Historisch Archief 1877-1940
1508
DE AMSTERDAMMER
A°. 1906,
EEKBLAD
NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
d. a c t i e -v a. XL J". 3D E KI O O.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORP, Heerengraoht 457, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ...... f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Indiëper jaar . » » mafl . 10.
Afconderujke Nummer» aan de Kiosken verkrijgbaar , O-li'/i
DÜbbd ii TwkrqgUtt Kiodc 10 Bwlmid dw Ckpneinta tegenoTer tot Grand C»tt, te Par^j».
Zondag 20 Mei.
Advertentiën van 1?5 regels/ 1.25, elke regel meer. . . . . . f 0.25
Reclames per regel 0.40
Annonce* uit Duiteehland, Ooitenrqk en Zwitserland worden nitslaitend aangenomen door de firma
KUDOLÏItOSSX U Keulen u door «lle filialen deier firma. Be priji per regel U 85 Ffennig.
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: De oprich
ting van scholen voor achterlijken, door F,
H. Schrender Jr. Rotterdamsche liberalen,
(Ingez.), door R. Maatschappelijk belang
>«h philantrophie, door A. Opbouwen"
<? en »?consolideeren". FEUILLETON: De
strijd van een Russisch Jodenmeiaie; II, (slot),
door H. B. KUNST EN LETTEREN:
Meneer J"ocus, door F. de Sinclair,
heoordaeld door H. Dekking Een kranig
Hol: lander in Indië, door'Edward B. Koster.
! Studiën in kunst en kritiek, door Edw. B.
?'?* KbatéV bèoordee-Jd door Taeo H. de Beer.
VOOR DAMES: Stationswerk", door H. van
d* Moer. Er Op uit gezonden ? door Elise
' A." Haighton. ALLERLEI, door Caprice.
UIT DE NATUUR, door E. Heimans.
Louis Marie Córdonnier en het Vredespaleis;
- (met portret en aib,). Penteekening van
H. G. Ibels. Een nieuwe boeklettèr, (niet
af b.), door R. W. P. de Veer. De Architect,
door J. H. W. Leliman. Arti (Leden.
late deel), door Plasschaert. Tentoonstel
ling St. Lucas, door W. S. Muziek in de
Hoofdstad, door Ant. Averkamp.
KunstTerkooping, (met af b.). F1NANCIEELE
EN OECONOMISCHE KROSIEK, door D.
1 Stigter Filosofo-fldeele beschouwingen,
door prof; Hans Nar. ALLERLEI.
DAMRTJBRIEK. SCHAAKSPEL.
ADVERTENTIEN.
oprichting van scholen voor
achterlflken.
Nu in verschillende gemeenten pogingen
wórden aangewend om te komen tot op
richting van scholen voor aöhterlijke kin
deren of zwakziunigen", zooals de vorige
Minister van Binnenlandsche Zaken ze in
de wet op het L. O. heeft doen betitelen,
i* het gewenscht ook in wjjder kring, dan
onderwnsbladen of -tijdschriften kunnen
berqiken, nieromtrent iets mee te deelen. In
Leeuwarden,Maastricht en Haarlem b. v.' gaan
die pogingen uit van de Plaatselijke
Commissïee van Toezicht op- het lager onderwijs,
wette commissies v#or eftn groot gedeelte
bestaan HU leden, buiten het onderwijs
«taande. <
De gemeentebesturen kunnen op drie
wijzen hun zorg voor het onderwijs aan
achterlijke kinderen doen blijken. Van alle
drie is in ons land een voorbeeld. In Rot
terdam werd in 1896 en 1898 een klasse
voor achterlijken door de gemeente
opgericht, toegevoegd aan een gemeenteschool
voor lager onderwijs en daarvan geheel
deel uitmakende. TVans bestaan nog twee
klassen roor achterlijken aan deze zelfde
school. In Amsterdam werd in 1900 een
school voor achterlijke kinderen geopend,
bestaande uit 4 klassen, in 1902 door een
gevolgd van dezelfde grootte, en
. de Vereeniging voor
spraakgeen achterlijke kinderen". Voor
beide scholen ontvangt deze vereeniging
subsidie van, de gemeente Amsterdam.
' In 'rQfïvenhage bestaat een school van
7 klassen als gemeenteschool. De bedoeling
is deze met nog meerdere klassen te
ver.
Het toevoegen van' klassen voor dergelijke
. kinderen aan een gewone school, zoodat
déze klassen als een onderdeel daarvan zijn
te beschouwen, zooals te Rotterdam, heeft
verschillende bezwaren, vooral als dit tot
stelsel wordt gemaakt voor een geheele
stad. Men vindt dan in deze klassen kin
deren van allerlei leeftijd en met zeer
ver. schillende afwijkingen, waarbij het
onder'?? wy», ooi al wordt het aantal kinderen zeer
beperkt, onmogelijk goed te geven is. Ook
zullen dan in deze klassen verschillende
kinderen ondergebracht worden, die eigenlek
niet tot de wezenlijk- of medisch achter
lijken behojoren» de naam rioolklassen/'
die er wel aan gegeven wordt, drukt dit
voldoende uit Het aanschaffen van speciale
' leermiddelen, om alleen maar te noemen
zeer veel aanschouwingsmateriaal, dat voor
'dit 'bijzonder onderwijs npodig is, zal meer
dan eens onvoldoende zijn, als voor elke
klasse in verschillende deelen van een ge
meente hetzelfde zal gevraagd worden. Zoo
zal de eurythmisehe gymnastiek, waarbij
een piano nopdig is, voor l of 2 klassen
om de finantieele bezwaren wel niet toe
gepast worden, terwijl toch deze gymnastiek
van zeer veel waarde voor deze kinderen
kan geacht worden. Het bespreken van de
leerstof n de wijze van behandeling er
van, de bespreking van de afwijkingen van
?verschillende leerlingen door het gezamenlijk
personeel, dat aan een school voor zulk
Speciaal ^opderwijs van onberekenbaar
' nut kun, tón, is bij het stelsel van klassen
aan vèiwttUtelde gewone schoten, zoo niet
toch stellig veel
volkomen, d»n mj
van het stelsel van
afworden wel genoemd,
en dan niet zoo gevoelen,
zijn van gewone kinderen,
déouders veel minder bezwaar
zullen hebbén hun kinderen in dergelijke
klassen opgenomen te zien dan in speciaal
jjcholen, terwijl nog de omgang met gewone
kinderen op de achterlijken een goede
invloed zoir uitoefenen.
" '?' Deze argumenten zijn in de praktijk
vrij'wel fictief gebleken. De kinderen zelf ge
voelen hun abnormaliteit veel minder, als
ze omgaan met leerlingen van gelijke ont
wikkeling, die evenmin als zij óf in hun
leeren óf in hun spel veel presteeren.
Hun afwijkingen vallen veel meer op, als
ze omgaan met gewone kinderen. De school
in Den Haag begon met n klasse, die
echter steeds als zelfstandige inrichting
beschouwd is. Die eerste klasse w«s
voorloopig ondergebracht in twee lokalen van
een gewone .school, en hoe werd ze door de
leerlingen der gewone school genoemd? De
riulde klasse I De omgang met de'normale
kinderen, die een gunstige invloed op deze
leerlingen zou moeten uitoefenen, werd
van beide kanten niet gezocht, ook niet
op de speelplaats, waar men de, leerlingen
dezer^ klasse steeds niet hun eigen
klassegenooten zag spelen. Het is dan ook niet
de omgang met gewone leerlingen, die een
foede invloed op: deze" kinderen uitoefent!"
et is uitsluitend oordeelkundig gegeven
onderwijs en een op de abnormaliteiten
berekende opvoeding, die deze. kinderen
'vooruit brengt zóó, dat het verschil met d
gewone kinderen in het latere leven niet
meer opvallend is.
Ook de ouders hebben zeer zelden bezwaar
tegen de opname van hun kinderen op een
speciale school, indien hun ten minste de
abnormaliteit hunner kinderen bewust is.
De ervaring in ons land en in het buiten
land heeft dit voldoende bewezen. In h*t
algemeen waardeeren de ouders dit bijzonder
onderwijs voor hun kinderen.
Te Berlijn, waar men op uitgebreide
schaal de proef heeft genomen met het
stelsel van klassen, is men vrijwel daarvan
teruggekomen, om de zooeven aangegeven
bezwaren. Langzamerhand is men daar in
de laatste jaren aan sommige scholen het
aantal klassen gaan uitbreiden, zoodat
daardoor een schoolorganisatie ontstond en
heeft men de alleen staande klassen opge
heven. Dat men het onderwijs in afzonder
lijke klassen te Berlijn zelf ook minder
waardig vindt, blijkt wel hieruit, dat een
stadtschulinspektor me bij een bezoek aan
raadde (het was in 1904) alleen de ne
georganiseerde school te gaan zien, het
andere onderwijs werd toch maar in klassen
gegeven..
We komen dus tot de conclusie, dat
.scholen" stellig de voorkeur verdienen
boven .klassen" en dat alleen op die
plaatsen, waar het aantal achterlijken niet
groot genoeg is voor een 3- of 4 klassige
school met 16 leerlingen als maximum per
klasse, het klassen stelsel te rechtvaardi
gen is.
Thans de vraag of aan gemeentescholen
of aan particuliere scholen opgericht
door een vereeniging, zooals de beide
scholen te Amsterdam, de voorkeur moet
gegeven worden. Op de voorgrond sta, dat
m. i. de overheid evenals voor normale
kinderen, ook voor deze kinderen voor vol
doend lager onderwijs moet zorgen. Bijna
/al deze kindereu kunnen zoover ontwikkeld
Worden, dat ze in een eenvoudige betrekking
hun brood kunnen verdienen. Het is dus
een sociale eisch, dat ook zij door voor hen
geschikt onderwijs daartoe in staat worden
gesteld en niet tot maatschappelijke
nonvaleurs opgroeien.v Dan mag ook alleen
daar, -waar particuliere vereenigingen met
subsidie van Gemeente en Rijk ojp alleszins
voldoende wijze voor dit pn.der.wiJ8 zorgen,
de overheid zich van haar plicht ontslagen
rekenen, zelf scholen op te richten. Nu is
bij de wijziging der wet op, het lager onder
wijs in 1905, wat betreft de verhouding van
deze scholen tegenover Rijk en Gemeente,
een diep ingrijpende verandering gemaakt.
Het mag wenschehjk geacht worden,?< de
geschiedenis dezer wetsierandering even
na te gaan.
Bij de oude wet was in art. 15 sub e
bepaald, dat de wet niet toepasselijk was"
op de scholen voor doofstommen, blinden,
spraakgebrekkigen en idioten.'Het onderwijs.
aan achterlijke kinderen viel er dus wel'
onder. Van d.e beide scholen te Amster
dam was evenwel indertijd goed gevon
den, dat ze niet tot het lager onder
wijs gerekend werden, doch dit was
uitsluitend geschied om de practische
reden, dat het daarmee aan de gemeente
Amsterdam mogelijk gemaakt werd de
Vereeniging voor spraakgebrekkige en
achterlijke" kinderen voor deze scholen te
subsidieeren. (Gemeentebesturen mogen geen
subsidie verleenen aan scholen voor lager
onderwijs.) Bij de wetswijziging werd door
minister Kuyper voorgesteld ook de scholen
voor zwakzinnigen de minister hield
hardnekkigvast aan deze algemeen minder
juist geachte benaming bij art. 15e
eveneens van toepassing op de wet uit te
sluiten, met het motief, dat het daardoor
inogelyk zou zijn deze scholen, die vooral
door hun gering leerlingental per onder
wijzer duurder znn dan gewone scholen,
een hoogere subsidie te kunnen verleenen,
dan de wet op het L. O. toelaat. In een
adres aan de 2e Kamer betoogden de onder
wijzers verbonden aan lagere scholen en
klassen voor achterlijke leerlingen, dat door
deze wijziging de pensioenbelarigen en de
rechtspositie dezer onderwijzers zeer wer
den geschaad, terwijl het onderwijs aan
deze kinderen dan geheel zonder wettelijke
regeling zou zijn, wat betreft leerkrachten,
school lokalen, enz. Door de heeren Dolk.
Ketelaar en Verhey werd voorgesteld bij
art. 26 de subsidie voor dergelijke scholen
te verhoogen en dan deze scholen onder de
wet op het L. O. te laten. De minister wilde
hier echter niet van hooren en beweerde,
dat een school voor achterlijke kinderen
niet goed kan zijn, zoodra ze voldoet aan
de overige bepalingen der L. O.-wet, wat
betreft het aantal leervakken, lesuren, enz.
Hij hoopte, dat de Kamer, liefst met alge
meene stemmen het amendement-Dolk c.e.
zou verwerpen en de rechterzijde gehoor
zaamde natuurlijk aan de gegeven wenk.
Bij de overgangsbepalingen kwam de
kwestie nogmaals op lm tapijt, als de
Minister voorstelde, dat 4e openbare onder
wijzers, die vóór l Januari 1906 naar scholen
voor zwakzinnigen zouden overgaan, hun
pensioenaanspraken zouden behouden. De
Minister meende, dat na aanneming dezer
wet de poging om scholen voor zwakzinni
gen op te richten, zeer zon worden aange
wakkerd en nog voor l Jan. 1906 b.v. 3 of
4 dezer scholen in de grcote steden zouden
verrijzen. (Wat niet gebeurd is). Hij be
loofde het zeer spoedig in gereedheid
brengen van een algemeene maatregel van
bestuur om dit onderwijs te regelen en
daarna zoo noodig een afzonderlijk wetje
o.n de pensioenaanspraken van de onder
wijzers aan deze scholen te regelen. De
commissie van rapporteurs stelde voor deze
algemeene maatregel van bestuur in de wet
vast te leggen, omdat anders de minister,
zoodra deze wet tot stand zou gekomen zijo,
geen enkele wettelijke bepaling in de wet
zou hebben, waardoor hij toezicht op deze
scholen kon uitoefenen. De Minister her
haalde, dat het zijn voornemen was, zóó
tijdig een algemeene maatregel van bestuur
te provoceeren, dat de gemeentebesturen
wisten, op welke conditiën zij een school
voor zwakzinnigen zouden kunnen oprichten.
Daarmee zouden de gemeenten te
'sGravenhage en Amsterdam tijd genoeg hebben
vóór l Jan. 1906, de toenmalige klassen om
te zetten in scholen. De commissie van rap
porteurs trok bij monde van Talma, hoewel
niet overtuigd, nu de Regeering er tegen
was, haar amendement in en het
regeeringsvoorstel werd natuurlijk aangenomen; een
overgangsbepaling, die op niemand van toe
passing was en waarvan geen enkele onder
wijzer heeft mogen profiteeren. Zoo staan
dus scholen voor zwakzinnigen buiten de
wet op het L. O. en weten de gemeente
besturen nog niet, op welke conditiën zij
een school kunnen oprichten, daar de alge
meene maatregel va»' bestuur door de
verandering fan Regering, nog niet ver
schenen is. "?'"? ^;
Tenzij en hiermee jjeef ik de weg
aan, die men te 's-Gratvenhage heeft inge
slagen bij het organiseeren van zulk een
school dit onderwijs zoodanig geregeld
wordt, dat het valt onder de wet op het
L. O. In Den Haag is deze school een school
E geworden, (de letters A, B, C en D geven
een andere soort scholen aan,) d. w. z. een
school voor leerlingen, die bijzondere lei
ding noodig hebben, doch die overigens wat
aantal lesuren, aantal vakken, bekwaam
heden van de onderwijzers, enz. geheel valt
onder de wet op het L. O. Het
Rijksschooltoezicht erkent deze school dan ook als
zoodanig, omdat ze aan alle bij de wet
gestelde eischen voldoet. Van technische,
d. i. van onderwijskundige zijde is hiertegen
geen enkel bezwaar, daar de vakken van
onderwijs aan deze scholen dezelfde kun
nen zijn als aan de gewone scholen, alleen
zal de methodische behandeling van de
leerstof, hoewel in het algemeen volgens
dezelfde beginselen gaande als op de gewone
scholen, geheel afhangen van de
individueele aard van elk der leerlingen dezer
scholen.
Door bet volgen van deze weg ontvangen
de gemeenten voor een zoodanige school
minder aan. Rijksbijdragen dan voor een
gewone school, daar de bijdrage afhankelijk
is van het aantal kinderen en in een school
voor leerlingen, die bijzondere leiding noodig
hebben, moet dit aantal niet meer bedrage D
dan 16 per leerkracht. Daar staat echter
tegenover, dat de onderwijzers lager onder
wijzers blijven -en dus vallen onder de
pensioenwetten. Richt een gemeente een
school voor zwakzinnigen op, die buiten
de wet valt, dan zou ze toch aan de onder
wijzers en hun weduwen en weezen een
pensioen moeten verzekeren, dat even groot
is als van het Rijkspensioenfpnds. Zonder
dat zouden zich waarschijnlijk geen
goede leerkrachten voor een zoodanige
school beschikbaar stellen en de kosten
hiervan zullen stellig opwegen tegen de
mindere Rijksbijdrage.
Het is natuurlijk mogelijk, dat de tegen
woordige Minister van Binnenlandsche Zaken
de beloften van zijn voorganger inlast en bij
algemeene maatregel van bestuur een flinke
subsidie voor deze scholen waarborgt en de
onderwijzers er van doet opnemen bij afzon
derlijke wet in het Rijkspensioenfond3. Ook
dan echter blijven nog de bezwaren bestaan,
dat de leerlingen dezer scholen vallen buiten
de leerplichtwet, de niet gesubsidieerde
scholen geheel buiten het Rijkstoezicht
vallen en de onderwijzers, die van het lager
onderwijs naar deze scholen overgaan, hun
rechtspositie verzwakken.
Hiermee is o.i. de wettelijke toestand van
het onderwijs aan achterlijke kinderen vol
doende aangegeven.Dat spoedig van meerdere
gemeenten dan Haarlem, Maastricht, Leeuw
arden, Groningen, Delft, Schiedam en Utrecht
berichten mogen komen, dat men dit, pok
voor de gewone scholen zoo noodzakelijke,
onderwijs tracht te organiseeren.
Den Haag. P. H. SCIIEEUDER Jr.
Rotterdamsche liberalen.
(Ingezonden.)
Met de meeste belangstelling, ja, nu en
dan ik wil het eerlijk bekennen zelfs
met leedvermaak, heb ook ik, evenals een
inzender in het nummer, gevolgd de ge
beurtenissen die in de laatste maanden het
Rotterdamsche liberalisme hebben bewogen.
Met leedvermaak! Want wat er nu ge
beurt, wat er nu is, n.l. een hevig conflict
tusschen de vooruitstrevende liberalen en
de oud-liberalen, dat is een volkomen logisch
gevolg van de dwaze, onnatuurlijke, ja
oneerlijke houding, oneerlijk beiderzijds, die
er de laatste jaren tusschen de beide
kiesvereenigingen heeft bestaan, en waardoor
een scheur werd dichtgeplakt, die vroeg of
laat toch weer moest openbarsten!
Hoe is de toestand toch ?
Dat indertijd van de kiesvereeniging
Vooruitgang" de vooruitstrevende liberalen
te Rotterdam zich afscheidden en de
kiesvereeniging Rotterdam" oprichtten^ aan
welken naam later nog uitdrukkelijk het
adjectief vooruitstrevend" werd toegevoegd,
moet toch] Aeteekenis hebben gehad. Welke-?
Toch in elk geval een beteekenis van meer
of minder geavanceerde politiek, niet slechts
in wat verschil van program, maar in de
practijk!
Uit welk motief? Natuurlijk uit geen
ander, dan dat de tijden, waarin politieke
politiek en sociale politiek gevoerd kan
worden door eene groote liberale partij",
reeds lang voorbij zijn! Dat een andere
nuanceering dan die van meer of minder
tegen het vermengen van christelijke dog
ma's in de politiek dringend noodig is; dat
de onderscheiding noodwendig, wijl zuiver
der en eerlijker, gezocht, en de strijd ge
voerd moet worden tusschen de beginselen
op maatschappelijk gebied.
Welnu a*n die leuze is de kiesver
eeniging Vooruitgang," schoon wel niet
altijd, maar dan toch veeltijds, trouw ge
bleven. Vooruitgang" heeft, weliswaar
meermalen, bij verkiezingen óók de
candidaten van Rotterdam" gesteund, ja, zelfs
heeft zij bij de laatste verkiezingen, in Juni
1905, den vrijzinnig-democraat P. R. Mees
gesteund.
Maar toch reeds meermalen heeft Voor
uitgang" de neiging getoond, om aan elke
samenwerking, die de politieke balans meer
naar links zou willen doen overslaan, sterk
den voet dwars te zetten.
Ik herinner, om daarop te wijzen, aan
drie feiten:
l". De verkiezing bij de Prov. Staten
het vorige jaar, toen de oud-liberalen de
kans van een kerkelijke overwinning er
aan waagden, en weigerden een anderen
candidaat te steunen dat hun eigen voor
zitter, den heer Kolff;
2°. Het gebeurde in Vooruitgang" bij
de statuten-herziening, waarbij zij een voor
stel, om het algemeen kiesrecht en het
blanco-artikel in de statuten op te nemen,
uitdrukkelijk verwierp, op precies dezelfde
gronden als waarop de N.R.Ct. het alge
meen kiesrecht bestrijdt.
3°. de candidaatstelling voor den Gemeen
teraad van den heer Van Oordt, voor een
zetel die tot op dat oogenblik door den
yooruitstrevend-liberalon heer Van den Berg
is bezet geweest; een candidaat niet alleen
van onloochenbaar-kerkelijke kleur, maar
bovenal van onmiskenbaar-conservatieve
richting.
Door deze drie feiten heeft Vooruitgang"
getoond, onwrikbaar te 'willen vasthouden
aan hare conservatieve richting, en zoo
noodig het succes van de linkerzijde tegen
over de kerkelijken daarvoor in de waag
schaal te willen stellen. En door het laatste
feit heeft zij bovendien duidelijk gezegd,
tegen een nauwere aansluiting bij het con
servatieve deel der kerkelijken geen bezwaar
te hebben. :
Dit optreden van Vooruitgang" is voor
iedereen duidelijk en klaar. En men moet
erkennen dat het eerlijk is, dat het er toe
meewerkt om een meer zuivere verhouding
in den politieken strijd te krijgen: geen
voortdurende en blijvende vermenging van
vooruitstrevende en conservatieve richtingen
ter wille der eenheid tegenover de kerke
lijke politiek, omdat dan onze politieke en
sociaal-politieke verhouding noodwendig op
het doode punt komt! En meer voeling
tusschen conservatieven van kerkelijken en
vrijzinnigen huize, en als gevolg meer voe
ling tusschen de democratische elementen
van beide richtingen,
Dat heeft reeds prof. Treub in de Kamer
tegenover dr. Kuyper, dat heeft de hoofd
redacteur van dit blad reeds zoo meermalen
klaar en duidelijk als zeer wenschelyk be
toogd.
* *
*
Nu geeft Vooruitgang" voor Rotterdam
drie keer achtereenvolgens onmiskenbaar te
verstaan, dat ze óók die richting uit wil.
En wat zien we nu ?
Daar komt in dit blad iemand Vooruit
gang" bezweren, om toch niet in die rich
ting door te gaan. Zelve zegt hij:
Nu is een nieuwe pa,rtij-grpepeering
alleszins mensehelijk; d« religie speelt
tot heden in de politiek een te
belangrijke rol,"
na welke erkenning men zou mogen ver
wachten, dat ook door hém het begin eener
andere partij-groepeering zou worden toe
gejuicht. Maar tot mijne verbazing lees
ik daar:
Maar de tot standkoming eener
wedergeboren conservatieve partij tus
schen de bestaande democratische en
clericale partijen in, schijnt ons niet ge
wenscht. Vooral niet gewenscht met de
verkiezingen voor de Provinciale Staten
in 1907 (en een mogelijke omzetting van
de _ Eerste Kamer) in het gezicht. De
vrijzinnigen in den lande kunnen hun
hoopvolle verwachtingen op den uitslag
dezer Statenverkiezing wel vaarwel
zeggen, zoo niet als in 1905 door
alle anti-clericalen eendrachtig wordt
v opgetrokken. Laat toch bij de manifest
liberalen te Rotterdam het besef weer
levendig worden, dat naast veel wat hen
van Unie-liberalen en vrijzinnig-demo
craten scheidr,'"er toch nog meer is, wat
hen vereent. Laten alle fracties der vrij
zinnige partij het ten vorigen jare inge
nomen standpunt van wederzijdsche waar
deering en onderlinge toenadering weer
innemen; alleen dan kan de zege van
1905 in 1907 voortgezet en voltooid worden.
Zulk een taal nu, versta ik eenvoudig niet 3
Is er voor een samengaan van alle liberale
groepen, van oud-liberalen, tot en met do
vrijzinnig-democraten, in een onafzienbare
toekomst (want de anti-clerikale leuze blijft
van kracht tot in onafzienbare toekomst!)
dan nog niet wat anders noodig, dan
wederzijdsche waardeering" en onderlinge toe
nadering" ? Is de kwestie van het algemeen
kiesrecht dan zóó weinig van beteekenis,
dat de vooruitstrevend-liberalen daar over
heen kunnen stappen, en... haast smeeken
aan de Manifesf'-liberalen, om... hun
eigen conservatieve beginselen wat lichter
op te nemen, en met liberalen en
vrijzinnigdemocraten wat meer gemengd" om te
gaan? Zit er dan bij de
vooruitstrevendliberalen dan niets, wat op beginselen"
gelijkt, wat hun daarbij in den weg zit?
. In n woord: ik begrijp die invitetie,
dat smeekschrift," zou 'k haast willen
zeggen aan de oud-liberalen niet, en
hoop zelfs, dat Rotterdam" en de vrijzinnig
democraten de strekking van dat artikel
niet voor hun rekening zullen willen nemen.
Veel te lang heeft Rofterdam" kunnen
goedvinden de conservatieven mee te helpen.
Al te dikwijls reeds heeft zij zich er toe
teleend, om conservatieven niet slechts naar
en Raad, maar ook naar de Kamer te
brengen. Dat moest eens tot een conflict
leiden, en dat conflict is er nu in hevige
mate gekomen: de strijd tegen de
candidatuur_ Van Oordt. Welnu de politieke
eerlijkheid behoort toch Rotterdam" en de
Vrijiinnig-democraten te verbielen de hand
zóó naar Vooruitgang" toe te steken als
de schrijver in het voorlaatste nummer
wenscht.
Slechts door krachtig en vierkant tegen
het conservatisme, het kerkelijke en het
niet-kerkelijke, ten strijde te gaan. kan er
eindelijk zuiverheid en oprechtheid in den
politieken strijd te Rotterdam komen.
R.
Maatschappelijk belang en
philantropie.
Aan de ernstige pogingen, om te komen
tot een doelmatiger strafstelsel dan het
tegenwoordige, staat, naast meer practische
bezwaren, zeker niet het minst het hard
nekkig vooroordeel in den weg, dat ze
zouden worden geïnspireerd door ziekelijke,
philantropische neiginge.i. Dit vindt voor
namelijk hierin zijn oorzaak, dat de vraag
der toerekenbaarheid zich daarbij ook doet
gelden en het rechtsgevoel van het publiek
al zeer_ weinig bevredigd wordt, wanneer
een _ misdadiger naar een krankzinnigen
gesticht in plaats van naar de gevangenis
wordt verwezen.
Bij een minder oppervlakkige beschou
wing zal echter blijken, dat, veel meer dan
een bijzonder gevoel voor de misdadigers
zelf, het algemeen belang naar nieuwe
middelen doet zoeken. Onze straffen blijken
niet in staat, de toename der criminaliteit
te beletten, noch het publiek te beveiligen
tegen de misdadige handelingen, meestal
uit nood, van ontslagen gevangenen. Eerst
wanneer het publiek het vertrouwen heeft,
dat geen misdadiger op vrije voeten wordt
gesteld, zonder dat men met grond kan
verwachten, dat hu aan zijn misdadige
neigingen niet meer zal toegeven, dan eerst
zal het zich minder vijandig stellen tegen
over den ex-boef en deze niet meer op de
misdaad zijn aangewezen.
Niet in de allereerste plaats de
philanthroop. die medelijden heeft met de arme
misdadigers, die in zoo'n akelige cel wor
den opgesloten, wekt ons op, naar andere
wegen uittezien, maar wel die andere, die
begrijpt, dat het onuitgesproken wettelijke
vermoeden, als zouden de ontslagenen,
gelouterd door eenzame opsluiting, geen
gevaar meer opleveren voor de argelooze
menschheid, een dwaasheid is.
Eén van beiden: óf men lato hen niet
vrij, óf men trachtte hen voor het gewone
leven geschikt en hun terugkeer daarin
mogelijk te maken.
Als verbeteringen vindt men aanbevolen:
beperking van de celstraf,Jdassificatie der
veroordeelden, inspannendelrmrbeid, voor
waardelijke invrijheidstelling onder toezicht
en vooral het stelsel der onbepaalde straf
fen, dat gebaseerd is op de overweging, dat
de rechter van te voren niet kan zeggen,
wanneer een veroordeelde weder geacht
kan worden, geen gevaar meer op te leveren,
als hij in vrijheid wordt gesteld..Dit stelsel,
gepaard met het Elmira-systeem, dat een
oordeelkundige behandeling, opvoeding der
gevangenen beoogt, belooft de beste resul
taten.
Stel, dat in deze richting alle bezwaren
er zijn er vele overwonnen worden,
dan is daarmede nog niet alles bereikt. Men
behoeft geen partij te kiezen in den strijd