Historisch Archief 1877-1940
DE A M T ER DAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1569
sterke belasting de ergste onhygiënische
toestanden wegnemen, zeer nuttig werken
Het is zonder eenigen twijfel noodzakelijk
dat het ondermijnen van de volksgezond
heid door onhygiënische en overvolle
arbeidsrtfimten onmogelijk wordt gemaakt.
6. De voorschriften betreffende de werk
lokalen ter bescherming van den arbeid
kunnen tegenover dea werkgever slechts
bij die arbeiders als zoodanig worden
beschouwd, die bij hun patroon werken
niet echter ,bij cHegejien welke bij zich zei;
tehuis vóór een werkgever werkzaam zijn
En hoe kleiner het getal arbeiders is, die
bij een aan groote firma's leverenden werk
gever (tusschenmeester) arbeiden, des te
minder wordt ook hier de eigenlijke werk
gever getroffen tegenover wien de kleine
tusschenmeester zich inderdaad in de positie
van, arbeidèlMjevindt.
7. Een arbeidsbescherming, dringend
noodzakelijk voor hen, die het meest worden
uit rebuit, 'de huisarbeiders, kan hun slechts
door van Staatswege ingestelde en door den
Staat gewaarborgde loonsbepalingen deel
achtig worden. De op deze wijze verkregen
loonsverhoogingen maken het den huisar
beider mogelijk te voldoen aan de bepalingen
in zake de werklokalen, een behoorlijke
woning te betalen zonder dat te moeten
kpopen met overwerken of te geringe voe
ding. Loontarieven vormen in den huis
arbeid de beste arbeidshygiène.
8. Bovendien is bij de huisindustrie niet
de woning, maar het steeds dalend loon de
kern der ellende. De werklokalen zijn in
geenen deele algemeen onhygiënisch, maar
. somtijds betrekkelijk gunstig. In sommige
gevallen evenwel zijn de werklokalen zoo
ontzettend treurig, dat een ingrijpen in het
belang der arbeidenden zelfs dringend nood
zakelijk is.
9. Niet als een maatregel ter bescherming
van den arbeid, maar als een eisch van
woninghygiène is door de wetgeving te be
palen, aan welke voorwaarden de ruimten
moeten voldoen, die voor werklokalen in
aanmerking komen. Onder het maken van
uitzondering voor allen, die reeds in den
huisarbeid werkzaam zijn, dus onder het
bepalen van een overgangstijdperk, dient
hét aan, de personen, die voor het eerst
huisarbeid -willen, verrichteir, te verleenen
verlof af hankelijk gesteld te worden van be
paalde eisenen, waaraan de arbeidsruimten
hebbén te voldoen. Sa nauwgezet onderzoek
moeten deze sanitaire minimum-eischen
(luchtruimte pep hoofd, uitsluiting van
zolder- en kelderwoningen, van vochtige,
?> donkere ruimten:, scheiding bij groot
per? BOiierital van arbeids- en f laapruimten enz.)
? worden vastgesteld met het oog op het
getal personen, de voor de gezondheid ge
vaarlijkheid van het. bedrijf en andere
oin? standigheden.
10. Alleen op grond van de aan den huis
arbeider uit, te.reiken vergunning tot thuis
werken moet het geoorloofd zijn werk aan
den huisarbeider t« 'verstrekken.
'11.' Déóverh»id moet verplicht zijn de
wohingrüimten, die niet aan de gestelde
minimum-eischen voldoen, als zoodanig aan
??de huiseigenaren kenbaar t& maken, waarna
deze ruimten slechts verhuurd mogen
wor? den onder de.beperking niet als werklokaal."
"Voor de wel. als; 'werkjokaleja te- verhuren
ruitaten-moét-bet'maximuni^fital arbeids
krachten en bewoners, worden aa-ngageyen.
'12. De arbeidsinspectie 6n/de
wóninginspeJtie moeten op grond van de^voor te
schrijven verplichte. aanmeldingen van de
zijde" der arbeiders en de patroons een lijst
. der huisarbeiders werkplaatsen bijhouden en
controle uitoefenen over de naleving der
voorschriften.
13. De woning wetgeving moet niet on
middellijk zoo diep ingrijpen, dat alle
huis? arbeid indirect door het stellen van niet
'voor inwilliging vatbare eischen onmogelijk
? wordt gemaakt. Maar evenals door tarieven,
die de loonen der huisarbeiders yerhoogen,
alle technisch achterstaande huisarbeid in
? de fabriek . wordt teruggevoerd, eveneens
helpt een woningwetgeving allen met het
oog op de arbeidsruimte sanitair slechten
huisarbeid uit de wereld. De gelegenheid
thuis te werken zou dan aan menigen arme
worden benomen, aan wien moet worden
tegemoet ? gekomen, den ouden en zieken
door uitbreiding der verzekering en verbe
tering der armenzorg, den tot arbeid be
kwamen door het verschaffen van werk
elders. Vrouwen en kinderen moeten ge
holpen worden door het wettelijk bepalen
van halve werkdagen in de fabriek en door
het van gemeentewege oprichten van
kinderböwaarplaatsen, waardoor de mogelijk
heid wordt geboren buitenshuis te werken,
intusschen de kinderen goed verzorgd te
vreten en in de andere helft van den dag
voor dezen moeder te zijn zooals tot dusver;
een mogelijkheid, die voor moeder en kin
deren boven een ongezonde huisarbeiders
werkplaats is te verkiezen.
14. Op deze wijze zou do huisarbeid
langzamerhand beperkt worden tot de ge
zonde lokalen. Voor de gezondheid schade
lijke werkzaamheden, waarbij gifstoffen
worden aangewend, zich stof ontwikkelt
enz., zouden in woon-, eet- en slaapvertrek
ken moeten verboden worden.
Dan zou overblijven de ellende van den
huisarbeid die samenhangt met de sociale
structuur van dezen bedrijfsvorm: de steeds
dalende loonen en ten gevolge daarvan de
toenemende arbeidsinspanning en geringere
voeding, die nog meer dan de woningellende
de gezondheid ondermijnen, de krachten
breken en de meuschen doen verkommeren.
15. Dit laatste kan slechts worden weg
genomen door Staatsarbeidsbeseherming,
die bij den huisarbeid in niets anders be
staan kan dan in den dwang tot bet aan
gaan van loontarieven met rechtskracht.
Ziedaar gewichtige stellingen, die ook
door ons waar wij staan voor een herzie
ning van de Arbeidswet, ter havte moeten
'worden genomen. Zooals de huisarbeid in
dit ontwerp is geregeld, is het niet afdoende,
in de verste verte niet. Daarom kan het
zijn nut hebben te vermelden hoe de mee
ningen van anderen op dit gebied zijn. En
waar het congres aan deze stellingen zijn
adhaesie heeft betuigd, bezitten deze voor
ons zeker waarde.
Kampen. MR. H. S. VELDMAN.
Sütaann's jongste wert.
S(em unfer Steinen, Schauspiel in vier
Akten. Cotta'scheBuchhandlung
Nachfolger.
De steenhouwers vertellen elkander, dat de
steen door een druk der aardlagen ontstaat,
door een druk van honderdduizenden jaten
lang; dan verandert de levende aarde in
steen. Bij den mensch duurt dit procédéniet
zoo lang.. Een paar jaren druk, steeds dezelfde
druk, is genoeg. Dan lacht men en weent
men en slaapt men en werkt men zelfs
kan men ook vroolijk zijn , men is een
menech zooals andere, en toch is men in
werkelijkheid geen mensch meer. Want in zijn
binnenste leeft men niet meer. Men is willoos
als een steen, men laat zich trappen als een
steen. Men wordt tegenover alles onverschillig
als een steen. Totdat eindelijk door een nooit
verwacht, nooit gehoopt geluk de steen ont
waakt tot een nieuw leven, tot de steen zich
weer verandert in vruchtbare aarde, die
bloemen en vruchten voortbrengt.
In zijn laatste drama Stein unter Steinen"
heeft Sudermatm eene illustratie van deze
beschouwing willen geven in al haar verhef
fende heerlijkheid. Een werk, zou men zeg
gen, hem wel toevertrouwd. Want wie zich
nog de hevige emoties, door hem eenmaal
in zy'u Ehre opgewekt, herinnert, wie den
tragischen ondergang van Willy Janikow in
Sodoms Eude, den moeielijken en heilloozen
stryd van Magda in Heimal en het smartelyk
zieleleed in Es lebe das Leben heeft meege
leefd, die weet dat Sudermann de meest
verschillende aandoeningen op de treffendste
wijze vermag weer te geven en dat zijn macht
op de gemoederen van het
theaterbezoekende publiek groot kan zijn.
De opvoering van een zy'ner dramatische
scheppingen was dan ook voor onze litteraire
wereld steeds eene gebeurtenis van gewicht;
vooral go'd dit zijn eerste werken. Men
genoot bij de verkondiging van eene nieuwe
levensopvatting, welke zich uitte in talrijke
personen, die als 't ware in levenden lijve
voor ons verschenen en wier stryd vooreen
nieuw ideaal wij medeleefden
Een dramatisch werk moet ons in de eerste
plaats Opeten te pakken en onze geheele be
langstelling voor zich in aanspraak nemen.
Het geeft immers een afbeeld ng van het
leven. Wij moeten het voorgevoerde als een
brok van ons eigen zich rusteloos afspinnend
bestaan ondervinden, wij moeten met ons
heele denken en voelen er in opgaan, zijn
gedachten als onze gedachten meedenken, zijne
geFoelena als onze gevoelens meevoelen, eerst
dan kan het ons roeren en meesleepen. En
of zulks nu ditmaal aan Sudermann gelukt is,
is aan rechtmatigen twijfel onderhevig. Wel
behandelt Stein unter Steinen een onderwerp,
dat levendige belangstelling opwekt. Baas
Zarncke wordt er in gescoilderd als de
ondernemer en chef van een groot industri
eel werk, omringd door zijn werklieden, hun
wel en wee met hen doelende. En toch is
die Zarncke niet het type van den werkgever,
zooals men zich dien in de eerste plaats voor
stelt. Want wie zal zooals hij, als hoofd van
een steenhouwerswerkplaats, er steeds op uit
zijn mannen in zijn dienst te nemen, op
wier verleden een smet kleeft? Dieven en
moordenaars w orden door hem aangenomen
en zelfs wanneer ze, als Struve, in zijn dienst
wederom ongerechtigheden begaan, worden
deze door hem niet den mantel der liefde
bedekt, terwijl hij hun op den koop toe nog
posten van vertrouwen geeft. Zulk een man
moge al een voortreffelijk philanlhroop zijn,
als werkgever behoort hij voorzeker tot de
abnormaliteiten en het werkelijk leven kent
ze gelukkig bijna niet.
Zarncke heeft een groot aantal werklieden,
beeldhouwers en steenhouwers van allerlei
soort en het is niet zoo makkelijk altijd da
orde en eendracht onder hen te bewaren.
Een van de lastigste kerels is een werkman
Göttlingk. genaamd, een goed steenhouwer
maar een gêwetenlooze schurk. Reeds in
vroegere jaren was hij bij Zarncke op het
weik geweest, hij hal toen de dochter van
een verloopen nachtwaker Eichholz verleid
en .was daarop naar Italiëgegaaa om zich
ia zijn vak verder te bekwamen. Na zijn
terugkomst behandelt hij de ongelukkige
Lore en het kind, dat zij van hem heeft, met
kwetsende minachting eu weigert haar te
trouwen. Lore lijdt hevig onder deze ruwe
behandeling. Over haar leed spreest zij wel
eens met Marie, de dochter van Zarncke
en zeker de meest diep gevoelde guur uit
het drama. Niet heel jong meer en mismaakt,
ziekelijk en zwak, zonder eenige aantrekke
lijkheid voor mannen, leeft in dit broze
lichaam een ziel vol liefde en opofferings
gezindheid. Zij smacht naar de zaligheden
van het moederschap, die niet voor haar
weggelegd zijn, en voelt zich aangetrokken
tot den brutalen opsnijder Göttlingk. Toch
doet zij met haar opofferende natuur alles
wat zij kan om een huwelijk tusschen Lore
en Göttlingk tot stand te brengen, ja zij wil
zelfs alles wat zij te wachten heeft, aan
Lore's kind af taan en hoopt op deze wijze
op zijn hebzucht te speculeeren en hem
zoodoende er toe te bewegen Lore te trouwen.
Ondertusschen komt er een nieuwe arbeider
op het werk, iemand die wegens moord
of is het slechts doodslag? ? lange jaren
gevangen heeft gezeten en door eene
vereeniging tot verbetering van ontslagen ge
vangenen aan Zarncke is aanbevolen. Deze
Biegler, dien men als den hoofdpersoon van
het drama heeft te beschouwen, duet al het
mogelijke om het ferledene uit te wissehen
en weder een nuttig mensch te worden in
de maatschappij. Met dat al is hij een somber
morrend man, die eerst door Lore's krachtigen
invloed tot handelen en tot daden komt.
Als namelijk de commissaris van politL-,
die een onderzoek op de steenhouwerij heeft
in te stellen, het /ich laat ontvallen, dat
onder de werklieden ook sinds kort een
moordenaar aanwezig is, wenden zich aller
blikken op Biegler en onder den druk van
de algemeene verachting en uitsluiting, die
er niet voor terug schijnt te deinzen zijn
ontslag te verlangen, zou deze ten laatste
zonder twijfel uit eigen beweging zijn heen
gegaan, indien Lore's medelijden en steun
lem niet gesterkt loadden.
Men zou zich echter zeer vergissen, wanneer
men zich Lore als een meer dan gewone
vrouw voorstelde. Hoewel Göttlingk haar
schandelijk behandeld heeft, hangt zy hem
nog aan. Zyn ruwheden en lompe gedragingen
laat ze zich lydelyk welgevallen en wenscht
slechts, dat hij haar zal huwenen zoodoenIe
haar kind zijn naam geven.
Eerst een aanvankelijk on willekeurige sym
pathie voor Biegler, een sympathie, die lang
zamerhand tot liefde aangroeit, doet in haar
nieuwe krachten ontwaken. Zij raadt den
uitgestootene aan zich manmoedig te ver
zetten tegen den smaad, waarmee men hem
overlaadt en staat hem in dien strijd dapper
ter zijde. En wanneer dan Biegler, in wiens
tegenwoordigheid Lore door Göttlingk bitter
wordt gegriefd, zich plotseling vermant, en
den kwaadspreker door zijn flinkheid het
lokaal uitdrijft, dan voelen de beide ver
smaden zich met kracht tot elkaar aange
trokken en bij 't einde van het vierde bedrijf
wijst alles er dan ook op, dat zij een paar
zullen wor len; dat de moordenaar, die onbe
wust die daad heeft fedreven, en de onge
huwde moeder in elïaar een laat geluk
zullen zoeken en vinden.
De vraag mag gesteld worden, of dit alles
wel voldoende is tot het samenstellen van
een dramatisch geheel, of het milieu in het
algemeen niet te triviaal is, de samenhang
niet al te losjes en een groot gedeelte niet
al te fragmentarisch is behandeld. Vroeger,
in de dagen, dat Sudermann zijn Ehre en
Heimat schreef, zou hij zelf hierop waar
schijnlijk bevestigend hebben geantwoord, zou
hij opgemerkt hebben, dat hier het dramati
sche element voor een groot gedeelte zijn
aantrekkelijkheid mist. Inderdaad vinden wij
in Stein. unter Sternen weinig wat den echten
Sudermann kenmerkt, veelmeer den duidelijk
te bespeuren invloed van zijngrooten mede
dinger Grerhart Hauptmann uit diens
realistischen tijd van Vor Sonnenaiifyang. die
Weber en later Fuhrmann henschel. Bij Suder
mann thans evenals bij Hauptmann het bij
voorkeur verwijlen in een laag-itand milieu,
eene opeenvolging van kleine aaneengerijde
tooneeltjes, nu en dan hetzelfde aanwenden
van htt dialect, dat voor genen zoo karakte
ristiek is. En eveneens eene opoffering van
het tragische effect en het op den voorgrond
plaatsen van het indivilu in al zijn nuances
en graden van ontwikkeling. Maar in de plaats
van de groote rake kracht van den Silezischen
dichter hier een kunstmatig realisme, dat ons
geen schadeloosstelling geeft voor de poëtische
en roerende scheppingen van weleer.
Dat de vroegere Sudermann echter nog
bestaat, bewijzen enkele tooneelen ook in
dit drama, waar wij de rijke fantasie en
treffende zeggingskracht van eertijds bewon
deren. Men leze bijvoorbeeld den dialoog
tusschen Marie en Lore in het derde bedrijf
en later, in dat zelfde bedrijf, het gesprek
tusschen Lore ea Biegler. Ook het vierde
bedrijf heeft veel schoonhe-len. Zulks is
trouwens natuurlijk, want een dichter als
Sudermann verloochent zijn groote opmer
kingsgave en rijke verbeeldingskracht nergens
geheel, al behoort dan ook Siein unter Steinen
tot zijn minderwaardige creaties.
.Amersfoort, 20-3 '06. W. N. COEXEN.
Libbensstriid. Oarspronkelik toanielstik
yn fjouwer bedrjpuwen fen K. \V.
UAXXE. Leiden W. M. Taconis Sz. li)05.
Een eersteling tu een veel belovende voor
de toekomst. Hef'stuk liet eerst te Amsterdam
door de verdienstelike vereniging, waar de
schrijver zelf voorzitter en ziel van is, gespeeld,
en door 't Ódeon toegejuicht, toen te Haarlem
en Leiden door dezelfde dilettanten op uitste
kende wijze vertoond, vloog daarnaiu Friesland
vau het ene dorps- en stadstoneel naar het
bracht diep ernstige gevoelens in alle lief
hebberij-spelers, in ieder publiek; en honder
den worden voor het vraagstuk geplaatst, dat
Canne eigenlik niet oplost, zomin als andere
wereldvraagstukken, zonder de dingen geweld
aan te doen, zijn optelossen. De hoofdpersoon,
een boeredochter, wordt voor de vraag gesteld
of haar liefde voor de Moor vader in
huisgenomene arme jongen moet opgeoil'erd worden
aan haar ouders. De boer n.l. hard achteruit
gegaan, heeft een te hoge hypotheek op z'n
land ; die wordt opgevraagd en alleen de agent
van vele maatschappijen op dat dorp kan hem
helpen en wil dat doen als hij z'n schoonzoon
wordt. De arme jongen wijkt; gaat naar
Amerika. Zij, nu vrij, besluit als in een
boek stond dat ze las : niet te doen als we
willen, maar te willen zoals het moet" en ze
offert zich op. Daarmee is aan 't einde van
de helft van 't stuk de kriesis bereikt.
Nu blijkt na tien jaar, in het derde, dat zij
niet heeft gewild z^als het moet, maar getracht
U willen en haar liefde voor hem, de arme
jongen, is haar te machtig geweest. Zij heeft
alleen haar lagere plichten als huisvrouw en
moeder volbracht; de hofere: zich schikken
in haar lot, haar man tot raadsvrouw willen
zijn, hem, die neiging heeft tot zich groot-voor
doen, daarvan terughouden door zijtïver
trouwen te >\ innen, door zich in een woord
aan haar plicht als vrouw te wijden ; dat alles
deed zij niet omdat zij niet kon, /egt ze.
En hier komt dus het probleem duidelik in
uit; de nuchtere mens zegt: zij paste het
du solist" van Kant niet ten volle toe; de
jonge geestdriftige (ie schrijver : zij kon
het niet toepassen door hogere liefde, leder
kan voor zich zelf beslissen. Nu, in ieder
geval lopen de zaken van de agent mis, in /al
in iiet huis van het volk dat z'n geld uit de
..spaarkas" terug wil hebben, juist als er een
verjaringsfeest gevierd wordt: zelfmoord van
de agent die voor de kommissarissen als ze er
ook ui op afkomen z'n boeken gaat halen.
De vrouw arm in een steegje met haar aan de
drank verslaafde vader en haar jongetje van
acht jaar. Sinterklaasavond, 't Kind heeft
wensen, zegt /.e luid; knippen van de bui
tendeur binnen gehoord. Later een mand van
Sinterklaas met het gevraagde. Sinterklaas
/elf, de vroegere vrijer natuurlik, komt; zij
weigert hem als hij weer om haar hand
vraagt : hij mag niet slachtdier van haar
ellende worden; allén de gedachte dat
haar kind een toekomst van met- de-
nekaanzien, uitjouwen en nog veel meer tege
moet gaat doet haar toegeven. En uit de
ruïnen van het oude, waarvan de vader die
dronken binnen komt eu bij 't einde van 't
stuk zit te slapen op 't toneel, nog een rest
is ; uit die ruïnen bloeit ten slotte vlak bij hem
een blijder leven op dat zoveel jaren
vroeger, in even arme omgeving allicht, maar
mogelik zonder vader die aan de drank is,
in elk geval zonder alle doorleefde ellende had
kunnen komen.
Zie daar het stuk : het voldoet zeker ; of
echter de levensvraag met voldoende toewij
ding behandeld is ? we missen teveel de 10
jaar tussen het 2e en 3e bedrijf, dunkt me.
Als eens uit het latere gebleken, niet alleen
daar gezegd was. dat zij ook haar hogere
plichten had willen nakomen, rees zij, die het
hele stuk draagt in onze achting. Of er een
bedrijf midden in moet ? Nee, dat geloof ik
niet; maar het zal wel gauw aan herdruk
toekomen, hoop ik en dan zijn er nog enkele
vragen meer op te lossen en fouten te ver
beteren. Die hypotheekgeschiedenis b.v.
Veranderd moest, dunkt mij, het jongetje
van acht jaar in een meisje. Een ver kleed
partij geeft er haast altijd iets onnatuurliks
aan en ieder weet wel, dat men eerder een
meisje van die leeftijd dan een jonge een
tamelik zware rol als deze kan opdragen.
Mij dunkt, het kan onverhinderd.
Geschrapt moest worden, de alleen spraak
van de meid aan 't begin van bedrijf 3, wat
er uit blijken moet blijkt in hoofdzaak uit
het volgende gesprek. Op de taal valt weinig
te zeggen. Heel vaak zijn erin Friese toneel
stukken veel te hoge, dichterlike woorden;
hier hindert het maar, hoogst zelden: alleen,
geen Hollands dienstmeisje zal zeggen, als de
moeder vraagt, of haar jongen lekker slaapt,
dat hij zoet sluimert", nu evenmin kliukt
dan uit Friese mond : hij is yn swieteslom."
Earbied biteane" is een HollandisTae, maar
daarover doet anders iemand, die zelf in
Holland verhollandst, maar beter te zwijgen.
Liever wijs ik op de vlotte samenspraken
zonder gewrongenheid en de echt Friese
huislike tafrelen die we in het stuk te zien
kriigen.
En wat is dat keurig gedrukt en uitgegeven.
Wij gaan in dat opzicht goed vooruit, zo'
11 a a r Ie m. J. B. SCHEPERS.
Amterdrtsclie GescMete.
Onderzoekingen over de economische en
sociale ontwikkeling i-an Amsterdam,
gedurende de IQ,: en het eerste kwart
der 17e eeuw. Academisch Proefschrift,
door W. VAN RAVEM-EI.J.X JR. Amst.,
S. L. van Looy, 1906 (III, 374 blz.).
De heer Van Ravesteijn, reeds bekend als
bewerker der Hollandscbe uitgave van Jaurès'
Histoire Sociaiiste", heeft in het begin dezes
jasrs te Utrecht den graad van Doctor in de
Nederlandsche Letterkunde verworven, na de
verdediging van het hierboven vermeld proef
schrift. De schrij .er getfo in de inleiding als
zijn doel te kennen : eene bijdrage te leveren
tot de kennis der maatschappelijke en
die<itengivolge ook politieke verhoudingen, zooals
die zich te Amsterdam hebben ontwikkeld",
en rechtvaardigt de keuze daarvan door er op
te wijzen, dat er tot nog toe niet (is)
ouderricht, althans niet in bizonderheden, welke
economische rol de sleden in het Holland
der 17e eeuw eigenlijk speelden,
nieitegenstaande slechts dit den sleutel kan bieden tot een
ju st begrip van hare politieke rol en betekenis";
dat er evenzeer nog bijna niets (is) gelaan
aan eeu onderzoek omtrent de sociale samen
stelling van de bevolking der steden, niet
tegenstaande slechts au onderzoek on» kan keren,
waaruit de partijstrijd in die dagen voortkwam,
en waarin hij voedsel rond''. In de door mij
gecursiveerde woorden tekent de heer Van
Ravesteijn onmiddellijk kleur; hij ontpopt
zich als een aanhanger van het historisch
materialisme, van de leer, waarvan Marx de
grondwet aldus heeft geformuleerd : niet het
bewustzijn, der mensehen bepaalt hun zijn,
maar hun maatschappelijk zijn bepaalt hun
bewustzijn".
Volgens dit beginsel is egoïsme, of, mis
schien juister, klasse-belang de hoogste wet
voor en de eenige drijfveer van al ie historisch
gebeuren, en heeft de geschiedenis feitelijk
niets anders dan den klassenstrijd tot inhoud.
Tot welke resultaten eene dergelijke
geschieJbeschouwing leidt, zal ons bij de bespreking
van het tweede gedeelte van 's heeren Van
Ravesteijns arbeid blijken.
De dissertatie bestaat namelijk uit twee
deelen: in het eerste gedeelte wordt eene
schets gegeven van den aanvankelijken econo
mische ontwikkelingsgang onzer stad in het
algemeen, en meer in het bijzonder ?an dien
der wetgeving op handel en bedrijf, terwijl
in het tweede gedeelte beproefd is eene ver
klaring te geven van de staatkundige partij
verhoudingen in het begin der zeventiende
eeuw.
De schrijver vangt zijn werk aan met
een onderzoek naar de plaats, die
Amsterdan, in economisch opzicht, innam te
midden van de steden en dorpen in ds
omgeving der stad. Belangrijke gegevens
daarvoor zijn te vinden in de beide infor
maties" wij zouden zeggen enquêtes"
die in 1494 en 1514 op last der regeering
zijn ingesteld naar den staat" der provincie
Holland, en die door de goede zorgen van de
Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde,
onder leiding van prof. Fruin, zijn uitgegeven.
Aan de hand dezer stukken wordt eerst een
blik geworpen op den toestand van Amster
dam in vergelijking met dien der overige
Hollandsche steden. Vervolgens gaat de
schrijver den omvang na van Hollands
scheepvaart op de Oostzee, om ten slotte
een onderzoek in te stellen naar de
economischen invloedsfeer" der stad. Door dit
alles komt hij tot de conclusie dat in een
groot deel van het Hollandsche platteland
een deel der bevolking, losgemaakt van den
bodem, welke haar niet meer kon voeden,
bij den aanvang der l(ie eeuw voor haar
(lees : zijn) bestaan aangewezen was op den
loondienst ten bate van het ontstaande kapitaal
in de steden". Eene conclusie, die voor de
hand ligt en kon worden verwacht, doch
waarvan wij niettemin de bewijsvoering met
dankbaarheid kunnen aanvaarden. Slechts
zou men de vraag kunnen stellen of het juist
is deze op den loondienst aangewezenen" \
aan te duiden als bezitloozen. proletariers'', i
geiijk de schrijver herhaaldelijk doet. Doch
dit behoort misschien tot de eigenaardig
heden der materialistische geschiedschrijving.
Ook het tweede hoofdstuk van het eerste ?
gedeelte verdient ten volle onze belangstelling.
Daarin wordt een overzicht gegeven van de
ontwikkeling der wetgeving op handel en
bedrijf, geput uit mijne uitgave der beide
oudste Amsterdamsche Keurboeken en uit l
Noordkerks eerbiedwaardige verzameling j
van Willekeuren ; en ofschoon op die wijze :
niet al het bronnen-materiaa is geraadpleegd, i
vinden wij hier toch vele belangwekkende
gegevens betreffende de geschiedenis der
voornaamste bedrijven. Na te hebben aan- j
toond hoe de vrijheid van handel en
nering.omstreeks den aanvang der zestiende eeu w,slechts
weinig was beperkt, geeft de schrijver een
uitvoerig overzicht van de gildewetgeving
voor de verschillende vakkeu, dat hem ten
slotte tot de, mijns inziens juiste, slotsom
brengt, dat langzamerhand, en inzonderheid
na de alteratie (1578) en in het eerste kwart
der 17e eeuw, voor vele neringen en bedrij
ven speciaal die VBD ambachtslieden, kleine
winkeliers en kleine warenproducenten
in de wetgeving een duidelyke neiging tot
steeds sterkere bescherming tegen onderlinge
en buitensteedsche concurrentie valt waar
te nemen".
Bij dit eerste gedeelte sluiten zich aan
vijf van de zes bijlagen, die meer dan een
derde, en zeker niet het minst interessante,
gedeelte van het lijvige boek uitmaken. Wij
vinden daarin overzichten van de loonen in
sommige ambachten, tusschen 1578 en ItiOO;
van de salarissen der stedelijke ambtenaren
tusschen 1500 en 1B20, die in dien tijd ver
dubbelden of zelfs verdrievoudigd werden;
en van de stijging der huurprijzen, waaruit
wy o.a. kunnen zien dat de huur van een huis
op den Dam van ? 152 in 1580 steeg tot
? 360 in 1600, terwijl er ook uit blijkt dat in
den tijd van het Bestand de huren over 't
algemeen achteruitgingen of in elk geval
niet klommen, 't Is te betreuren dat de
schrijver voor dit laatste punt niet over
meer gegevens kon beschikken. Het meest
belangrijk is de vijfde bijlage over de maat
schappelijke ontwikkeling der Amsterdamsche
voorname burgerij, van het begin der zes
tiende eeuw tot omstreeks 1625. Zoowel uit
Elias' onschatbaar werk over De Vrosds^hap
van Amsterdam", als door eigen onderzoek
in de registers der Weeskamer, heeft de
schrij .'er een groot aantal bijzonderheden
saamgelezen over een kleine honderd Am
sterdamsche geslachten, waardoor wij de
kapitaal-accumulatie in den loop der zes
tiende eeuw kunnen nagaan en ook nader
worden iugelicht over de differentiatie, het
ontstaan van het stands-verschil, in de be
volking der stad. Ten slotte geeft een zesde
bijlage gegevens betreffende den
Oostzeehandel, zoowel van Amstei dam als van Hol land.
Kunnen wij al«oo van het eerste gedeelte
der di-sertatie spreken als van een
verdiensfelijk en belangwekkend stuk werk, het
tweede gedeelte stelt teleur. Wanneer men
de 70 bladzijden doorlezen heeft, waarin
de schrijver getracht heefc meer licht te
doen vallen op den strijd der partijen in
het begin der zeventiende eeuw, komt het
mij voor dat het den lezer aan het eind
eer duisterder dan helderder zal zijn ge
worden. De heer Van Ravesteijn teekent
ons het beeld van den ouden Cornelis
Pieterszoon Hooft, den vader van den Muider Drost,
als dat van den meest typischen vertegen
woordiger van de zuivere staatsgezinde of
libertijnsche politiek". Die politiek was,
volgens den schrijver, gericht op vrijheid, dat
wil seggen, vrijheid van geld-a'cumulatie"!
En met de/.e vrijheid hing dan samen de
vrijzinnigheid in het godsdienstige en het
streven naar de onderwerping der heerschende
kerk.aan het staatsgezag. Nu ligt hier onge
twijfeld cenige waarheid in, doch men doet
den libertijnen onrecht en toont hen iiiet te
begrijpen, door geen hoogere motieven bij
hen te erkennen. Hoe oordeelt voorts de
schrijver over hunne tegenstanders, de Cal
vinisten ? Het onderscheid tusschen de partijen
bestaat volgens hem hierin: de libertijnen
voelden zich vertegenwoord'gers van een
klasse, van een politiek geheel (de stad en
Holland), zij voel len zich politiek verant
woordelijk; de anderen, vrijbuiters op han
dels- eu politiek gebied, Calvinisten van
god-dienst, waren niemand verantwoording
schuldig dan.... hun God, die hen door
uitverkiezing boven velen had verheven en
hun de vette brokken in den schoot wierp.
Bijgevolg deden zij wat in hun particulier
belang te pas kwam". Vooral dit bijgevolg"
is prachtig. Men zou meenen dat menseden,
die zich aan hun God" verantwoordelijk
achtten, juist conscientieuser zouden handelen,
dan zij die enkel eene politieke" verantwoor
delijkheid kenden.
Merkwaardig is ook de verklarins, die de
schrijver geeft van de redenen, waarom het
Calvinisme juist onder de volksklasse zoovele
aanhangers telde. De lezer houde mij het
volgende ietwat lange citaat ten goe ie: Voor
het gereformeerde volk was de Kerk geen
machtsinstrument, dat zijn klassebelangen
kon en moest dienen, maar nog altijd, wat
zij in de middeleeuwen was geweest, de
zaligmakende of verdoemende macht, aan
wie de sleutels van de hemelpoort waren
toevertrouwd, de macht, die over de hoogste
bezittingen en verwachtingen, de geestelijke,
beschikte, en deze uitdeelde en bewaarde.
Dat geestelijk goed was van des te grooter
waarde geworden, naarmate het verschil
tusschen het aardsche bazit in de onder
scheiden klas-en der bevolking toenam,
naarmate de afstand tusschen de verschillende
lagen der stedelijke bevolking grooter werd,
en de verdediging van dat geestelijk goed
werd nu het hoogste belang, waarbij de
politiek-kerkelijke kwesties in het niet zonken,
in ieder geval slechts van secundair belang
waren. Dat geestelijk goed bestond uit de
leerstellingen der Kerk, de dogma's, welke
hare leeraren elke week van den kansel
hun hoorders ontwikkelden : geen moraal,
maar een overtuiging, geen zedepreek, die
vermaande tot een beter leven op aarde,
maar een betoog, dat leerde van een
verheerlijking en uitverkiezing hiernamaals,
met gelijke, geringe kansen voor allen,
met een woord de leer van Gods voor
beschikking, de praedestinatie. De
praedestinatie-leer beantwoordde aan deze tw«e
alles overwegende geestelijke behoeften van
het volk ; zij herstelde in het geestelijk leven
de gelijkheid van kansen voor allen, zonder
onderscheid van geboorte of bezit, van goede
werken of leefwijze, en zij weerspiegelde de
maatschappelijke wet, die een ieder of aan
het eigen lijf of in zijn naaste omgeving
voelde, dat de een door niet te doorgronden
machten tot rijkdom, aanzien en geluk werd
verheven, hij die kort te voren nog niets
was, en de ander klein bleef, of wellicht
zelfs maatschappelijk nog daalde. Het volk"
verdeligde dus in de rechtzinnige leer en
hare vertegenwoordigers, de
contra-remonstrantsche predikanten, iets meer en iets
belangrijkers dan een regeling van de ver
houding der kerk tot de overheid, of van
de macht in de kerk; het verdedigde in die
leer rijn meest vitale geestelijke belangen
en onbewust de belangen van de onderlig
gende klassen, tegenover die van de heer
schende".
Wat van deze redeneering te zeggen ? De
schrijver legge eens de definitie, die de
Remonstranten gaven van de praodo-'tinatio
naast die der Contra Remonstranten,en vraj.e
zich af of de eerste, waarbij gesteld werd dat
God uit het gevallen menschdom die
menschen tot de zaligheid had verkoren, van