De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 13 mei pagina 2

13 mei 1906 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE £ M 4 «t) A St M E B.' W «K #£ AD TÖE ^T. &]>?£'& A N D 1507 Ir fv Inrichtingen tot opleiding van officieren» **- ? . ,- "-v ' ; - *y-' onaer abonaé'B schrijft ons : " «s bekend is meta»oeveel befongwerden de m' dit weekblad hQjB9rtng0n .. oj|r. 4p, **<>*wte eene radicale herzieniog van d? vpettelijke' bepalingen op bet stuk van Ket militair' onderwijs en waartoe mede-In de eerste plaats zon behooren, hét opheffen van de cad.ettensehool ;te Alkmaar, vermeenen svsun het algemeen belaag ie^handelen daar thans de aandacht van het .groot* publiek te " vestigen ' op een xjpstél, «getiteld : ,,de cadettenschoor' voorkomende " in ' de "dezer dMg«& v*ïteb*B*ï- fB a« 'Van d* Mffltaire OicUi' en bl&kjwar -van de hand Vsfnuemaud die Völtedig. bekend is met. de. détoors Fan densénriU, :! ? . . , 'i ? We lezen dan daarin o.a :, . «?^PetiWNwid is, dat de- cadetten groófehdedr sf eeït»- d)ca«r opvoeém $e mireele daarvaft -leekenen zich scherp. Er meen jchapt," die '-- jëuraiger leeftijd 'nog veel grbevéj|itna*¥t, men biologeert elkaar, -eer .;aink -. te jritiden wat niet flat is, mooi iê*i»<l5oed te i^We^^at afkeuring verdient. -&a leen wjl wBnvf$é*. ander, -niet onderdoen -ia,,tó»v. f 'è-stakjei», w*«jrover ,mea 'kan ppjra^fn." 'Uien: zoa niet jgaarne erkennen, niet , van jenever te houden, ook al verbrandt net .scherpe vocht de maag; niet wettig gecin'stateerde dronkenschap komt zeer veel voor. Het zoogenaamde scharreten" is vooral 's romers eene geliefkoosde uitspanning dezer -jongen», enz. , B*x wanneer men al dat kwaad eenigssns , wilde ^eten^elen door het uitgaan nog meer .te beperken, door de toch reeds karige vr\jneid nog meer te bemeten, hét gevolg daar van. zou weder .isjjn, dat de eaméngepakte ?jdngensmenigte tot andere eigenschappen 'oversloeg, tot weei* andere uitingen van die ?jeugdige gemeenschap; veel straf en vermin ? derde i»vU>ed der leiders zou er uitkomst : van wezen. . . . ??-..-? \;. De tofegep.aUe straffen zUn de gewone uit het reglement van krjjgstucht met nog enkele daarnevens (p. a. afzonderlijke berisping en '.arrest in eed der leerzalen). Oer 't alge?jneen kan men zeggen, dat er zeer veel en zwaar gesftraft wordt, zoo kwamen in het Ie <k wartaal' 1905-^1906 omtrent 40 dagen pro1 voost en '£l.m. 100 dagen politiekamer voor. ?Er zyn tydanxgeweest dat de vier arrestan tenlokalen met .aflojsingf werkten". Jongen? .van 15 & 17 jaar werden meermalen gestraft .met 8 dagen provoost om den anderen dag water en brool Er sfija verscheidenen geweest "aan Wie in 2 jaar t gds 50 dagen politiekamer of 30 dagen pro voort werd opgelegd. Dik wijls is het voorgekomen dat cadets tusschen Kerst- en Paasch verlof geen enkelen Zonda? t zonder straf waren. Böde zoovele en niet te voorkomen straffen ligt het voor de hand i dat 4e oerwak . jaiet kas gezocht worden in jiet indlvidtfc Inaar Wél in de inrichting zei /e. :v Met d«f£lgeni3ebêontwikkeling dar meèsten s liet treurig gesteld. Waar de aanraking fmet de 'buitenwereld' zeer beperkt is, waar ?reigë,n lector op; enkele uitzonderingen na *(** göWÈ- veEzaaaefüig periodiekei|, ,In de jcantine en de toestemming' ran een vijftal .boeken] als .de Camera Obscara, de Glnestet, fï$s8*n%riB eigen bezit te hebben),, geheel verboden i«, daar kan het lage peil der 'algemeenéontwikkeling gpen verwondering Wekken. De resnltaten der siudiën zyn verre van ' gunstig fer z^jn jaren geweest dat pi m. 30 pCt. > van-, «én studiejaar den cursus een jaar langer : moestfen -volgen. , Wordt bg het vorenstaande in aanmerki ng genomen dat volgens loopende geruchten ? onlangs by ;eene andere militaire opleidings school voor officier, handelingen van leer"lingen, op den mannelijken leeftijd, aan den ;dag ZU'Q gekomen, waarvoor het legerbestuur ?xicb grovel^k- moet schamen, dan rijst van zelf ,by ieder belangstellende de vraag: Ia jde> maat :nu nog niet volgemeten?" of moeten daartoe nog meer brave Hollandschej >ngens .dope van , militaire misstanden gemaakt worden en honderd duizenden verm>.rst? Het blijkt meer en meer dat ons leger niöt beschikt over officieren die bekwaam zija om mét vrucht b\j opleidingsscholen .als de onder werpelftke werkzaam te zijn. Zij .zullen, naar wy vertrouwen, de eersten zyn ,pm zulks te erkennen. Kwiljjk te nemen, dat zij deie eigenfchap"pen missen, ,valt net in het minst niet. Zij hebben immers voor deze zoo eigenaardige betrekking geen opleiding genoten. : - Alhoewel geen voorstander van enquêtes in het algemeen, zou daardoor hier, naar onze meening, de plaatst zijn. auuiuuimuuiiiiiHiHiuiuiu ..... iiiiniiiiinimiiMiiiiiiiiiiiiiiiiimiiH»! SociaU iiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiintiiintiinntiiii Het f erlisilen-Reiilemeiit in to Raad. ^ Zoo oppervlakkig gezien had ons oudste lid volkomen gelijk: een lange discussie, eindigend met de intrekking van amende.menten... Als die niet onvruchtbaar is! Doch dat zit toch ook nog wel anders! Niet of meg, een bepaald debat eindigt met een stemming, lijkt mij beslissend voor de vruchtbaarheid ervan. Een stemming heeft nut, als er twijfel kan bestaan aan ?welken kant de meerderheid is. Of als m en om politieke redenen" de neuzen wil tellen. .Is evenwel de stemming der overgroote ".meerderheid duidelijk gebleken, en ligt '?politieke munt" slaan niet in de bedoeling, ? dan "is besparing vkn een stemming bespaTing van tijd, en lijkt intrekking de eenig '?verstandige methode. ;" Of een debat vruchtbaar is, hangt dan ?ook alleen af, allereerst van het onderwerp. Een lange, redeneering over'tgeen de moeite niet loont, zal niemand kunnen verdedigen. Doch belangrijke vragen mogen en moe ten?ernstig bekeken worden. En dan is het ook goed, dat inen de" verschillen^eirzichten scherp tegen elkaar zet, en de over wegingen er bij verneemt. Z^n, aan het eind -van een debat, de inzichten wederzijdsch verklaard; heeft men elkanders positie be *) Ik vermeen goed te doen met deze beschouwing; te doen voorafgaan aan het slot van m\jn ?werkeloosheids-artikel. grepen; zijn mogelijke misverstanden van interpretatie voorkomen; na gevoerd betoog een opvatting losgelaten, die onhoudbaar bleek, of overgenomen wat toch als juist erkend moest worden dan was het aan gevoerde wel niet nutteloos uitgesproken. Er zijn amendementen n amende menten. Wijzigingen, :die de voorstellers graag aangenomen zien; andere waaromtrent zo onverschillig zijn; weer andere die ze z3!f wel graag verworpen willen hebben. Wonderlijk als deze twee laatsten opmer kingen klinken, zijn ze er niet minder juist om. Wat twee voorbeelden verhelderen kunnen. Door de hoeren Blankenberg c.s. was, eensluidend ongeveer als door mij, een amendement ingediend op art. 9, vragend op de aanstelling der* werklieden vermel ding van het soort van werk waartoe zij geroepen zouden worden. En blijkbaar vreezend dat hiertegen als praetisch bezwaar door B. en W. zou worden aangevoerd de noodzakelijkheid, om een werkman de taak van een ander bij diens afwezigheid te laten overnemen, stelden zij bij artikel 11 als tegenwicht de verplichting van de werklieden, om gedurende 4 achtereenvol gende weken een ander te vervangen. Het debat bracht aan het licht, dat B. en W. meer bezwaar hadden tegen de geheele formuleering van het soort van werk", dan wel wegens die vervangings kwestie. Toen kwam de heer Pabius in dat tweede amendement lezer, dat een werkman ook een kameraad moest vervan gen als deze staakte. Ean dergelijk voorsehrift kon heel gevaarlijk worden; de voorstellers hadden er dit allerminst mee bedoeld; en nu overbodig n gevaarlijk bleek wat bestemd was geweest als een tegemoetkoming tege& verwacht, doch niet opgestoken, verzet, wat natuurlijker dan dat het werd ingetrokken. Aldus het onverschillige amendement. Nu een voorbeeld van het zelf-ongewenschte. . ? In het concept van B. en W. wordt een boetestelsel ingevoerd, en de boeten niet behandeld als een straf, waartegen bezwaar kan worden ingebracht bij het scheidsgerecht, maar 'als een tuchtmiddél". Het verzet tegen dit stelsel leek mij volkomen juist, en ik heb dan ook voorgesteld, de boeten te beschouwen als -straf', vallend onder beroep op het scheidsgerecht. Is het omdat ik zoo'n bewonderaar ben van booten ? Integendeel! Ik zou ze liever weggelaten zien. Ik heb alleen, aanvaardend voor het oogenblik de redeieering van het concept, dat geldstraffen noodig waren, etracht ze te beperken n ze te regelen. Doch, blijkt de Raad bereid de boeten geheel te doen vervallen, zooveel te beter! * * Men ziet, als het d waas is, amendementen in te trekken, dan is het een dwaasheid met methode er in! Maar waarom ze dan voorgesteld ? -. Inderdaad zou het tactischer geweest zijn mét verschillende amendementen niet aan to komen vóór ze noodig waren. Af wachtend het debat, liad men kunnen zien, óf hier e» kjaar een tegemoetkoming moest «worden. , betoon d, dan .niet r-1 en men had aai staande, ds; Vergadering een amende ment kunnen ihjKenen. Doch onze voor zitter had er zér op aangedrongen, ze vooraf schriftelijk te geven en dat lijkt me toch oek de-jiiister methode. Wat hin dert het -ten slótte dat de Kaad verschil lende lezingen vóór zich heeft, om de meest gewenschte uit te kiezen! Het terug nemen van eenige amendementen blijft toch, als men óf alles vooraf moet neer schrijven, of tijdens de vergadering iets indienen .dat de leden niet gedrukt voor zich kunnen zien, het kleinste van twee kwaden. Het concept-werklieden-reglement, daar we na 7 zittingen in zijn blijven steken, is zeer formeel ingekleed; veel formeelar dan het bestaande. En hoe fprtneeler de ink^eding, des te noodzakelijker wordt groote preciesheid van forrnuleering. liet is herhaaldelijk omgewerkt, en- geen beter bewijs gelijk ik in de zitting sd aan voerde voor de moeilijkheid der "Formuleering dan dat, wat een commissie van zes leden, waarvan de helft wethouders, had opgesteld, door het volledig college van .B. en W., ten slótte nog in tal van onderdeelen gewijzigd is. In den Raad bestaan nu bovendien inzichten, welke door de commissie en B. en W. missahien zijn overwogen (van sommige blijkt dit heel en al niet) doch in elk geval niet overgenomen. Natuurlijk vragen die rneeningen nog openbaring, en zoekt men ze te doen spreken uit het definitieve reglement. Dat vordert veel heen-en-weer van betoogen, en in zoo'n groot lichaam is dit geen vlug werk. De voorstellers van amende menten hebben nog, kort voor de behan deling, onderling overleg gepleegd omtrent 'tgeen, ter bekorting der debatten, zou kunnen worden ingetrokken", als iets gelijksoortigs betere kansen bleek te heb ben ; of, ter verhooging der kansen, beter kon geformuleerd worden. Daardoor is een deel der moeilijkheden van het openbaar debat overwonnen; maar natuurlijk ook niet meer. Nog wenschelijker ware het zeker geweest, indien de gelijkgezinden aanstonds tot overleg omtrent in te dienen amendementen hadden kunnen komen. Doch een algemeen democratische Raadsclub, als in Den Haag, kent men bij ons nog niet. Zou men in het feit, dat ten slótte eenige amendementen werden ingediend door sociaal-progressieven van allerlei kleur en schakeering een voor bode hebbpn te zien, dat dit ook bij ons mogelijk zou blijken? Wie weet! Als dit het gevolg zou worden van de behandeling van het werklieden-reglement; deze zou, afgezien van de resultaten der besprekingen, die toch wel op wat geven en nemen van beide kanten al wijzen zeker niet onvruchtbaar1' blij ven. Maar laat ik niet vooruitloopen; en geen eierschalen breken door te stevig grijpen. Wat de uitkomsten betreft tot dusver verkregen er is allereerst iets bereikt, al was 't niet volkomen wat ik wenschte, ten aanzien van de zorg voor onze jeugdige werklieden. " Duidelijk .heeft de Raad doen blijken, dat'het zich onbekommerd toonen omtrent hetgeen van onze jonge krachten 'wordt, en hét vryelijk gebruik maken van die krachten als uit het'concept zou gevolgd zijn toch niet voldeed. Er is nu in art. 3 een soort van verzameling van wenschen bijeengevoegd: beperking van het aantal (door den heerWormser gewijzigd amendement-Tak c.s.), eisch van behoorlijk genoten L. O. (door den heer Sauvage Nolting gewijzigd amendement-],. S.), plicht der jeugdige werklieden tot het volgen van vakonderwys of ander ontwikkelend onder richt (door de heeren Harmsen c.s. over genomen en nog later verruimd atnenderaent-L. S.), verplichting om de jongens na 2 of 3 jaar te ontslaan, als zij toch later geen kans hebben om in gemeentedienst te blijven (amendement-Harmsen e.s.). Ik had ze liever allen op 17 of 18 jaar ontslaan, en vooral nog een bekorting van arbeidstijd voor deze jongeren gewenscht, doch dat lukte niet. De geheele regeling zit nog niet te best in elkaar, maar dat is zoo erg niet. B. en W. zullen, nu de heele kwestie eens flink onder de oogen moeten zien en dan kannen we elkaar nader spreken. Een poging om' de leeftijdsgrens van aanneming van 35 op 39 te verhoogen is niet gelukt, en aan den bepprkenden eisch dat men drie of althans n jaar ingezetene der gemeente moet geweest zijn, om in dienst der gemeente te kunnen komen, wilde de Raad niet aan. Alleen werd een amendement-Tak aangenomen om voor hen, die voor ze 35 jaar werden al als los werk man in gemeentedienst waren, den dag van hun aanneming als zoodanig te laten gelden, zoo lat zij dan toch nog vast kunnen worden toven de 35. Aatf B. en W. is bij art. 7, op voorstel van denzelfde, de verplichting opgelegd, in het jaarrerslag-aan den Raad verslag te doen van- de gegeven of liever genomen vrijstellingen omtrent de in de voorafgaande artikelen bepaalde termij nen. Maar we krijgen wel een geheel over zicht van de werking van het reglement, gelijk wethouder Serrurier den goeden inval had toe te zeggen! Over de vermelding van het soort van werk, waarvoor de werk man' aangenomen wordt en zijn aanstelling, heb ik al gesproken. B. en W. wilden liever 's mans qualiteit bepaald zien, en daarmee heeft men zich ten slótte vereenigd. De kwestie hangt vooral samen met de loonsbepaliïig, of voor vakwerk ook vakgeld zal betaald worden, en bij de artikelen over het loon zal daarover nog te spreken zijn. Naar ainleiding van art. 12 is nu in den Raad voorts nadrukkelijk geconstateerd, dat het hoofd van een ta.k van dienst voor de werklui te spreken moet zijn, en dat deze laatsten zich daarbij door het bestuur hunner vakvereeniging mogen doen bijstaan, terwijl alleen in bizondere gevallen het hoofd zich mag doen vervangen. Degeyaarlijk-geachte toevoeging Van B. en W. bij dat art. werd aldus beperkt tot de eenvoudige bevoegd heid om deze zaak te regelen, gelijk een goede gang van zaken dat vorderen zal. Ten slótte de werktijd-kwestie. Het voor stel Douwes c.5. (om over te gaan tot den 9-urigen arbeidsdag) is zwak bestreden wat den moreelen kant betreft, doah de bere kening der geldelijke gevolgen liet voorloopig geen keus. Twee a twee-en-een-halve ton per jaar extra op de begrooting te brengen alleen hiervoor daarop is voorloopig geen kans. We zullen eerst de minima der loonen moeten verhoogen, en dan ge leidelijk verder gaan met het inkrimpen der werktijden. Zijn de loonen verbeterd dan worden de werklieden zelf ook af keerig van overwerk. Vóór we aan de looncijfers toe zijn, beginnen we nu 16 Mei eerst te spreken over afschaffen van de vaste nacht diensten en hun omzetting iu afwisselend dag- en nachtwerk. En dan langs de vraag of de loonen periodiek verhoogd zullen worden, regeling van overwerk enz. komen we aan een der hoofdmomenten: de minima. Neen, zoo heel onvruchtbaar is deze ge zette behandeling van al die vragen toch niet. Er ontstaat ook vrel luchtverheldering door! L. SIMONS. minimin iiliiliiimnillmmimiMimililii uittil iiiiiiiillililllllii il min ALBEJIT VERVVEY'S De Oude Strijd. Gemakkelijk ?alt het van elke letterkunde de critici te onderscheiden in twee groote soorten, in wezen ongeveer gelijk aan de twee categorieën wijsgeeren ten tijde van Socrates, de softsten en de ware! philosophen. Ziooals de eersten in de wijsheid zich toelegden op holle fanfaronnades en oppervlakkige ge volgtrekkingen, doen de door mij bedoelde critici in de letterkunde : elk nieuw boek eens schrijvers waarvan het nu eenmaal niet meer staat kwaad te spreken, te begroeten met stereo tiepe lofiuitende ontboezemingen en haast ver legen makende onzinnige complimenten zon der eenig blijk ooit uit het vrij muffe kringetje van een uitsluitend vaderlandiche kunst" te zijn overgestapt de frissche schoonheid in der wereldlitteratuur, ziedaar de gewoonlijk heelemaal kan t-noch-wa! -rakende af brekingen maar buiten beschouwing latende ziedaar hun grootsche, veelomvattende taak. Tot deze soort behoort niet Albert Verwey. Gelukkiger dan de meeste zijner vroegere Niéuwe-Gids-collega's *) had hij buiten zijn aangeboren dichterschap, zich ook een vol doende hoeveelheid kennis die tot smaakvol oordeelen in staat stelde, uit vreemd en eigen vergaard. Hij kon zijn mededeelingen daar door steeds vullen met een tot-toetsen-eavergelijken uknoodigende belangrijkheid, welke die der anderen veelal ontbeerden, en ze als gelijk lezenswaard met buitenlandsche ons aanbieden. Dezulken welke in dezen bundel daaraan voldoen en ertoe aanleiding geven, worden hier iets uitvoeriger beschou wd; de overige meestal zeer vlotte causerieën legt men, onstrijdlustig als ze zijn, eens ge lezen terzijde. De bundel vangt aan met een opstel "Dichterlijke taal", dat den ontstaansdatum Augs. 1884 in aanmerking genomen, moailtjk iets anders kon zij n dan eene weerleg iing der rhetorica. Verwey's enthousiasme bereikt niet de verheerlijking dier oertaai", indertij i naar *) Men oordeele zelf door in de Veertien Jaar Litteratuurgeschiedenis" Kloos zün oor deel te hooren uitspreken over Veilaine, dien hij vindt Frankrijks grootsten poëet. Hij had evengóed het tegengestelde kunnen beweren: bét geringste spoor van eenig bewijs ont breekt en de mededeeling is dus waardeloos l aanleiding van Gorters Verzen hier-en daar gehoord en dat is verstandig eok: per slot van rekening geeft dat Schwarmen met oertaai" in dwaze eenzijdigheid de gesmade rethorica niets- toe. Immers, wat zoudt p g er van denken za9 de tachtigers hun gedichten hadden ge schreven in de taal van een of anderen achterlük gebleven vroegeren soortgenoot,.den Brazüiaanjchenbrulaapb.v.: vol maakt oer- ig" en aanbiddelijk frisch voorzeker.. . voor kenne»s? We kunnen gerust zegden dat de waar heid in het midden ligt. Alle woorden zijn, wel beschouwd, thans rhttorica en zouden dus door nieuwe klanken moeten vervangen wor den; niemand is echter zoo gek iets dergelijks voor een bestaande taal voor te stellen. Wat ons hindert in de zoo gewraikte ouderen, enkel hun middelmatigheid zich óók uitende in een gemakkelijk overnemen van stereotiepe zegswijzen, goed aangewend zeker nog effect vol, doch walgelijk waar klakkeloos uageschreven. Zooals ik zeg, Verwey verliest zijn gezonde verstand niet, verscherpt als zijn toon alleen is tot beter doordringen .zijner bedoeling. Dat redt hem voor inconsekwentie waar bij in een ander opstel Potgieters Florence be handelt : hoe menig stuk als geslaagd uit dat epos aangehaald, ware anders met een sneer over dichterlijke taal te verwerpen geweest! En dat Florence in de geheele Nederlandse tieletterkunde het eenige gewrocht waarin de moei lijke tertsinen eeuigsjins tot een superieur kunstwerk aanleiding gaven. Ik zeg eenigszins; want helaas voor den Areopagus der wereld kritiek blyft ook dat niet onaangetast. Zeer juist drukt Verwey dit uit blz. 29 dat de dichter der Florence staat en valt met een zinnelijke liefde voor de' schoonheid van uiterlijke vormen" en later nog duidelijker blz. SI «prekende van Potgieters onvermogen om het innerlijke van den mensch in de kunst te verzinnelijken". Korter had Verwey dit kunnen aantooneti uit de aanhalingen blz- 2S van Dante en Potgieter. Zévolgen bier. Potgieter: Mij Mantua''?maar't woord is niet zijn mond Ontgaan, of uit haar mijm'ring opgeheven Snelt hem de schim teinoet : Van uwen grond Ben,Mantuaan! ook ik, Sordello". En die beide Omarmen fluks elkander. Dante : E'l dolce Duca incominciava: Mantova...K l'orubn», tutta in se romita, Surse vér lui del luogj o/e prima stava, Dicendo: O mantovano, io son Sordello Della tua terra. E l'un l'altro abbracciiva. Merk op de natuurlijkheid in alles bij Dante, in den roep van Sordello (waartegen die bij Potgieter stijf en gewrongen klinkt!), in 'i lï'i dolce Duca ineominciava.: Mantova" en het dadelijk daarop de aandacht vestigen op den anderen persoon en diens handeling (waartegen Potgieter den indruk van den uitroep verzwakt door de onnoodige en -tevens bóekepratige bewering: maar't woord is niet zijn uiond ontgaan), in de beschrijving der handeling zelf, bij Dante hot kort gezegd, toch teekenachtig j uist: die schim in zichzelf ge keerd, daarna voortspringende hem tegemoet, dus duidelijk haar in twee stadiën teekenende (waartegen Potgieter feitelijk alleen het tweede stadium aangeeft, sprekende van uit haar mijm'ring opgeheven", dus reeds uit het eerste) en eindelijk in 't slottafreel, waar Dante alleen aangeett dat zij elkaar omarmen (terwijl Pot gieter erbij beweert, dat zij het fluks" doen, den indruk gevend door dat flauwhartige woord als ware 't een koele beleefdheiJsfortnaliteit). Het degeliikste en moeilijkste opstel uit den geheelen bundel is dat over Shakespeares sonnetten.De opmerkingen daarin over het vol maakte van den sonnetvorm, over de ca «uur, over de te gebruiken maten kan men niet anders dan beamen; waar de schrijver tegen fchoolsche pedanterie een zekere vrijheid van rnaatbehandeling verdedigt, staat elk waarachtig dichter aan zijn zijde, zelfs zonder de weten schap dat Verwey en groote buitenlanders laag vóór hem dezj schitterend hebben iu praktijk gebracht. Het meer iedereen interesseerende der studie vormt de geschiedenis der Shakespeare-sonnetten met de bekende strijdvraag aan wien ze gericht zijn, waarbij Verwey van alle kanten het vermakelijk inci dent bekijkt, veroorzaakt dj)r dr. Delius, Jie zijn stokvischachtige onaandoenlijkrreid meende te moeten ui'schrijven in de bewering aldus door Verwty saamgevat: ,.Shakespeare heeft zijn sonnetten van liefde niet geschreven omdat hij liefhad, maar ouijat hij sonnetten wilde fdirijven zooals de mode was. En de liefde entin, die Convenienz des Sonnetten stiles brachte es einmal somitsich." En hoe kwam dr. Delius er toe met zulk een gedrochtelijk ideekameel de kritiek binnen te wan delen ? ? Ach, de Keer S. is dom genoeg zoo eerlijk geweest op te biechten dat eens de passie hem te machtig geworden, enfin, men zie art. 241 Wetb v. Strafr.; en liever dan in Shakespeare een man te moeten zien, wien in werkelijkheid weinig meascheüjks vreemd was, stelde hij hem zich voor als een soort automatisch sonnettenproducent. Men zou direkt kuunen aan«ieren \vat Verwey ook doet, dat overtreding van genoemd artikel toen ter tijde aan de orde van den dag was; men zou de apologie anders kunnen inrichten door een kleine schets te ontwerpen der in nemende fantasie hoe in 't dal Josaphat bet laatste oordeel stond gaveld te worden en in gemoede kunnen vragen of zoo op de weeg schaal van goed en kwaad ter eene zijde werden gestapeld alle de schoonste werken ooit ter wereld voortgebracht, deze verzwaard met al de onbaatzuchtigste geestdriften, edelste verrukkingen, heerlijkste lachen en weemoe digste tranen ooit ter wereld door n man gewekt, en ter andere de enkele bewijzen zijner zwakke menschelijkheid of dan niet het gewicht der laatste verdwijnend klein zou iijken aan de opperste Gerechtigheid; ten laatste zou men van 't künststandpunt uit kunnen betwijfelen of het teekenen aller hartstochten met een meesterschap als 't zijne mogelijk ware zonder althans sommige onder vonden te hebben... het verstandigste is misschien dat alles na te laten en wanneer iemand den schepper zooveler vroolijke vrouwtjes, eenerCreasida, Ophelia ofCleopatra zich wenscht voor te stellen als een voorelitie van Hieronymus van Alphen, hem dit zotte genoegen te gunnen en 't zelf niet te doen,! Verwey schermutselt, zooals uit het boven staande blijkt, gaarne en gewoonlijk fijn en raak. Genoegelijk werkt b.v. de lezing der diatribe contra den hooggeleerden heer dr. C. B. Spruyt, van wiens oratorisch ketterijtje dat denkende menschen geen dichters meer worden weinig dan wat belachelijk» voor hemzelf overblijft. Een dezer strijdlustige opstellen weasch ik besluitend echter te releveeren, als datgene waarmee ik bet nu eenmaal niet eens kan zijn, dat over L. v. oyssels roman Een Liefde. Voorop zij ges'eld dat bet opstel zelf door allerlei fijne bijzonderheden zeer interessant, bovendien paradoxaal en geestig is. Ik heb bet feitelijk dan ook alleen tegen de gevolgtrekking uit de bewerende redeneering. Van Deyssel, zegt Verwey, is een belangwekkend mensch; Een Liefde, toont h\j aan, is een belang wekkend boek. Conclusie: Een Liefde moet een mooi boek wezen.. Hola! goochelen mogen wij critici niet, collega Verwey. Een vies gezwelletje noemen wij leeken zooals het bijvoegelijk naamwoord aangeeft; de kenner, de chirurg, noemt het misschien. buitengewoon belangwekkend, voor de weten schap wel te verstaan. Zoo ook hier. Een Liefde is, goede brokstukken daargelaten, neetoorig vervelend; doch uiterst interessant voor... den bestudeerder der persoonlijkheid Van Deyssel en de vervorming van 't naturalisme in Neder land. Ik vind het boek vervelend hierom: al die eindelooze aandoeningen'opsomming by Mathilde, het is niet anders dan de wil lekeurige bijeenvoeging der aandachtig-genoteerde sensaties van een het naturalisme tot uiterste konsekwentie dryvenden mensca of om 't half met v. Deyesels eigen woorden te zeggen, van een aes.heticus die proeven van stijlelaboratie wil geven, (over Mallarmé). Geen stirveling op de geheele wereld waar schijnlijk zou zonder opzet, dus natuurlek weg de '.e obser vatie chaos kunnen verwer ken in zyn brein, zeer zeker geen gewoon ziekelyk vrouwtje als Mathilde. Eigenlijk meent Ver wey dit ook waar hij tot de leuke paradox komt, dat Mathilde = van Deyssel: de consekwentie ervan, die ik niet aanvaard, zij aan den lezer. ALBERT REHM. De Geboorte efBer M CQscar Wilde, zijn laatste stadium,) In The Hübert Journal komt een artikel voor van Prof. Hugh Walker over Oscar Wilde en diens beide laatste werken De Profundis" en The Ballad c f Readin'g Gaol" De schrijver zegt daarin o. a., dat wie de beide boven genoemde boeken, door Oscar Wilde na zijn veroordeeling en gevangenschap geschreven, vergelijkt tnet zijn vroegere geschriften, hetzij proza of poësie, noodzakelijkerwijze tot de gevolgtreksing konen moet, dat zijn laatste werken de producten zijn van een herboren" mensch. De lezer zou het daarna zelfs in twijfel mogen trekken, of het wel gerecht vaardigd is te spreken van Wilde's onder gang", al past de dichter dit woord op zich zelf toe. Ik moet erkennen," zegt hij, dat ik de oorzaak ben van mijn eigen ondergang, en dat niemand, groot of klein, anders kan óndergaan, dan door eigen hand." Toch doet zich bij lezing der beide boeken de vraag voor, of die schijnbare ondergang" niet in werkelijkheid een redding" genoemd mag worden, en of, iu het oog der oneindige wijsheid, dat geheele proces aan zonde, ver nedering en lijden niet juist het meest wenechelijke kon zijn geweest voor een man als Wilde. Zijn veroordeeling maakte hem tot een vervvorpeling der maatschappij, maar zij deed hem twee werken schrijven, die door bun zedelijke diepte en blijvende beteekenis, alles wat hij vroeger geschreven had verre achter zich laten. Kon hij ooit die werken ge schreven hebben, als. hij niet zoo ontzettend geleden had? Maar als dat lijden noodzakelijk was,dan was ook de zonde,die het deed ontstaan noodzakelijk, en in dat geval schijnt het ons toe, dat wij de heergohende begrippen om trent de natuur van zonde en lijden wijzigen moeten. De Profumlis" dringt ons onweer staanbaar tot de vraag of er eenige vorm van kwaad bestaat, die absoluut en onveranderlijk kwaad is. We zijn er aan gewend geraakt te denken, dat zekere vormen van kwaad tot goed kunnen worden herleid. Het lijden, dat over ons komt door de daden van anderen of van ons zelf, kan stof zijn tot dankzegging. Maar durven wij dezelfde opvatting huldigen betreffende de zonden, die wij hebben begaan tegen ons eigen hooger zelf? Is er eenige zedelijke alchemie, die het karakter van den leugen kan veranderen, van den laster, de hebzucht en de duizelde vormeD der onrein heid? Het is deie vraag, die De Profundis" aan ons opdringt. Oscar Wilde was niet do eerste. d;e de :e vraag stelde, noeh de eerste. die haar beantwoordde, maar waarschijnlijk is hij wel de eers!e geweest die door leven. en werken het antwooid zóó treffead in beeld bracht. Wij hebbon geen andere bijzonderheden uit Wilde's leven noodig, dandiehijze'.f onsin De, Profundis" gegeven heeft. Daarin beschrijft hij voldoende wie en wat hij was, voordat de gevangenisdeuren zich achter hem slpjtea. De goden hadden mij bijna alles geschonken," zegt hij, maar ik liet mijzelf verlokken tot dwaas en zinnelijk genot. Ik hield omgang met kleine en lag»' zie'en en zoo werd ik de verkwister van mijn eigen genie. Het leven. op de boogie moe, stortte ik mij in de diepte, hunkerend naar steels nieuwe sensaties." Kens was het altijd lentetijd in mijn hart, mijn temperament was de vreugde zelve. Ik vulde mijn Jevenskelk tot aan den rand met genot, zooals men een lokaal vult met schuimenden wijn." Nooit, zelfs niet pelurende zijn gevangen schap keerde Wilde zijn ou Ie leven geheel den rug toe, of deed volkomen afstand van de beginselen, waarnaar hij het regelde. De nieuwe opvatting, die in de gevangenis zijn gee-t vervu'de, bestond hierin dat hij deze beginselen niet zoo zeer verkeerd, als wel partijdig en eenzijdig vond. Geen enkel oogenblik, ze?t hij", betreur ik het, dat ik voor mijn genoegen heb geleefd. Ik deed het met hart en ziel, zooals men alles behoorde te doen, wat men doet. Er is geen genoegen, dat ik niet heb gesmaakt. Maar hetzelfde leven te leiden, zou om zijn beperktheid verkeerd zijn geweeit. Ik moest verder." Volgens Wilde's eigen meening was zijn fout, niet dat hij voor zyn genoegen had ge'eefd, maar dat hij daarvoor alleen had ge'eefd. Hij was ontrouw geworden aan zijn eigen besluit om de vruchten te eten van alle boomen in den levenstuin. Hij had nu immers slechts gegeten van die boomen, welke staan aan den zonnigen kant." Wilde stond in een valsche verhouding tot tot het leven. Hij moest nog een waarheid leeren kennen, die voor hem verborgen was. Het was de groote les van het lijden, waarop zijn moeder hem zoo menigmaal waarschu wend wees, door voor hem zooals hij ons zelf vertelt Goethe's welbekend gedicht te citeeren : Wie nooit zijn brood in tranen at En nooit in kommervolle nachten. Verlaten op zijn leger zat, Die kent U niet, o hemelache machten.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl