De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 6 mei pagina 7

6 mei 1906 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1506 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. jïp k . ^ la. enter i de .b Kevolut.iormaire tta.i: i B OG Le cLocteur1 Clem.en.ceau to .. Ma.ch.lae dortt on, a. aitribye , f-ai>s .en,t cl'aitleuri , i Ln.ventLön.'" au J/», A dua -jeu ON 'Un. Aptytecrci.te ; l/rvieul BLOC Tor me tVvèltrate, cl'im Qui^ttol bolitLüue : c|uacUu|oLe p>ois L- et me me ^c ' et uh 3aru-CuloTT£ ! [Christendom en Socialisme. II. (Slot), De teekenen van een naderenden omme keer zien wij, behalve in het steeds toenemend aantal zuiver-ideaüstisehe en specifiek christelijke elementen, die het ?socialisme komen versterken, in de geleidelyke verwording van het historisch-matenalisme bij Marx' jongere volgelingen. De 'band tusgchen historisch-materialisme en natuurwetenschappelijk-materialisme wordt bij hen verbroken, aan den geest en zyne ?ontwikkeling een eigen beteekenis toege kend, en daarmede TOOT de erkenning ideologische en teleologische invloed de geschiedenis d A», jjjrtnBEftltfH geopend. Tal vaff;>»$Rïg^gëj hebben dezen feitelijfcén'bieuk met 'historisch-materialisme voltooid door objectieven kategorisohen ? imperatief Neo-Kantianen, sommige zelfs door hef den «er den «ubjectieven kategoriscïien imperatief van Kant weer binnen te halen. Zoo wordt ook ban de, in een gegeven samenleving geldende, moraal weder een «igen beteekenis toegekend, en het streven naar verwezenlijking van die moraal, ah drijvende kracht der maatschappij erkend. En van die moraal zijn bij de jongere Mar xisten volstrekt niet meer alleen de prc^ ductie- en eigendomsverhoudingen de eenige ?scheppende kracht; integendeel zij vormen ?slechts een deel der factoren, die aan het mensohelijk karakter inhoud en richting geven. Zoo zien wüin gestadige wisseling materialistische en idealistische stroomingen in het socialisme overheerschende. Thans is ongetwijfeld in de naaste toekomst aan bet idealisme de zege. De christelijke partijen zien van dit alles niets of willen het niet zien; voor hen blijft vóór en na het gemeenschappelijke van alle socialisten hun materialisme, hun stofvergoding, hun anti-christelijkheid. Maar wat blijft wat vaststaat te midden van zooveel vervloeiing," aldus Jhr. Mr. D. J. de Geer (Onze Eeuw, Februari 1904), is de historisch-mftterialistische gedachte, de negatie der geestelijke wereldorde, de ver kondiging van de prioriteit van de stof." Woorden als deze geven van het inzicht in de werkelijkheid van de christelijke ijveraars geen hoogen dunk. Dat in dit alles het kenmerkende van het socialisme niet ligt en niet liggen kan, meenen wij voldoende te hebben .aange toond. "Waarin dan wel dat kenmerkende ligt ? In. de toekomstmuziek" zooals de Nederlander-, het noemt, en welke deze als iets accidenteels beschouwt. En die toekomstmuziek bestaat ten slotte uit slechts n deuntje en dat luidt aldus: vervanging van het privaat- door het collectief-kapitaal, ?of m.a.w. vervanging van de private door de collectieve productiewijze. Wieditdeuntje medespelen wil is socialist, wie dit niet wil is het niet, hij moge daneene materialistische, idealistische af wat voor wereldbeschouwing -ook de zijne noemen. Een ander criterium bestaat niet en heeft nooit bestaan. Hoe waar dit is, moge hieruit blijken, dat in Schaffle's Quintessenz des Sqzialismus", dat door socialisten en niet-socialisten ge lijkelijk als nauwkeurig beeld der socia listische doctrine wordt erkend, en dat voor bet socialisme het door ons genoemde criterium aangeeft, de naam historisehmaterialisme" zelfs niet voorkomt, want, zegt de schrijver, hij wil slechts geven de economische kern van het socialisme, met teirzijdelating van zijne voorbijgaande agitaiomehe buitenzijde, zijne religieuse en politieke neven-tendenzen". En nu mogen er (wa,t wij betwijfelen) vele socialisten tevens materialisten zijn, met hun socialisme als zoodanig heeft dat niets te maken. Evengoed -zou men, omdat de meerderheid der cleriealen thans b.v. protectionist is, het protectionisme een essentiale van het begrip clericaal kunnen noemen l Maar wij gaan verder en zijn van mee ning, dat in wezen het socialisme niet slechts geen materialistische strooming is, maar dat voor het socialisme de materia listische wijsbegeerte zelfs niet van de geringste waarde is; immers, indien het socialisme werkelijk niets anders is dan de leer van hen, die eene andere maatschap pelijke ordening wenschelijk en mogelijk achten, en die al hunne krachten inspannen willen om tot die ordeningie komen, welke leer dan, zoo vragen wij, is zoo idealistisch als juist deze ? Onder het materialistisch kleed, waarin Marx het gestoken had, is het socialisme dan ook in wezen steeds idealistisch ge bleven. Hadden Marx' volgelingen conse quente materialisten willen zijn, dan hadden zij, in hunne ontkenning van den invloed Van mfinschelijk streven op den gang der maatschappij, zich Van alle pogen om den .sedaüstiBclMffl heilstaat nader te brengen, moeten onthouden. Nu daarentegen met ;üms kracht steeds poogden, den gang der maatsohappelijken ontwikkeling te bespoe digen, hebben zij facto hun materialisme steeds in hunne daden verloochend. Deze verloochening in de praktijk begint lang zamerhand, wij wezen er' reeds op, ook in de. theorie door te dringen, en zoo wordt thans reeds door de meest wetenschappalijke socialisten erkend: dat de geschiedenis niet uitsluitend is te behandelen uit het gezichtspunt der causaliteitswet, maar dat de maatschappelijke geschiedenis erkend moet worden als in laatste ontleding, mede bepaald wordend door de idealen, welke de haar voortbewegende maatschappelijke groepen of klassen nastreven en dat de socialistische maatschappij alzoo niet is op te vatten als h'et eindpunt eener causaalnoodwendigëbeweging, maar als het doel waarnaar de socialistische partijen hebben te sturen, als het ideaal dat zij moeten trachten te verwezenlijken en welks ver wezenlijking afhankelijk is van de kracht hunner doelnastrevende actie':. (Treub). Het historisch-materialisme is dan ten slotte niet meer dan eene methode tot navorsehing van de drijvende oorzaken der maatschappelijke ontwikkeling," zooals Kautsky het omschrijft, onder instemming van Troelstra. Van dat wanbegrip omtrent het socialisme, dat daarin vóór alles eene materialistische wijsbegeerte blijft zien, is ten slotte geen ander schuld dan de sociaaldemocratie. Uit piëteit misschien voor haren grootmeester Marx blijft zij tot op onzen tijd het historischmaterialisme hare wijsbegeerte noemen, en daar zij van de hedendaagsche socialisten de bijna alomvattende organisatie is, ligt voor onnadenkende of kwaadwillige bestrij ders de conclusie: socialisme is materia lisme" voor de hand. Dat het socialisme in zijn wezen veeleer een idealistische stroo ming is, trachtten wij te betoogen en ook, dat de sociaal democratie haar materialistisch karakter feitelijk reeds heeft afgelegd. In naam blijft zij dat karakter ook nu nog be houden. Dat is haar groote fout; de weten schappelijke waardeloosheid van het histo risch-materialisme is voor de denkende sociaal-democraten geen geheim; meenen zij misschien, dat het als propagandamiddel zijne waarde heeft? Dan dwalen zij, zouden wij meenen: voor den man uit het volk is het te geleerd, den idealist schrikt het af en niemand zal zich, al is hij overtuigd mate rialist, aansluiten bij de partij, wanneer het einddoel hem niet bekoren kan; in het einddoel der sqciaaldemocratie vooral ligt hare propagandistische kracht; het streven naar een beteren, rechtvaardiger vorm van samenleving, dat is iets waar voor zich warm kan maken, wie in de mogelijkheid ervan gelooft. Neen, als het historisch-materialisme een propagandamiddel moet heeten, dan is het er een, door de sociaaldemocratie zelve in handen der kerkelijke partijen gegeven en door deze, naar wij zagen, met graagte aangegrepen en met onmiskenbare vaardig heid gebruikt. Het wordt voor de sqciaaldemocratie meer dan tijd, en uit haar eigen midden verrijzen daartoe reeds stemmen, om met de zaak zelve oqk den naam van het historischmaterialisme naar de Marxistische rommeikamer te verwijzen en dus ook in naamweder te worden wat zij metterdaad is: eene idealis tische partij, welker karakteristiek streven dit is en niets anders: de productiemiddelen te brengen in handen van de gemeenschap. Voor de kerkelijke partijen zal het den donkere dag zijn, de dag waarop de sociaal democratie den band verbreekt, die haar in naam nog met het historisch-materialisme verbindt. Zij zullen dan bemerken, dat hun zoogenaamde bestrijding van het socialisme slechts is geweest de bestrijding; van een bijmengsel, waarvan de tegenwoordige orga nisatie der socialistische partij slechts zeer tijdelijk en eigenlijk alleen in naam is doordrongen geweest, en dat met het eigen lijke socialisme in geenerlei verband staat; hun poseeren als keurcorps in den strijd tegen het socialisme zullen zij dan moeten opgeven, en de plaatsen in het eerste gelid weder aan de vrijzinnige partijen moeten afstaan. Ons zal dit vooral verheugen om de grootere zuiverheid die dan weder zalheersenen in den politieken strijd, die dan tenminste op dit terrein van theologische smetten zal zijn bevrijd en tot zijne ware proporties teruggebracht; debatten als die bij de staatsbegroting voor 1904 zullen dan niet meer gehouden worden, wat ook voor een spaarzaam gebruik van den nationaleutijd een niet te miskennen voordeel zal zijn. E. VAN KETVICH VERSCHUUR. Het erlies m de Kaap in 1806, door BlNTANQ DjAOBH. Het is een volle eeuw geleden dat de Kaapkolonie uit Nederlandsch bezit in Engelsche handen overging. De herinneringsdatum, het valt moeilijk hierby van een gedenkdag te spreken, is trouwens reeds twee maanden voorbij, want het was op den 6den Maart van het jaar 1806, dat de laatste vertegen woordiger van hét Nederlandsche gezag in Zuid-Afrika, naar Nederland uitzeilde. In 1795 was de Kaap reeds in Engelsche handen overgegaan, maar na den vrede van Amiens, in 1803, weder aan de oorspronke lijke eigenaars teruggegeven. Het bestuur werd toen overgenomen door den commis saris-generaal Jacob Abraham de Mist en den luitenant-generaal Jan Willem Janssens, als Gouverneur. De eerstgenoemde bleef nog tot 24 Februari 1805, toen hjj op een Amerikaansch schip naar de Vereenigde Staten vertrok. Slechts langs dien omweg had hy kans het vaderland weer te bereiken. De kolonie was van alle gemeenschap met het moederland verstoken, men kreeg geen geld en geen orders, men wist nauwe lijks wat er in de wereld gebeurde. Van af lossing of aanvulling der troepen was geen sprake, men kon niet veel meer doen dan afwachten tot het onvermijdelijke zou ge beuren: de verschoning van een Engelsche vloot. Generaal Janssen* intusschen zat niet stil en hij deed alles w« in zijn macht was om de kolonie in staat van tegenweer te brengen. Onder leiding jfcan kolonisten die goed met de naturellen kodden omspringen, werd een bestaand r^^tót" 'Hottentotten aangevuld tot 600 nJU^mfwilligers werden aangeworven onder de Maleiers in en om Kaapstad (" Slamse mense" noemen de Afri kaners ze) en deze werden gevormd tot een artillerie-corps. De geregelde troepen van alle wapens telden te samen hoogstens 1600 man, nu er sedert het optreden van het Nederlandsch bewind geen enkele verster king was aangekomen. Door desertie, maar vooral door zware verliezen die het gevolg waren van een hevige dysenterie, waren de gelederen Voortdurend gedund. De man schappen waren zeer slecht gekleed, want de hoognoodige kleeding was steeds uitgebleven. Er werd veel geëxcerceerd en wapenschou wing gehouden. De generaal trachtte op allerlei manier een krygabaftigen geest aan te kweeken. Zoo werden burgers die zich onderscheiden hadden bij het opsporen van deserteurs, met boerenplaatsen beloond ol kregen zilveren eerebekers. Op het einde van 1805 gebeurde wat reeds lang was gevreesd. Franscbe schepen brachten in de laatste dagen van het jaar bericht, dat er een groote Engelsche vloot van Ma deira zuidwaarts koerste. Inderdaad hadden twee eskaders, die met verzegelde orders uit Engeland waren vertrokken, zich bij Madeira vereenigd, met bestemming om de Kaap te heroveren. Alles te samen telden zij 63 schepen, waarop ruim 6600 geoefende solda ten, OD gerekend het weerbare scheepsvolk. De landing geschiedde in de Saldanha-Baai, nadat door de hooge zee een eerste poging was mislukt; een boot sloeg om, zoodat de 36 soldaten die er in zaten verdronken. Overi gens bepaalde het verlies der Engelschen zich tot twee gewonden, hen toegebracht door het Boerenkommando dat op verkenning was gezonden, maar tegen de overmacht geen stand hield. Generaal Janssens had in Kaap stad een bezetting achtergelaten om de forten te verdedigen. Hij zélf beschikte over onge veer 2000 man, maar het was een zonderling mengelmoes. Vooreerst 224 bereden burgers, in drie kommando's; als geregelde troepen: het 22ste linie-regiment, niet meer dan 358 man sterk; het 9e bataljon jagers bestaande uit 202 man van alle naties door elkaar; het 5e bataljon van het regiment Waldeck, een Duitsche huurtroep van 400 man; 130 dragonders en 160 artilleristen, meest allen Nederlanders. Voorts 240 man onder kolo nel Beauchêne, gevormd uit de bemanningen van twee Fransche oorlogsschepen, benevens 54 Javaansche artilleristen, 180 Hottentotsche infanteristen en 140 slaven van Mozambique voor den artillerietrein. Het geschut bestond uit 16 veldstukken van verschillend kaliber. Deze gemengde legermacht trok op 8 Januari naar Blauwberg, een reeks kopjes ten Noorden van Kaapstad, tegenover het Robbeneiland, en nam daar stelling. De Britsche macht die daartegen oprukte, telde ongeveer 4000 man infanterie, benevens artillerie en nog ruim 600 met pieken gewapende zee lieden die 2 houwitsers en 6 veldstukken meevoerden. Het gevecht dat de slag van Blauwberg" zou heeten, werd geopend door de artillerie van beide partijen. Zoodra er een paar ko gels vielen in de richting van het Waldecksche bataljon, ging dit aan den haal en werd door het grootste deel van de linie-troepen gevolgd. Wat de generaal ook deed, zij waren niet tot staan te brengen, maar bleven zich achter waarts concentreeren." De burgers, de Franschen en de donkerkleurige hulptroepen hielden zich echter flink en beantwoordden zoo goed mtogelyk het hevige vuur van den vijand. Maar de vlucht van de hoofdtroep maakte krachtigen weerstand toch ondoenlijk en toen nu de Hooglanders'met de bajonet gingen attakeeren, gaf de generaal bevel om terug te trekken. Een compagnie rijdende artillerie bleef tot het laatst doorvnren, tot dat de generaal persoonlijk gelastte het veld te ruimen. Den aanvoerder, luitenantPellegrini, bevorderde hij in n adem tot kapitein. De verliezen der Engelschen bedroegen: een officier en 14 minderen gesneuveld, 180 minderen gewond en 8 vermisten. De ver liezen der Hollanders waren grooter maar kunnen niet worden uitgemaakt omdat de dooden, gewonden en vermisten te samen werden opgegeven. Op het appel ontbraken totaal: 110 Franschen, 180 soldaten der ver schillende bataljons, 4 burgers, 17 Hotten totten, 10 Maleiers en 8 slaven. Te Kietvlei k>tam het verstrooide legertje weer by'een. De generaal besloot nu naar de bergen in Hottentotsch Holland te trekken, maar hij weigerde de Waldeckers mee te nemen, omdat hij ze niet waardig achtte met dappere man nen te marcheeren. Voor ne compagnie echter, die niet was meegevlucht, gold dit verbod niet. De overige Duitschers konden dus naar Kaapstad gaan, alleen om te ver nemen wat bij de capitulatie omtrent hen zoo worden beslist. De Franschen hadden zich kranig gehouden en de generaal wilde niet graag van hen scheiden, maar kolonel Beauchêne verklaarde dat zy nu niets meer konden doen in het belang van het land en daarom vertrokken ook zij naar Kaapstad, na wederzydsche betuiging van hoogachting en waardeering. De Generaal stuurde nog boodschappers met last een oorlogschip dat als een drijvend fort in Simonsbaai lag, op te blazen. Men gehoorzaamde die order, maar zóó haastig en vluchtig.dat het schip slechts weinig werd beschadigd. Voorts stuurde Janssens nog een verzoek aan den Raad in het Kasteel, om als belooning voor hun betoonde dap perheid twaalf burgers te beloonen met boe renplaatsen. De beide nog overgebleven Raden, de Salis en Medenbach Wakker, haastten zich hieraan te voldoen; nog juist op het nippertje, want den volgenden dag, 10 Januari, werd Kaapstad overgegeven wijl alle tegenstand nutteloos was. De mondvoorraad strekte niet langer dan voor twee dagen. Kolonel von Prophalow had daarom een parlementair naar den Engelschen gene raal gezonden, waarna een der fprten door den aanvaller werd bezet en vervolgens de proclamatie geteekend. Daarbij werden alle versterkingen aan de Engelschen overgegeven. De geregelde troepen van het garnizoen en de Fransche equipages zouden als krijgsge vangenen naar Engeland worden vervoerd, met uitzondering echter van de mannen die in de kolonie waren gehuwd of die er grond bezit .hadden verkregen. By proclamatie wer, den al de rechten der burgers bevestigdmaar straf werd bedreigd tegen allen die jtiiniiiiitiihniiiuiiiiiiiiitiifniifiiiiiimiiiiiimmiiiii VOOR-HET.8£uft)V(t!.TBLl.ENP-P^6l.f6K DE-cooiFeHBHTie -TE ? - LOOPT -WPIBRLIJK- EN -TOT ?f>i.i.^i*.-o(e-No^e.tt -TEN- EÏM !>£ DE- 9EUKSS CrtÊl/REN-NET-iN<U2ON|?eN -STUKKEN -T IN -RUSTE LftfiRMftN JE A * Af CN~-pE-UE&UVIüS -I/6RWLLEN .pe-we(?Et.P -M ET-ft NC<S BLOEMBOLLEN -MET- P«SCHEN -ÉCHTE R. -NIET -feEL6T.o«T UEVERpe-H-ET l/ftM-DE. S'J>-flf>- PE EMOTES -EN -MOTIES ? Of

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl