De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 29 april pagina 1

29 april 1906 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

?r. 1505 WEEK DE AMSTERDAMMER A°. 1906, VOOR NEDERLAND red-SLCtie Dit nummer bevat een bijvoegsel. J". IDE IKIOO. Uitgevers: VAX HOLKEMA & WABENDOBF, Heerengracht 457, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). / 1.50, fr. p. post f 1.05 mail 10. Abonnement per 3 maanden . . . ... Voor Indiëper jaar Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar Dit blad U Terkrijgbaw Kioak 10 Boulevard dn Capucines tegenover het Grand Café, te Piuriji. Zondag 29 April. Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25 Reclames per regel , 0.40 Annonces nit Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland worden uitsluitend aangenomen door de firma RUDOLF MOSSE te Keulen en door alle filialen dezer firma. De prijs per regel is 35 Pfennig. INHOUD: VAN VEBBE EN VAN NABIJ: Natuur rampen. Assisenhof van Brabant. Een nieuwe partijformatie?, door L. Constitntioneele aanvechtingen, I, door mr. J. A. Levy. SOCIALE AANGELEGENHEDEN: Werkverschaffing in Engeland, II, door L. Simons. FEUILLETON: Ontmoeting. Schets door Theo de Veer. KUNST EN LETTEREN: Muziek in de Hoofdstad, door Ant. Averkamp. Tooneelstndies van Her man Heyermans, beoordeeld door H. de Boer. VOOR DAMES: De meerderheid der vrouw, door G. Metropool, door Vronwke. Portret van jonkvrouw Jeltje de Bosch Keinper. ALLERLEI, door Caprice. UIT DE NATUUR, door E. Heimans. Gerrit van Arkel, (met portret en af b.) Gids voor het Stedelyk Museum van Oud heden te Utrecht, door mr. 8. Muller Fzn., beoordeeld door D. G. Rembrandt-album, door Carel L. Dake. Portret van Jan Linse, t, -^ Christendom en Socialisme, door E. van Ketwich Verschuur. Penteekening van H. G. Ibels. Weer een rapport over drinkwater, door B. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KRONIEK, door D. Stigter. Kunstveilingen. INGEZONDEN. SCHETSJES : Londen. DA VIRI/BRIEK. SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN Natuurrampen. Zeker zullen er wel meer tijden zijn ge weest, waarin rampen door de natuur ver oorzaakt elkander snel opvolgden, inaar de heugenis van zoovele ongevallen, als thans schier tegelijkertijd plaats vonden, zal bij slechts weinigen bestaan. Formosa, Vesuvius, San Francisco, de namen alleen zijn voldoende, om de ontzectendste tooneelen, van schrik en verbijstering, zich voor den geest te roepen, waarbij een groot aantal menschenïevens op de afgrijseln'kste wijs verloren ging, een niet te schatten vernietiging van bestaans middelen en vermogens te betreuren viel. Dat dergelijke gebeurtenissen op grooter of op kleiner schaal, steeds mogelijk zijn en blijven m. a. w. dat men in het algemeen daarop dient te rekenen, weet ieder, maar juist omdat iedei dit weet, schijnt wel niemand er inderdaad op te rekenen. Immers in welk land der be schaafde wereld bestaat er eenige wet, eenige regeling uitsluitend vastgesteld, met het oog op de mogelijkheid, dat een deel der bevolking door een natuurramp getroffen zal worden? Ons eigen land b.v., een polderland, door de zee bedreigd, kent de water rampen van nabij. Hoe menigmaal heeft de vloed de dijken gebroken, de velden overstroomd, menschenïevens geëischt, en een nijvere bevolking van een deel harer inkomsten en bezittingen beroofd. Thans heeft men in Zeeland het schouw spel, dat elders zoo menigmaal in 't groot zich heeft aangeboden, nog maar in het klein, gelijk men het ook in het naburige Vlaanderen aanschouwen kan. Maar wie heeft er tot dusverre aan gedacht, dat het plicht van het geheele volk, en dus van den Staat, moet geacht worden, om, voor zoover mogelijk, mede de gevolgen te dragen van de ramp, die een klein deel der natie heeft getroffen ? Hoe zal het zijn met de in 't leven gebleven slachtoffers van de uitbarsting van de Vesuvius; met de zoovele duizenden in San Francisco die hun kostwinners, of hun have en goed verloren hebben; wat zullen de Vlamen terug zien van hetgeen de zee hun ontnomen heeft; welk deel van hun gering bezit en vaak karige bestaansmiddelen zal den Zeeuwen weder om worden geschonken? Bij natuurrampen stellen de Staten, en dan nog als zij erg scheutig zijn, een bedrag beschikbaar, dat gewoonlijk niet meer is dan een aalmoes; de openbare liefdadigheid moet maar in den nood voorzien en natuurlijk, een zeer groot deel van de geleden schade blijft ongedekt, want die openbare liefdadigheid werkt in hoofdzaak als een armenzorg, aan het daarenboven vergoeden van het geen volstrekt buiten schuld, rechtstreeks door een natuurramp, is te loor gegaan, komt zij maar zelden, en dan nog zeer onvoldoende toe. Elke natuurramp brengt den bewo ners der landstreek of stad, die er door geteisterd wordt, reeds leed ge noeg, al volgt niet geldelijk verlies. Men kan hen, die aan aardbeving, vulcanische uitbarstingen of overstroo ming zijn blootgesteld, niet vrijwaren van den angst en de gevaren, die zij tijdens de ramp moeten doorstaan, of hun ver goeden de ontbering, die zij niet hun gezinnen hadden te lijden. De schrikbare dagen en nachten, die zij doorleefden, zijn toch reeds, als een kastijding te rekenen, indien men met Ds. Laman in natuurrampen de voltrekking van het hemelsch strafgerecht ziet. Maar beeft nu een volk het recht, dat betrekkelijk kleine volksdeel bovendien de stoffe lijke schade te doen dragen, zoodat het verder leven dier ongelukkigen door de gevolgen van een natuurramp wordt be dorven, terwijl de last, wierd hij door het geheele volk op de schouders genomen, voor ieder individueel haast niet te ge voelen zou zijn ? Dat de gemeenschap, de natie als een geheel, de gevolgen van zulke rampen, waardoor enkele honderden of duizenden getroffen worden, voor haar rekening be hoort te nemen, waar de catastrophen, veroorzaakt door ontembare machten, bij de toevallige landsgesteldheid, zelf niet te voorzien of te keeren zijn, moet, dunkt ons, langzamerhand de algemeene over tuiging worden. Indien de volkseenheid uit iets moge blijken, dan dient het toch wel te zijn, uit de solidariteit, die men aan den dag legt, wanneer de zonen van hetzelfde Vaderland, geheel buiten hun schuld, op deze wijs verliezen lijden. Pas dezer dagen heeft Roosevelt, de president der Amerikaansche Unie, woorden gespro ken, een daad verricht, die van dit besef getuigen. Hij had den moed de bijdragen uit het buitenland voor de slachtoffers te San Francisco af te wijzen. Men heeft zich daar over verwonderd en zich zelfs gegriefd ge toond, zoodat hij zich genoodzaakt zag het buitenland te verzekeren van zijne en der Amerikanen dankbaarheid, nu men ongevraagd steun aanbood bij betui ging van deelneming. Maar hij achtte het noodig die geschenken te weigeren, opdat de Amerikanen zouden kunnen bewijzen, hoe zij hun plicht gevoelen, en gaarne groote offers zullen brengen om hun on gelukkige landgenooten te helpen. M. a. w. het volk van Amerika behoort voor de door een natuurramp geteisterde Amerikanen te zorgen. Dit is ongetwij feld een stap in de goede richting. Maar toch ook niet meer dan n stap en dan nog een stap, dien men beter niet gedaan zou hebben, indien een tweede achterwege blijft. Roosevelt immers heeft eerst het recht de liefdadigheid van het buitenland fier van de hand te wijzen, wanneer hij dan ook den plicht van den Staat erkent om het geheele bedrag, dat redelijkerwijs vergoed behoort te worden, te verstrekken, voor zoover de Ameri kaansche liefdadigheid daarin niet voor ziet. Zeker zijn de Amerikaansche filan tropen rijk genoeg om de thans berooide in woners van San Francisco en van de dorpen en steden in den omtrek, weer te kunnen herstellen in hun vorigen staat van wel vaart maar het zou toch denkbaar wezen, dat er, bij al de scheutigheid van een deel der Yankees, ettelijke millioenen dollars aan het totaal bedrag daarvoor te kort kwamen, en dat dus een groot aantal ongelukkigen, zonder voldoende fortuin om zich opnieuw een kostwinning te openen, onder de gevolgen der ramp bleven zuchten. En hoe zou men bij groote rampen, als meestal natuurrampen zijn, op een toereikende hulp van de liefdadigheid mogen rekenen? Alleen het Rijk is bij machte afdoende te helpen, daar het niet de bijdragen heeft te beperken naar de som der ingekomen giften, maar een volledige staat van verliezen kan doen opmaken en daarnaar ? volgens vast te stellen regelen schadevergoeding kan verleenen. Dit, dunkt ons, eischen de menschlievendheid en de volkseen heid; terwijl het terrein waarop de par ticuliere filantropie kan werken, onaf zienbaar groot is, zoodat er voor deze, helaas, nog tienmaal meer dan zij ver richt, te werken overblijft. Vooral ons land, dat steeds door water vloeden wordt bedreigd, zou hiervan een voorbeeld kunnen geven... dat allicht elders navolging vinden mocht. Assisenhof van Brabant. Het Nationaal Vlaamsch Verbond, zoo lezen wij in De Vlaamsclie Strijd, heeft op de muren van de hoofdstad en van al de steden en groote gemeenten der twee arron dissementen Brussel en Leuven onderstaanden plakbrief laten aanhechten. Door het Assisenhof van Brabant werden den 5 Februari 19(J(J, de Weduwe Baiu'-em en haar oudste zoon ter dood veroordeeld wegens moord, te Heerne op hunnen echt genoot en vader gepleegd. De straf is ongetwijfeld verdiend. Maar het vonnis werd uitgesproken zonder dat de beschuldigden Vlamingen die geen Fransch kennen n enkel woord verstaan hadden van al hetgeea bun in die taal ten laste was gelegd, ten gerolge van processenverbaal, welke zij hadden moeten onderteekenen zonder ze ie kunnen lezen en waarin hunne verklaringen ^aasch veikeerd waren vertaald geworden, en nadat zij door den Voorzitter van het Hof waren ondervraagd geworden met tusschenkomst van eenen ver taler iets dat in alle andere landen inaargeschiedt ten opzichte van vreemdelingen! Hetzelfde gebeurde voor hetzelfde Hof in November 1901 ten opzichte van Piron (Lubbeck) en in Februari 1905 ten aanzien van frab (Leuven): de eerste werd in de zelfde voorwaarden veroordeeld tot 10 jaar opsluiting ? de tweede ter dood. Geen zittijd van dat Hof gaat voorbij zonder dat min of incer zwars veroordeelingen uitgesproken worden tegen Vlaamsche Btlgen die yeen woord verstaan van al hetgeen tegen of over hen gezegd wordt! Zulke feiten roepen om wraak ten hemel! Zulk een toestand is eene schande voor het vrije België; daaraan moet zonder uitstel een einde gemaakt worden. Wij vragen het in naam der gelijkheid tusschen Vlamingen en Walen: deze.'laatsten zouden zoo iets geene 24 uren dulden. Wij vragen het in naam der geheiligde rechten vau den men^ch : Vlamingen, alhoe wel beschuldigd, zijn immers ookmenschen! Wij vragen het in het belang van den goeden naam der Belgische magistratuur, voor de eer van gansch het Belgische volk! Allen die een menschenhart in den boezem dragen, zullen met ons eischen dat de Kamers zonder uitstel eene wet zouden stemmen tot regeling van liet gebruik der V/.aarnsche taal voor hel Assisenhof van Brabant. Brussel, den 20 Maart 1906. Namens het Nationaal Vlaamsch Verbond: De Schrijver, F. REIXUAED. De Voorzitter, JfLIUS OlililE. Wij nemen dezen plakbrief" over om den Jfederlandschen lezer te laten zien, hoe brutaal in een land van Fransche beschaving nu nog een der eerste menschenrechten wordt geschonden. Las men het niet, als de noodkreet van eeu Nationaal Vlaamsch Verbond, onderteekend door den heer Julius Obrie, hoogleeraar in het strafrecht te Gent, lid der Kon. VI. Academie en door den heer Reinhard, men zou haast niet durven gelooven, dat er zulk een taai verdrukking bestond, niet in Oost- of Zuid-Europa, maar in de onmiddellijke nabijheid van ons eigen land, en dat van onze taal. Een opmerkelijke verklaring in dit stuk is deze: de laatsten (de AValen) zouden zoo iets geene 24 uren dulden." Wij wijzen hierop, wijl zij opnieuw een afdoende bevestiging is van hetgeen wij meermalen hebben in 't licht gesteld, dat namelijk de Vlamen mede schuld hebben aan dit en zooveel ander ten hemel schreiend onrecht hun aangedaan, omdat hun rechtsgevoel te zeer is ver zwakt; zij dat dan ook maar al te ge makkelijk te begrijpen, als een gevolg van het staatkundig verleden. Maar wie gevoelt niet, met welke droefheid de mannen van het Nationaal Vlaantsch Verbond deze verwijtende bekentenis moeten afleggen, nu de Vlaarnsche leeuw zoo suf is geworden, dat men hem durft sarren op de bovenbeschreven wijs? Intusschen waar het N. VI. Verbond, de overtuiging uitspreekt, dat de Walen zoo iets geen 24 uur zouden dulden denken wij aan nog andere Nederlanders, dan aan de Vlamen, die het Nat. VI. Verb. aldus tracht te prikkelen. Welk volk. zoo willen wij vragen, zou, als zijn eigen taal, vlak aan zijn grens, op zulk schandelijke wijs verrukt werd en de bejegening aan het As sisenhof is maar n staaltje uit velen zich volkomen onverschillig kunnen houden, jaar in jaar uit? Ziet, wat de Franschen geen 24 uren zonder protest zouden dulden, verdragen wij Nederlanders stilzwijgend wel drie maal 24 jaar. Inderdaad, wij Zuid- en Noord-Neder landers blijken dan toch wel leden van n gezin te zijn. Waar de eenen een te zwak rechtsgevoel bezitten, toonen de anderen er nog een gebrek aan eerge voel bij. Immers wat hebben wij ons aange trokken van de beleediging door de Walen in Belgiëden Nederlandsehen stam zoo lang reeds aangedaan ? De poging van Baie, om de Belgen on Nederlanders voor het sluiten van een economisch en militair verbond warm te maken, had althans dit gevolg dat men hier te lande de gelegenheid heeft aangegrepen eenige belangstelling te wekken voor de nooden van onze ver rukte taal- en stamgenooten. Maar zou het nu inderdaad niet tijd worden de belangstelling tot samenwerking te doen leiden, waar men eindelijk iets meer op de hoogte komt van het onrecht onder Fransche beschaving aan een Nederlandsche bevolking van vier millioen zielen in onze onmiddellijke nabijheid gepleegd ? Een nieuwe partij formatie? (Ingezonden.) De gebeurtenissen, in de laatste maan den te Rotterdam voorgevallen, geven ongezochte aanleiding den politieken toe stand in dit vrijzinnige bolwerk" onder de oogen te zien. Die toestand toch schijnt eenigszins gewijzigd te zijn. Nog slechts een spanne tij ds geleden waren de onderscheiden nuanceeringen der vrijzinnige partij inde Maasstad zóó vast doordrongen van de noodzakelijkheid van een eensgezind optrekken tegen het kerkelijk bloc", dat het als een vanzelf sprekend feit werd beschouwd, dat de beide invloedrijkste vrijzinnige kiesvereenigingen Vooruitgang" en Rotter dam" het roerend eens waren over de keuze der candidaten voor een Kamer zetel. Ook met de vrijzinnig-democraten trad men met gunstigen uitslag in overleg. Verblijdend was die samenwerking met het oog op het resultaat bij de stem bus in hooge mate. De vrijzinnigen heb ben immers in enkele districten niet die groote overmacht meer, welke toelaat strijd in eigen boezem te voeren. Zoo geschiedde het in don j are 1905, dat door de meerdei heid der kiezers in Rotterdam naar de Tweede Kamer wer den afgevaardigd: drie Unie-liberalen, n oud-liberaal en n vrijzinnig-demo craat. In die vriendschappelijke verstandhou ding schijnt het laatste halfjaar een veran dering te zijn gekomen. Deze ommekeer openbaarde zich bij de verkiezing van een lid van de Provinciale Staten. K wam de kiesvereeniging Rotterdam", thans aan gesloten bij de Liberale Unie, en de vrijzinnig-democratische kiesvereeniging, met een candidaat van zeer vooruitstre vende beginselen, de kiesvereeniging Vooruitgang", staande op het standpunt der oud-liberalen, kon hiermede blijkbaar niet instemmen en candideerde haar voor zitter. Bij de stemming was het verschil tusschen de aantallen stemmen, op de beide liberale candidaten uitgebracht, zóó fering, dat van een overwinning van een er beide groepen op de andere geen sprake mag zijn. Wat voor enkele dagen bij de ge meenteraadsverkiezing- in district Rotter dam V voorviel, versterkt ons in de meening, dat de eensgezindheid in de vrijzinnige partij verbroken en een nieitice jjfirtfjfoniKttie in voorbereid;n<j in. In dit bij uitstek vrijzinnig district wenschte blijkbaar de kiesveroeniging Vooruit gang" niet met de andere vrij/innige kiesvereenigingen samen te werken bij 't stellen van een vrijzinnig candidaat. Unie-liberalen en vrijzinnig-democraten trokken toen vereend op met een candi daat van liberale beginselen, doch de oud-liberale kiesvereeniging Vooruit gang" verstond zich, zooals een buiten staander mag vermoeden, met de christelijk-historische partij en beval iemand aan, die buiten het liberale kamp staat; CTQ candidaat, waarvan het christ.-hist. dagblad De Nederlander schreef, dat hij die zaken, welke van kerkelijke zijde werden verlangd, niet slechts door zijn stem steunde, maar dat hij was pionier en pleitbezorger. Den Christ.-hist. lezers werd deze candidaat door genoemd partij-blad aanbevolen als (/eesfvf-nrant. Door Bestuur en Leden van de kiesver eeniging Vooruitgang" werd wel ge tracht de kerkelijke beginselen van don candidaat te verdonkeremanen" door te beweren, dat hij den manifest-libera len het naast staat, maar deze verklaring werd op zijn minst genomen te niet gedaan door de krachtige aanbeveling in het genoemde Christelijk-hist. orgaan. Vooral het gebeurde bij deze gemeente raadsverkiezing bevestigt onze zienswijze, dat een ><irinre partij zich tracht te plaat sen tusschen Unie-liberalen en vrijzinnig democraten eenerzij ds en de kerkelijke partijen anderzijds; een partij, waarin zich het linker-centrum (de manifestliberalen) en de Christelijk-historische partij zullen oplossen. Nu is een nieuwe partij-groepeering alleszins wenschelijk: de religie speelt tot heden in de politiek een te belang rijke rol. Maar de tot standkoming eener wedergeboren conservatieve partij tusschen do bestaande democratische en clericale partijen in, schijnt ons niet gewenscht. Vooral niet gewenscht met de verkiezingen voor de Provinciale Staten in lllUT (en een mogelijke omzetting van de Eerste Kamer) in het gezicht. De vrijzinnigen in den lande kunnen hun hoopvolle verwachtingen op den uitslag dezer Staten-verkiezingen wél "faarwel zeggen, zoo niet als in 1905 door alle anti-clericalen eendrachtig wordt opgetrokken. Laat toch bij de manifest-liberalen te Rotterdam het .besef weer levendig worden, dat naast vél wat hen van Unie-liberalen en vrijzinnig democraten scheidt, er toch nog meer is, wat hen vereent. Laten alle fracties der vrijzinnige partij het ten vorigen jare ingenomen standpunt van wederzijdsche waardeering en onderlinge toe nadering weer innemen; alleen dan kan de zege van 1905 in 1907 voortgezet en voltooid worden. L. Constitutioneele aanvechtingen. i. A. XICOL SPEYER. Ontwerp eener Constitu tioneele Staatoorkonde voor het Russische Keizerrijk. Op last van Tsar Alexander I opgesteld. Xaar de uitgave van prof. Th. 8chiemann uit het oorspronkelijk Russisch vertaald. (Leiden, sine die) blz. 64. Kwalijk kon een geschrift ten juister tijde verschijnen. Bedriegen niet alle voorteekenen en blijven niet alle beloften onvervuld, eerlang zal het Russische volk den volstrekt autocratischen regeeringsvorm vaarwel zeggen. Alsdan zal het ontwerp, dat thans wereld kundig wordt gemaakt, zij het slechts als maatstaf ran vergelijking, goede diensten kunnen bewijzen. Het had anders zonderlinge lotgevallen, dat ontwerp. Vrucht der I8e eeuwsche bumanitaire denkbeelden, waartoe Alexander I zich aangetrokken gevoelde, was het, op zijn last, door zijn gunsteling Xowossilzofl', opgesteld. Toen, in zijne laatste levensjaren, de mystiek des alleenheerschers geest had overmeesterd, krees; de reactie vrij spel, en werd het ontwerp uit het oog ver loren, om straks, openbaar gemaakt, in de hand van Poolsche rebellen, tegen Russisuhe geweldpleging dienst te doen. Nauw was de Poolsche opstand onderdrukt, of Nicolais I deed zijn uiterste best om de exemplaren van het ontwerp, die aan de waakzaamheid der censuur ontsnapt mochten zijn, te achter halen en ten vure te doemen. n hand schrift, in de papieren des stellers gevonden, bleef, en werd zorgvuldig in het Russische geheime staatsarchief, achter slot eu grendel, opgeborgen. Toch ontging het den speurenden blik van Duitsche geschiedvorsehers niet, en ziedaar ons in het bezit eener (irondwetsoorkonde, die Itusland zou hebben kunnett krijgen, bijaldien Nowossilzofl'niet te vergeefs gearbeid had en Alexander I niet van meerling veranderd ware. 11 faut juger les crits d'après leur date, Hoe kwam de Keizer, schier zeide men, op den inval om van eigen machtsvolkomenheid iets te laten vallen? iJoe kon bij, in eigen omgeving, iemand vinden, aan wien een arbeid van die beteekenis gerustelijk toe te vertrouwen viel ? Het antwoord op beide vragen toont dat de eenige, ten langen leste onweerstaanbare, macht in de gefchieclenis is de Macht der Idee. Alexander, opgevoed door Laharpe, was ontvankelijk voor den glans der vrijheid, dia de groote Fransche Revolutie over de volken had doen uitstralen. Hij nam het hoogst ernstig met zijne roeping als alieenheerscher. Gevoelig van aard, ietwat tot dweepzucht geneigd, had hij een hoog verantwoordelijk heidsbesef en beschouwde zich als aangewezen om de macht, hem geschonken, te stellen in dienst van het geluk zijner onderdanen. Trouwens, de lichtgewiekte hemelhode, der volkeren vrijheid, had niet hem alleen geest en gezichteinder verruimd. Pruisen's stoere Koning, Frederik de Groote, even als hij, Fransche ontwikkeling en letteren bewon derend, had, vóór hem, aan dat gevoel uiting gegeven, en naar de pen gegrepen om aan zijn Anti-Macchiavel ten grondslag te leggea de stelling: de vorst is van den Staat de eerste dienaar. Onder gelijken invloed, was gelijksoortig bewustzijn tot aan de boorden van de Newa doorgedrongen. Bij de oud-Russen echter, bij adel en geestelijkheid, vonden denkbeelden als deze weinig weerklank. Hoe zij er over dachten, drukt hun fabeldichter Krylow aardig uit. Aan zijn verhaal geeft hij het opschrift: de opvoeding van den jongen leeuw. Diens vader namelijk, koning van het woud, was er op bedacht het welp eene schitterende vorming te geven, inaar kon, in zijne om geving niemand vinden, voor die taak be rekend. Een bevriend vorst, der luchten koning, de adelaar, helpt eindelijk hem uit de verlegenheid. Bij dezen komt het leeuwen kind in de leer, en nadat zijne opvoeding voltooid is, verspreidt zich aller wege de roep zijner bedrevenheid. Ondervraagd, blijkt dan ook, dat hij zoo nauwkeurig mogelijk weet hoe alle vogels hunne nesten bouwen! Wat hebben de viervoetige dieren daaraan ? vraagt de dichter, benepen. Dat detelijkenis voor de oud-Russen niet bijster vleiend was, schijnt hem niet ingevallen te zijn 1). Op den jeugdigen vorst echter had de reactie niet vat. Hij vormde een kring, hoofdzakelijk bestaande uit drie mannen: het triumviraat" geheeten, personen van onge veer gelijke beweging, de moderne denkbeel den huldigend, op hervormingen belust. Een hunner was Nowassilzoff, reeds met Alexander 1) Zie T. von Bernhardi, Geschichie l\uslands und der enrop;ïischen Politik in den Jahren 1814 bis 1838 (Leipzig 1875)11, 2, 443.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl