Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER W E E K 13 L A D TOOR NEDERLAND.
No. 1510
werktuigen; de werkeloosheidscominissie
»lf zorgde voor het toezicht. Het gehalte
T»n den geleverden arbeid werd geacht 1/3
goed te zijn; 1/3 vrij goed; 1/3 tamelijk.
Er was betrekkelijk weinig verloop;
ongeveer 8 pCt. der mannen moest ontsla
pen worden wegens luiheid, waardeloosheid
of insubordinatie; 25 pCt. vond geleidelijk
ander werk ; een kleine 60 pCt. werd alleen
ontslagen doordat men voor medio April
aan hun taak een einde maakte. In het
geheel was de indruk van de mannen dus
gunstig; ze werkten met volharding tot het
eind aan een taak, waar de meerderheid
weemd voor stond. Men betaalde de ge
wone uurloonen, nl. 7 stuiver per uur, met
hoogstens 44 werk uren, terwijl den mannen
de helft dor retourvracht, d. i. 4st. per dag,
in rekening werd gebracht. Het maximum
?weekloon kwam daardoor op 23 ah. en 6
stuiver of ? 14.20, en werd geleidelijk ver
minderd met ? 1.20, om tot eigen werk
boeken aan te sporen.
Op soortgelijke wijs, en met ongeveer
gftJijk resultaat, werden successievelijk een
620 man te werk gesteld in de parken van
d*n graafscbapsraad, om de vijvers en
meren uit te baggeren, wegen op te hoogen,
speelplaatsen in orde te brengen en
dergelijke. In beide gevallen kreeg de com
missie voor de werkverschaffing vergoed
wat het werk den graafsehapsraad anders
had moeten kosten.
Toor 71 man kon de city werk vinden
aan het opsohilderen van haar
marktgeboowen, terwijl voor Green Park, dat aan
het Rijk behoort, ren overeenkomst tot stand
kwam tusschen het departement van P. W.
en de werkeloosheidcom missie van deze
«trekking: dat de eerste ? 12000 zou
betieden aan vakwerk, waaraan dan een ruwer
taak vanwege de commissie kon gekoppeld
?worden, en zij zelve ?36.000 besteden zou.
Het geheel gebeurde onder leiding van
wege het departement van P. \V. ; de
?werlefoosheideommissie had alleen de
roanjjen van harentwege aan te wijzen (totaal
300) en het geld te betalen.
# #
*
Uit dit gansche overzicht volgt nu, als
«eiste slotsom, dat in financieel opzicht de
Trerkeloosheidsverschaffing zich baseerde op
de vrijwillige giften, en, wat Londen betreft,
bij hét verkrijgen van geldmiddelen langs
den weg van belastingheffing alleen daar
door do nooddruftige districten geholpen
werden, dat de commissie Londen als een
geheel kon nemen en de rijkere districten
la'en mee betalen voor de arme. Het pro
bleem-in ons land ten aanzien van den
nood der gemeenten ligt wel anders; doch
is er in den grond mee verwant. Het is
duidelijk bijv., dat waar een stad een een
heid i's, er niets verandert, wanneer, in
plaats van de gewone belastingheffende
overheid, een speciale commissie opcenten
zou hc-ft'en op dezelfde grondslagen, en dan
met die aldus verkregen gelden de gemeente
bij betalen voor werk dat zij anders niet zou
hebben laten verrichten of dat haar, door
werkloozen gedaan, te duur zou komeu.
Voor zoover er tekorten zijn aan te zuiveren,
die niet door giften verkregen konden wor
den, zal Let heffen van extra-opcenten voor
werkverschaffing moeten gebeuren door het
Rijk, dat de meer gegoeden treffen kan,
waar zij zich ook mochten genesteld hebben.
Aldus zal er samenwerking moeten wezen
van drie zijden: de gemeenten, die werk
uitgeven vroeger dan haar wellicht anders
*pu geschikt hebben; en het Kijk en
parlienlieren die bijbetalen wat de uitvoering,
indien langs den gewonen weg en niet door
werkloozen gebeurd, minder zou gekost
hebben. Of wél particulieren moeten, op
de wijze als ik vroeger bepleitte, eengroot
iapitaal bijeen brengen «R de gemeente
moet heel successievelijk het verschil bij
passen.
Ztwals de zaak nu in Engeland geregeld
in, voldoet de regeling niet. Op de jaar
vergadering der Ver. voor Gemeente-belan
gen, dozer dacen ia Engeland gehouden,is
liat unaniem uitgesproken. Er kan te weinig
gebeuren, en de extra-belastingheffing op de
bnlirwaarde, notr bovendien beperkt, ver
plaatst de moeilijkheid maar in schijn.
Bjj ons te lande trouwens zou belasting
heffing buiten de overheid om, ondenkbaar
rijn. 't Zou Amsterdam, in zijn nood, zeker
niet baten. Iets anders is, indien men een
werk van algemeen nut kan laten verrich
ten met behulp van subsidies ook van Pro
vincie en Rijk. Amsterdam'* grootste park
is aangelegd en wordt onderhouden door
particulieren; maar er zou rnet voordeel
aan ophooging en verharding van wegen,
aan onderhoud van grasvelden, een aardig
bedrag te besteden zijn. Wij zien nog altijd
nit naar ons nieuwe groote park, dat aan
het plan-Berlage zou aansluiten, en ik ben
niet overtuigd dat we niet het wijst gebruik
waken van althans de helft van ons overijsch
grondbezit, door daar aan het water een
ruim woon park aan te leggen. Er is geen
stad, die zoo weinig wegen heeft welke
naar buiten leiden, en ik vraag me af waar
de Amsterdammer zit, dio voor ons tot
stand brengt wat Den Haag aan Iluyghens
dankt: de verbinding met de zee hier
de Zuiderzee dan door middel van een
belemmerden straatweg y Xou het waarlijk
behoeven to hokken op de financiën, en zou
de Amsterdumsche burgerij, opgewekt-om
tegelijk geheel zich zelf to baten eu een
goed duel harer werklooze medeburgers
aan arbeid te helpen, niet een kapitaal
bijeen weten te brengen om tegen lagen
rentevoet en langzame aflossing (op de
wijze als het geM voor den Stadsschouw
burgbouw bijpen is gebracht) de gemeente
aan het nood'ge kapitaal te helpen?
Birmingham, een stad zoo groot als de
onze, heeft pas weer een voorbeeld gegeven
van samenwerking van overheid en burgerij
om-zich een hoog noodig park te verzeke
ren door aankoop van een fraai oud buiten.
"Wij hebben die rondom onze stad niet voor
het grijpen; moeten onze parken van den
grond af beginnen maar dat geeft juist
werk, waarom het ons hier te doen is. In
Amerika zijn vaak de tramondernemingen
«ie aanleggers en oxploitateurs van parken
buiten de stad. Die tram-parken, zooals
jsnen ze noemt, worden er 's avonds fan
tastisch verlicht; de tram-onderneming
yorgt voor muziek ook en ruaakt haar
kosten goed en houdt wat over, door het
passagiersvervoer heen en weer. Ik ver
tel dit intusschen met hél zachte stem, en
Terzoek mij» lezers toch vooral niet te
ge]ooven, dat ik onze soliede gemeentetram
naar zulk een, speculatie heen zou willen
sturen! Mijn reputatie als van iemand
wien allerlei waaghalzerijen, ongewone denk
beelden door het hoofd spoken, is toch al
kras genoeg. Ik bedoel natuurlijk, als
slotwoord, te zeggen, dat we hier toch
vooral niets moeten gaan doen!
L. SIMONS.
Götz Krafft: die Geschichte einer
Jagend. Von EDWARD STII.GEBAUER.
IV. Des Lebens Krone.
Het vierde en laatste deel van de
jeugdgeschiedenis van Götz KrafH brengt on^ de
apotheose van zijn leven : de Kroon. Maar
het kost Götz nog verbalend veel moeite
om te die verwerven.
Dit laatste deel, hoewel in wez?n tragisch
en dramatisch, ia nochtans hoog-korniek.
Stilgebauer beeft drie deelen laag zijn held
langs de paden der romantiek gevoerd, hij
heeft alle mogelijke schikgodinnen te hnlp
geroepen en het is hem gelukt Götz voor de
slechtheden dezes rergankelyken levens te
bewaren,
Tooh schijnt hij gedacht te hebben over
dezelfde quaestie, waarover eens onze groote
Lucretia van Merken gedacht heeft, n.l. over
bet nut der tegenspoeden. Tenminste, dit deel
kon als ondertitel dragen: of het nut der
tegenspoeden". Goddank, laat ik dit er
dadelijk tot geruststelling van mijne gevoe
lige lezeres, die al rilt bij de combinatie:
Götz en tegenspoed, bijvoegen, god laak
komt aan het slot alles op zijn pootjes icrecht,
hoog-rovaantisch en gloed-ouderwetsch. De
deugd wordt beloond, de ondeugd ontving
reeds ia vroegere deelen diverse straffen »a
venant van de zonden. Een enkele slechtaard,
de graaf Schlippenstalt, per ongeluk door
het hemelsuhe gerecht vergeten, krijgt in dit
deel nog zy'n rechtvaardige ttraf.
Schlippenstadt ia de graaf, die den sympathieken Sally
Löwenfeld uit het eerste deel in een duel
doodde.
Zoo ziet men, dat men niet moet zondigen.
Het komische van dit boek nu ligt in al
die tegenspoeden. Götz is eerst l'enfant
chéri... van de fortuin, wel te verstaan,
maar alsof de schrijver inzag, dat een
menschenleven zonder tegenspoeden niet
bestaanbaar if, komen er nu verscheidene tegelijk,
de eene al erger dau de andere.
Als de lezer nu zoo vriendelijk wil zijn te
noteeren, zal ik hem opnoemen wat in het
laatste stadium met Götz gebeurt.
Hij is thans in Marburg, en doordat hij
aanvankelijk theologie studeerde, reeds iu
het achtste semester van zijn literaire studiën.
De flnantieele zorgen beginnen hem te kwel
len. Zijn vader geeft hem. af en toe niet
onduidelijk te kennen, dat het nu tijd wordt,
dat Götz in de verdienste komt; zijnjongere
broeder verdient al en zijn zuster is rijk
getrouwd, hij al.een leeft nog uit vaders zak.
Götz durft, onder deze omstandigheden, niet
te vertellen, dat hij met de onvermogende
Eva Frey verloofd is.
Nu komt eene Sfhoone en rijke jonge dame
zijn pad kruisen ; het ia de schoonzuster van
zijn leermeester, prof. Trümmler, die, even
als de familie Frey, ongeveer tegelijkertijd
niet Götz naar Marburg zijn verhuisd (ik zou
u heusch niet kunnen zeggen, of ze 't er om
gedaan hebben; 't zal wel niet, maar 't is
wel caseweel).
We hebben alzoo de eerste, tweede en
derde tegenspoed van den armen Götz: nog
niet klaar, geeu vooruitzichten met de arme
Eva, en eene andere, die wat graag Götz
hand en hart aanbiedt en hem bovendien
protectie, rijkdom, eer, etc. belooft. Maar
ziedaar! (eerste nut van den tegenspoed).
Even aarzelt Götz; dan zegt hij lier in 't
Hoogduitsch : vade retro, Satanas.' En door
de combinatie van deze drie tegenspoeden,
tezamen n ontzettenden dito vormend,
wordt Götz' Heide voor de blonde, stille Eva,
dieper en inniger. En, dat is natuurlijk braaf
van Götz, en hij verhult zijn plicht door
haar trouw te blijden, hetgeen altiid een
mooi ding is.... piichtvervullen, bedoel ik.
Ik wil hem ook volstrekt niet belachelijk
maken; alleen maar, u zijn tegenspoeden
doen zien.
Er komen er in eer: de oude professor,
Eva's en KarVs vader, is overleden, en «iet
lang daarna komt ook Karl te sterven. Bij
eene operatie in de verloskundige kliniek
infecteert hij ziu-h en sterft onder duldeloo-e
pijnen. (Götz ontmoet in zijn leven verscheiden
lichtzinnige meisjes; hetgeen aan Karl den
dood veroorzaakte, was eene infectie met
lijkengif, tengevolge van eene operatieve ver
lossing eener doode vrucht. De moeder is de
lichtzinnige dochter van Götz1 vroegeren
hospes). Eva blijft nu alleen en onvermogend
achter. De stokoude professor Weinberger, j
hij wieii niemand coliegelo"pt, maar die door j
Götz ontdekt" wordt als een uiterst sym
pathiek mensch eu een zeer individueel
leeraar, neemt haar als zijn kind in huis.
In dien tusseheiitijd is echter Götz gepro
moveerd en litt. dr. geworden. Nadat hij
habilitiert" (gepromoveerd) is, wordt hij privaat
docent aau de Marburger universiteit. Wein
berger raadde hem aan niet in de academische
carrière te gaan, maar Götz is eerzuchtig en
wil professor worden. Dies doceert hij thans als
privaat-docent nieuwere Duitsche litteratuur.
Maar er is nog geen sprake van trouwen.
Gelukkig echter komt er een vaderlijke
brief met een gelukwensch wegens zijn
promotie en de inédedeeling, dat zijn oom
en vader saaien door zullen blijven gaan
met de maandelijksche toelage van twee
honderd mark, zoodat Götz althans kan leven.
Verbeeld-u eens, dat hij zijn brood nu al
had moeten verdienen I Nietwaar, dat zou
vreeselijk zijn voor een litt. dr. I
De lezer gelieve dus Götz voor oen tegen
spoed te crediteeren.
Zijn Nibelungen fragment, bestemd hem in
de toekomst beroemd te maken, wordt door
dr. Loos op een unfaire manier in den j
handel noemt men dit gewiekstheid met j
commentaren vooraen uitgegeven, en gezegde
dr. maakt zich daarmee natuurlijk naam.
Zoodoende kan Götz naar den hem toe
komenden roem fluiten. Weer een tegenspoed.
Hènee, zegt de lezer, toe, laat het nou
uit zijn ! Ik word zoo naar van al die tegen
spoeden.
Lieve lezer, het spijt me zoo, maar bet is
n'tt uit.
Prof. Weinberger vindt in het geval met
liet Nibelungen-fragment eene prachtige ge
legenheid zijn jongen vriend te helpen en
tegelijkertijd Loos op zij te dringen. De oude
heer wordt minder en minder, Götz heeft
zijn taak al overgenomen, en hy stelt in de
vergadering van den Senaat voor een buiten
gewoon professoraat voor nieuwere Duitsche
litteratuur geschiedenis aan te vragen in
Berlijn, slechts ter ontlasting van hem, Wein
berger. Wanneer men hem dan na twee,
driejaren pensioneeren wil, komt natuurlijk
de buitengewone hooaleeraar in zijn plaats.
Het is duidelijk wie dit dan is.
Aldus geschiedt, de Senaat vergadert, en
Weinberger komt met zijn voorstel. Maar
Trümmler, Götz' vroegere leermeester, is vol
rancune wegens het blauwt je, .van schoonzus,
en ketsi het. Alsnu wordt wel de buitenge
wone hoogleeraar benoemd, maar direct van
Berlijn uit, en dus een wildvreemde. Heeft
u het nummer des tegeiispoeds genoteerd,
lezer ?
Nu breekt voor Götz een zware tijd aan.
Zijn laatste hoop op een professoraat is ver
dwenen ; zijn voorlezingen worden hoe langer
hoe schaarscher bezocht, en ie.lere maand
weer opnieuw hinderen hem de goudstukken,
die hij van huis ontvangt. Totdat oom dood
gaat en ook deze bron ophoudt te vloeien.
Lieve, beste lezer, geloof me, ik kan
het niet helpen l Ik ben een zeer gevoelig
recensent, en als ik schrijver wa?, zou ik
peen enkel braaf mensch laten doodgaan.
Want geldschietende ooiues zyn a priori
brave lieden. Maar nu kan ik er heusch,
heusch niets aan doen; geloof me toch, lieve
beste lezer l
Nu gaat Götz zich, gelijk eenen man be
taamt, aangorden ten strijde. Als hij oom
begraven heeft, neemt hij, in plaats van naar
Marburg, een kaartje naar Berlijn. Hij kent
daar Dr. Daun, en deze zal hem helpen
in de journalistiek te komen. Su. Götz heeft
reeds vroeger hierin gedebuteerd en slaagt
natuurlek schitterend. Het gaat zonder eenige
moeite. Hy is begonnen eeu reeks leading
artieles te schrijven over de toenemende
corruptie aan de Pruisische hoogescholea
en eene noodzakelijke hervorming van het
leerplan, een idee van Weinberger, die
gedurende zijn leven hiervoor het materiaal
verzameld heeft. Die artikelen trekken de
aandacht en in een minimum van tijd is
Götz een journalist prima qualiteit.
Nu moet ik iets zeer droevige vertellen ;
ik hoop, o lezer, dat u no^ een zakdoek
disponibel heeft om de tranen op te vangen,
die opnieusv vloeien zullen. Eva schrijft haren
Götz af....
Is het wonder, dat Götz schrikt, dat hij
op een holletje naar het station
Friedrichstrasse rijdt en 't* morgens b' uur in Mar
burg aankomt?
Maar voor 9 uur daaraanvolgende is da
zaak al weer in orde. U moet weten, oom
CummJDgs uit Berlijn was door toevallige
omstandigheden te Marburg geweest en had
daar vernomen van den journalist, die zulke
fulminante artikelen schreef, en dit was nie
mand minder dan neef Götz. Zoodoende komt
hij de heele geschiedenis van het engagement
te weten en tracht nu Eva de liefde uit het
hoofd te praten, omdat Götz eigenlijk voor
ziju toekomst eene rijke vrouw brooinoodig
heeft.
Dan, Götz trouwt nu subiöilijk met
Ev.i, leert in eenige weken Hollandsch en
Engelsch (excusez du pen!) en wordt een
buitenlandich-overzichtgchrijver zonder weerga.
Jiier zie ik een traan in het linkeroog
van een mijner bekoorlijkste lezeressen; ik
hoor een suik, opwellend uit den mannelijken
boezem van een he<-r der schepping, en ik
hoor, mezza voce, in den vocativns uitroepen:
God zij gedankt l Eindelijk, eindelijk hebben
zij elkaar I
Ja, kv.eres en lezer, ja, eindelijk hebben
ze elkaar, maar Götz heeft nog maar een
kroontje. Het zou immers al te wreed zijn,
als ietuand, die van plan is professor te
worden zijn leven zou moeten eindigen als
journalist. Voor zóó wreed ziet gij toch, hoop
ik, mijn schrijver niet aan l Neen, neen, als
Götz goed en wel weer te Berlijn zit, en daar
een goedkoop huisje heeft gehuurd, krijgt
hij de tijding, dat hij te Lausanne tot
profc^sor is benoemd, Het is al weer Weiu berge-,
die heen dit bezorgt. Lausanne is de plaats
van zijn wilde haren", van de dagen waarin
we zooveel verwachtten van den vurigen,
impulsieven jongen mau. Mij haalt hier, met
de armen om Eva's gestalte, de oude herin
neringen weer op, terwijl hij haar toefluistert
(Je woorden van Mahomets lied van den
bwgslroom: Goede geesten hebben zijn
jeugd beschermd voor de doornen iu 't
struikgewas."
Jy, Heveling, en je vader, en Karel, Trümm
ler, 'de oude Weinberger en Daun, on hij,
dio (Jaar boven rast bij La Sallaz, gnte Geister
meiner Jagend zwischeu Klippen im Gcbüsch."
Einde.
Wij hebben maar eene bedenking tegen
het slot. En dat is de/,e : waarom jaagt de
schrijver Gou, die tenauweixood ian zijn
pen leven kun, noo leloos op onkosten, door
hem eerst te erlijn te in.s!alleeren en hem,
als hij nauwelijks daar is, weer te laten ver
huizen naar -Lausanne? Maar dit is zeker
hoogere romantiek.
Knlin, u heeft nu d? tegenspoeden van
Gou Krati't leeren kennen.
En vraagt u nu of er dan niets deuzt in
dit laatste deel? Zeker lezpr, en zelfs heel
veel. We krijgen een meesterlijke beschrijving
vaneen provinciestadje met het gemoedelijke,
babbeladitige leven van de bewoners. Ook
worden heel intetes^tante kwesties op het
tapijt gebracht; medische: vivisectie en de
consequenties daarvan; academische: over
Exaujen-paukerei" en Speziellstudien".Zelfs
komt al heel gauw een homo-se.xueel te voor
schijn. Maar voor dien meneer schijnt de
schrijver bang te zijn geweest, of na de creatie,
te zijn geworden ; tenminste- hij verdwijnt even
gauw als hij gekomen is. liet. is het typische
in het heele werk, dat de schrijver enkele
onderwerpen en questions iiri'ilantes, die ieder
voor zich reeds voldoende stof opleveren voor
een roman, aanroert eu wetr laat glippen.
We za^en het, ia het eerste deel: de
sociaaldemokratie, h «t verbod lot onderzoek van
het vaderschap en de consequenties daarvan;
in het tweede: de prostitutie, het
anarchismevan-de daad enz. zij alle worden even aan
geroerd, maar de schr. gaat er niet verder op in.
Maar in dit laatste deel wordt er van een
sterfelijk mensch te veel gsjjergd: zooveel
tegenspoeden kan schier niemand het hoofd
bitden.
Resumeerende, komen we tot de conclusie,
dat de roman, die zooveel beloofde, als een
nachtkaars uitgaat; do auteur heeft te veel
hooi op zijn vork genomen eu kan dat alle
maal niet verwerken. Het is een gezellig
boek, voor iemand, die van gemoedelijke
Duitsche romantiek houdt, aber damit hört's
a af.
Amsterdam. J. BBOUWEB.
Verta&lie mm,
Karin» droom, Een liefde, Het batch en
de zer, door GUSTAF af GBYEIIVTAM,
vertaald door JEA.XKETTE E. K.KYSER,
Amsterdam, H. J. \V. B(echt,
In Karins droom wordt geschetst de strijd
tusschen liefde en plicht. Zóó althans begrijp
ik dit boek. En zij die nog steeds geloovm
dat 't volbrengen van wat ze als hun plicht
beschouwen, geluk zal brengen, moeten dezen
roman uiet lezen; want hun gelooi sal daar
door niet worden verstrekt. Ik ken ze wel,
de mannen eo vrouwen, die duidelijk hun
plicht zagen en daaraan alles ten otter hebben
gebracht, ook hun liefde, maar ook hun
levensgeluk. En zou 't niet wreed zijn de
vraag te stellen, of dat ofler wel noodig is
geweest, of ze wel zeker weten nu, nu 't te
laat is, dat ze zich niet hebben vergiet?
Zou 't niet wreed zijn hun de eenig over
gebleven illusie van hun plicht te hebben
gedaan te ontnemen? Zou 't niet wreed ziju
te verhalen van een leven, waarin aan de
liefde geen plaats werd gegund, omdat 't
plicht scheen die verre te houden, totdat
na langen tij i van eenzaam lijden de pijni
gende vraag moest worden gedaan, of
misschitn niet werd misgetast, of uiet juist de
liefde 't leven vol-heerlijk en rijk had kun
nen maken? O! ik keu ze wel, de mannen
en vrouwen, die dezelfde viaag zich hebben
gesteld als JCarin's vader: Heb ik myn leven
ni«t onnoodig eenzaam geleefd? Heb ik mijn
plicht niet verkeerd begrepen ? Maar dan is
't te laat, dan kan 't leven mt-t opniMiw
worden begonnen. Zie, dat is hard, dat is
wreed. Zij moeten dit boek van Geyerslaiu
niet lezen....
Karin was een lief, jong meisje. Zij droomde
en we behoeven niet te zeggen waars'an.
't Leven lag nog vóór haar, ze kende 't nog
niet, ze wist noj niet hoe't kan teleurstellen,
hoe weinig 't geeft soms bij veel belof.e.
Karitr droomde van liefde, van zon, vaa
blijde dagen en alles zou goed zijn en zacht
en heerlijk rondom haar. Wel leefde ze een
zaam op 't ou ie kasteel met haar vader en
oudere zuster, maar waren daar niet de
bosschen en de meren, de bloeroen en de
vogels en de arme meuschen, die moesten
worden vertroost en verzorgd irj dageu van
smart en beproeving?
Karin's vader, man op leeftijd al, had zich
tot plicht gesteld, na den dood zijner vrouw
niet aan een andere vrouw moederrechten
te verleenen op zijne dochters. Wel brac it
d t strijd mee, wel kwam met een nieuwe
liefle de wankel moedigheid, maar hij zag
duidelijk zijn plicht en 't offer werd gebracht.
En hij meende zich daardoor een recht ver
worven te hebben op de liefde zijoer kinderen.
Zij zouden, als 't coodig mocht zijn, ook ter
wille van hem een oii'er brengen. En 't werd
noodig. De zaken gingen niet zooals die
moesten gaan en een bankroet kon niet
uitblijven. Een vriend van hem, man op
leeftijd als hij, bood aan te helpen met geld,
maar Karin moest dan helpen met liefdrf,
Karin moest dan 't zonnetje worden, dat
ziju late, leven zou beschijnen en vroolijk
maken. Karin m droomde van liefde en haar
droora was werkelijkheid geworden. E-njong
officier, op een kouden winternacht ziek en
ellendig binnengedragen in het kasteel, maar
nu weer geheel hersteld, had dien droom tot
werkelijkheid doen worden.
Maar Karin zag duidelijk haar plicht en
ze bracht het offer en deed afstand van
haar liefde en van de jeugd en huwde den
ouden man.
Maar de geluks-extase heeft Karin nooit
gekend. En toen ze stierf op hoogen leeftijd,
stond vóór haar het portret \an een jongen
oflicier. . . .
In dezen roman is zeer veel moois, maar
dat mag geen reden zijn om van 't minder
goede te zwijgen. En dwi wil ik zeggen, dat
de karakterbeschrijving en ontleding te
wenschen overlaat. We hebben Karin loeren
kennen als een gevoelsmeisje en dan komt
't besluit, om haar liefde op te oll'erea, wel
plotseling. Van strijd merken we niet veel.
Karin doet een wandeling, neemt dan een
gouden lingetje van haar borst, bergt 't op
in een kistje en voelt zich daarna weer vrij.
Wel hadden we dit nog kunnen verwachten
van haar oudere zuster, die ons wordt be
schreven als verstandsmeisjp. En zie, zij juist
komt in verzet tegen den wensch van haren
vader en weigert het offer te brengen.
Dit is mijn eerste opmerking.
En mijn tweede is deze. De aandacht wordt
te veel verdeeld, er is geen hoofdmotief in
dezen rornan. Wat moet ons't meeste treffen,
het leed van Karin'a vader of het leven va i
Karin zelf. Nu is, naar mijn oordeel, in 't
leven van Karin weinig belangrijks; 't gaat
voorbij, zonder schokken, zonder ("notie?,
zonder leed. Ilaar droom had spoedig een
einde genomen en na 't ontwaken gebeuren ?
in haar leven de gewone dingen van lederen
dag. Trouwens, wie zóó gemakkelijk afstand
kan doen van een liefde, die toch wel innig
en hartstochtelijk scheen, is oppervlakkig en
't leven van zulke menseden mist alle diepte.
Mag Karin dan de hoof Ipersoon zijn'.'
Nu hebben beide, Karin fn haar vader,
hun liefde ten offer gebracht aan hun plicht.
Maar grooter effect zou zijn verkregen, dieper
indruk gemaakt, wanneer de auteur 't leven
en 't leed van n van beide fel had belicht
en de andere een plaats had aangewezen
onder de bijliguren. Nu wordt't zelfde thema
noïeens herhaald, en dat versterkt den
indruk niet. i
*,* i
En n n Een liefde."
O! rnenschen met dorre ziel, die niet weten
eigentlijk wat liefde is, moeten dit boek
met hun koude oogen niet aanzien en niet
beroeren met hun kille \ingcren. Want hoe
zouden ze kunnen gevoelen de droeve smart
van een liefde die niet werd beantwoord,
hoe zouden ze kunnen begrijpen het diep
tragische van een leven, dat met de liefde
zoo zonnig had kunnen ziju, zoo mooi en
gelukkig, en nu mishiVt is en gimber en
troosteloos en zonder hoop zich uitleeft, tot
de dood komt, als een verlossing. . ..
Ieder die woonde op de on Ie hoeve in
Furumo zou of heel gelukkig Of heel onge
lukkig in de liefde zijn. Dat was een ourl
verhaal en oude verhalen kunnen soms vol
waarheid zijn en zoo latere geslachten tot
waarschuwing strekken. Maar boer Anders,
de tegenwoordige bewoner van de hoeve,
hoorde die waarschuwing niet en voor de
oude waarheid had hij de oogen gesloten.
Hy was pas dertig jaar en dan hebben niet
velen reeds zooveel geleden, dat ze ontvan
kelijk ziju voor wijzen raad uit ver verleden.
Toen züa vrouw was gestorven bij de ger
boorte vau het eerste kini, voelde hij wel
hoe stil en eenzaam 't was geworden om
hem. heen. Maar veel meer ook al niet. Een.
boer nioet getrouwd zijn, ha i Anders gezegd
en hy was getrouwd en wa* n'et ongelukkig
geworden, maar gelukkig ook niet. Het oude
verhaal scheen voor hem niet geschreven.
Toen kwam Elsi, de dochter van zijn buur
man, in zyn huis en hielp hem en was hem
tot steun iu vele dingen en 't werd nu
minder stil om heai heen. 't Was nu zoo
goed eo zoo rustig op de hoeve en ieder
kon wel zien dat een fieve vrouwenhand 't
al bestierde. Dat moest nu zoo blijven, mér
begeerde Anders niet. Tot opeens eeu gevoel
van onrust zich van hem meester maakte.
Elsa zou trouwen met een vreemden man
en dan weggaan van hem en dan zou hij
achter blijven, eenzamer dan te voren, dat
gevoelde hij wel. En toen 't dan werkelijk
gebeurde, toen Elsa's vader kwam rn haar
wilde uithuwelijken... en Elsa die zondei
niet wilde begaan van te trouwen, zonder
liefde, maar bij hem, Anders, wilde blijven,
toen gevoelde hij groote vreugde en dank
baarheid ... liefde nog niet; 't oude verhail
scheen voor hem niet geschreven. En zoo
ging jaar na jaar voorbij en ook de jeugd
ging voorbij en daarmee de tijd van hoogste
liefdesgeluk. Totdat Anders weer dacht aarjt
de woorden: een boer moet getrouwd zijn.
Toen vroeg hy Elsa zijn vrouw te worden.
Maar Elsa weigerde, 't Zou ms ongeluk worden
Anders. Wij zijn nu goede vrienden, waarom
moet dat anders worden. I« weet niet wat
't zeggen wil, iemand lief te hebben en.
zonder liefde te trouwen is zonde. Zoovelen,
heb ik al geweigerd Anders l Beloof ine nooit
die vraag meer te doen. Gaarne wil ik hier
blijven bij jou en ik zal een moeder zijn
voor je kind, maar dat niet, niet je vrouw.
En Anders nam haar hand in de zijne en
beloofde. Maar bij hoorde een inwendige
stem, die hem waarschuwde voor deze be
lofte
Nu kwam een tijd, dat Anders dikwijl»
werd heiiunerd aan het oude verhaal.
't Werd hem toegefluisterd al» hij een
zaam werkte op 't stille Jand en dan werkte
hij hard, want hij wilde 't niet hooren. En
's nachts, als alles zoo stil was in huis, ea
hij niet slapen kon, dan kwamen de geesten
on vertelden hem: ieder die woonde op deze
hoeve, zou heel gelukkig worden in de liefde,
of heel ongelukkig. En langzamerhand kwam.
hij tot de zekerheid en eindelijk moest hij
't zich bekennen: Nu Elsa voor hem verloren
was... ze had de waarheid gesproken en
zijn leven zou voorbijgaan zonder haar, dat
gevoelde hij wel. .. toen Elsa voor hem ver
loren scheen, werd ze onontbeerlijk voor
zijn geluk. Dat gaat meestal zoo inonsleveu.
Wat we niet hebben, wordt begeerd en ver
liest weer veel aan waarde, wanneer 't in
ons bezit is. Ook in de liefde i3 dat dikwijls
zoo.
Nu wordt 't verhaal zoo treurig, 't Is de
oude strijd, die hier wordt gestreden, de
strijd tusschen begeeren en verwerpen,
tusschen liefde en koelheid, tusschen trots
eu vernedering. Boer Anders streed dezen
verschrikkelijker! strijd en hij had slechte
bondgenooten zich gekozen. Jenever en andere
vrouw7en moesten Elsa wegvagen uit zijn den
ken; we weten nu wel, dat dit op den diïur
niet helpen kan. De koelheid van Elsa bracht
hem tot razernij en harde woorden, haat en
wrok waren het gevolg.
Toen hij een andere vrouw zich gekozen
had, Ida, die veel hield van hem, scheen de
rust te zullen wederkeeren in zijn ziel. Maar
Ida hield te veel van hem en hij kon haar
niet veel geven in ruil; zijn liefde niet, want
die had Elsa, dat gevoelde hij wel.
Toen Ida krankzinnig v as gestorven van
verdriet, omdat Anders haar geen liefde kon.
geven... Ida had gewoond op de oude hoeve
en ieder die daar woonde zou heel gelukkig
worden iu de liefde of heel ongelukkig ...
ging Anders weer naar Eisa en vroeg haar
hem te ontheffen van de belofte. En Elsa
gaf toe en werd zijn vrouw. Want ze wilde
niet dat hij wederom den slechten weg zou
opgaan. Maar uit liefde niet, want zij wist
niet wat 't was, iemand lief te hebben.
En zóó zou nu voortaan 't leven van Andera
zijn. -KL-'a's wil was goed genoeg en ook had
zo een goed hart . .. een koe kon ze zoo
zacht over den bek aaien, een lammetje
werd aangehaald en vertroeteld. Iedereen
geeft ze meer dan mij, dacht Anders dan
als hij dit zag, zelfs aan de beesten.
Zóó was dan voortaan zijn leven, r.oo leeg,
zoo eenzaam, want Klsa kon niet nader tot
hem komen. Zij wist met wat t wa-, iemand
lief te hebben.
En toen Anders ziek werk, zat Klsa bij
hem. Z; las in den bijbel en zocht naar een
plaats, die ze zich wel herinnerde en toen
ze die gevonden had, las ze halfluid : Al
ware liet, dat ik de talen der menscben eu
der engelen sprak en de liefde niet had, zoo
ware ik een klinkend metaal, of luidende
schel geworden. En al ware 't, dat ik mijn
goederen tot onderhoud der armen uitdeelde,
en al ware 'i, dat ik mijn lichaam overgaf
en ik had de liefde niet, zoo zou 't geeii
nut geven.
Toen stierf boer Anders.
Dit is de korte inhoud van een verhaal
van veel leed, het oude verhaal van de
hoeve te Furumo. Ieder die daar woonde,
zou nf heel gehiükig worden in de liefde,
of heel ongelukkig. Boer Anders was niet
gelukkig geworden ... dat was het noodlot,
daaraan ontkwam men niet.
Ten slotte nog wat klein-werk van dezen
schrijver, een zestal vet halen van het Bosch
en de Zee.
liet Bosch en de Zee hebben vele geheimen
en vol geheim is ook het leven van de
menschen, die eenzaam wonen in het bosch
en eenzaam rondzwalken op de zee. En wat
die menschen doen, treft ons dikwijls als iets
zeer bijzonders.
Als Jacob, de oude man, die zijn heele
leven had gewoond in het huisje aan het
Rietni'icras, zeer ver af van de andere
menschen, ten slotle, ziek geworden, zijn