alle andere landen
inaargeschiedt ten opzichte van vreemdelingen!
Hetzelfde gebeurde voor hetzelfde Hof in
November 1901 ten opzichte van Piron
(Lubbeck) en in Februari 1905 ten aanzien
van frab (Leuven): de eerste werd in de
zelfde voorwaarden veroordeeld tot 10 jaar
opsluiting ? de tweede ter dood.
Geen zittijd van dat Hof gaat voorbij
zonder dat min of incer zwars veroordeelingen
uitgesproken worden tegen Vlaamsche Btlgen
die yeen woord verstaan van al hetgeen tegen
of over hen gezegd wordt!
Zulke feiten roepen om wraak ten hemel!
Zulk een toestand is eene schande voor
het vrije België; daaraan moet zonder uitstel
een einde gemaakt worden.
Wij vragen het in naam der gelijkheid
tusschen Vlamingen en Walen: deze.'laatsten
zouden zoo iets geene 24 uren dulden.
Wij vragen het in naam der geheiligde
rechten vau den men^ch : Vlamingen, alhoe
wel beschuldigd, zijn immers ookmenschen!
Wij vragen het in het belang van den
goeden naam der Belgische magistratuur,
voor de eer van gansch het Belgische volk!
Allen die een menschenhart in den boezem
dragen, zullen met ons eischen dat de Kamers
zonder uitstel eene wet zouden stemmen tot regeling
van liet gebruik der V/.aarnsche taal voor hel
Assisenhof van Brabant.
Brussel, den 20 Maart 1906.
Namens het Nationaal Vlaamsch Verbond:
De Schrijver,
F. REIXUAED.
De Voorzitter,
JfLIUS OlililE.
Wij nemen dezen plakbrief" over om
den Jfederlandschen lezer te laten zien,
hoe brutaal in een land van Fransche
beschaving nu nog een der eerste
menschenrechten wordt geschonden.
Las men het niet, als de noodkreet
van eeu Nationaal Vlaamsch Verbond,
onderteekend door den heer Julius Obrie,
hoogleeraar in het strafrecht te Gent, lid
der Kon. VI. Academie en door den
heer Reinhard, men zou haast niet
durven gelooven, dat er zulk een taai
verdrukking bestond, niet in Oost- of
Zuid-Europa, maar in de onmiddellijke
nabijheid van ons eigen land, en dat
van onze taal.
Een opmerkelijke verklaring in dit
stuk is deze: de laatsten (de AValen)
zouden zoo iets geene 24 uren dulden."
Wij wijzen hierop, wijl zij opnieuw een
afdoende bevestiging is van hetgeen wij
meermalen hebben in 't licht gesteld,
dat namelijk de Vlamen mede schuld
hebben aan dit en zooveel ander ten
hemel schreiend onrecht hun aangedaan,
omdat hun rechtsgevoel te zeer is ver
zwakt; zij dat dan ook maar al te ge
makkelijk te begrijpen, als een gevolg
van het staatkundig verleden. Maar
wie gevoelt niet, met welke droefheid
de mannen van het Nationaal Vlaantsch
Verbond deze verwijtende bekentenis
moeten afleggen, nu de Vlaarnsche leeuw
zoo suf is geworden, dat men hem durft
sarren op de bovenbeschreven wijs?
Intusschen waar het N. VI. Verbond,
de overtuiging uitspreekt, dat de Walen
zoo iets geen 24 uur zouden dulden
denken wij aan nog andere Nederlanders,
dan aan de Vlamen, die het Nat. VI.
Verb. aldus tracht te prikkelen.
Welk volk. zoo willen wij vragen,
zou, als zijn eigen taal, vlak aan zijn
grens, op zulk schandelijke wijs verrukt
werd en de bejegening aan het As
sisenhof is maar n staaltje uit velen
zich volkomen onverschillig kunnen
houden, jaar in jaar uit?
Ziet, wat de Franschen geen 24 uren
zonder protest zouden dulden, verdragen
wij Nederlanders stilzwijgend wel drie
maal 24 jaar.
Inderdaad, wij Zuid- en Noord-Neder
landers blijken dan toch wel leden van
n gezin te zijn. Waar de eenen een te
zwak rechtsgevoel bezitten, toonen de
anderen er nog een gebrek aan eerge
voel bij.
Immers wat hebben wij ons aange
trokken van de beleediging door de
Walen in Belgiëden Nederlandsehen
stam zoo lang reeds aangedaan ?
De poging van Baie, om de Belgen
on Nederlanders voor het sluiten van
een economisch en militair verbond warm
te maken, had althans dit gevolg dat
men hier te lande de gelegenheid heeft
aangegrepen eenige belangstelling te
wekken voor de nooden van onze ver
rukte taal- en stamgenooten. Maar zou
het nu inderdaad niet tijd worden de
belangstelling tot samenwerking te doen
leiden, waar men eindelijk iets meer op
de hoogte komt van het onrecht onder
Fransche beschaving aan een
Nederlandsche bevolking van vier millioen
zielen in onze onmiddellijke nabijheid
gepleegd ?
Een nieuwe partij formatie?
(Ingezonden.)
De gebeurtenissen, in de laatste maan
den te Rotterdam voorgevallen, geven
ongezochte aanleiding den politieken toe
stand in dit vrijzinnige bolwerk" onder
de oogen te zien. Die toestand toch
schijnt eenigszins gewijzigd te zijn.
Nog slechts een spanne tij ds geleden
waren de onderscheiden nuanceeringen
der vrijzinnige partij inde Maasstad zóó
vast doordrongen van de noodzakelijkheid
van een eensgezind optrekken tegen het
kerkelijk bloc", dat het als een vanzelf
sprekend feit werd beschouwd, dat de
beide invloedrijkste vrijzinnige
kiesvereenigingen Vooruitgang" en Rotter
dam" het roerend eens waren over de
keuze der candidaten voor een Kamer
zetel. Ook met de vrijzinnig-democraten
trad men met gunstigen uitslag in overleg.
Verblijdend was die samenwerking
met het oog op het resultaat bij de stem
bus in hooge mate. De vrijzinnigen heb
ben immers in enkele districten niet die
groote overmacht meer, welke toelaat
strijd in eigen boezem te voeren.
Zoo geschiedde het in don j are 1905,
dat door de meerdei heid der kiezers in
Rotterdam naar de Tweede Kamer wer
den afgevaardigd: drie Unie-liberalen,
n oud-liberaal en n vrijzinnig-demo
craat.
In die vriendschappelijke verstandhou
ding schijnt het laatste halfjaar een veran
dering te zijn gekomen. Deze ommekeer
openbaarde zich bij de verkiezing van een
lid van de Provinciale Staten. K wam de
kiesvereeniging Rotterdam", thans aan
gesloten bij de Liberale Unie, en de
vrijzinnig-democratische kiesvereeniging,
met een candidaat van zeer vooruitstre
vende beginselen, de kiesvereeniging
Vooruitgang", staande op het standpunt
der oud-liberalen, kon hiermede blijkbaar
niet instemmen en candideerde haar voor
zitter. Bij de stemming was het verschil
tusschen de aantallen stemmen, op de
beide liberale candidaten uitgebracht, zóó
fering, dat van een overwinning van een
er beide groepen op de andere geen
sprake mag zijn.
Wat voor enkele dagen bij de ge
meenteraadsverkiezing- in district Rotter
dam V voorviel, versterkt ons in de
meening, dat de eensgezindheid in de
vrijzinnige partij verbroken en een nieitice
jjfirtfjfoniKttie in voorbereid;n<j in. In dit
bij uitstek vrijzinnig district wenschte
blijkbaar de kiesveroeniging Vooruit
gang" niet met de andere vrij/innige
kiesvereenigingen samen te werken bij
't stellen van een vrijzinnig candidaat.
Unie-liberalen en vrijzinnig-democraten
trokken toen vereend op met een candi
daat van liberale beginselen, doch de
oud-liberale kiesvereeniging Vooruit
gang" verstond zich, zooals een buiten
staander mag vermoeden, met de
christelijk-historische partij en beval iemand
aan, die buiten het liberale kamp staat;
CTQ candidaat, waarvan het christ.-hist.
dagblad De Nederlander schreef, dat hij
die zaken, welke van kerkelijke zijde
werden verlangd, niet slechts door zijn
stem steunde, maar dat hij was pionier
en pleitbezorger. Den Christ.-hist. lezers
werd deze candidaat door genoemd
partij-blad aanbevolen als (/eesfvf-nrant.
Door Bestuur en Leden van de kiesver
eeniging Vooruitgang" werd wel ge
tracht de kerkelijke beginselen van don
candidaat te verdonkeremanen" door
te beweren, dat hij den manifest-libera
len het naast staat, maar deze verklaring
werd op zijn minst genomen te niet
gedaan door de krachtige aanbeveling
in het genoemde Christelijk-hist. orgaan.
Vooral het gebeurde bij deze gemeente
raadsverkiezing bevestigt onze zienswijze,
dat een ><irinre partij zich tracht te plaat
sen tusschen Unie-liberalen en vrijzinnig
democraten eenerzij ds en de kerkelijke
partijen anderzijds; een partij, waarin
zich het linker-centrum (de
manifestliberalen) en de Christelijk-historische
partij zullen oplossen.
Nu is een nieuwe partij-groepeering
alleszins wenschelijk: de religie speelt
tot heden in de politiek een te belang
rijke rol. Maar de tot standkoming
eener wedergeboren conservatieve partij
tusschen do bestaande democratische en
clericale partijen in, schijnt ons niet
gewenscht. Vooral niet gewenscht met de
verkiezingen voor de Provinciale Staten
in lllUT (en een mogelijke omzetting
van de Eerste Kamer) in het gezicht.
De vrijzinnigen in den lande kunnen
hun hoopvolle verwachtingen op den
uitslag dezer Staten-verkiezingen wél
"faarwel zeggen, zoo niet als in 1905
door alle anti-clericalen eendrachtig
wordt opgetrokken. Laat toch bij de
manifest-liberalen te Rotterdam het .besef
weer levendig worden, dat naast vél
wat hen van Unie-liberalen en vrijzinnig
democraten scheidt, er toch nog meer
is, wat hen vereent. Laten alle fracties
der vrijzinnige partij het ten vorigen
jare ingenomen standpunt van
wederzijdsche waardeering en onderlinge toe
nadering weer innemen; alleen dan kan
de zege van 1905 in 1907 voortgezet
en voltooid worden.
L.
Constitutioneele aanvechtingen.
i.
A. XICOL SPEYER. Ontwerp eener Constitu
tioneele Staatoorkonde voor het Russische
Keizerrijk. Op last van Tsar Alexander I
opgesteld. Xaar de uitgave van prof.
Th. 8chiemann uit het oorspronkelijk
Russisch vertaald. (Leiden, sine die)
blz. 64.
Kwalijk kon een geschrift ten juister tijde
verschijnen. Bedriegen niet alle voorteekenen
en blijven niet alle beloften onvervuld, eerlang
zal het Russische volk den volstrekt
autocratischen regeeringsvorm vaarwel zeggen.
Alsdan zal het ontwerp, dat thans wereld
kundig wordt gemaakt, zij het slechts als
maatstaf ran vergelijking, goede diensten
kunnen bewijzen. Het had anders zonderlinge
lotgevallen, dat ontwerp. Vrucht der I8e
eeuwsche bumanitaire denkbeelden, waartoe
Alexander I zich aangetrokken gevoelde,
was het, op zijn last, door zijn gunsteling
Xowossilzofl', opgesteld. Toen, in zijne laatste
levensjaren, de mystiek des alleenheerschers
geest had overmeesterd, krees; de reactie vrij
spel, en werd het ontwerp uit het oog ver
loren, om straks, openbaar gemaakt, in de
hand van Poolsche rebellen, tegen Russisuhe
geweldpleging dienst te doen. Nauw was de
Poolsche opstand onderdrukt, of Nicolais I
deed zijn uiterste best om de exemplaren
van het ontwerp, die aan de waakzaamheid
der censuur ontsnapt mochten zijn, te achter
halen en ten vure te doemen. n hand
schrift, in de papieren des stellers gevonden,
bleef, en werd zorgvuldig in het Russische
geheime staatsarchief, achter slot eu grendel,
opgeborgen. Toch ontging het den speurenden
blik van Duitsche geschiedvorsehers niet,
en ziedaar ons in het bezit eener
(irondwetsoorkonde, die Itusland zou hebben kunnett
krijgen, bijaldien Nowossilzofl'niet te vergeefs
gearbeid had en Alexander I niet van meerling
veranderd ware.
11 faut juger les crits d'après leur date,
Hoe kwam de Keizer, schier zeide men, op den
inval om van eigen machtsvolkomenheid iets
te laten vallen? iJoe kon bij, in eigen omgeving,
iemand vinden, aan wien een arbeid van die
beteekenis gerustelijk toe te vertrouwen viel ?
Het antwoord op beide vragen toont dat
de eenige, ten langen leste onweerstaanbare,
macht in de gefchieclenis is de Macht der Idee.
Alexander, opgevoed door Laharpe, was
ontvankelijk voor den glans der vrijheid, dia
de groote Fransche Revolutie over de volken
had doen uitstralen. Hij nam het hoogst
ernstig met zijne roeping als alieenheerscher.
Gevoelig van aard, ietwat tot dweepzucht
geneigd, had hij een hoog verantwoordelijk
heidsbesef en beschouwde zich als aangewezen
om de macht, hem geschonken, te stellen in
dienst van het geluk zijner onderdanen.
Trouwens, de lichtgewiekte hemelhode, der
volkeren vrijheid, had niet hem alleen geest
en gezichteinder verruimd. Pruisen's stoere
Koning, Frederik de Groote, even als hij,
Fransche ontwikkeling en letteren bewon
derend, had, vóór hem, aan dat gevoel uiting
gegeven, en naar de pen gegrepen om aan
zijn Anti-Macchiavel ten grondslag te leggea
de stelling: de vorst is van den Staat de
eerste dienaar. Onder gelijken invloed, was
gelijksoortig bewustzijn tot aan de boorden
van de Newa doorgedrongen.
Bij de oud-Russen echter, bij adel en
geestelijkheid, vonden denkbeelden als deze
weinig weerklank. Hoe zij er over dachten,
drukt hun fabeldichter Krylow aardig uit.
Aan zijn verhaal geeft hij het opschrift: de
opvoeding van den jongen leeuw. Diens
vader namelijk, koning van het woud, was
er op bedacht het welp eene schitterende
vorming te geven, inaar kon, in zijne om
geving niemand vinden, voor die taak be
rekend. Een bevriend vorst, der luchten
koning, de adelaar, helpt eindelijk hem uit
de verlegenheid. Bij dezen komt het leeuwen
kind in de leer, en nadat zijne opvoeding
voltooid is, verspreidt zich aller wege de roep
zijner bedrevenheid. Ondervraagd, blijkt dan
ook, dat hij zoo nauwkeurig mogelijk weet
hoe alle vogels hunne nesten bouwen! Wat
hebben de viervoetige dieren daaraan ?
vraagt de dichter, benepen. Dat detelijkenis
voor de oud-Russen niet bijster vleiend was,
schijnt hem niet ingevallen te zijn 1).
Op den jeugdigen vorst echter had de
reactie niet vat. Hij vormde een kring,
hoofdzakelijk bestaande uit drie mannen: het
triumviraat" geheeten, personen van onge
veer gelijke beweging, de moderne denkbeel
den huldigend, op hervormingen belust. Een
hunner was Nowassilzoff, reeds met Alexander
1) Zie T. von Bernhardi, Geschichie
l\uslands und der enrop;ïischen Politik in den
Jahren 1814 bis 1838 (Leipzig 1875)11, 2, 443.