De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1906 27 mei pagina 6

27 mei 1906 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

?PJPP DE AMSTERDAM MER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1509 De Kunstnijverheid, hand- en studieboekje, tevens vademecum- voor bezoekers van musea en tentoonstellingen, naar dr. BKUNO'S Kunst im Handwerk, derde herziene druk door J. W. H. BERDEN, directeur der Rijksschool voor Kunstnij verheid teAmsterdam. Uitgever H. D. Tjeenk Willink en [Zoon te Haarlem. Voor acht-en-twinti? jaar vertaalden P. R. gelijken'tred houdt met de kunst vaardigheid van den werkman. Tien jaar heeft de tweede druk van het boekje : De Kunstnijverheid, dienst gedaan; een derde druk noodzakelijk geworden, is bezorgd door J. W. H. Berden, directeur aan de Rijksschool voor Kunstnijverheid te Amsterdam. Bij de hernieuwde uitgave van dit waarde vol en nuttig gebleken boekje heeft de heer J. W. H. Berden rekening gehouden met de logische vorderingen van begrip, van ont wikkeling en van literatuur op het gebied van kunstnijverheid in de laatste tien jaar. 13. Ceramiek; 14. De Beeldhouwkunst; 15. Steen; 16. Hout; 17. Plastiek in zachtere stoffen ; 18. Metaal; 19. Heraldiek. Het handige boekje, 229 blz. groot, bevat 50 afbeeldingen tusschen den tekat, van welke een enkele niet.mooi, duidelijk en frisch is, zoo als de topgevel van den Vleesuhhal te Haarlem. De reproductie vaneen vier der af beeldingen buiten den tekst zijn hier als proeve ingelascht. Niet zonder belang is, aan het slot van het boekje, de vermelding van titels der werken over kunstnijverheid. Benige aan vulling van sommige vakken is gewenscht, Filigraanarbeid in zilver (boekbandje). 17de eeuwsche boekband in leder met zilveren beslagwerk. G-ondschaal en Joost Thooft het boekje Kunst im Handwerk van dr. Bruno, secretaris van het Oostenryksch museum in Weenen. In 1895 beleefde het een tweeden druk. Zoowel voor dezen als voor den eersten schreef J. R. de Kruyff in een woordje vooraf, hoe veel Daarom heeft hij den tekst aangevuld, of zoo noodig, gewijzigd, en door talryke illustratiën verlucht. De Kunstnijverheid is thans meer dan ooit een boekje, om in ieders bezit te zijn, vakman of niet. Eene inleiding van J. W. b:v. bij Schrift, Druk en Graphische kunsten" hadden de werken en werkjes van deJSnschedé's niet mogen ontbreken, vooral niet die van den voormaligen Bibliothecaris der Haarlemsche bibliotheek, evenmin de interessante catalogus der tentoonstelling, Lkortelings, te Drijfwerk in koper, pi. m. 1500. Gegoten doopvont te Pilsum (Oost-Friesland) pi. IQ. 1400. hy zelf aan den Oostenrykschen schrijver te danken had door, geleid aan zijne hand, musea en tentoonstellingen te bezoeken en opmerkzaam te worden op wat hij zag en hoe het gemaakt werd. Want dit is noodig. Er zyn toch velen, die porselein niet van aardewerk of email weten te onderscheiden, die onbekend met metaal, inlegwerk voor schilderwerk aan zien, of wien tal van andere technieken in het kunstambacht onbekend zijn. Wien het dus ook ontgaat, dat elke versiering zóó maar niet geschikt is om te dienen voor elke grondstof, en dat elk materiaal zijn eigen aardige bewerking vordert, die van zelf het voorkomen van het ornament bepaalt. Hoeveel geniet men niet mér bij het be zoek aan een tentoonstelling, als men er alle dingen by naain en toenaam kent, en in staat is om het meer of minder verdienstelijke in de vervaardiging te waardeeren! Het boekje De Kunstnij verheid" is ver schenen in een tijd, 1877 dat aan de kunst en het ambacht weinig waarde werd gegeven en gehecht. Sedert 1877 is dit, door Kunst-en Nijverheidstentoonstellingen, anders geworden; in verschillende plaatsen van ons land zijn scholen verrezen waar de beginselen van het kunstambacht worden beoefend; waar jongelui worden gevormd, die over het geheele land verspreid, allerwege den zin kunnen wekken voor de beoefening van de kunst in het dagelijksch leven. De eerste tentoonstelling van kunstny verheid werd ten onzent reeds door meerdere gevolgd ; musea ?an voortbrengselen der vroegere en hedendaagsche kunstvlijt werden aangelegd en uitgebreid ? nu te meer, dus wordt de schat van wetenswaardige bizonderheden, die de secretaris van het Oostenrij ksch museum te Weenen in zijn hand- en studieboekje heeft neergelegd, een begeerlijke bron van kennis, een behoefte voor lederen bezoeker. En 't zal ook de voortbrenging ten goede komen, als de waardeering van den kooper de Kruijff gaat vooraf, daarna wordt de uit gebreide stof in 19 hoofddeelen behandeld, en deze weder in onderdeelen. De hoofddeelen zijn: 1. Overzicht van de bouwstijlen ; 2. Tekstiele kunst; 3. De Schilderkunst; 4. Muur schilderen; 5. Miniatuur schilderen; G. Glas schilderen ; 7. Mozaïek; S. Email; 9. Lakwerk ; ? 10. Schrift, druk en graphigche kunsten; 11. Boekbinden; 12. Glas; Antwerpen in het Museum Plantijn gehouden. Bij de werken over porselein, zilverwerk en beeldhouwwerk, kan bij een volgenden druk gewezen worden op de kleine catalogi van het Rijksmuseum, bezorgd door A. Pit, en op de artikelen van denzelfden heer A. Pit, in het Bulletin van den Oudheidkundigen Bond, en op het boek voor Nederlandsen beeldhouwwerk, alsmede van den heer A. Pit. Een Septini. By Buffa is er een schilderijtje van Segantini te zien en mij dunkt dit wel van zooveel belang om er even gewag te maken, vooral voor hen die met het werk van dezen meester nagenoeg of geheel onbekend zijn. Tot onderwerp heeft het: een oud man netje, dat bezig is op zyn erf of althans op een tusschen dicht groen verscholen gras veldje een schaap te scheren. De groote waarde van dit stukje ligt in den zin van de voorstelling, in de handeling en, naar den uitingsvorm, in de plastische uitbeelding van het geval. De inhoud is te verhalen. Het mannetje is zeer oud met een nietig, afgeleefd lichaam, dat als een armelijk menschkarkasje zich gissen laat onder zijn kieltje; want het kogel ronde hoofd met de beenige facie, bungelt, schijnbaar te groot, er over neer, met strakke geklemdheid der kaken onder de inspanning van die karwei. Zoo houdt hu het schaap in zyn macht, dat weerstandloos neerligt, den kop naar den toeschouwer, met uitgestrekten hals over den grond. Ik voor mij, die Segantini's werk nagenoeg niet ken maar wel eens hoorde over zijn gelijkenis met moderne Hollanders, vond deze hier toch maar in zeer betrekkelijke mate. Een rijke groote Willem Maris, 'n grasveld met eenden, dat er naast stond, bood gelegenheid het ver uiteenloopend karakter van tweeërlei kunstuiting gewaar te worden. Al kan dan wel bij deze Segantini gewezen worden op kwaliteiten der factuur, op een mooie gebondenheid der kleur etc., de werkelijke waarde is hier gelegen in het uit beelden, in het strakke en groootsche determineeren der vormen. De teekening van den kop van het dier is ook weer een heel andere als bij Mauve, als een beschrijving der vorm in groot aangehaalde strikt afsluitende lijnen. Dit werk heeft in een woord, om het te onderscheiden, een domineerend sculpturaal element, dat den Hollanders vreemd is; 't is een beeldwerk te noemen. Ik weet wel, dat dit groote talent naar andere zijden, in de uitdrukking van het kleurwezen zelf, belangrijke vorschingen heeft ondernomen, met een zeer eigen procédé, afwijkend van de bekende pointilleermethode. Dit schilderijtje vertoont echter nog de ons gemeenzame factuur. Wellicht is bet uit Segantini's vroe^eren tijd? Ik vernam, dat het schilderij door een collectionneur in onze stad werd aangekocht; gelukkig. Maar waarschijnlijk blijft het nog eenige dagen in Butfa's kunstzaal aanwezig, ter bezichtiging voor belangstellenden. W. STEENHOFF. Eene C. J. Begeer, directeur der Koninklijke Utrechtsche fabriek van Zilverwerken, heeft, voor de naderende Bembrandtfeesten, doen slaan: een groote Rembrandt-medaille, eene legpenning, in goud, in zilver en in brons. De voorzijde stelt Rembrandt voor met penseel en palet in de hand ; op den achtergrond : pen silhouet van den molen te Leiden, aan duidende zijn geboorteplaats, en de Westerkerk teAmsterdam, verbeeldende de stad zijner werkzaamheid en van zijn laatste rustplaats. Voor de achterzijde der medaille is keus tusschen twee modellen, waarvan het eene met palet, lauwer en eikeritak, verbonden door een lint, en het randschrift : Meester schap Kunstzin Veelzijdigheid Kracht", Rembrandt's Kunst verzinlijkt, en het andere een vrouwenfiguur voorstelt, met palet en penseelen in de linkerhand, en een zegepalm in de rechter, waarmede zij een schild houdt, waarop de letters R(embrandt) H(armensz.) eene samenstelling vormen van embleem en inscriptie. Geheel gelijk aan deze groote medaille heeft C. J. Begeer eene kleinere laten slaan, om te dienen als draagpenning voor school kinderen of als hangpenning aan horloge ketting als anderzins bij ouderen. De medaille is gemaakt naar het ontwerp van Professor G. Sturm. Alle zorg is besteed aan eene artistieke uitvoering. Snze Roöertson's werURotterltetkring). Het ondste schilderijtje hier ter tentoon stelling is : Meisje, toiletmakend (eigendom Wisselingh en Co.) uit '85. Het stelt voor een meisje zittend op een stoel, met de bloote beenen over elkander, zoodanig dat de eene voet ligt' op de knie van het andere been. Het haar van het kind >is blond. Ge moogt hierin vinden nog zekere schoolschheid in den bouw van het werk, er mag nog geen uitbundigheid zich uit los maken, die lateren werken eigen is, toch dunkt mij dit dingske geenszins een der onbelangrijkste der ten toonstelling integendeel. Vooraf kan ik wel zeggen, dat mij het meest hier troffen de werken, die het verzorgdst waren van vormen. Het is een gewone gang in het leven van schilders, in hun uitingen, dat ze, nauwkeurig beginnend, de vrijheid van tee kenen in hun hand voelen groeien en dat ze zonder minder waar te worden breeder zijn. Het gevoel heeft meer tijden, dat de hand het williger volgt. Het is een haast algemeene waarheid, ofschoon de uitzonde ringen (somtijds der werkelijke schoonheid van het geleverde 'n gevaar) bestaan, dat niet alleen het gevoel zich verdiept maar de fac tuur eveneens; alleen is dan de schilderwijze toch natuurlijkerwijze veranderd. Het groeien der schoone gevoelens maakte het leven der kleuren van grooter innig- en innerlijkheid. Suze Robertson's persoonlijkheid -is eene, die zich, in sterke mate wendde naar wat breed heet maar liet gevaar, dat hierin schuilt, voor de niet zeer groote talenten is haar dikwijl» ge worden: een, der elementen der schoonheid, mis schien de eerste vorm: (het immer wisselend aspect der dingen, immer wisselend met de persoon, vindend ieder daarin toch de hem eigene lijn evenzeer als in kleuren de hem eigene nuance) is veelmaals verwaarloosd. De kleur is daardoor niet krachtig ze is dik wijls rauw. Ze is sterker gewild dan gekund wierd en daardoor moest de vorm lijden. Dit is wat ge in 't algemeen erkent nadat ge de tentoonstelling nauwkeurig bezien en veelkeers doorwerkt hebt. Suze Robertsen is een schilderes van buur tjes, van interieurs en van naakt iiguren; een enkel bloemstuk er tusschen, een enkel stil leven er bij (zie No. 33 plm. '92) een der be langrijkste werken). Ze heeft een paar buurtjes, die met lichte wijziging als compositie Rembrandt-medailles. dikwijls opnieuw geschilderd worden : het Witte Huis, het Binnenplaatsje; ze heeft een naakte vrouw zittend aan een blauw groene zee op een bruine rots en een Steegje (No. 86) waarin ruigte van schilderen gegeven is die, niet te vormloos, krachtig bleef. De meeste der buurtjes in, hun saamatelling dikwijls eer 'n compositie (wat na tuurlijk geen bezwaar is zoo ze maar hecht is) dan een natuurgetrouwe nabootsing, zyn toch eer geworden, een vulling van het vlak, het doek, met bepaalde vlakken kleur, dan een saamstelling van vormen, waarin de kleur door de ontroering verdiept werd tot het schoone, levende. De kleuren van haar zijn zwaar, emailachtig, rijp geheeten, maar m.i. niet altijd doortrild" gesoeg. Ze müt geen grootschheid van opvatting maar haar kracht is tot het gansch vullen van die groote vormen niet voldoende. Toch is er een werk dat wel vorm heeft en wel breedheid; dat wat ik mocht noemen met een ruimen vollen adem leeft. Zonder het een wonder te achten en van het grooter schoon (hoeveel kunst-voller, hoeveel moeite-voller) der kathedralen hierbij te reppen is het stilleven met de citroenen, den komkommer, de flesch en het tinnenbord ? etc., gry'zig en verzorgd, met een donkeren fond, een werk dat zeker het museum Boymans (waarvoor het aangekocht mocht worden) niet ontsieren zal. Het heeft in zijn ruimte" iets van een Fransche breedheid. Uit ongeveer dien zelfden tijd is Atelier (No. 77) in bruinen, wel een enkel blauw op de schoorsteen en met een strooien hoed liggend vooraan op een stoel als hoofdpunt. Het deed m' eenigszins denken aan bet schoorsteenstuk" door Fl. Verster (eigend. J. Tut. Nolthenius, Delft), Van de naakten was naast het vroege werkje dtit ik al noemde, het kleine No. 60 Liggend meisje" (1899 pi. m.) een der dingen die mij bij bleven, wijl het lichaampje (gezien tot onder de borsten) het meest modeléhad en een zacht aardige toch niet benepen vloeiing had in ds nuancen van het lijf. Zoo is daar entegen een No. 10 Bleekveldje (pastei) zoo eigenaardig draderig van factuur, dat schoon heid verre blijft. In de laatste jaren te Heeze werkende bij Eindhoven is een rood in haar werken een typeerende kleur, zooals in som mige tijden er een geel als hoofdkleur in stond. Ook komt in sommige naakten aan zee een diepblauw groen tegen een bruin veor. Ik mocht noemen eenige te onrustige, maar klare aquarellen van een atelier interieur, het istwat Manciniachtige meisjeskopje, een schil lend vrouwtje (No. 39 uit 1905) met vooraan een tafel, bruin, waarop de aardappelen lig gen; in de tweede kamer het roode kastje. Nicolaas Malsachtige indruk makend. Alles saamvattend: in het algemeen mocht ik wenschen dat de kleur meer veredeld wierd door de vorm. PLASSCHAEKT. Rotterdam. Recte, Ei, Karsen. Het ontbreekt Karsen niet aan eigenheid. Een werk door hem is gescheiden van de nabootsers van andrer schoon. Maar deze eigen heid is niet groot; noch sterk. Het ontbreekt hem aan voldoende kracht. De teekening is onvast. Wat niet noodig is. Droomrigheid van een M. Maris bezit spanning,geborgen onder de wolken van den Droom. Karsen mist dit. Er is een te kort aan voldoenden hartstocht die het verdroomde rijk en groot moet maken. De voorstellingen zijn: landschap met huis of straat van stad. De tijd meest die van de schemering. Daarin staan de huisjes opge bouwd met onvaste lijn, terwijl daarenboven dikwijls ge het gevoel hebt, dat de gevels niets achter zich hebben. Op de straat bewegen zich personen zonder voldoende aanduiding van bouw of geste. Het is alles een beetje gestorven. Een enkele maal valt juist stemming van het gewilde samen met stemming van den dag, en stand der huiden; het best hem mogelijke schilderij ontstaat No. 5 hier b.v. Een rij huizen, een stukje water (dit niet goed). Het schilderij krijgt wijder adem dan gewoonlijk, wijl werkelijker door deze samen komst van dag-stemrning en stemming van den schilder. Een enkele maal lukt nog iets anders: Een blauw dak komt van de avond lucht vrij ; een gracht met een diep blauw buigt zich ; maar in alles mist de teekening innerlijke kracht. Neemt ge een verschil : kijk naar een kalf zooals Karsen het maakt en neem een schaap door Matthijs Maris. Het verschil is: dat Karsen droomrig tracht te zijn door verwaarloozing van bepaalde dingen, en door onvermogen sommige dingen weer te geven dat bij M. Maris b.v. het droomvolle zoozeer natuurlijk is, dat alles wat hij maakt (hoe reëel ook in sommig opzicht (zie keukenmeid) er van zelve doortrokken wordt, wijl weemoedvolle Droom zijn, Maris, eigenheid is. Er mocht gezegd worden waarom deze vergelijking: Karsen, Maris. Maar is het oneindige alleen niet belangrijk, het ware het overige er is daarvan niet altijd genoeg? PLASSCHAEHT. Huldigings- medailles. Schoolkinderpenning.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl