De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 29 april pagina 7

29 april 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1505 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Luxe-bakkerij van C. Stahle, Spuistraat, Amsterdam. Gebouwd 1898. Sigarenmagazijn: De Vorstenlanden" van Eduard Huf, Zoutsteeg, Amsterdam.' Gebouwd 1899. Ontwerp Buitenverblijf. (Bekroond met de Zilveren Medaille). tiiiiiiiniiffittiiiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiii Oids voor het Stedelijk-Museum van Oud heden te Utrecht, door mr. S. MULLER Fz. Dit boekje werd mij door de redactie van dit weekblad toegezonden met verzoek het hier te willen bespreken. Ik gevoel mij door dit verzoek heel hizonder vereerd. Echter durf ik mij niet onderwinden op den arbeid van den heer Muller critiek uit te oefenen, want het is op een terrein waar ik niet thuis ben, en soortgelijken arbeid lijkt my niet gemakkelijk. Veel liever dan eene beoordeeling te geven, wil ik van deze gelegenheid gebruik maken, met den heer Muller samen te werken tot het bekend maken van wat het Utrechtsen Stedelijk Museum herbergt, want dit toch lijkt me de bedoeling van dezen Oids te wezen. .... ^ Een paar opmerkingen, die voor beter te geef zijn, mag ik hier plaatsen? Zoo had ik een systematische indeeling van het boekje gewenscht geacht, waardoor het bij museumbezoek als Gids" meer praktisch zou zijn. Misschien op deze wyze, door voorin op te nemen een platte grond van het gelijkvloersche en een van de verdieping, met de zalen genummerd en een pijltje dat de te volgen richting aangeeft. Dan een indeeling in hoofdstukken volgens deze zaalnummering; hoofdstukken verdeeld in alinea's, met hierop duidelijk gedrukt het nummer van het voor-' werp dat besproken wordt. Dus meer de droge catalogus-vorm. Ik bedoel niet den completen catalogus aldus te geven, die is te uitgebreid en is aan 't museum voor een dubbeltje ten gebruike gelegd. Ook hangt aan ieder voorwerp een kaartje met titel, herkomst enz. erop vermeld. Maar ik bedoel alleen die nummers te vermelden of uitvoeriger te bepreken, die bizonder verdienen onder de aandacht van het publiek te komen, op die wijze zou het boekje gemakkelijker te overzien zijn, zijn waarde als propageerend geschrift behouden en als gids te gebruiken worden. Ook zou dan de eenigszins vervelende verhalende trant zijn vermeden en dergelijke telkens voorkomende uitdrukking als: Wenden we ons nu ..." ; >Ju komen we in ..."; Doen we de deur open dan..."; ik vestig uwe aandacht op" enz. vanzelf vervallen en ook de hoffelijke buiging die mijnheer Muller aan 't einde van z'n Gids' maakte, achter wege kunnen blijven. Verder vindt in zoo'n Plaatselijk Museum elk wat wils" en is het dus moeielijk uit den totaal-inhoud die nummers uit te kiezen die voor propaganda-bespreking geschikt zijn. De kunst-kenner heeft z'n keus, de oudheid kundige de zijne, en het massa publiek een heel eigenaardige. De opinie van een kunstkenner eener- en van een oudheidkundige anderzijds, kunnen in deze van nut zijn, de raad van Jan Publiek zou ongeveer luiden : vermeld vooral de poppenkast en de nieuwjaarsverzen uit 1847 en '62 van den lantarenopsteker. De poppen kast nu heeft eenii? nut als model-huisinrichting, doch waarom die nieuwjaars verzen zoo nadrukkelijk geëxposeerd zijn, is mij een raadsel. Toch zag ik dat ze te ontdekken voor zeer vele bezoekers een evement in hun museumbezoek was. Maar ik ben hier op oudheidkundig" terrein, wat niet het mijne is. Zoo zou ik met den heer Muller er ook ruzie om. kunnen maken welke van de kunstvoorwerpen" verdienen, dat er een speciale aandacht aan gegeven wordt. Toen ik ver leden het museum bezocht, heb ik, om de waarheid te zeggen, eigenlijk bedankt voor het vriendelijke geleide, in den gids aanbe volen, omdat ik het niet prettig vind gezegd te worden waar ik naar kijken mag, en waarnaar niet; wat ik bizonder moet bezien, en wat slechts terloops; dat ik me rechts moet wenden en dan links; wat schoon is, wat merkwaardig, en wat alleen waardevol doch niet de aandacht waard enz. Gezelliger" leek het mij, op m'n eentje wat rond te drentelen en van de mij opvallende dingen notitie te nemen. Wellicht is het mij geoorloofd deze eens uit te werken tot een opstel, dat dan m'n aandeel moge zijn in de propaganda voor museum-bezoek. Op een paar dingen, die m.i. vergissingen zijn in den Gids" mag ik nu nog even wijzen ? blz. 14 de gothiek zwaait hier bijna zonder uitzondering den staf." Deze eigenlijk meer literarische vergissing, noteer ik als proeye van ui te gekuishten gidsstijl. Blz. 31 beweert de heer Muller, dat althans de James zich allicht zullen voelen aange trokken tot de collectie suikerbakkersvormen. O, die snoeplust van de dames! Echter zijn er ook buiten Utrecht dames, die in andere zaken meer belang stellen dan in suikergoed. Blz. 32 zelf Je zin, noemt de heer Muller de 18e eeuw als waarlijk niet ver maard om z'n artistieke productie. Ik voor mij vind, dat ging nog al. Zeilde bladzijde. Treedt binnen met eerbied, want (cursiv. van mij) ge bevindt u op historischen bodem. 't Hangt er van af waar ! Heb je wat eerbied bij de hand ? Bladzijde 33. Gij zult u dan verheugen, dat de omstandigheid ... recht geeft tot de con clusie, dat een Utreehtsche fabriek deze tegelvloeren vervaardigd heeft. tn dezen zin voel ik, dat de schrijver te zeer het woord richt tot zijne stadgenooten. De hooge borst, hierbij gezet, doet me glimlachen, 't is menschelijk, maar mij verheugt het hoofdzakelijk, dat de tegels mooi zijn en de moeite waard, als zooveel in dat museum, ook door andere dan Utrechtsche oogen, gezien te worden. Vooral een blik op de foto's, die den Gids illustreeren, heeft me genoopt het museum binnen te treden ; want, dacht ik, waar deze zijn, is meer, en dat kwam ook zoo uit. D. G. RemliraMt-allini, Mijnheer de Redakteur. Mag ik u beleefd nogmaals gastvrijheid verzoeken voor eenige regelen naar aanleiding van het uitmuntend artikel van uw geregelden medewerker den heer W. Steenhoff? Aan voor en tegenstanders hebt gij het woord verleend en ziedaar: Daar komt nu zelfs alleronverwachts uw kunstverslaggever mij, en zeervelen met mij, verrassen met een helder geschreven opstel waarbij hij ongelijk geeft aan Het Handels blad; aan Jozef Israels, aan Xeuhuyg, aan Jan Veth en aan de andere minder belang rijke tegenstanders en aanblafl'ers van het onschuldige album. Dat uw kunstverslaggever dit doet na de beslissing in den amsterdamschen raad over de subsidieaanvrage doet weinig terzake. Ik voor mij geloof dat na al het lawaai B. en W. die het album heel mooi vonden, gelijk hadden om zich op het standpunt te plaatsen van niet subsidieering daar ze als regeeringslichaam geen partij konden kiezen. Best. Dat is tenminste een houding. En bovendien zal bet doel van het C. C. en de 200 plaatselijke comités bereikt worden. Nous nous portons u merveille. Het album zal onder het volk verspreid worden. De heer Steenhof had gelijk toen hij schreef ik voor mij zie niet in dat de tegenpartij in volkomen verslagenheid den muts door het spel heeft te gooien." Wel! Mijnheer de Kedacteur, n oogenblik kregen we het werkelijk benauwd. L e Jeu Populaire du l A hanti w Jont Lous &i '} ... on lu re&ve... cL en recommence L Ik kwam op vergaderingen van plaatse lijke comités waar de leden er uitzagen alsof ze zoo aanstonds onthoofd moesten worden. Drie leden deserteerden uit het centraal-comité. De schrik was er letterlijk bij sommigen in. Het Handelsblad had immers gezegd na publicatie van het schrijven van Jozef Israels, dat dit de deur toe deed. Maar ik heb toen, bijgestaan door onzen ijveren secretaris, den heer Gerhard, de deur weer open gemaakt en spoedig fleurden de angstige comités weer op. Daar kwam het dappere Groningen met een nieuw comité, het onversaagde Zutfen met den burgemee ster aan het hoofd en nog 10 nieuwe plaatse lijke comités, ons versterken. Dïiar kwamen de stemmen uit het buiten land van groote kunstenaars, die. zich op het goede, bre.ede standpunt van beoordeeling van ons album stelden, die geen van allen geïnte resseerd waren in eene andere wijze van Rembrandt hulde, en die stemmen waren beslist voor ons. En overigens, het boekje (door De. Teleg-iaaf terecht vergeleken bij het hassliche Entlein") sprak voor zich zelf. Duizenden exx. worden door de comités aangevraagd. Onze oprechte dank zij intusschen gebracht aan den heer SteenhoH'. Hij heeft, in zijn beoordeeling der zaak, den spijker op den kop getroffen! Hij is van meening dat de verspreiding van het album een prijzenswaardige daad is, waardoor bij het volk (zoowel uit de Jordaan als van de Ueerengracht) de ontwikkeling van kunstzin, en totnadering lot Rembrandts werk bevorderd wordt". Hij noemt den stormloop tegen deze wijze van deelneming aan de oillcieele hulde eene kortzichtige en onbillijke drijverij. Daar kunnen de oilicieele kunstregeerders in Nederland het voorloopig meedoen. Laat ik er nog even een citaat uit Stuart Mill's Liberty" aan toe voegen. Negen en negentig van honderd personen kunnen een zaak, die maar niet zoo vanzelf spreekt, niet beoordeelen. De honderdste kan het nog maar betrekkelijk, terwijl de meer derheid der voortreffelijke mannen van eiken verleden tijd opinies hadden die nu als volkomen onjuist bekend staan en deden of j uichten dingen toe die heden niemand zou goed vinden.. .. Xeinen wij het geval dat iemand om zijn oordeel werkelijk moet hooggeschat worden hoe komt dat dan? Omdat hij de kritiek over zijn meeningen en handelingen op zijn eigen geest liet werken. Omdat hij alles overwoog wat tegen hem kon gezegd wor fen, daaruit nut trok. .. . Omdat hij voelde, dat de eenige weg waarop de mensch tot de volle kennis, der dingen kan komen die is waarop hij hoort wat lieden van uiteenloopende opinies daarover zegden en waarop hij de zaak van alle mogelijke kanten beschouwt. Geen wijs man heeft ooit zijn wijsheid op eene andere manier dan deze verworven. . . . Zouden de af kammers van het Rembrandtalbum bij hunne beoordeeling op boven genoemde wijze te werk zijn gegaan? De heer Steenhofl' zeker wel. U dankende, CAHKI. L. DAKE. iiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiimHiiiiHiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiniiiii l JAN LINSE. -;- l HMiiiiiiiiiimiiiiminiiiiimHiiiiiiiiiiiHiiiiiimHiiiiiiiiiii IIIIIIIMIIIIIIIII Christendom en Socialisme. Sedert hij de Algemeene Beschouwingen over de begroeting; voor 1904 zoo uitvoerig werd gedebatteerd over de vraag, of van het socialisme de economische doctrine dan wel het historisch-materialisme de eigenlijke kern uitmaakt, of wetenschappelijke argu menten der staathuishoudkunde dan wel christelijke geloofsartikelen tot zijne be strijding dienstiger zijn, is bepaaldelijk de al of niet anti-christelijke strekking van het socialisme herhaaldelijk een onderwerp van twistgeschrijf geweest. De clericale partijen vooral maken zich druk over de kwestie. Met groote hardnekkigheid wordt door haar steeds de filosofie van Mars als de ware kern van het socialisme voorgesteld; et pour cause! want daarmede worden de kerkelijke partijen tot de socialisten-bestrij ders bij uitnemendheid gestempeld, wat do voor het roode spook bevreesden, ook van paganistischen huize, tot haar drijft, terwijl die christelijke arbeiders, die socialistische neigingen mochten koesteren, vol angst voor het behoud hunner ziel worden afge schrikt van eene wereldbeschouwing, die vierkant tegen de christelijke overstaat", van een leer, die gif' strooit in de zielen van ons volk". Van liberale zijde is daartegenover steeds de economische leer als hoofdmoment in het socialisme aangewezen, waarmede dan niet aan de theologie, maar aan de staat huishoudkunde het leeuwenaandeel in de bestrijding van het socialisme wordt toe gekend. Waren nu de christelijke woordvoerders in het gelijk, dan ware voor elk weten schappelijk man, ook van niet-christelijken huize, het socialisme een verloren zaak; immprs het historisch-materialisme, zooals het door Marx geleeraard is, kan den toets van het oppervlakkigst wijsgeerig onder zoek niet doorstaan. Het moet dan ook den clericalen wel verwondering baren, dat nog n wetenschappelijk man, hij zij christelijk of' niet, zich kan aansluiten bij eene partij, die haar grond vindt in eene leerstelling, welke voor het eenvoudigst critisch onder zoek bezwijken moet. En toch, ziet men niet tal van mannen het socialisme steunen, die op het gebied der wetenschap onder de eersten worden geteld ? Zouden die allen in de strikken van het historisch-materialisme zijn ver ward? Ja, wat meer zegt, zouden die allen, ter wille van dat historiscn-materialisme alleen, zich onder de roode vaan hebben geschaard ? Het is eenvoudig on denkbaar! Keen, de kern van het socialisme moet elders liggen; zij kan niet juist zijn, een uitspraak als de volgende, door de Neder lander indertijd gegeven: De sociaal-democratie is vóór alles een wijsbegeerte, en wel eene, die in hare meest elementaire beginselen lijnrecht tegenover het Christendom staat. De economische toekomstmuziek der sociaal-democratie is iets accidenteels. Zij krijgt leven en bezie ling door de philospphie die er achter zit. Niemand zou er zich warm voor maken, wanneer niet het dogma van het historisch materialisme en de klassenstrijd er pit aan gaf". (Terloops zij opgemerkt, dat de leer van den klassenstrijd hier buiten bespreking blijven kan. Zij is van het historisch-mate rialisme geen uitvloeisel, en was voor Marx reeds een waarheid, toen zijne geschiedbeschouwing nog niet gereed was; eerst daarna heeft hij die leer in verband, ge bracht met zijn materialisme; ook idealisten trouwens als bv. Lorenz von Stein erkenden een klassenstrijd). De sociaal-democratie, zegt de Nederlan der, is vóór alles een wijsbegeerte. Het klinkt ons als abacadabra in de ooren! Wat toch is de sociaal-democratie? Een politieke partij, dachten wij, een organisatie. Hoe uu een partij een wijsbegeerte zijn kan, begrijpe wie het begrijpeu kan! Een partij kan eene wijsbegeerte verkondigen, als de hare erkennen, maar een wijsbegeerte zijn ?! Kn de Nederlander heeft blijkbaar niet ge voeld, tot welke belachelijkheden dergelijke blunders leiden, want hij voegt er eenige regels verder kalm aan toe dat de sociaaldemocratie haar economie bevrucht met eene wereldbeschouwing, die vierkant tegen de christelijke overstaat". En die wereld beschouwing en de sociaal-democratie zijn synoniem, zijn n; de sociaal-democratie dus die hare economie bevrucht met .... de sociaal-democratie, een wereldbeschou wing, die hare economie bevrucht met . . . een wereldbeschouwing, met . . . zichzelve! Wij worden er duizelig van. En nu meene men niet, dat dit maar een grapje is, voor onze kwestie van geen belang. Wat is de zaak? Het gekke zit in het gebruik van hetzelfde woord voor twee gansch verschil lende zaken. Tweemaal spreekt de Neder lander van sociaal-democratie"; stelt men de eerste maal daarvoor socialisme" in de plaats, dan is de zaak in orde: Het socia lisme is vóór alles een wijsbegeerte", dat gaat, dat is geen onzin, wat het eerst wél was. Want socialisme is een leer, een over tuiging, en die kan zeer goed vóór alles een wijsbegeerte zijn. Dus eenvoudig het

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl